The Story of Art Deel 1: Hoofdstuk 1 t/m 8 Ook verkrijgbaar: Deel 1: Hoofdstuk 1 t/m 8 Ook verkrijgbaar: Deel 2: Hoofdstuk 9 t/m 15 Ook verkrijgbaar: Deel 3: Hoofdstuk 16 t/m 23 Ook verkrijgbaar: Deel 4: Hoofdstuk 24 t/m 28
Bronvermelding Titel: Druk: Auteur: Uitgever: ISBN (boek):
The Story of Art 16 E.H. Gombrich Phaidon Press 9780714832470
Aantal hoofdstukken (boek): Aantal pagina’s (boek):
28 688
De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2006 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan
[email protected].
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Strange beginnings
3
Hoofdstuk 2
Art for eternity
4
Hoofdstuk 3
The great awakening
6
Hoofdstuk 4
The realm of beauty
8
Hoofdstuk 5
World Conquerors
10
Hoofdstuk 6
A parting of ways
12
Hoofdstuk 7
Looking eastwards
14
Hoofdstuk 8
Western art in the melting pot
15
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
2
Hoofdstuk 1
Strange beginnings
Tegenwoordig worden kunstobjecten vooral gewaardeerd vanwege hun esthetische functie. Deze objecten worden niet meer gezien als gebruiksvoorwerpen, maar meer als decoratie ofwel als iets om te bewonderen in musea. Dit was in het verre verleden echter zeer anders. Objecten hadden toentertijd een bepaalde functie; zij dienden als gebruiksvoorwerp. En hoe verder men teruggaat in het verleden, hoe vreemder deze functies waren. Zo wordt er verteld dat veel zogenoemde primitieve volken deze objecten, die wij nu als kunst beschouwen, gebruikten bij hun rituelen. Bovendien denkt men dat deze volken geloofden dat de objecten of afbeeldingen magische krachten zouden bezitten. Een voorbeeld hiervan zijn de muurschilderingen in de grotten van Lascaux (zie: hfst. 1; blz. 41; The Story of Art; E.H. Gombrich). Deze afgebeelde dierenfiguren zijn diep in het binnenste van de grotten geschilderd. Het is dus niet erg aannemelijk dat de mensen uit de ijstijd deze muurschilderijen alleen ter decoratie aanbrachten. Daarbij is het geval dat veel schilderingen over elkaar zijn aangebracht, zonder een duidelijke ordening. Aannemelijker is dus dat de primitieven ervan overtuigd waren dat deze schilderingen bepaalde magische krachten hadden. Zo is het idee dat zij geloofden dat wanneer zij hun prooien hadden afgebeeld op de muren, soms zelfs geraakt door speren of stenen bijlen, zij hun echte prooien ook zouden kunnen vangen. Het lijkt alsof dit geloof in magie weinig te maken heeft met ons idee van kunst. Toch heeft dit op vele manieren de kunst beïnvloed. De objecten en afbeeldingen die bedoeld waren om gebruikt te worden in deze rituelen, werden niet gewaardeerd om hun schoonheid, maar of deze zouden ‘werken’ bij de rituelen. Het gevolg was dat verscheidene volken hun eigen beeldtaal ontwikkelden, die het beste paste bij hun rituelen. De ‘kunstenaars’ werden niet geacht deze beeldtaal te veranderen, maar alleen met hun vaardigheden een nieuwe versie af te leveren. Hierdoor had de kunstenaar de mogelijkheid om zijn vaardigheden te perfectioneren. Enkele objecten die aan ons zijn overgeleverd hebben dan ook een bewonderenswaardig hoge kwaliteit qua vakmanschap. Toch kunnen deze kunstobjecten ons vreemd ofwel onkundig toeschijnen. Dit ligt echter niet aan de kwaliteit van het vakmanschap, maar aan de toentertijd heersende ideeën. De kunstgeschiedenis is geen verhaal over de vooruitgang van de technische kwaliteit van kunst, maar een verhaal over de veranderende ideeën over kunst. Toch zijn er wel degelijk voorbeelden te noemen van primitieve kunstobjecten die zeer lijken op onze westerse kunst. Zo zijn er een aantal decennia geleden verscheidene bronzen beelden ontdekt in Nigeria, die qua kwaliteit niet onderdoen voor onze westerse beeldhouwwerken. Maar waarom schijnen toch veel van de primitieve objecten ons zo vreemd toe? Dit komt voornamelijk omdat de primitieve kunstenaars alleen de dingen weergaven die noodzakelijk waren en met deze vormen speelden. Als hun kunstwerk een figuur moest weergeven, dan werden natuurlijk de ogen, neus, mond en dergelijke weergegeven op de juiste plaats. Maar persoonlijke kenmerken of dieptewerking werd achterwege gelaten. De primitieve kunstenaar gaf echter zijn persoonlijke draai aan de figuren door de vorm van de ogen te veranderen van rondjes in bijvoorbeeld kruisjes. Op deze manier ontstonden er zeer harmonieuze patronen uit allerlei geometrische vormen. Men moet niet denken dat deze geometrische vormen werden gehandhaafd omdat de primitieven niet beter konden schilderen of beeldhouwen. De primitieve kunstenaars kozen bewust voor deze beeldtaal.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
3
Hoofdstuk 2
Art for eternity
De Egyptische kunst wordt over het algemeen als begin van de westerse kunsttraditie gezien. Dit komt omdat de westerse kunst als erfgename wordt beschouwd van de Griekse kunst, die beïnvloed is door Egyptische cultuur. Egypte staat bekend als het land van de piramides. Deze piramides zeggen veel over de maatschappelijke structuur van het land indertijd. Zo tonen zij aan dat de Egyptenaren een goed georganiseerd volk waren. Zulke enorme bouwwerken werden namelijk gebouwd tijdens het leven van één koning, wat betekent dat het met een enorme snelheid ging. Daarnaast toont het aan dat de koningen vaak zeer rijk waren om zich de bouw van zo’n bouwwerk te kunnen permitteren. Deze piramides dienden als begraafplaatsen voor de koning. Door de driehoekige vorm die richting de hemel reikte, konden de koningen gemakkelijker opstijgen na hun dood. De reden waarom er zoveel moeite werd gedaan voor een begraafplaats, was omdat de koningen beschouwd werden als goden. Daarnaast gingen de piramides het verval van het stoffelijk overschot van de koning tegen. Dit was zeer belangrijk, aangezien de Egyptenaren geloofden dat het lichaam bewaard moest blijven als de ziel in het hiernamaals wilde blijven doorleven. Bovendien geloofde men dat als de gelijkenis van de koning ook bewaard zou blijven (bijvoorbeeld door afbeeldingen of beelden), een leven in het hiernamaals helemaal gegarandeerd zou zijn. De beelden die gemaakt werden om dit doel te dienen waren niet erg realistisch, maar ze waren wel op de natuur gebaseerd. De figuren waren opgebouwd uit geometrische vormen en waren zeer gelijkmatig (dus zonder details). Het geheel straalde rust uit.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
4
De schilderingen in de piramides geven ons een goed beeld van het leven in Egypte. Zij zijn echter wel zeer anders van karakter dan dat wij gewend zijn. Dit komt omdat het voor de Egyptische kunstenaars niet zozeer belangrijk was om iets moois weer te geven, maar om een compleet overzicht te kunnen geven. Zo schilderden zij elk onderdeel vanuit die hoek, waar het object of lichaamsdeel het beste tot zijn recht kwam. Dit is goed te zien in een figuur als Portret van Hesire (zie: hfst. 2; blz. 61; The Story of Art; E.H. Gombrich). Hier is goed te zien dat het hoofd zijwaarts is gekeerd, terwijl het oog van de voorkant is weergegeven. Als we naar het lichaam kijken, zien we ook dat de borst naar de toeschouwer is gekeerd, terwijl de ledematen van de zijkant zijn afgebeeld. De figuren lijken zeer plat, omdat er geen sprake is van verkorting. Dit is door de Egyptische kunstenaars bewust gedaan, omdat zij geloofden dat elk lichaamsdeel in vol ornaat moest worden weergegeven, anders zou de afgebeelde persoon deze lichaamsdelen missen in het hiernamaals. Een ander kenmerk van de Egyptische schilderkunst was de hiërarchie die zich in de afbeeldingen voordeed. Een belangrijk persoon (zoals de koning) werd groter afgebeeld dan de minder belangrijke personen (zoals de dienaren of zelfs de vrouw van de koning). Daarnaast waren de schilderingen vergezeld van hiërogliefen die extra informatie gaven over de afgebeelde personen. De muurschilderingen worden bovendien gekenmerkt door de bijzondere patronen die zijn ontstaan uit de geometrische vormen. De Egyptische kunstenaar ging bij het maken van schilderingen niet uit van wat hij zag, maar van wat hij wist (wat bestond). Alle Egyptische schilderkunst lijkt zeer op elkaar; er is duidelijk een eenheid in stijl te herkennen. Men hanteerde namelijk regels, waaraan de kunstenaar zich moest houden, hoe iets afgebeeld moest worden. Er was geen plek voor originaliteit. De kunstenaar die als beste werd beschouwd, was hij die het beste zijn meester kon imiteren. Het gevolg was dat in de drieduizend jaar dat het rijk hoogtij vierde, Egyptische kunst nauwelijks veranderde. De enige die deze traditie doorbrak was farao Amenophis IV, die zichzelf Akhnaten noemde (naar de zonnegod Aten, die hij aanbad), die de macht had ten tijde van de Achttiende Dynastie. Hij introduceerde een nieuwe beeldtaal die meer beweging omvatte en bovendien niet meer die hiërarchische ordening kende. Zo was zijn vrouw niet kleiner afgebeeld dan hij. De starre, rust uitstralende stijl was aan de kant geschoven. Dit duurde echter niet lang, want zijn opvolger Tutanchamon liet de oude stijl weer herleven. Niet alleen Egypte was een politieke grootheid in die tijd. Ook Mesopotamië en Syrië hadden zeer veel macht. Uit deze gebieden zijn ons echter veel minder kunstobjecten overgeleverd. Een van die oorzaken is dat deze volken niet de geloofsovertuiging hadden, zoals de Egyptenaren, dat een leven in het hiernamaals was gegarandeerd als het lichaam of de afbeelding van de overledene werd bewaard. Daarnaast waren maar weinig gebouwen uit steen opgetrokken, waardoor er veel verloren is gegaan. Wat wel is overgebleven zijn stenen reliëfs, waarop gewonnen veldslagen zijn afgebeeld. Deze reliëfs hadden vaak een zeer propagandistisch karakter en dienden als begin van een lange traditie.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
5
Hoofdstuk 3
The great awakening
De kunst in Griekenland en Klein-Azië, waar Kreta als centrum van werd gezien, was zeer anders dan in Egypte. De kunst was zeer dynamisch vergeleken met die in Egypte. Dit veranderde echter rond 1000 v. Chr.; volkeren uit Europa veroverden het schiereiland van Griekenland en de kunst van Klein-Azië. Het gevolg was dat de bestaande kunst werd vernietigd en vervangen werd door een nieuwe stijl. In de eerste eeuwen van de overheersing van deze volkeren leek de kunst nogal star en primitief. Het vertoonde zelfs veel overeenkomsten met de Egyptische kunst, zoals de eenvoud, de geometrische vormen en de duidelijke patronen. Dit is goed te zien in de vaas uit 700 v. Chr. waarop het rouwen van de doden is afgebeeld (zie: hfst. 3; blz. 76; The Story of Art; E.H. Gombrich). Deze stijl is ook terug te zien in de bouwkunst van de Grieken in deze vroege periode. Als we kijken naar een tempel in deze zogenoemde Dorische stijl, zoals het Parthenon op de Akropolis in Athene (zie: hfst. 3; blz. 83; The Story of Art; E.H. Gombrich), is de eenvoud duidelijk te herkennen. Het gebouw heeft geen bijzondere decoraties en bestaat uit alleen uit het noodzakelijke. Toch is er een harmonieus geheel gecreëerd. Deze gebouwen waren oorspronkelijk opgetrokken uit hout, maar men ging rond 600 v. Chr. over op steen. Een tempel als het Parthenon was opgebouwd uit (dikwijls houten) kolommen, oftewel zuilen, waarop een entablement lag. Dit entablement was opgebouwd uit opeenvolgend een architraaf, een fries en een kroonlijst. De fries bestond uit afwisselend trigliefen en metopen. Een triglief is te herkennen aan de stenen platen met twee hele en twee halve gleuven. De metopen zijn de tussengelegen gedeeltes, waarop vaak reliëfs zijn aangebracht. Hoewel de tempels groot zijn, lijken ze niet heel kolossaal of zwaar zoals de Egyptische bouwwerken. Dit komt voornamelijk door de zuilen die naar boven toe smaller toelopen. Van alle volkeren die in dit gebied leefden, was de stadsstaat Athene van Attica één van de beroemdste, aangezien hier een revolutie in de kunst plaatsvond. Hoewel de Griekse kunstenaars nog steeds de Egyptische en Assyrische beelden als voorbeeld voor hun eigen beeldhouwwerken gebruikten, hielden zij zich echter niet zo aan de strikte regels van hun voorgangers. Zij begonnen te experimenteren. Het gevolg hiervan was van ontzagwekkende betekenis: de Griekse kunstenaar begon weer te geven wat hij zag en niet wat hij wist. Natuurlijk waren sommige experimenten niet gelijk succesvol, maar het is toch een enorme stap voorwaarts gebleken. Deze revolutie was ook in de schilderkunst te zien. Veel schilderingen zijn echter verloren gegaan. Het enige wat ons is overgeleverd zijn de schilderingen op vazen en kruiken. Op een beschilderde pot uit 510-500 v. Chr. (zie: hfst. 3; blz. 81; The Story of Art; E.H. Gombrich) zijn de revolutionaire ontwikkelingen goed te herkennen. De lichaamsdelen van de figuren zijn niet meer allemaal in hun geheel afgebeeld of op die manier die het meest karakteristiek is. Zo is de linkerhand van de linkerfiguur wat verscholen achter het lichaam en is zowel een linkerhand als een rechtervoet getekend (in tegenstelling tot de Egyptische figuren die vaak twee linker- of twee rechtervoeten hadden). Maar het opmerkelijkste van de schildering is de verkorting van de linkervoet van de strijder in het midden. Deze is naar de toeschouwer toe gedraaid, waardoor hij door het perspectief erg wordt verkort. Toch moet er vermeld worden dat niet alles van de Egyptenaren overboord werd gegooid. De vroege Griekse kunst behield de starre en duidelijke omlijningen van de figuren. Bovendien was er nog steeds sprake van een doordachte harmonieuze compositie. www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
6
Deze revolutie in de kunst gebeurde tijdens een bijzondere periode in de geschiedenis. In deze periode begon men in Griekenland de oude tradities in twijfel te trekken en begonnen de wetenschappen, filosofie, drama en, nog belangrijker, de democratie zich te ontwikkelen. Toch werden de kunstenaars nog steeds gezien als ambachtslieden en behoorden zij niet tot de hoogste kringen van de maatschappij. Toen de democratie in Athene haar hoogtepunt bereikte, bereikte ook de kunst dit punt met de opbouw van de in 480 v. Chr. door de Perzen vernielde Akropolis. Niet alleen de gebouwen, maar ook de beelden die ter verering dienden behoorden tot het summum van de kunst in die tijd. Wat echter niet vergeten moet worden is dat veel beelden die wij kennen uit die tijd replica’s zijn, die het echte karakter van de originele versies niet goed overbrengen. De oorspronkelijke beelden waren namelijk niet wit en niet zo levenloos als ze lijken. Zij waren namelijk beschilderd en versierd met edelstenen. Veel van deze beelden zijn helaas vernietigd tijdens de opkomst van het christendom. Griekse kunstenaars kregen dikwijls de opdracht om atleten te portretteren. Hierdoor konden ze hun kennis van het menselijk lichaam verbeteren. Deze beelden werden na een overwinning aan de tempel geschonken als dank dat de goden hun zo gunstig gezind waren. De beelden waren vaak gemaakt van brons. Ook van deze beelden zijn echter niet veel exemplaren meer over, omdat veel van deze beelden vernietigd zijn tijdens de Donkere Eeuwen vanwege een tekort aan brons in die tijd. Na de verovering van de ruimte door de techniek van verkorting toe te passen in de beeldende kunst, veroverde de Griekse kunstenaar Myron met zijn Discobolos (Discuswerper) (zie: hfst. 3; blz. 91; The Story of Art; E.H. Gombrich) ook het gebied van beweging in de kunst. Hoewel de oude Egyptische formule enigszins is gevolgd (lichaam naar de toeschouwer gekeerd, de benen en armen van opzij weergegeven), lijkt de figuur tot leven te komen. Myron heeft namelijk zijn beeld gebaseerd op een levensecht model, waardoor het een overtuigende weergave van een man in beweging is geworden. Hoewel al deze ontdekkingen zeer belangrijk werden geacht, dienden zij echter een hoger doel. De Grieken geloofden dat zij door het menselijk lichaam vanuit elke positie of beweging af te beelden, de innerlijke gevoelens van de geportretteerde konden weergeven. Of zoals Socrates het zei: ‘om de werking van de ziel weer te geven’. De Grieken trachtten dit niet te bereiken door emoties of gezichtsexpressie, maar door de expressie van het lichaam (bijvoorbeeld de houding). De reliëfs van de fries van het Parthenon tonen waar de kunst van de Egyptenaren naartoe was gegroeid: de duidelijke indeling (van de Egyptenaren) was gebleven, maar de figuren waren minder statisch en onmenselijk. Men kon nu het menselijk lichaam vanuit elke hoek of in elke beweging weergeven. Bovendien was er al een begin gemaakt om de gevoelens van personen af te beelden. De grote ontwaking die ongeveer tussen 520 en 420 v. Chr. plaatsvond betekende een grotere vrijheid voor de kunstenaar.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
7
Hoofdstuk 4
The realm of beauty
Aan het einde van de 5e eeuw v. Chr. werden de Griekse kunstenaars zich meer bewust van hun vaardigheden. Ook het grote publiek begon anders tegen deze meesters aan te kijken. Hoewel ze nog in zekere mate behandeld werden als ambachtslieden, begon het publiek meer de kunst voor zijn schoonheid te waarderen en niet alleen meer om de politieke of religieuze doelen die het diende. Ook de intellectuelen begonnen de kunst te eren zoals zij poëzie en dramatiek eerden. Men begon de verschillende technieken en stijlen die de kunstenaars hanteerden te vergelijken. Dit leidde tot een nog grotere competitie tussen de verscheidene scholen. Ook in de architectuur is in deze periode de opkomst te zien van verschillende stijlenscholen. Zoals eerder is genoemd is het Parthenon opgebouwd in de Dorische stijl, terwijl de latere gebouwen van de Akropolis zijn opgebouwd in de sierlijkere Ionische stijl. Een voorbeeld is het Erechtheion (zie: hfst. 4; blz. 100; The Story of Art; E.H. Gombrich). Als we de twee stijlen vergelijken, zien we dat de zuilen van de Ionische tempel minder zwaar lijken; ze zijn namelijk smaller dan die van de Dorische tempel. Bovendien is het kapiteel zeer anders: de Dorische tempel heeft een kapiteel in de vorm van een soort kussen, de Ionische tempel heeft een kapiteel met twee voluten aan weerszijden. Deze voluten zijn de spiraalvormige versieringen op het kapiteel. Niet alleen in de bouwkunst ontwikkelden zich sierlijkere stijlen, maar ook in de beeldhouwkunst en schilderkunst van die tijd. Een voorbeeld is een beschadigd reliëffiguur van de balustrade rondom de Tempel van de Overwinning van de Akropolis (zie: hfst. 4; blz. 101; The Story of Art; E.H. Gombrich). Aan de soepel vallende draperieën, die het onderliggende lichaam accentueren, is te zien dat de kunstenaar vaardig genoeg was om het menselijk lichaam, beweging en verkorting perfect weer te geven. De beroemdste kunstenaar uit deze tijd was Praxiteles. Zijn beelden stonden bekend om de hun sierlijkheid. In het beeld Hermes met de jonge Dionysos dat is toegeschreven aan Praxities (zie: hfst. 4; blz. 102; The Story of Art; E.H. Gombrich) is te zien dat de beelden hun eerdere starheid hebben verloren. De afgebeelde god staat er zeer ontspannen bij en lijkt levensecht door de weergegeven spieren en botten. Toch moet niet vergeten worden dat kunstenaars als Praxiteles hun werk vervaardigden door middel van kennis. De werken zijn geen weerspiegeling van de werkelijkheid, maar van de kunstenaars ideeën. Velen menen dat de Grieken een ‘echte’ man als model gebruikten en zijn beeltenis vervolgens idealiseerden. Gombrich denkt echter dat dit niet correct is, omdat als de Grieken werkelijk deze methode gebruikten, de beelden hun levendigheid zouden hebben verloren. Wat echter geenszins waar is. De Griekse methode zou juist het tegenovergestelde zijn geweest: zij zouden juist in een schematisch figuur meer leven brengen totdat het beeld werkelijk leek te leven. Het kan gezien worden als een hoogtepunt van een ontwikkeling die al eeuwen lang plaatsvond. Deze methode om vanuit een schematische figuur te werken had echter wel een nadeel: zou het ooit leiden tot een natuurgetrouwe weergave van een persoon? Tot aan het einde van de 4e eeuw v. Chr. was er namelijk niet echt sprake van een portretkunst. De portretten die al wel waren gemaakt, waren niet gelijkend of emotieloos. Dit veranderde in de tijd na Praxiteles (aan het einde van de 4e eeuw v. Chr.). De kunstenaars leerden om karakteristieke fysieke eigenschappen en emoties weer te geven. Een goed voorbeeld uit deze tijd is de buste van Alexander de Grote, gemaakt door Lysippus (zie: hfst. 4; blz. 107; The Story of Art; E.H. Gombrich). www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
8
Alexander de Grote wordt zeer belangrijk geacht voor de geschiedenis van Griekenland, omdat het tijdens zijn rijk uitgroeide van enkele stadsstaten tot een wereldrijk. Ook de kunst kreeg in die tijd een ander karakter. Deze kunst wordt hellenistische kunst genoemd. De rijke steden die door Alexander de Grote in het oosten waren gesticht, verlangden naar een uitbundigere stijl. Er wordt een nieuwe zuil ontworpen: de Korinthische zuil. De voluten op dit kapiteel zijn kleiner, maar in een groter aantal. Verder is het kapiteel versierd met acanthusbladeren. Bovendien zijn de gebouwen in hun geheel meer en uitbundiger gedecoreerd. Deze decoraties en reliëfs dienden om het publiek te overweldigen. De kunstenaars wilden het dramatisch effect benadrukken door middel van wilde bewegingen en veel expressie. Twee beeldhouwwerken uit deze hellenistische periode waarin dit goed te zien is, zijn het altaar van Zeus (zie: hfst. 4; blz. 109; The Story of Art; E.H. Gombrich) en Laokoön en zijn zonen (zie: hfst. 4; blz. 110; The Story of Art; E.H. Gombrich). Ook begonnen rijke burgers in deze tijd kunst te verzamelen en begonnen schrijvers over kunstwerken en kunstenaars te schrijven. In deze manuscripten is tevens veel te lezen over schilders en hun werk. Helaas zijn er bijna geen schilderijen overgebleven. Men kan alleen een glimp van deze kunst opvangen in de muurschilderingen en mozaïeken in antieke steden als Pompeii (weliswaar een Romeinse stad, maar zeer beïnvloed door de Griekse kunst). Hier zijn niet alleen genrestukjes en stillevens te vinden, maar ook landschapsschilderingen, wat zeer bijzonder is, aangezien men in het antieke oosten geen werkelijke interesse hiervoor had. Hoewel deze landschapsschilderingen zeer charmant waren, hadden zij echter geen correct perspectief. De Grieken doorbroken de starre regels van de vroege Oriëntaalse kunst en gingen zelf meer observeren. Toch is hun werk nooit een echte weerspiegeling van de werkelijkheid geworden, aangezien het met intellect werd gemaakt.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
9
Hoofdstuk 5
World Conquerors
Veel antieke Romeinse steden bevatten Griekse invloeden, aangezien de Romeinen hun steden stichtten op de ruïnes van het Hellenistische rijk. Bovendien was er een grote mate van uitwisseling tussen de Romeinen en de Grieken. Romeinse kunstverzamelaars verzamelden voornamelijk Griekse kunst. Daarnaast werkten veel Griekse kunstenaars in Rome. Toch veranderde het karakter van de kunst wel. De kunstenaars kregen nieuwe taken en moesten hun methoden daaraan aanpassen. Één van de bijzonderste ontwikkelingen in het Romeinse Rijk was de stedenbouwkundige ontwikkeling. De Romeinse wegen, aquaducten en publieke baden waren uniek in die tijd. Bovendien moeten niet de grootse gebouwen vergeten worden, waar Rome nog steeds zijn roem aan te danken heeft, zoals het Colosseum (zie: hfst. 5; blz. 118; The Story of Art; E.H. Gombrich). Het gebouw is opgebouwd uit vier lagen van opeengestapelde rondbogen. Elke laag is opgebouwd in een verschillende Griekse stijl. De eerste laag is Dorisch, de tweede Ionisch en de derde en vierde beide Korinthisch. Deze combinatie van Romeinse constructie en Griekse vorm en versieringen was van grote invloed op de latere architectuur. Het gebruik van rondbogen, zoals ook in het Colosseum, is typerend voor de Romeinse architectuur. Hoewel de rondboog hoogst waarschijnlijk ook bekend was onder de Grieken, werd hij in de Griekse bouwkunst nauwelijks toegepast. De Romeinen werden echter meesters in het gebruik ervan. Één van de beroemdste gebouwen waar deze techniek is toegepast, is het Pantheon in Rome, een voormalige tempel voor alle goden. Het gebouw bestaat uit een enorme ronde hal, die is overdekt door een grote koepel. In het midden van die koepel is een ronde opening aangebracht (wat tevens de enige plek in de ruimte is waar licht doorheen valt). Net als in de architectuur, was het ook in de Romeinse kunst gebruikelijk om de aspecten van de Griekse kunst die de Romeinse kunstenaars aanstonden over te nemen en aan te passen aan hun eigen maatstaven en smaak. In Rome was er voornamelijk een grote vraag naar levensechte portretten. De Romeinse kunstenaars overtroffen in dit vakgebied bovendien hun voorgangers. Het gevolg is dat wij werkelijk de fysieke kenmerken van de Romeinse heersers kennen. Deze portretten van de heersers werden ook aanbeden, aangezien de Romeinse keizers indertijd gezien werden als god.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
10
Een andere taak die de Romeinen zich stelden was die van de propaganda. Men wilde de overwinningen van het leger afkondigen, net zoals gebruikelijk was in het antieke oosten (Mesopotamië en Assyrië). Een gebruikelijke manier om dit te doen was in de vorm van een grote triomfzuil, zoals Trajanus’ zuil in Rome (zie: hfst. 5; blz. 122; The Story of Art; E.H. Gombrich). Het doel van zulke triomfzuilen was niet schoonheid, harmonie of om te imponeren, maar om een precies verslag te geven van de gebeurtenissen. Zowel de Hellenistische als de Romeinse kunst beïnvloedde ook andere volkeren en religies, onder andere: - De Egyptenaren: de Egyptische mummies werden nog steeds vergezeld door portretten van de overledene. Deze portretten werden echter niet meer in de Egyptische stijl gemaakt, maar in de meer levensechte Griekse stijl (zie: hfst. 5; blz. 124; The Story of Art; E.H. Gombrich). - Boeddhisten in India: de Griekse en Romeinse kunst leerden de boeddhisten hun goden te visualiseren in een mooie vorm. Het gevolg was dat in deze periode het uiterlijk van Boeddha werd gecreëerd. Ook qua stijl zijn de reliëfs waarop het leven van Boeddha is te zien en de reliëfs op de Romeinse triomfzuilen zeer gelijkend (zie: hfst. 5; blz. 125 en 126; The Story of Art; E.H. Gombrich). - Joden: het Jodendom verbood het maken van afbeeldingen van hun goden. Toch zijn er schilderingen gevonden in synagogen met verhalen uit het Oude Testament (zie: hfst. 5; blz. 127; The Story of Art; E.H. Gombrich). - Christenen: ook de Christenen gingen de kunst gebruiken om hun boodschap naar buiten te brengen. De kunst die zij hiervoor gebruikten, was naar Grieks voorbeeld, zoals duidelijk te zien is in Christus met de Heilige Peter en de Heilige Paulus (zie: hfst. 5; blz. 128; The Story of Art; E.H. Gombrich). Het geheel is namelijk omlijst door een antieke architectuur en de drie figuren zijn gekleed als Griekse geleerden (compleet met draperieën en boekrol). De vroegchristelijke schilderingen lijken sterk op de schilderingen in Pompeii. De boodschap stond centraal bij deze kunstenaars en deze boodschap kon het beste overgebracht worden door middel van eenvoud. Aan het einde van het West-Romeinse Rijk is een duidelijke verschuiving te zien in de kunst. de boodschap werd steeds belangrijker en kunstenaars hadden niet meer de wil en het geduld om een zeer gedetailleerd werk af te leveren. Het was niet zozeer een verval van de techniek, maar men was niet meer tevreden hoe de kunst eruit zag. Expressie werd steeds belangrijker geacht.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
11
Hoofdstuk 6
A parting of ways
In 311 benoemde keizer Constantijn het christendom tot een staatsreligie. Dit zorgde echter voor grote problemen. Er waren namelijk geen geschikte plaatsen die als kerk konden fungeren. De antieke tempels die bestonden konden over het algemeen niet een herbestemming als kerk krijgen, omdat deze vaak veel te klein waren. In de tempels was alleen plaats voor een klein altaar. De processies en diensten werden namelijk altijd buiten de tempel gehouden en dit was niet geschikt voor het christelijke geloof. Uiteindelijk vatte men het idee op om de oude basilica’s om te bouwen tot kerk. Deze basilica’s dienden voorheen als markthal of rechtszaal. Een basilica was opgebouwd uit een lange hal met aan weerszijden twee smallere hallen die van elkaar gescheiden werden door rijen van zuilen. Aan het einde van de lange hal was een halfronde ruimte, ook wel apsis genoemd, waar vaak (in het geval van een rechtszaal) de rechter zat. Toen de basilica de functie van kerk verkreeg, werd op de plaats van de apsis het koor gesitueerd. De middengelegen grote hal kreeg de naam schip en de zijhallen noemde men de zijbeuken. Het dak van de kerk was opgetrokken uit hout, terwijl de rest van steen was. Een voorbeeld van zo’n vroegchristelijke kerk is de Basiliek van San Apollinare uit Classe, Ravenna (zie: hfst. 6; blz. 134; The Story of Art; E.H. Gombrich). Er ontstond echter de vraag hoe deze nieuwe kerken versierd moesten worden. Men was het er in het begin snel eens over dat beeldhouwwerken verboden waren in Gods huis, omdat deze te veel zouden lijken op de beelden die de heidense voorgangers hadden. Het was niet de bedoeling dat het volk het onderscheid niet kon maken tussen de oude en de nieuwe religie en de nieuwe beelden ook zou gaan vereren, net zoals zij dat deden bij de beelden van de antieke goden. Over de schilderkunst was men het echter niet eens. Sommigen vonden deze handig, omdat schilders de christelijke boodschap over konden brengen aan de ongeletterde burgers. Paus Gregorius de Grote was een groot voorstander van schilderkunst in de kerk als beeldend verhaal voor de analfabeten. Het was van groot belang voor de kunstgeschiedenis dat een persoon van zo’n formaat dit standpunt had. Aangezien het doel van de schilderkunst veranderde, veranderde ook de iconografie en stijl. Alleen het noodzakelijke werd weergegeven en alle details, die af zouden kunnen leiden van de werkelijke boodschap, werden weggelaten. Een voorbeeld van deze nieuwe stijl en iconografie is een mozaïek uit de basiliek van St. Apollinare Nuovo te Ravenna (zie: hfst. 6; blz. 137; The Story of Art; E.H. Gombrich). Het verbeeldt de passage uit de Bijbel waarin Christus vijfduizend mensen redt door hen te voeden met vijf broden en twee vissen. Zoals te zien is, is alleen het noodzakelijke weergegeven. De meute van vijfduizend mensen is weggelaten, omdat deze misschien af zou kunnen leiden van de centrale figuur, Christus, en is vervangen door maar vier personen. Christus staat in het midden en krijgt zo alle aandacht. Op het eerste gezicht lijkt deze kunst primitief, star en zo anders dan de dynamische Griekse en Romeinse kunst. Toch zijn de bevindingen van de Grieken zeker terug te herkennen, in bijvoorbeeld de draperieën, de schaduwwerking en de verkorting. Als het al primitief lijkt, is dit puur omdat het de bedoeling van de kunstenaar was om het simpel en overzichtelijk te houden. Het kan gezegd worden dat de christelijke kunst van de middeleeuwen een mix was tussen de doelen van de primitieve kunst (duidelijkheid, het overbrengen van een boodschap) en de artistieke bevindingen van de Griekse kunst (schaduwwerking, verkorting, correcte weergave van draperieën).
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
12
De observatie van de natuur voor het maken van kunst, die de Grieken gebruikten, werd echter niet meer gehanteerd in de middeleeuwen. Het was immers niet meer relevant of de afbeelding daadwerkelijk klopte met de werkelijkheid; het ging om de boodschap. In het oosten van het Romeinse Rijk hield men zich ook bezig met het onderwerp van kunst in de kerk. In dit deel van het rijk waren de meningen nog extremer verdeeld dan in het westen. Zo waren er aan de ene kant de iconoclasten. Zij waren tegen de religieuze kunst in het algemeen. Toen zij in 754 aan de macht kwamen in de Byzantijnse kerk, verboden zij alle kunst in de kerk. Hun tegenstanders, die een eeuw later aan de macht kwamen, waren er ook niet eens met de Latijnse paus. Zij vonden de religieuze afbeeldingen niet alleen handig, maar zij beschouwden deze ook als heilige voorwerpen. Zij geloofden dat als God zichzelf toonde aan de wereld door middel van Christus (die een evenbeeld was van hem, zoals de Bijbel beschrijft) en visioenen aan heiligen, dan zou hij zich ook kunnen manifesteren in deze afbeeldingen. Zij vereerden niet de afbeeldingen zelf, zoals de heidenen voor hen deden, maar God die zich toonde door deze afbeeldingen. De afbeeldingen die ontstonden en die een zeer mysterieus karakter hadden, werden iconen genoemd. De stijl van deze iconen had nog veel weg van de Griekse en Hellenistische kunst. Deze invloeden waren voornamelijk terug te zien in de draperieën, gezichten, gebaren en de dieptewerking. Op deze manier is de Byzantijnse kunst veel levensechter gebleven dan de westerse christelijke kunst.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
13
Hoofdstuk 7
Looking eastwards
In dit hoofdstuk richt Gombrich zich ook op de kunst uit het oosten. De andere twee grote religies, de islam en het boeddhisme, keken heel anders tegen het gebruik van kunst voor religieuze doeleinden aan. De islam was hier zeer strikt in: het maken van afbeeldingen van mensen en religieuze figuren was verboden. Toch kon de kunst in het algemeen niet onderdrukt worden. Er ontstond een zeer abstracte stijl, opgebouwd uit allerlei verschillende vormen die een gelijkmatig patroon vormden. Een voorbeeld was de arabesque. Dit dessin is terug te zien in de decoraties van het hof van leeuwen in Alhambra in Spanje (zie: hfst. 7; blz. 144; The Story of Art; E.H. Gombrich). Deze dessins werden ook bekend buiten de islamitische wereld door middel van de verspreiding van tapijten. Vanaf de veertiende eeuw begon men in o.a. Perzië en later in het islamitische India minder streng met de regels van het verbod op afbeeldingen om te gaan. Menselijke figuren werden namelijk toch toegestaan, zolang deze maar geen religieuze betrekking hadden. Toch is in de afbeeldingen uit deze periode, zoals in De Perzische prins Humay ontmoet de Chinese prinses Humayun in haar tuin (zie: hfst. 7; blz. 146; The Story of Art; E.H. Gombrich), de invloed van de oude abstracte patronen nog goed terug te zien. De prins en de prinses zijn niet realistisch weergegeven. Bovendien is er geen sprake van verkorting of schaduwwerking. De figuren en de planten hebben namelijk geen diepte en lijken meer een patroon te vormen. De invloed van religie op de kunst was nog groter in China. Er is niet zoveel bekend over de Chinese kunst, behalve dat men al vroeg gespecialiseerd was in het vervaardigen van bronzen voorwerpen. De vroegste tekenen van schilderkunst en beeldhouwkunst stammen uit het begin van onze jaartelling en zijn gevonden in grafkelders die lijken op die van de Egyptenaren. Toch verschillen deze vroege decoraties wel degelijk van de Egyptische decoraties. De Egyptische kunst werd gekenmerkt door de starre, rechte vormen, terwijl de Chinese kunst vloeiender en dynamischer was door het gebruik van rondingen. Sommige grote meesters in de Chinese geschiedenis deelden de mening van Gregorius de Grote dat kunst kon worden ingezet voor morele en opvoedkundige doeleinden. In China was het boeddhisme van grote invloed op Chinese kunst. Het verschafte niet alleen nieuwe opdrachten, maar het introduceerde ook een nieuwe benadering van de afbeeldingen. Chinezen zagen het maken van kunst niet als fysieke taak, maar als mentale taak. De kunstenaar kon op het zelfde niveau geschaard worden als de dichters. Dit was uniek, aangezien deze benadering van de kunstenaar als intellectueel pas in de renaissance ontstond. De boeddhisten zagen het maken van kunst als meditatie, oftewel als een mentale oefening. Men maakte geen kunst om een boodschap over te brengen of als decoratie, maar om materiaal voor meditatie voor handen te hebben. In de kunst was deze nieuwe benadering te zien in de volgende zaken: - Afbeeldingen waren vaak niet symmetrisch (zoals Perzische kunst). - De afbeeldingen waren geen natuurgetrouwe weergaves van de landschappen. Chinese kunstenaars bestudeerden niet de natuur, maar het werk van beroemde meesters en hun eigen geest (door meditatie). - De afbeeldingen worden gekenmerkt door eenvoud en het gebrek aan details. Het nadeel was dat de vorm van alle figuren al was vastgelegd en de kunstenaars niet meer durfden te vertrouwen op hun eigen originaliteit. Pas in de 18e eeuw door contact met westerse kunst durfden Chinese en Japanse kunstenaars hun traditie los te laten. Aan de andere kant was het ook een wisselwerking, aangezien door het contact met het oosten ook de westerse kunstenaars een nieuwe weg durfden in te slaan.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
14
Hoofdstuk 8
Western art in the melting pot
Na de vroegchristelijke periode en het ineenstorten van het Romeinse Rijk kwam een periode die beter bekend is onder de term Dark Ages. De reden waarom men deze periode zo ‘duister’ noemt is aan de ene kant omdat de mensen leefden in roerige tijden van oorlog en volksverhuizingen. Bovendien hadden zij weinig tot geen kennis tot hun beschikking. Aan de andere kant noemen wij deze periode zo, omdat wij zelf weinig over deze periode weten. Deze Dark Ages heeft men ingedeeld tussen ongeveer 500 en 1000. Dit is een lange tijd, waarin moeilijk te spreken valt over een uniforme stijl. Veel geestelijken hadden gedurende deze periode zichzelf tot taak gesteld om de kunst nieuw leven in te blazen. Zij bewonderden en bewaarden de kunstcollecties in bibliotheken en schathuizen. Toch heeft de kunst in deze tijd niet tot bloei kunnen komen door de vele oorlogen en invallen van allerlei volkeren, zoals de Denen en de Vikingen. Door liefhebbers van de Griekse kunst en literatuur werden zij later als barbaren bestempeld. Toch kenden deze ‘barbaren’ ook hun eigen vorm van kunst; zij waren gespecialiseerd in houtsnijwerk en metaalwerk. Hun kunst werd gekenmerkt door (vlecht)patronen, vaak in combinatie met de afbeeldingen van draken en vogels. Deze laatstgenoemde moeten misschien niet alleen als decoratie beschouwd worden, aangezien zij wellicht een religieuze functie zouden kunnen hebben gehad. Er zijn bronnen die melden dat de houten monsters op de Vikingschepen bedoeld waren om de geesten van het land af te schrikken. Monniken en missionarissen uit Ierland en Engeland probeerden de tradities en beeldtaal van de Vikingen over te laten vloeien in hun eigen christelijke beeldtaal. De afbeeldingen die in deze tijd in dit gebied ontstonden vertonen de toepassing van dezelfde patronen als die van de Vikingen. Een pagina uit het psalmenboek van Lindisfarne (zie: hfst. 8; blz. 161; The Story of Art; E.H. Gombrich) laat zo’n harmonieus patroon van vlechtmotieven zien. In andere afbeeldingen, zoals die van de Heilige Lucas (zie: hfst. 8; blz. 160; The Story of Art; E.H. Gombrich) is te zien dat menselijke figuren ook een patroon leken te vormen. De figuren waren weliswaar opgebouwd uit menselijke vormen, maar leken totaal niet levensecht. Dankzij deze samensmelting tussen de klassieke traditie en de traditie van de inheemse volkeren ontstond een totaal nieuwe beeldtaal, die de westerse kunst behoedde voor de verstarring van de kunst, zoals die zich in het Byzantijnse rijk had voorgedaan. Hoewel de kunst zich in een nieuwe richting begaf, was de klassieke stijl echter niet vergeten. Toen Karel de Grote aan de macht kwam, zag hij zichzelf als opvolger van de Romeinse keizers. Hij probeerde dit extra weer te geven door de klassieke kunst nieuwe leven in te blazen. Zo liet hij rond 800 een kerk bouwen in Aken naar Romeins voorbeeld. Deze herleving van de klassieke stijl wordt ook wel de Karolingische renaissance genoemd. Hoewel het in deze tijd niet van een kunstenaar werd verwacht dat hij origineel was, ontstonden wel bijzondere kunstwerken, aangezien de kunstenaars hun eigen interpretatie gaven. Zo ontstonden verschillende kunstwerken met hetzelfde onderwerp. Bovendien was het voor de middeleeuwse kunstenaar belangrijk dat hij zijn gevoel liet meespelen wanneer hij iets maakte. We kunnen als volgt een ontwikkeling aangeven: Egyptenaren tekenden wat ze wisten dat bestond, de Grieken wat ze zagen, de middeleeuwse kunstenaars wat ze voelden. Voor de middeleeuwse kunstenaars was het namelijk niet belangrijk dat de afbeelding natuurgetrouw was, maar of de boodschap duidelijk werd overgebracht. Bovendien werden alle details die mogelijk af zouden kunnen leiden van de ware boodschap weggelaten. Het gevolg was dat veel afbeeldingen of reliëfs uit deze tijd een vlakke achtergrond hadden, omdat deze niet van belang was. Niet alle kunst diende de religieuze doeleinden. Veel kunst was ook bedoeld ter decoratie voor de vele kastelen in die tijd. Veel van deze kunst is echter vernietigd. www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
15
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels ! Bron: The Story of Art – E.H. Gombrich
16