Jellema 8 Woningbouw

August 24, 2017 | Author: JeroenterWeele | Category: Netherlands, Technology (General), Science, Engineering, Science And Technology
Share Embed Donate


Short Description

Download Jellema 8 Woningbouw...

Description

JELLEMA 8 WONINGBOUW

9006950513_Boek.indb 1

03-06-2005 10:11:43

II

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam opmaak Van de Garde, Zaltbommel tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v. Woerden De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95051 3 Tweede druk, eerste oplage

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

9006950513_Boek.indb 2

03-06-2005 10:11:43

III

8

9006950513_Boek.indb 3

Bouwproces Woningbouw

03-06-2005 10:11:44

IV

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs. De redactie: ir. K. Hofkes Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar

Auteurs deel 8: ir. P. van Boom Directeur Bartels Ingenieursbureau, Zwijndrecht ir. W.H. Maessen Kennismanager Nibag huisvestingsadvies, Uden – Oldenzaal – De Bilt ir. D.J. Noy Directeur Nibag huisvestingsadvies, Uden – Oldenzaal – De Bilt ir. J.G.M. Raadschelders c.i. Directeur Raadschelders Bouwadvies b.v., Spaarndam Universitair docent TU-Delft, faculteit Civiele Techniek en Geodesie, vakgroep Staal- en Houtconstructies

ir. H. Brinksma Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht, Utrecht ing. N. Zimmermann Architect, Amsterdam ir. A. van Tol Architect, Zwolle H.A.J. Flapper Bouwinnovator, Amsterdam ir. M. Bonebakker Adviseur Bouwmanagement, Geesteren

9006950513_Boek.indb 4

03-06-2005 10:12:28

V

1

JELLEMA

JELLEMA

JELLEMA

Serieoverzicht

2

7

10

3

8

11

4

9

12

www.jellema-online.nl

4

12

4

13

5

6

6

6

9006950513_Boek.indb 5

03-06-2005 10:12:32

VI

Woord vooraf Dit deel behandelt de woningbouw in ons land en met name het samenstellen van de casco’s van de seriematige woningbouw. De woningbouwmarkt kenmerkt zich meer en meer door de vraaggerichtheid. Dat wil zeggen dat de toekomstige bewoner/eigenaar sterk bepaalt wat gebouwd gaat worden en dat de ontwerper en bouwer de gevraagde prestatie in de best mogelijke kwaliteit-prijsverhouding moet realiseren. Na een inleiding over het belang van de woningbouw in Nederland wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de woningbouw in ons land. Vervolgens komen aan de orde de bouwtechnische regelgeving en de functionele en prestatie-eisen die voor elk type woningcasco gelden. De verscheidenheid waarin de draagstructuur of het casco van woningen kan worden gebouwd is groot. De wijze waarop de productiemiddelen (materiaal, materieel en arbeid) worden ingezet, is bepalend voor de naamgeving van de productiemethode. In dit deel worden achtereenvolgens besproken: • stapelbouw; • gietbouw; • montagebouw prefab beton; • montagebouw houtskeletbouw. In deze hoofdstukken komen de constructieve opbouw en de vervaardiging aan de orde en wordt aangegeven hoe deze casco’s aan de gestelde prestatie-eisen kunnen voldoen. Voor de huidige bouw en vooral voor de woningbouw zijn de zorgaspecten zoals kwaliteitszorg, milieuzorg en Arbozorg van het grootste belang. Voor iedere bouwmethode worden de specifieke zorgaspecten besproken. De auteurs januari 2005

06950513_vw.indd 6

10-06-2005 12:35:22

INHOUD VII

Inhoud Het belang van woningbouw in Nederland 1 Inleiding 2 1.1 Bevolkingsontwikkelingen 2 1.2 Eigendomssituatie 3 1.2.1 Huren 4 1.2.2 Eigen-woningbezit 5 1.3 Woningkwaliteit 6 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 8 1

2 Ontwikkelingen in de woningbouw 9 inleiding 10 2.1 Sociale woningbouw begin twintigste eeuw (1901-1940) 10 2.1.1 Invloed van de Woningwet 14 2.2 Industrieel bouwen (1940-1972) 15 2.3 De herbergzame stad (1972-1990) 21 2.3.1 Groeikernen en satellietsteden 21 2.3.2 Leegloop van steden 22 2.3.3 Innovatie 23 2.4 Van Vinex naar inbreiding en herstructurering (1990-heden) 25 2.4.1 Technische eisen aan bouwen 27 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 28 3 Bouwtechnische regelgeving en informatieverwerking 29 Inleiding 30 3.1 Bouwbesluit 2003 31 3.2 Gemeentelijke Bouwverordening 32 3.3 Normbladen 33 3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de bouw 34 3.5 Informatieverwerkingssystemen 35 3.5.1 STABU-systeem 37 3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU 38 3.5.3 Prestatieconcept 39 3.6 Invloed van de Europese Unie 39 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 40 4 Functionele eisen en prestatie-eisen 41 Inleiding 42 4.1 Hoofdonderdelen ontwerp 42 4.1.1 Draagconstructie 42 4.1.2 Fundering 43 4.1.3 Begane-grondvloer 43 4.1.4 Verdiepingsvloer 44 4.2 Veiligheid 45

9006950513_Boek.indb 7

4.2.1 Constructies 45 4.2.2 Brand 51 4.2.3 Inbraakwerendheid 54 4.3 Gezondheid 54 4.3.1 Geluid 54 4.3.2 Vochtwering 56 4.3.3 Ventilatie 58 4.3.4 Daglichttoetreding 59 4.4 Bruikbaarheid 60 4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit 60 4.5 Energiezuinigheid 64 4.6 Zorgaspecten 66 4.6.1 Kwaliteitszorg 66 4.6.2 Arbo-zorg 67 4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen 71 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 72 5 Keuzeaspecten bouwmethoden en processen bij het bouwen 73 Inleiding 74 5.1 Keuzeproces 74 5.2 Processen bij het bouwen 74 5.2.1 Processtappen van een bouwonderneming 76 5.2.2 Proceskwaliteit 76 5.2.3 Procesanalyse 76 6 Stapelbouw 79 6.1 Typering stapelbouw 80 6.1.1 Kenmerken stapelbouw 80 6.1.2 Materialen stapelbouw 80 6.2 Samenstelling van een woningcasco in stapelbouw 82 6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen 82 6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco 84 6.3 Constructieve veiligheid stapelbouwcasco 84 6.3.1 Sterkte 84 6.3.2 Stabiliteit 85 6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco 85 6.4 Productie van een stapelbouwcasco 87 6.4.1 Werkvoorbereiding 87 6.4.2 Werkvolgorde 88 6.4.3 Transport 88 6.4.4 Productie wanden 89 6.4.5 Productie vloeren 92 6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco 93 6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcasco’s 97 6.6 Zorgaspecten stapelbouw 98 6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw 98

03-06-2005 10:12:35

VIII

6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw 100 6.6.3 Milieuzorg stapelbouw 100 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 102 7 Gietbouw 103 7.1 Typering gietbouw 104 7.1.1 Kenmerken gietbouw 104 7.1.2 Materialen gietbouw 104 7.1.3 Materieel gietbouw 105 7.2 Bekistingssystemen voor woningbouw 110 7.2.1 Wandbekisting 110 7.2.2 Holle betonnen wandbekisting 114 7.2.3 Vloerbekisting 115 7.2.4 Tunnelbekisting 118 7.3 Ontwerpen van een woningcasco in gietbouw 121 7.3.1 Standaardmaten 122 7.3.2 Constructieve samenstelling gietbouwcasco’s 123 7.4 Constructieve veiligheid gietbouw 125 7.4.1 Stabiliteit 125 7.4.2 Dilataties in gietbouw 126 7.5 Productie gietbouwcasco 126 7.5.1 Productieproces van een casco in tunnelgietbouw 127 7.5.2 Inzet van tunnelbekisting 137 7.5.3 Transport van tunnelbekisting 137 7.5.4 Verharding van het beton 139 7.5.5 Nabehandeling van het beton 140 7.5.6 Tijdstip van ontkisten 141 7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco 143 7.6. Geluidwering 145 7.7 Detaillering afbouw gietbouwcasco 149 7.8 Zorgaspecten gietbouw 151 7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw 151 7.8.2 Arbo-zorg gietbouw 156 7.8.3 Milieuzorg gietbouw 159 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 160 8 Montagebouw prefab-beton 163 Inleiding 164 8.1 Componenten in prefab-beton 167 8.1.1 Funderingen 167 8.1.2 Kelders 168 8.1.3 Vloersystemen 169 8.1.4 Wanden 172 8.1.5 Gevels 175 8.2 Bouwsystemen in prefab-beton 177 8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton 178

9006950513_Boek.indb 8

8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht beton 180 8.2.3 Cascosysteem met complete gevels 182 8.2.4 Cascosysteem in gasbeton 184 8.3 Zorgaspecten montagebouw in prefab-beton 184 8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw 184 8.3.2 Arbeidsomstandigheden 184 8.3.3 Milieuzorg 185 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 186 9 Montagebouw houtskeletbouw 187 9.1 Typering montagebouw houtskeletbouw 188 9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw 188 9.1.2 Materialen houtskeletbouw 189 9.2 Samenstelling van het hsb-casco 191 9.2.1 Algemeen 191 9.2.2 Fundering 192 9.2.3 Vloeren 192 9.2.4 Wanden 197 9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw 201 9.2.6 Gevelbekleding 204 9.3 Constructieve veiligheid houtskeletbouw 206 9.3.1 Stabiliteit 206 9.3.2 Krimp 208 9.4 Productie van een houtskeletbouw-casco 209 9.4.1 Prefabricage elementen 209 9.4.2 Transport 210 9.4.3 Werkvolgorde 210 9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco 212 9.5 Prestaties houtskeletbouw 215 9.5.1 Brandwerendheid 215 9.5.2 Geluidwering 219 9.5.3 Vochtwering 224 9.5.4 Warmte-isolatie 226 9.6 Afbouwdetails 227 9.7 Zorgaspecten 228 9.7.1 Kwaliteitszorg 228 9.7.2 Arbo-zorg 228 9.7.3 Milieuzorg 229 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 230 Register 232

03-06-2005 10:12:35

1

Het belang van woningbouw in Nederland ir. D.J. Noy

Wonen is een primaire levensbehoefte. Bij de keuze voor een woning laten huishoudens zich leiden door allerlei aspecten zoals de plaats, het woningtype, de betaalbaarheid en de uitstraling. Helaas is er lang niet altijd sprake van een ‘vrije’ keuze, vraag en aanbod zijn onvoldoende op elkaar afgestemd. De overheid tracht via haar volkshuisvestingsbeleid tot afstemming van de woningbehoefte op het woningaanbod te komen. Daartoe beschikken Rijk, provincie en gemeenten over een uitgebreid instrumentarium op het gebied van planning, ruimtelijke ordening, kwaliteitsbepaling en kosten.

9006950513_Boek.indb 1

03-06-2005 10:12:36

2

Inleiding

jonge gezinnen de eerste huwelijksjaren in bij de ouders van een van beiden.

Rond de Tweede Wereldoorlog telde Nederland ongeveer 2 miljoen woningen voor haar 9 miljoen inwoners. Sindsdien werden ieder jaar gemiddeld bijna 100.000 woningen aan de voorraad toegevoegd. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw bezat Nederland ongeveer 6,5 miljoen woningen voor haar ruim 16 miljoen inwoners.

Aan het einde van de jaren zeventig van bestond de algemene verwachting dat het einde van de woningnood nabij was, maar deze verwachting is niet uitgekomen. De bevolkingsomvang van ons land groeit nog steeds. De verwachting is nu dat Nederland rond 2030 bijna 18 miljoen inwoners heeft: een jaarlijkse toename van ongeveer 60.000, figuur 1.1. Daarnaast neemt de gemiddelde huishoudgrootte af door bijvoorbeeld gezinsverdunning, echtscheidingen en het langer zelfstandig wonen van ouderen. De gemiddelde woningbezetting bedroeg rond de Tweede Wereldoorlog nog 4,5; deze is inmiddels gedaald tot 2,3.

Deze uitbreiding van de woningvoorraad was een belangrijk thema vanaf de Tweede Wereldoorlog. Destijds was er een fors tekort aan woningen, niet alleen vanwege de vernielingen door oorlogshandelingen, maar ook doordat vele paren het einde van de oorlog hadden afgewacht om een gezin te stichten. Tot begin jaren zestig van de twintigste eeuw woonden vele Aantal

1.1 Bevolkingsontwikkelingen

1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030

5.104.000 5.858.000 6.831.000 7.832.000 8.834.000 10.026.000 11.416.000 12.958.000 14.091.000 14.893.000 15.844.000 16.667.000 17.212.000 17.607.000

De woningvoorraad moet afgestemd zijn op de omvang en de behoeften van de bevolking. Je kunt dus wel over genoeg woningen beschikken, maar als deze op de verkeerde plaats staan, niet aansluiten bij de vraag van de woonconsument of niet stroken met de financiële middelen, is er nog steeds sprake van woningnood. Enerzijds is nog steeds een permanente groei van de Nederlandse bevolking waarneembaar. De verwachting is dat deze de komende dertig jaar enigszins afvlakt, maar groei blijft er. Anderzijds is de gemiddelde huishoudgrootte de laatste zestig jaar gedaald van 4,5 tot 2,3. De verwachting is dat deze daling nog iets doorzet,

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

���������� ���������� ���������� ���������� ���������� ���������� ��������� ��������� ��������� ��������� � ����

����������������

Jaar

Figuur 1.1 Bevolkingsomvang Nederland in de twintigste en begin eenentwintigste eeuw

9006950513_Boek.indb 2

03-06-2005 10:12:36

1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND

3

Jaar

0–19 jaar

20–64 jaar

65 jaar en ouder

Totaal

1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030

3.742.000 4.331.000 4.658.000 4.432.000 3.822.000 3.873.000 4.009.000 3.896.000 3.890.000

5.513.000 6.067.000 6.989.000 8.044.000 9.165.000 9.839.000 10.171.000 10.127.000 9.894.000

1.771.000 1.018.000 1.311.000 1.615.000 1.906.000 2.152.000 2.487.000 3.190.000 3.823.000

10.026.000 11.416.000 12.958.000 14.091.000 14.893.000 15.864.000 16.667.000 17.212.000 17.607.000

���������������� ���������� ����

���������� ���������� ���������� ���������� ���������� ���������� ��������� ��������� ��������� ��������� ����

����

����

����

����

����

����

����

����



Figuur 1.2 Ontgroening en vergrijzing van de Nederlandse bevolking

maar dat het laagste punt (2,2) genaderd is. De behoefte aan nieuwe woningen is onverminderd groot. Wel zijn de huishoudens kleiner. Daarnaast vraagt de vergrijzing, figuur 1.2, om het aanpassen van grote delen van de bestaande woningvoorraad. Nieuwe woningen moeten in principe ‘levensloopbestendig’ gebouwd worden: geschikt voor huishoudens met en zonder kinderen, maar ook voor ouderen met een lichamelijk ongemak. Een andere levensfase ingaan hoeft niet meer automatisch tot een verhuizing leiden, figuur 1.3.

1.2 Eigendomssituatie Opdrachtgevers voor de bouw van woningen kunnen zijn: • sociale verhuurders; • particulieren; • beleggers; • aannemers/projectontwikkelaars.

9006950513_Boek.indb 3

Aannemers/projectontwikkelaars verkopen de woningen bij oplevering weer aan een van de drie andere groepen. Anno 2000 namen de sociale verhuurders en particulieren ieder ongeveer eenvijfde van de productie op zich, terwijl beleggers en aannemers/projectontwikkelaars het overgrote deel realiseerden. Van alle woningen in Nederland is ongeveer 35% eigendom van een sociale verhuurder. Dit aandeel loopt geleidelijk terug, omdat in de nieuwbouw het aandeel sociale huurwoningen steeds kleiner wordt. Ongeveer 13% van de Nederlandse woningen wordt verhuurd door particuliere verhuurders, vaak pensioenfondsen. De overige 52% van de Nederlandse woningen is eigendom van de bewoner. De afgelopen tien jaar werden steeds minder goedkope en middeldure huurwoningen gebouwd, figuur 1.4. Verhoudingsgewijs telt Nederland te veel huurwoningen in lagere prijsklassen. Hierop wordt ingespeeld door ver-

03-06-2005 10:12:37

4

Figuur 1.3 Door de vergrijzing moet een groot deel van de woningvoorraad ‘levensloopbestendig’ worden gemaakt Bron: De grote Verbouwing; foto’s: Rob ‘t Hart

houdingsgewijs minder sociale huurwoningen te bouwen en door bestaande huurwoningen te verkopen. 1.2.1 Huren Voor huurders vormen de huurlasten een steeds groter deel van het netto-huishoudinkomen, figuur 1.5-1. In 1982 was men gemiddeld nog zo’n 16% van het netto-inkomen kwijt aan de huur. In 1990 was dit 20% en in 2000 was dit al opgelopen tot 24%. Huurders met een relatief laag inkomen kunnen huursubsidie aanvragen. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw ging bijna de helft van de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op aan huursubsidies. Een van de redenen daarvoor is dat veel huishoudens met behoorlijke inkomens al tien jaar of langer in goedkope huurwoningen wonen. Zij stromen niet door naar een andere woning als hun woonlasten daarbij omhoog gaan. Huishoudens met lagere inkomens komen dan terecht in relatief

9006950513_Boek.indb 4

duurdere woningen, zodat VROM meer huursubsidie moet toekennen. De overheid wil deze zogenaamde scheefgroei op twee manieren bestrijden. Enerzijds door de huur van de bestaande woning van huishoudens met behoorlijke inkomens versneld te verhogen en door verhuizing te stimuleren met een goed aanbod van alternatieven. Anderzijds wil de overheid de sociale verhuurders een rol geven in het terugdringen van de huursubsidies. Zij kunnen goedkopere woningen juist aan huishoudens met lagere inkomens toewijzen, waardoor minder huursubsidie toegekend hoeft te worden. Ook beschikken de sociale verhuurders over reserves, die van de overheid alleen in die sociale sector zelf geïnvesteerd mogen worden. Maar hier liggen meteen forse valkuilen om de hoek. In een ‘vrije’ woningmarkt zouden er keuzemogelijkheden moeten zijn voor woonconsumenten. Goedkopere woningen zijn helaas vaak ook kwalitatief minder goede woningen. Hierdoor stijgt de kans dat lagere inkomens aangewezen zijn op slechte buurten en woningen.

03-06-2005 10:12:41

1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND

Jaar

Huurwoningen

1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Goedkoop

Middelduur

Duur

24.000 27.600 24.500 24.500 17.100 14.000 11.200 7.700 5.800 6.000 5.000 4.000 4.600 4.700 4.700 4.500 3.900 3.300

29.700 29.400 20.400 19.900 23.900 27.000 26.300 20.400 16.000 17.400 16.200 17.600 18.000 18.700 14.600 11.700 10.300 8.600

21.400 12.900 9.300 10.200 10.700 10.600 8.200 9.400 7.200 8.200 7.100 6.700 6.500 7.700 6.600 5.300 3.400 3.300

�������

5

Koopwoningen

Totaal

36.200 42.600 43.300 48.700 58.400 66.900 65.500 60.000 53.900 54.600 55.400 59.100 64.700 57.800 66.400 69.100 61.000 55.400

111.200 112.500 97.500 103.300 110.100 118.400 111.200 97.400 82.900 86.200 83.700 87.400 93.800 88.900 92.300 90.500 78.600 70.600

���� ���� ���������� ��������

������� ������� ������ ������ ������ ������ ����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����

����



Figuur 1.4 Productie van nieuwe woningen in Nederland

Tegelijk hebben de sociale verhuurders hun ‘stille’ reserves hard nodig om ook in de chique VINEX-wijken betaalbare huurwoningen te bouwen, om de wijken en woningen uit de jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig te herstructureren en om hun woningbezit aan te passen aan de behoeften van ouderen. 1.2.2 Eigen-woningbezit De meeste bezitters van eigen woningen hebben met hun huis als onderpand een lening afgesloten om de aankoop te betalen. Ook hier zie je een stijging van het aandeel van het inkomen dat naar het huis gaat, figuur 1.5-2. In 1990 was men 12% van het inkomen kwijt aan de woning. Dit liep op naar 18% in 2000.

9006950513_Boek.indb 5

Zoals er voor huurders met lage inkomens huursubsidie is, bestaat er hypotheekrenteaftrek voor alle eigen-huisbezitters. Van de betaling aan de bank krijgt de eigenaar-bewoner gemiddeld bijna een kwart terug van de belastingdienst. Al jaren staat de hypotheekrenteaftrek ter discussie. Binnen de Europese Unie, waar men steeds meer regels op elkaar afstemt, is dit een uitzonderlijke constructie. Het kost de Nederlandse schatkist veel geld en diverse economen wijzen erop dat de hypotheekrenteaftrek een onnodig prijsverhogend effect heeft. Immers, aspirantkopers berekenen hun woonlasten uitgaande van het aftrekeffect, waardoor ze kunnen leven met de hogere koopprijzen.

03-06-2005 10:12:41

6

����� ������������

���������



����� ������������

����� ���������



������������ �������������

������������������ ����������������� ��������

� �

������������� �������������

� ����� ������������

���������





������������

��������������





����������� ������������





��������������� �������

����������� ������������

����� ���������



��������������� �������� �����������������



��������������� �������

����� ���������

��������������� �������� �����������������

���������� ������������



���������� ������������



������ ������������



��������������� �������

��������������� ��������

������ ������������



��������������� �������

��������������� �����������������

������ ������������

������ ������������

��������������������������������������������������������������������������������������������������

����������

�������������������

Figuur 1.5 Woonuitgaven huurders versus eigenaar-bewoners

1.3 Woningkwaliteit De woningkwaliteit kan worden vastgesteld met een aantal meetinstrumenten. Enkele invalshoeken zijn: ◆ woningtype en -grootte; ◆ uitrusting van de woning; ◆ technische kwaliteit.

9006950513_Boek.indb 6

◆ Woningtype en -grootte Van de woningvoorraad in Nederland is 71% een grondgebonden eengezinswoning, terwijl de overige 29% woningen in meergezinsgebouwen betreft, figuur 1.6. Ongeveer 80% van de woningen beschikt over drie, vier of vijf kamers. Slechts 10% beschikt over maar één of twee kamers, terwijl de overige 10% over zes of meer kamers beschikt. Woningen in Nederland worden in rap tempo steeds groter. In het laatste decennium van de twintigste eeuw nam de gemiddelde inhoud van

03-06-2005 10:12:42

1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND

����������� ���

��������� ���

������������� ���

����

������������ ��� �������� ��� ���� �������� ��� ���������� ���

������������������� �������� �����������

���� ���

����

���� ���

����

��������� ���

7

���������� ���

Figuur 1.6 Kenmerken van de woningvoorraad

een huurwoning met 30% toe tot 378 m3 en van een koopwoning met 18% tot 539 m3. Onder goedkopere eengezinswoningen ligt gemiddeld zo’n 150 m2 grond, onder de duurdere woningen gemiddeld bijna 400 m2 grond. ◆ Uitrusting van de woning De kwaliteit van het woningbezit neemt nog altijd toe. Enerzijds komt dit doordat de eisen bij nieuwbouw steeds strenger worden. Een in 2000 opgeleverde sociale huurwoning heeft beduidend meer kwaliteit dan een sociale huurwoning die in 1980 is opgeleverd. En deze laatstgenoemde woning is absoluut niet te vergelijken met een sociale huurwoning uit 1960. In 1960 werden een lavet als wasvoorziening, een keukenblok en enkele stookplaatsen voor kolenkachels nog als een comfortabel gegeven beschouwd. De woonkamer was 18 m2 groot, er waren drie slaapkamers voor zes bewoners en het huis was ongeïsoleerd. In 1980 was heel Nederland van gas voorzien. De woning kreeg de eerste zojuist ontwikkelde combiketel voor ruimteverwarming en warmtapwater. De woonkamer met open keuken was inmiddels 30 m2 groot en de kinderen hadden ie-

9006950513_Boek.indb 7

der hun eigen slaapkamer. Er was een badkamer met douche, wastafel en wasmachineaansluiting. Gevels en daken waren redelijk geïsoleerd. Anno 2000 is de woonkamer zo’n 35 m2 groot, daarnaast is er een hobby- c.q. studeerkamer en heeft iedere bewoner bovendien een eigen (slaap)kamer. Het hele omhulsel is goed geïsoleerd. De badkamer beschikt over een douche, ligbad, wastafel en tweede toilet. De woning bezit een hoogrendementsketel en een uitgekiend ventilatiesysteem. ◆ Technische kwaliteit Zowel sociale verhuurders als particulieren hebben de afgelopen decennia met de toegenomen financiële middelen flink geïnvesteerd in de technische kwaliteit van hun woningen. Tegelijk wordt ook bij nieuwbouw hieraan steeds meer zorg toegekend. De gevolgen zijn meetbaar. Woningen van sociale verhuurders staan er gemiddeld het beste voor, gevolgd door de woningen van eigenhuisbezitters. De oudere woningen van particuliere verhuurders beschikken gemiddeld over de minste kwaliteit. De sociale verhuurders hebben door zorgvuldig planmatig onderhoud en door grotere ingrepen zoals renovatie en groot onder-

03-06-2005 10:12:43

8

houd hun woningen op peil gebracht. Daken, gevels en kozijnen zijn daarbij gerenoveerd of vervangen. Ook de binnenkant van veel woningen is aangepakt: nieuwe keukens en badkamers, het sanitair is vervangen, elektra is vernieuwd en de verwarmingsinstallatie is gemoderniseerd. Ook de bezitters van eigen woningen hebben niet stil gezeten. De toename van inkomsten en ook vrije tijd hebben dit vergemakkelijkt. Veel doe-het-zelfzaken zijn hier handig op ingesprongen en hebben forse omzetstijgingen gerealiseerd.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Cijfers over Wonen 2003 en 2004, feiten over mensen, wensen, wonen. Ministerie van VROM. 2 Tellinga, J., De grote verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010, Rotterdam, 2004.

9006950513_Boek.indb 8

03-06-2005 10:12:43

2

Ontwikkelingen in de woningbouw ir. D.J. Noy

In de twintigste eeuw is de woningbouwgeschiedenis enerzijds sterk beïnvloed door allerlei demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. Anderzijds heeft de politiek zich, vanuit haar betrokkenheid met de kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen en vanuit haar belang met de ruimtelijke ordening, intensief ingelaten met de woningbouw. In het begin van de twintigste eeuw kwam de Woningwet tot stand. De Tweede Wereldoorlog had in Nederland grote gevolgen voor de naoorlogse woningbouw. Daarbij ontstonden nieuwe visies op stedenbouw, volkshuisvesting en bouwmethoden. De laatste decennia zorgen maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, milieu en economie ervoor dat er andere eisen aan de woningbouw worden gesteld. In dit hoofdstuk worden via vijf tijdsbeelden de ontwikkelingen geschetst op het gebied van stedenbouw, woningplattegrond en -typologie en bouwtechniek.

9006950513_Boek.indb 9

03-06-2005 10:12:43

10

Inleiding In vergelijking met andere West-Europese landen kwam in Nedeland de industriële revolutie laat op gang. Pas in het midden van de negentiende eeuw zette de industrialisatie door. De bevolkingsgroei was enorm. De steden groeiden daardoor in hoog tempo. De woonomstandigheden waren triest: te veel mensen in te kleine ruimtes. Het ontbrak aan daglicht, verse luchttoetreding en sanitaire voorzieningen: geen schoon drinkwater of enige vorm van riolering. Door de overheid werd huisvuilafvoer niet als kerntaak gezien. Kortom, het wonen was onveilig en ongezond. Ziekten en epidemieën lagen permanent op de loer. Al in het midden van de negentiende eeuw werd in de Tweede Kamer een aanzet gedaan om via wettelijke regelingen overheidstoezicht op de ontoelaatbare woontoestanden af te dwingen. Gepleit werd voor actief overheidsbeleid tegen de excessen van de snelle verstedelijking en de armoede op het platteland. De voorstellen haalden het niet. Door de snelle bevolkingsgroei ontstond een woningtekort. Zonder overheidssturing werden slechte woningen gebouwd aan smalle straatjes in buurten zonder groen of andere voorzieningen: de zogenaamde revolutiebouw. Lokale overheden waren niet toegerust om leiding en richting aan de stadsuitbreidingen te geven. Zo ontstonden er willekeurige verkavelingspatronen langs de toevallige lijnen van aangekochte kavels, vaak met slechte aansluitingen op het bestaande stedelijke weefsel, met een willekeurige oriëntatie op de zon en met een schrale kwaliteit van de openbare ruimte. Aan het einde van de negentiende eeuw kwam er steeds meer steun voor wettelijke regelingen omtrent woonomstandigheden. Met name artsen wezen op de samenhang tussen trieste woonomstandigheden en de steeds terugkerende tyfus- en cholera-epidemieën. Hygiëne kwam op de agenda.

9006950513_Boek.indb 10

Woningwet Uiteindelijk kwam de regering in 1901 met de Woningwet. Deze eerste versie telde 54 artikelen. De Woningwet legde bij de gemeenten de verantwoordelijkheid neer om kwaliteitseisen te stellen aan bestaande, te renoveren en nieuwe woningen. Gemeentebesturen dienden plannen op te stellen voor stadsuitbreidingen. Welstandscommissies deden hun intrede. Daarnaast werd de basis gelegd voor de sociale huursector. Diverse artikelen legden vast hoe via een uitgebreid stelsel van financiële bijdragen en financieringsfaciliteiten goede en betaalbare huurwoningen gerealiseerd konden worden. De Woningwet vormde de basis voor de sociale verhuurders. Deze zogenaamde ‘toegelaten instellingen’ moesten woningen bouwen en beheren voor de sociaal zwakkeren en kregen daarvoor financiële steun van de overheid. De overzichtelijke Woningwet van 1901, met tien paragrafen en 54 artikelen, is ruim honderd jaar later getransformeerd tot een juridische bibliotheek van duizenden pagina’s uitwerkingen in beschikkingen en besluiten. Toch staat het uitgangspunt van de oorspronkelijke wet nog steeds overeind, namelijk dat toezien op de kwaliteit en betaalbaarheid van de woningbouw een taak is van de overheid.

2.1 Sociale woningbouw begin twintigste eeuw (1901-1940) Op het gebied van de ruimtelijke ordening schreef de Woningwet van 1901 niet veel méér voor dan dat gemeenten straten en grachten moesten vastleggen bij uitleggebieden. Het vak ‘stedenbouw’ bestond nog niet in ons land. Wel groeide de interesse snel bij met name bestuurders, maar ook bij vakmensen zoals ingenieurs en architecten. Het stedenbouwkundige vak ontwikkelde zich snel aan het begin van de twintigste eeuw. Een drietal visies kwam steeds terug: 1 de harmonische stad; 2 de tuinstad; 3 de functionele stad.

03-06-2005 10:12:43

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

Figuur 2.1 Uitbreidingsplan Amsterdam-Zuid, 1915. Architect H.P. Berlage

1 De harmonische stad Als reactie op de ‘lelijke’ staduitbreidingen uit de negentiende eeuw werd een esthetische benadering aangehangen. De stad werd gezien als een visueel ‘gebouw’, met een harmonisch samenspel van straten en pleinen. De charme van oude stadjes en dorpjes werd geïmiteerd. De openbare ruimte moest beschutting bieden, maar ook schoonheid. Berlage introduceerde deze ideeën als eerste in ons land. Zijn meest bekende stedenbouwkundige plan was dat voor AmsterdamZuid, figuur 2.1.

11

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

vooral Engeland dienden daarbij als voorbeeld. Ebenezer Howard presenteerde in het geïndustrialiseerde Engeland aan het einde van de negentiende eeuw de tuinstad als gezond alternatief

De ingrediënten van de harmonische stad waren: • stedenbouw als ruimtekunst; • parkachtige hoofdstraten versus rustige woonstraten; • pleinen en plantsoentjes; • fraaie hoekoplossingen, poorten en details; • symmetrie; • zichtlijnen, diagonalen en knikken. Tot op heden is Amsterdam-Zuid een juweeltje van ‘ruimtekunst’. De architecten van de bouwblokken versterkten de stedenbouwkundige visie met hun baksteen- c.q. gevelarchitectuur, materiaalkeuzen en detailleringen: de zogenaamde ‘Amsterdamse school’, figuur 2.2. 2 De tuinstad Een van de belangrijkste denkbeelden in de stedenbouw in het begin van de twintigste eeuw was de ‘tuinstadgedachte’. De uitgevoerde tuinsteden, tuindorpen en tuinwijken in Duitsland en

9006950513_Boek.indb 11

Figuur 2.2 Woningbouw Spaarndammerbuurt, Amsterdam. Architect Michel de Klerk Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

03-06-2005 10:12:45

12

hoofdassen met brede profielen geprojecteerd met hetzij alleen een weg, hetzij een singel met aan weerszijden wegen.

Figuur 2.3 Tuindorp Vreewijk, Rotterdam (ongeveer 1920) Architecten: M.J. Granpré Molière, in samenwerking met P. Verhagen, J.H. de Roos, W.S. Overeijnden Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw

voor de mensonterende leefomstandigheden van de industriesteden. Nederland volgde zijn voorbeeld met dorpsachtige woonwijken, die vooral door sociale verhuurders voor de arbeiders werden gebouwd. De nog steeds relatief kleine eengezinswoningen bezaten diepe achtertuinen en meestal ook een voortuin. Er werden enkele

Figuur 2.4 Plattegrond tuindorp Vreewijk, Rotterdam

06950513_hfs02.indd 12

Gemeenschapszin werd gestimuleerd met wedstrijden wie ‘de mooiste tuin’ had. De bekendste representant van de tuinstadgedachte in ons land was Granpré Molière. Vreewijk in Rotterdam is het fraaist bewaard gebleven voorbeeld van stedenbouw gebaseerd op de tuinstadgedachte, figuur 2.3 en 2.4. Midden in de drukke stad tref je een idyllisch en rustiek dorp aan. Veel van de ideeën van de harmonische stad zijn terug te vinden in de tuinstad: hoekoplossingen, poorten, symmetrie, richtlijnen, diagonalen en knikken. Het wonen in de tuinsteden is nog steeds geliefd. Voor veel tegenwoordige bewoners wegen de nadelen van de krappe woning en gebrekkige parkeervoorzieningen niet op tegen de voordelen van de rust, het groen en de romantische sfeer. 3 De functionele stad Tegenover de stromingen van harmonie en tuinstad ontstond in het begin van de twintigste

Bron:Tuinsteden tussen utopie en realiteit

10-06-2005 12:50:11

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

contacten tussen vooruitstrevende ontwerpers uit landen als Nederland, Duitsland en het jonge socialistische ‘ideaal’, de Sovjet-Unie. Voor het eerst werden plannen gepresenteerd met woningen in hoogbouw, ontsloten via galerijen, figuur 2.5 en 2.6. Door uit te gaan van strokenverkaveling werden hoekwoningen vermeden en konden alle woningen optimaal ten opzichte van zon en daglicht gesitueerd worden. De architecten en ingenieurs bezaten ook een uitgesproken visie hoe ze via hun stedenbouw en woningconcepten arbeidersgezinnen konden begeleiden naar een ‘beter’ leven. Sanitaire voorzieningen, rationele keukenontwerpen en bibliotheken in de wijken moesten hieraan bijdragen. Lezingen moesten de arbeiders wijzen op hygiëne, verantwoorde woninginrichting en goede omgangsvormen.

����

eeuw een richting die de functionaliteit centraal stelde. Sleutelbegrippen waren zakelijkheid, vooruitgang, rationalisme, gezondheid en gelijkwaardigheid. Moderne architecten en ingenieurs werkten hand in hand. Hun benadering richtte zich op rationele aspecten, zoals: • functiescheiding. Woonwijken werden op afstand van bedrijvigheid en groothandel geprojecteerd. Ook werden locaties aangewezen voor scholen, buurtwinkels, speeltuinen en andere voorzieningen; • verkeersafwikkeling. De hoeveelheid verkeer groeide snel door de industrialisatie en functiescheiding. Woonwijken kwamen op steeds grotere afstand van de fabrieken. Er ontstond steeds meer transport en dus behoefte aan hoofd- en woonstraten, radialen en ringwegen; • gezondheid. Straten moesten ruim genoeg zijn. Oriëntatie op de zon kreeg prioriteit. Voorzieningen als badhuizen, toiletten en rioleringstelsels werden in het ontwerp opgenomen; • groen. Hoe groter de stad, des te meer groen er nodig werd geacht in de vorm van voor- en achtertuinen, bomenrijen, parkstroken, plantsoenen en singels.

������

��

��

���������� ������

���������

����

Op zeer rationele wijze werden ontwerpen gepresenteerd. Gezondheid en leefbaarheid stonden centraal. Het vraagstuk van verantwoorde stadsuitbreidingen en dito woningbouw was zeker geen specifiek Nederlands probleem. Er waren veel

13

�� ��

��

��

�� ��

������

���

���� ������

������� ����������

����

��

�������

����

Figuur 2.6 Plattegrond functionalistische galerij-flatwoning in Rotterdam (1934) Bron: 6,5 miljoen woningen,

Figuur 2.5 Bergpolderflat in Rotterdam (1934)

100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

9006950513_Boek.indb 13

03-06-2005 10:12:50

14

Figuur 2.7 Prijsvraagontwerp ‘Goedkope arbeiderswoningen’ uit 1933. Architect J.H. van den Broek Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

Anders dan de aanhangers van de tuinstadgedachte kregen de functionalisten in Nederland vóór de Tweede Wereldoorlog amper voet aan de grond. Velen vertrokken naar de Sovjet-Unie om daar mee te werken aan de opbouw van de in hun ogen ideale socialistische staat. In het conservatieve Nederland bleef het bij veel papier en prijsvragen, zoals in de gemeente Amsterdam in 1933, figuur 2.7. De 93 inzendingen geven een prima tijdsbeeld. De inzenders hadden uitgesproken ideeën over de gewenste leefstijl van arbeidersgezinnen en vertaalden dit in een strakke en functionele stedenbouwkundige opzet, uitgekiende plattegronden, figuur 2.8, en rationele bouwtechnieken die betaalbare huren moesten garanderen.

van de zogenoemde revolutiebouw in de negentiende eeuw. Bedsteden en alkoven verdwenen. Het woonoppervlak steeg. Gestapelde woningen kregen een eigen voordeur. Iedere woning had een eigen toilet en wasgelegenheid. Aparte slaapkamers voor ouders, jongens en meisjes verhoogden de levensstandaard. De woningen werden – vooral vanwege de hygiëne – voorzien van stromend water, riolering en elektriciteit. In de grote steden werd gas geïntroduceerd. Gasfornuizen en elektrische stofzuigers deden voor het eerst hun intrede in de huishoudens, figuur 2.9, vaak mogelijk gemaakt

2.1.1 Invloed van de Woningwet De woningplattegronden ondergingen onder invloed van de Woningwet een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de slechte woningen

Figuur 2.8 Functionalistisch plan voor een woonwijk in Figuur 2.9 Gasfornuizen deden hun intrede (1933)

Amsterdam (1932). Architecten B. Merkelbach, J.F. Karsten en Willem van Tijen Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

9006950513_Boek.indb 14

Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland

03-06-2005 10:12:52

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

via gemeentelijke betalingsregelingen voor arbeidersgezinnen. De Woningwet van 1901 heeft een cruciale rol gespeeld in de verbetering van de leefomstandigheden. De wet heeft de ruimtelijke kwaliteit van de uitbreidingsgebieden flink verhoogd. Vele wijken uit het begin van de vorige eeuw hebben inmiddels de monumentenstatus verworven en trekken nog steeds veel (internationale) aandacht. De Tweede Wereldoorlog leverde een totale bouwstop op. Architecten, stedenbouwkundigen en ingenieurs gebruikten deze periode intensief om plannen te ontwikkelen voor woningbouw in het naoorlogse Nederland. Daarbij kwam het accent meer te liggen op de vraag hoe gebouwd kon worden aan een ‘betere’ samenleving. Een hoge productiesnelheid had daarbij prioriteit.

2.2 Industrieel bouwen (1940-1972) Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd Nederland geconfronteerd met een enorm huisvestingsprobleem. Na 1945 werden veel huwelijken gesloten, de bevolking groeide snel, de woningbouw had zes tot zeven jaar vrijwel stilgelegen en veel woningen waren door bombardementen vernield. Er was woningnood. Hoewel er genoeg arbeidskrachten beschikbaar waren, ontbrak het simpelweg aan bouwmaterialen. De Nederlandse economie herstelde zich maar langzaam. Het op gang brengen van de woningbouw duurde langer dan men gehoopt had. In de eerste naoorlogse jaren werden vooral noodwoningen en duplexwoningen gebouwd. Deze duplexwoningen waren erg klein, maar met eigen voorzieningen. Het ontwerp was zodanig dat steeds twee woningen samengevoegd konden worden tot één volwaardige woning op het moment dat de woningnood ten einde was. Ook realiseerde men allerlei andere tijdelijke voorzieningen zoals winkels, bedrijven en kerken.

9006950513_Boek.indb 15

15

Rond 1950 waren er pas 50.000 naoorlogse woningen opgeleverd. Het tempo van opleveren moest omhoog en de overheid nam het heft stevig in handen. Er werd een steeds strakkere regie gevoerd voor de ruimtelijke ordening, de bouwproductiemethoden, planning en voorschriften. Een heilig geloof bestond in de industrialisatie. Met succes werden in eerste instantie bouwsystemen uit Engeland en de Scandinavische landen geïmporteerd, figuur 2.10. Al snel zou de Nederlandse industrie volgen met eigen bouwsystemen.

Woningnood Jarenlang bleef de woningnood een centraal thema op de lokale en nationale politieke agenda’s. Tussen 1945 en 1972 was het opvoeren van de aantallen nieuwe woningen het belangrijkste thema. De Woningwet kreeg uitbreiding met allerlei regelingen om de standaardisatie en industrialisatie van de bouwproductie te bevorderen. Sociale verhuurders en architecten werden overgehaald om voor industriële productiemethoden te kiezen. Omdat gekwalificeerde bouwvakkers onvoldoende beschikbaar waren, werden bouwtechnieken zodanig eenvoudig ingezet dat ook niet-vaklieden aan de productie konden bijdragen. Meewerken aan het oplossen van de woningnood was in deze tijd van de Koude Oorlog een van de weinige geldige redenen om de verplichte militaire dienstplicht te ontlopen. In 1955 waren inmiddels 500.000 naoorlogse woningen opgeleverd. De bouwproductie kwam in een steeds hogere versnelling. In 1962 werd de miljoenste naoorlogse woning opgeleverd en was de totale woningvoorraad gegroeid tot 3 miljoen. Begin jaren zeventig bereikte de bouwproductie in Nederland haar top met meer dan 150.000 woningen op jaarbasis. Bevolkingsprognoses gingen er toen nog van uit dat Nederland rap groeide naar een bevolking in het jaar 2000 van boven de 20 miljoen. De grote gezinnen en de steeds hogere levensverwachting creëerden het besef dat de productie op een hoog niveau moest blijven.

Portiek-etagewoningen Kenmerkend voor de naoorlogse woningbouw was de realisatie van moderne woonwijken met een hoog percentage gestapelde woningen

03-06-2005 10:12:52

16

Deze Maycrete-noodwoning uit Engeland uit 1946 was de meest riante in zijn soort, maar liefst 70 m2 met drie slaapkamers.

Voor noodwoningen werden standaardplattegronden ontwikkeld van ongeveer 20 m2 voor een gezin met vier kinderen en 47 m2 voor een gezin met maximaal acht kinderen. Figuur 2.10 Noodwoningen geïmporteerd uit Engeland (1946)

Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland

9006950513_Boek.indb 16

03-06-2005 10:12:56

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

slaapkamers lagen. Toilet, keuken en badruimte projecteerde men meestal in elkaars directe nabijheid vanwege het eenvoudigere verloop van de ontluchtingskanalen en de riolering. Nadeel was in veel plattegronden dat de badruimte niet rechtstreeks vanaf de centrale hal, maar alleen via de keuken te bereiken was. ������

Wijkgedachte

De woningplattegronden waren praktisch alle identiek. De naoorlogse grondgebonden eengezinswoningen, figuur 2.12, bezaten een grote woonkamer van voor- tot achtergevel met in de naastgelegen beuk de hal met toilet, meterkast en trap en de keuken aan de achterzijde. Op de verdieping lagen drie of vier slaapkamers plus een kleine badruimte met een lavet. De zolderruimte was over het algemeen alleen met een vlizotrap te bereiken. In het schuurtje in de achtertuin kwam je via een (achter)pad.

Gestapelde woningen Ook de gestapelde woningen hadden qua indeling veel overeenkomsten. Zo bevonden zich per verdieping aan het portiek twee voordeuren, figuur 2.11. De woning kende een centrale hal, waaraan de woonkamer en twee of drie

9006950513_Boek.indb 17

����� ������ ������

Samen met rijen grondgebonden eengezinswoningen werden buurten geprojecteerd langs een centrale zone met openbare voorzieningen zoals winkels, kerken en scholen. De ‘wijkgedachte’ was tot ontwikkeling gekomen: de woning als bouwsteen van de wijk. Elke wijk beschikte over voorzieningen voor de eerste levensbehoeften. De functionalistische architecten en stedenbouwers kregen, in tegenstelling tot de vooroorlogse periode, nu wel voet aan de grond. De bouwblokken situeerde men meestal in rechte hoeken ten opzichte van elkaar en in de hele wijk kwamen veel overzichtelijke groene plantsoenen en bomen voor. In principe leefden alle bevolkingsgroepen samen in één wijk door de aanwezigheid van voorzieningen en de diversiteit van woningtypen zoals gestapelde woningen, eengezinswoningen en zelfs, in beperkte aantallen, bejaardenwoningen.

���������

������

������ �����

������ �����

���

���

������ �����

������ �����

������ �����

���������

������ ������

in drie of vier woonlagen. Dit waren dan portiek-etagewoningen zonder lift met zes tot acht woningen aan één trappenhuis met bergingen op de begane grond. Ook werden meer en meer etagewoningen gebouwd, ontsloten via galerijen. De drie of vier galerijen boven elkaar werden bereikt via een trappenhuis zonder lift. Voor het eerst kwam in ons land ook hoogbouw in de woningbouw voor. Hoge flatgebouwen met galerijen, die met een lift bereikt werden.

17

Figuur 2.11 Plattegrond traditionele portiek-etagewoning

De traditionele naoorlogse bouwmethoden, figuur 2.13, vertoonden veel overeenkomsten. De gevels bestonden uit een ongeïsoleerde spouwmuur van gemetselde baksteen, kalkzandsteen of hardgrauw, of een steensmuur met klamp of een gietbetonelement als binnenspouw en een gemetselde buitenmuur. Vurenhouten kozijnen waren als zelfstandig element in de gevel opgenomen of vormden onderdeel van een verdiepinghoge prefab houten pui. Dragende binnenwanden waren eveneens steenachtig: tot 1960 drijfsteen, daarna sintelsteen, gipsbetonblokken of gasbetonblokken. Bij de eengezinswoningen lag onder de doorzon-woonkamer een houten vloer en onder de naastgelegen beuk met keuken en hal een steenachtige vloer. Op zandgronden werd de vloer op staal gefundeerd; overigens was het meestal een vrijdragende ‘balkenbroodjes’vloer van beton of baksteen. De kap van de eengezinswoningen bestond uit een constructie van houten gordingen of sporen, beschoten met houten delen of cementgebonden strovezelplaten. Asbesthoudende plaatmaterialen deden na de oorlog hun intrede als dakbeschot. Keramische pannen en zinken goten zorgden voor de regenafvoer. De platte daken op de gestapelde woningen werden afgewerkt met strovezelplaten en een teerhoudende dakbedekking.

03-06-2005 10:12:57

18

�� ������ ����������

����������

��

����

��������� ��

��������

��� ���������� ��

���� ������

����

������

������

��������

����������

��

����������

�����

�� �� �������� ���� ������

���

���������

����������

����������

����

Figuur 2.12 Traditionele plattegronden voor grondgebonden eengezinswoningen Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland

9006950513_Boek.indb 18

03-06-2005 10:12:58

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

19

Figuur 2.14 Bijlmermeer Amsterdam (1962-1973) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

Figuur 2.13 Woningbouw Delft (1950) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

Systeembouw Als alternatief voor de traditionele bouwmethoden werd systeembouw zwaar gepromoot om het productietempo omhoog te krijgen. Op hoofdlijnen waren er twee typen te onderscheiden: 1 stapelbouw. Hierbij werden bouwmaterialen op het werk aangeleverd, die zowel nat (metselwerk, beton, tegelwerk) als droog (hout, metaal, dakpannen) werden verwerkt. Natte stapelbouw was natuurlijk meer vorstgevoelig (bevriezing van beton, metselspecie, enzovoort), terwijl montagebouw (schroeven, bouten) weersonafhankelijk was en er dus ook tijdens de winter kon worden doorwerkt. Bouwelementen werden geprefabriceerd op het werk aangevoerd, zoals woningscheidende wanden, vloeren en dakelementen; 2 gietbouw. Hierbij werden bouwstoffen op het werk aangevoerd die nat werden verwerkt. Dit was daarmee ook een weersafhankelijke methode. Met deze methode konden grotere overspanningen gerealiseerd worden en konden flatgebouwen van meer dan tien woonlagen gerealiseerd worden, figuur 2.14 en 2.15.

9006950513_Boek.indb 19

Figuur 2.15 Gietbouw. Via een kraanbaan worden de tunnelkisten geplaatst Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland

Systeembouw verhoogde het bouwtempo enorm en het aantal bouwvakkers op locatie nam fors af. Op de bouwplaats was grofweg nog maar eenderde van de tijd nodig ten opzichte van een halve eeuw daarvoor. Zeker bij gietbouw kon hoger gebouwd worden en ontstonden ruime plattegronden. De verharding van beton werd versneld met een ingebouwde volautomatische oliestookverwarming. Muren kwamen strak en glad uit de kist en hoefden niet meer te worden gestuct of geschilderd.

03-06-2005 10:13:00

20

��������

���������� ����������������� ���������������������� ������������� ����������������������

�����������������

��������������������

����������� ��������

��������� ������������



��

�������

�������

������������������� ����

�������

������������� ������������

����������� ������������ ���������������������� ��������� ���������������� ��������� ����

������������



��

����������������

���������������������������������

������������������� ���������������������

����������������

����



��������������������������������

����

��



����������������������������������� ���������������

Figuur 2.16 Details van een stapelbouwsysteem met koudebruggen

9006950513_Boek.indb 20

03-06-2005 10:13:01

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

In de loop van de jaren zestig stegen de minimumeisen voor woningen. Het woonoppervlak nam met ongeveer 15% toe. Na de ontdekking van het gas in Slochteren, begin jaren zestig, werd heel Nederland in razend tempo voorzien van een gasnet. De woningen kregen centrale verwarming met radiatoren in alle leefruimten. Ook de ventilatiehuishouding verbeterde.

Kritiek op de naoorlogse woningbouw Rond 1970 echter barstte de kritiek los op de tot dan toe gerealiseerde naoorlogse woningbouw. De schaal van de woonwijken was te fors, het individu kon zich in die massaliteit niet meer herkennen en ontplooien. De naoorlogse gemeenschapszin verdween. Mensen liepen niet meer mee aan de leiband van de machtige zuilen, die via politiek, verenigingsleven, omroepen en vakbonden hun leden het keurslijf van de naoorlogse wijkgedachte oplegden. Individuele ontplooiingen en vrijheid van meningsuiting waren toverwoorden. Herwaardering van de ‘oude’ stad kreeg de overhand ten gunste van de tot dan toe gerealiseerde saaie, monotone en grootschalige naoorlogse wijken. Ook op technisch vlak ontstond kritiek. De in hoog tempo gerealiseerde woningen waren gehorig, tochtig en slecht geisoleerd. Vochtproblemen ontstonden als gevolg van koudebruggen. Van een koudebrug is sprake als bij een knooppunt de ontmoeting van een binnen- en buitenconstructie onvoldoende thermisch is ontkoppeld, figuur 2.16. Hierdoor ontstaan in de winterperiode aan de binnenzijde van de constructies te lage oppervlaktetemperaturen waarop condensatie kan plaatsvinden. Bij een permanente hoge relatieve vochtigheid kunnen schimmels goed gedijen, wat een ongunstige invloed heeft op de gezondheid van het wonen. Dit verschijnsel treedt op bij aangestorte balkons, galerijen, lateien, randbalken en dakranden.

2.3 De herbergzame stad (1972-1990) Dat er nog steeds veel gebouwd moest worden werd niet betwijfeld. Wel werd het bouwen van de grootschalige en monotone woonwijken

9006950513_Boek.indb 21

21

zonder werkgelegenheid rond de grote steden ter discussie gesteld. Gebundelde decentralisatie werd uitgangspunt van het nieuwe beleid. 2.3.1 Groeikernen en satellietsteden Nieuwe woningbouwlocaties zocht men door de aanleg van nieuwe stedelijke structuren rond bestaande kernen, met groene woonmilieus: de zogenoemde groeikernen. Om te voorzien in de woningbehoefte werden compleet nieuwe steden als satellietsteden gekoppeld aan bestaande. Voorbeelden waren Zoetermeer voor Den Haag, Almere voor Amsterdam, Nieuwegein voor Utrecht, figuur 2.17, en Spijkenisse voor Rotterdam. Het dorpse wonen stond hier centraal.

Figuur 2.17 Nieuwegein als satellietstad van Utrecht (1976-1980)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

Door de enorme groei van het autobezit konden de voormalige stadsbewoners in deze satellietsteden het zich permitteren hun baan te behouden en op grotere afstand in een (nieuw) dorp in het groen te gaan wonen. In de nieuwe gebieden gaf men prioriteit aan verkeersveiligheid en groenvoorzieningen. Als reactie op de hoogbouw en strakke verkavelingspatronen van de decennia daarvoor leefden stedenbouwkundigen zich uit in geforceerde kleinschaligheid, sprongen in gevels en dakvlakken en allerlei, helaas vaak onduidelijke, overgangsgebieden tussen openbaar en privé. Openbaar vervoer en de fiets kregen voorrang boven de auto. Zo werd bij het ontwerp van Almere, gebouwd na de drooglegging van Zuidelijk Flevoland in 1968, gezocht naar een nieuwe vorm van verstedelijking. Het resultaat werd geen centrum met daaromheen woon- en werkgebieden, maar een stad die be-

03-06-2005 10:13:03

22

staat uit meerdere los van elkaar gelegen kernen met een eigen karakter en een eigen centrum. Het voordeel was dat ieder deel afzonderlijk gebouwd en afgerond kon worden zonder dat de eerste bewoners eindeloos in een bouwput bleven wonen, figuur 2.18. Ook kon een grote diversiteit ontstaan en kon iedere kern aangepast worden aan de laatste inzichten.

Figuur 2.18 Almere in aanbouw, begin jaren tachtig Foto: F.M. Jacobs

De woningen in de satellietsteden lagen alle op een paar minuten lopen van een bushalte en de parken. Via vrijliggende fietspaden en busbanen bereikte de nieuwe forens in een mum van tijd centrum en station. 2.3.2 Leegloop van steden Door de toegenomen mobiliteit zagen veel bewoners uit vooroorlogse wijken in de stad hun droom werkelijkheid worden: een eigen huis met tuin in een rustige woonbuurt in een satellietstad. Het gevolg was wel dat de meer draagkrachtigen de stad verlieten. De oude steden kregen het door die leegloop steeds moeilijker. De verpaupering ging onverminderd door. De meer draagkrachtige en werkende bevolking vertrok, terwijl ouderen en allochtonen achterbleven. Hiermee viel gelijktijdig het draagvlak onder de voorzieningen weg. Het niveau van winkels, scholen en culturele voorzieningen verschraalde. De kwalitatieve afstand tussen de kleine vooroorlogse woningen zonder voorzieningen en de nieuwe ruimer bemeten en geïsoleerde woningen in de groene satellietsteden werd onoverbrugbaar.

9006950513_Boek.indb 22

Er was sprake van sociale segregatie: draagkrachtigen vertrokken en sociaal zwakkeren bleven achter in de oude wijken. Daarom werd een grootschalige aanpak van de oude vooroorlogse wijken opgezet. Met subsidies werden sociale verhuurders aangespoord om hun vooroorlogse bezit te renoveren. Behoud en herstel hadden duidelijk de politieke voorkeur en werden financieel ondersteund. In sommige grote steden werd het woningbezit van particuliere verhuurders aangekocht om dit na renovatie onder te brengen bij sociale verhuurders. Particulieren werden via subsidies tot onderhoud en renovatie gemaand: gesubsidieerde particuliere woningverbetering. De vooroorlogse wijken werden op grote schaal opgeknapt, figuur 2.19. De onderhoudsstaat voldeed na die ingreep heel behoorlijk en de woningindeling verbeterde. Gevels, kozijnen en daken werden nageïsoleerd. De meeste woningen beschikten na de renovatie over centrale verwarming. Toch bleef de leefbaarheid in de vooroorlogse wijken nog steeds onder druk staan. Draagkrachtigen woonden er immers niet meer. In tegenstelling tot de woningen konden de woonomgeving en voorzieningen niet op peil gebracht worden.

Figuur 2.19 Stadsherstel in Zwolle (1975) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

03-06-2005 10:13:04

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

23

2.3.3 Innovatie In de jaren zeventig kregen allerlei experimenten een kans om tot nieuwe inzichten op het wonen te komen. Als reactie op het keurslijf van de doorzonwoning en het standaardappartement werden nieuwe plattegronden ontwikkeld, figuur 2.20. Thema’s daarbij waren vrije indeelbaarheid en de diversiteit aan privé en gemeenschappelijke ruimtes. Architecten ontwikkelden alternatieven voor de tochtige en onpersoonlijke galerij. Zo werd de galerij bijvoorbeeld vriendelijker door het op te vatten als een semi-openbare woonstad waar kinderen konden spelen. Dat resulteerde in een brede en overdekte galerij die door de toepassing van maisonnettewoningen of split-levelwoningen twee of drie woonlagen tegelijk bediende. Er kwam ruimte voor meer diversiteit aan woningtypes: gezinswoningen, een- en tweekamerwoningen voor alleenstaanden en zelfs groepswoningen. Onder invloed van voorschriften namen de afmetingen van nieuwe woningen in deze periode wederom toe.

Figuur 2.21 Eengezinswoning vóór renovatie (boven) en na renovatie: buitengevelisolatie toegepast (onder)

rondom volledig geïsoleerd, figuur 2.21. Ook de luchtdichtheid van de woning verbeterde aanzienlijk door kier- en naaddichting.

Figuur 2.20 De kasbah als woningbouwexperiment in Hengelo (1969-1973)

Bron: Geschiedenis van de Bouwkunst

Energiezuinig bouwen De energiecrisis van 1973 had grote gevolgen. Vanaf dit jaar werden eisen ten aanzien van energiezuinig bouwen tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw stapsgewijs opgevoerd. Terwijl de eengezinswoning van 1970 nog volledig ongeïsoleerd was behoudens beperkte isolatie van het dak, werd hetzelfde woningtype in 1990

9006950513_Boek.indb 23

Het rendement van verwarmingsketels onderging gelijktijdig een flinke verbetering. Het gasverbruik voor dezelfde woning halveerde tussen 1972 en 1990. Daar stond helaas een forse stijging van het elektraverbruik tegenover. In deze twee decennia steeg door de toegenomen welvaart de penetratiegraad van allerlei elektrische apparatuur enorm: ventilatoren, pompen van ketels, wasmachines, tv-toestellen, enzovoort. Gezond wonen kreeg meer aandacht. Het hele huis kon inmiddels op een comfortabele temperatuur verwarmd worden, kier- en naaddichting vermeed tocht, de geluidsisolatie tussen buren en met de omgeving verbeterde en ongezonde kruipruimtelucht kon niet meer de woning in. Koudebruggen, die vocht- en schimmelklachten veroorzaakten, behoorden tot het verleden.

03-06-2005 10:13:06

24

Renovatie Renoveren van oude woningen was een volledig nieuwe uitdaging, figuur 2.22. Bij de zogenoemde hoogniveau-renovaties verhuisden de bewoners naar wisselwoningen. Alles werd gesloopt behalve het casco, de gevels, de vloeren en de dragende wanden. Vervolgens werd een compleet nieuwe en ruimere woningplattegrond gerealiseerd. Ook moest er ruimte gevonden worden voor de voorheen ontbrekende bergingen, badkamers en balkons. De nieuwe indeling leverde daarom bij gestapelde woningen meestal minder nieuwe woningen op. Met niet-dragende binnenwanden (gipskartonplaat op hout of metaal) werd de nieuwe indeling gerealiseerd, werden woningscheidende wanden van geluidsisolatie voorzien en gevels aan de binnenzijde geïsoleerd. Bij grondgebonden eengezinswoningen realiseerden de sociale verhuurders de ontbrekende ruimte door uitbouwen achter de

woning, door dakkapellen, of door verhoging van het dakvlak. De aandacht voor energiezuinigheid en het verminderen van de onderhoudsgevoeligheid van woningen leverde in deze periode nieuwe technieken en producten op. Isolatieglas met een steeds gunstigere warmte-isolatiewaarde kwam op, evenals glassoorten met perfecte geluidwering voor toepassing in woningen nabij wegen, sporen en vliegvelden. Kunststof en aluminium kozijnen, figuur 2.23, werden een veel gebruikt product bij renovatie en nieuwbouw: eenvoudig te monteren, dubbele kierdichting en geen schilderwerk. Allerlei plaatmaterialen op kunststofbasis kwamen op de markt voor toepassing in gevels. Het spul kon niet rotten en de schilder kon thuisblijven. Isolatiematerialen op basis van polystyreen, glas- en steenwol kregen zowel bij nieuwbouw als na-isolatie van gevels, vloeren en daken van bestaande woningen hun toepassing.

Figuur 2.23 Toepassing van kunststof kozijnen en deuren in de gevel

Figuur 2.22 Betondorp. In Amsterdam (boven) vóór (1972) en (onder) na de renovatie (1983) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

9006950513_Boek.indb 24

Er waren ook missers door te snelle toepassing zonder goede testprotocollen vooraf. Rond 1990 wist iedereen wel van de gevaren van asbestdeeltjes in veelvuldig toegepaste bouwmaterialen zoals dakbeschot, gevelbekleding en rioleringsbuizen. Maar ook het formaldehydegas dat vrijkwam uit spaanplaat zorgde voor veel onrust. UF-schuim als na-isolatie van spouwmuren gaf ook gezondheidsproblemen. Bovendien verpulverde het materiaal na verloop van tijd. En de vroegste serie aluminium kozijnen uit de jaren

03-06-2005 10:13:07

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

zeventig veroorzaakte voor bewoners veel ongemak door de tocht- en inbraakgevoeligheid. De innovatie kende dus ook tegenslagen.

Kentering Rond 1990 kwam de volgende kentering. De behoefte om de woningvoorraad uit te breiden bleef onverminderd groot. Locaties voor nieuwbouw zocht de overheid vooral op omvangrijke uitbreidingslocaties vlak bij de grote steden. De mobiliteit moest niet alleen afnemen om het milieu te ontzien, maar ook om de verkeersproblematiek op structurele wijze aan te pakken. Daarnaast moest er meer in de steden zelf gebouwd worden om de leefbaarheid te vergroten. De renovatie van de vooroorlogse wijken was grotendeels afgerond en de aandacht verschoof naar de naoorlogse gebieden. De overheid knipte negentig jaar na de invoering van de Woningwet de strakke banden met de sociale verhuurders door. In een mega-operatie werden de leningen weggestreept tegen de subsidies. De sociale verhuurders kregen de boodschap mee om hun bedrijfsreserves als maatschappelijk kapitaal in te zetten bij het opknappen van verouderde naoorlogse wijken en het betaalbaar houden van nieuwe sociale huurwoningen.

25

hoe bebouwing, erfafscheidingen, straatmeubilair, bestrating en beplanting eruit kwamen te zien. Het achterliggende idee was dat op deze manier elke wijk en elke buurt een eigen herkenbare identiteit kon krijgen. Voorheen hadden gemeenten en sociale verhuurders de regie bij de uitbreidingswijken; nu was de markt aan zet. De Vinex-wijken, figuur 2.24 en 2.25, kregen veel kritiek. Het bouwtempo was te laag door stroperige procedures en door de voor de woonconsumenten vaak te hoge koopprijzen. Ondanks de met zorg ontworpen plannen kregen de Vinex-wijken het imago van saaie, eenzijdige

2.4 Van Vinex naar inbreiding en herstructurering (1990-heden) Aan het begin van de eenentwintigste eeuw lagen er op woningbouwgebied drie hoofdthema’s: 1 nieuwbouwbehoefte en Vinex; 2 de herstructureringsopgave; 3 vergrijzing. 1 Nieuwbouwbehoefte en Vinex De Vierde Nota Extra (Vinex) als aanvulling op de Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening schetste een bouwopgave van ongeveer 600.000 nieuwe woningen in of nabij de grote steden. Leidsche Rijn bij Utrecht en KAN bij Arnhem en Nijmegen zijn hiervan voorbeelden. Veel gedetailleerder dan tot dan toe gebruikelijk legden de stedenbouwkundigen aan architecten en uiteindelijk ook aan consumenten hun randvoorwaarden op. Tot op detailniveau werd van bovenaf vastgelegd

9006950513_Boek.indb 25

Figuur 2.24 Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort (rond 1990) Architecten: Kuiper Compagnons, A. Bhalotra Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw

Figuur 2.25 Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort (rond 1990)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst

03-06-2005 10:13:10

26

en eenvormige woongebieden met het gemiddelde als uitgangspunt. De roep om particulier opdrachtgeverschap werd veroorzaakt door de woonconsument in de Vinex-wijken niet centraal te stellen. 2 De herstructureringsopgave Een andere grote opgave was de aanpassing van de grootschalige en eenvormige wijken die in de jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig van de twintigste eeuw gerealiseerd waren. Bij het ontwerp en de realisatie was het uitgangspunt dat mensen van verschillende sociale klassen, financiële draagkracht en gezinstypen bij elkaar zouden wonen. De woonwijk zou op deze manier de maatschappij weerspiegelen: voor elke laag van de bevolking was er een geschikte woning. In de decennia daarna zijn echter de draagkrachtige vertrokken naar grotere en betere woningen in nieuwere wijken. De kansarmen bleven achter. Omdat de welvaart steeg en de nieuwe woningen uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw steeds groter werden en meer comfort boden, werd het verschil onoverbrugbaar. De (vroeg) naoorlogse voorraad werd gekenmerkt door krappe plattegronden, het ontbreken van een lift bij etagewoningen en het geringe wooncomfort. Ook de omgeving oogde gedateerd en verpauperd: vandalisme en vervuiling, onvoldoende parkeervoorzieningen, verlopen winkelcentra en slecht onderhouden groenvoorzieningen. Deze (vroeg) naoorlogse gebieden werden ‘de putjes van de woningmarkt’. Iedereen die het kon betalen vertrok en de verpaupering zette in sneltreinvaart door. Forse ingrepen waren nodig. Denk aan het bouwen voor de laagste inkomensgroepen in de Vinex-wijken en gelijktijdig realiseren van dure koopwoningen in de (vroeg) naoorlogse gebieden. Maar ook de ingrijpende verbetering van de verouderde woningen, het opknappen en veilig maken van de woonomgeving, het realiseren van meerdere woningtypen in verschillende prijsklassen, enzovoort, figuur 2.26 en 2.27. Een gigantische opgave voor de gemeenten en sociale verhuurders in hun rol van respectievelijk eigenaar van het openbaar gebied en eigenaar van veel van deze slechte woningen.

9006950513_Boek.indb 26

Figuur 2.26 Sloop woningen uit de jaren zestig (2003) Bron: De grote verbouwing

3 Vergrijzing De vergrijzing heeft zeer grote gevolgen voor het woningbezit. Naar verwachting blijft tot 2030 het aantal mensen in Nederland in de leeftijdscategorie tot 65 jaar globaal gelijk. Het aantal 65-plussers zal verdubbelen: van ruim twee miljoen tot bijna vier miljoen mensen, ofwel bijna de totale verwachte bevolkingsgroei van de komende drie decennia. Ook de zogenaamde dubbele vergrijzing, het aantal 75-plussers, zal doorzetten. De gevolgen voor de Nederlandse woningvoorraad zijn aanzienlijk. Veel bestaande bejaardenen aanleunwoningen voldoen niet. De huidige bewoners hebben een gemiddeld erg hoge leeftijd. Gangen en liften zijn te smal voor ‘beddenverkeer’, de woningen zijn ongeschikt voor de verzorgende activiteiten van het personeel en de uitstraling is oubollig en betuttelend. Vaak willen jongere ouderen hun bestaande woning aangepast hebben aan hun levensfase: minimaal

03-06-2005 10:13:12

2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW

27

Figuur 2.27 Herstructureringsplan voor Holtenbroek in Zwolle: renovatie plus sloop en nieuwbouw (2000) Bron: De grote verbouwing

extern toegankelijk voor mensen met een fysiek ongemak en bij voorkeur ook intern toegankelijk. Maar ook kiezen relatief veel huishoudens op het moment dat de ‘kinderen de deur uit zijn’ voor een appartement van alle gemakken voorzien in een levendige centrumomgeving, figuur 2.28.

2.4.1 Technische eisen aan bouwen Aan bouwen worden ook op het technische vlak steeds hogere eisen gesteld. Energiezuinigheid blijft cruciaal. Nederland heeft op basis van het verdrag van Kyoto uit de jaren negentig een forse doelstelling om het energieverbruik terug te dringen, dus ook dat van woningen. Bij nieuwbouw is dit relatief eenvoudig realiseerbaar

Figuur 2.28 Portiek-etagewoningen in Pendrecht, Rotterdam uit 1953, gerenoveerd en aangepast voor senioren (2000) Bron: De grote verbouwing

9006950513_Boek.indb 27

03-06-2005 10:13:15

28

door de eisen stap voor stap te verhogen. De grenzen van het opvoeren van de isolatiedikte van gevels, vloeren en daken zijn echter benaderd. Veel valt er nog te winnen door verbetering van de isolatiewaarde van de beglazing, slimme installaties, inzet van duurzame energiebronnen en verbetering van energiebewust woongedrag. Optimalisatie van de energiezuinigheid van bestaande woningen is complexer. De gebouwschil is vaak niet geschikt voor toevoeging van isolatiematerialen, in de woning ontbreekt ruimte voor geavanceerde installaties en eigenaren en huurders hebben andere prioriteiten. Hier kan de overheid niet echt ingrijpen, omdat het ontbreekt aan sanctiemogelijkheden bij energieverslindende bestaande woningen en omdat substantiële prikkels met subsidies er gewoon niet zijn.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Ibelings, H., Nederlandse stedenbouw van de 20ste eeuw. Nai Uitgevers, Rotterdam, 1999. 2 Korthals Altes, H.J., Tuinsteden tussen utopie en realiteit. Uitgeverij Thoth, Bussum, 2004. 3 Ottenhof, F. (redactie), Goedkope arbeiderswoningen (1936). Uitgeverij Van Gennep, Amsterdam, 1981. 4 Tellinga, J., De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010, Rotterdam, 2004. 5 Verbrugge, ir. B.J., Geschiedenis van de bouwkunst. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005. 6 Vreeze, Noud de (redactie), 6,5 miljoen woningen, 100 jaar woningwet en wooncultuur in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001.

Duurzaam bouwen Het begrip duurzaam bouwen heeft ook in de woningbouw zijn intrede gedaan. Dit wordt langs een drietal sporen ingevuld: 1 integraal ketenbeheer. Denk aan minimalisering van bouwafval en hergebruik hiervan, inzet van afvalproducten in bouwmaterialen en het zodanig detailleren bij renovatie en nieuwbouw dat bij onderhoud of sloop de toegepaste materialen hergebruikt kunnen worden; 2 energie-extensivering. Het terugdringen van de energiebehoefte, het opwekken van energie met een zo hoog mogelijk rendement plus het optimaal inzetten van duurzame, dus niet-fossiele energie; 3 kwaliteitsbenadering. Aandacht voor verlenging van de levensduur van het ‘product’ in de meest brede zin van het woord. Dit kan ingevuld worden door flexibel te bouwen, demontabel en met veel aandacht voor kwaliteitsaspecten binnen en buiten de woning. Duurzaam bouwen is in de jaren negentig gemeengoed geworden en vastgelegd in voorschriften en convenanten.

9006950513_Boek.indb 28

03-06-2005 10:13:15

3

Bouwtechnische regelgeving en informatieverwerking ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen

De overheid heeft een zorgplicht in het kader van veiligheid en gezondheid van de burger en een ordeningsplicht in zaken van algemeen belang. De taak van de overheid is geregeld in de grondwet. Nadere wetgevingen zijn afgeleiden van de grondwet. Wetten die de taakverdeling tussen de overheidsniveaus (Rijk, provincie en gemeente) en de verhouding tussen overheid en burger regelen, worden publiekrecht genoemd. Wetten die de verhouding tussen burgers onderling regelen, vallen onder privaatrecht.

9006950513_Boek.indb 29

03-06-2005 10:13:15

30

Inleiding Vanaf de Middeleeuwen komen vormen van incidentele plaatselijke bepalingen voor. Hierbij was de aandacht in beginsel gericht op twee onderwerpen: bebouwingsordening en brandveiligheid. In de tweede helft van de negentiende eeuw leidde de slechte woontoestand van met name de arbeidersklasse tot incidentele plaatselijke aanwijzingen betreffende de indeling en deugdelijkheid van woningen. De eerste Woningwet van 1901 verplichtte elke gemeente om een plaatselijke verordening vast te stellen. Bouwen zonder voorafgaande vergunning van burgemeester en wethouders werd niet meer mogelijk. Tevens kreeg het college van b. en w. de bevoegdheid om verbeteringen en/of reparaties af te dwingen door middel van aanschrijvingen aan eigenaren van in slechte toestand verkerende gebouwen. Na de Tweede Wereldoorlog was het woningtekort groot. Middelen om de achterstand in te halen waren beperkt. Dit was een stimulans om de efficiency te verhogen, zie ook hoofdstuk 2 Ontwikkelingen in de woningbouw, paragraaf 2.2. De grote verscheidenheid aan gemeentelijke verordeningen was een belemmering voor het over de gemeentegrenzen heen seriematig ontwerpen. In 1956 werden gemeenten verplicht om de plaatselijke bouwverordening af te stemmen op het ‘Besluit Uniforme Bouwvoorschriften’. Door middel van de Woningwet 1962 is dit uniforme besluit vervangen door de Model Bouwverordening (MBV). Plaatselijke bouwverordeningen moesten gebaseerd zijn op de MBV. Overigens hadden de Colleges van B&W de bevoegdheid om af te wijken van de MBV en/of nadere eisen te stellen. Van deze mogelijkheden maakten gemeentelijke diensten vaak gebruik, waardoor zich alsnog weer veel en grote plaatselijke verschillen voordeden. Op 25 maart 1957 is in Rome de Europese Economische Gemeenschap (thans Europese Unie) opgericht. Uit de noodzakelijk geachte harmonische ontwikkeling van economische activiteiten ontstond de behoefte aan regelgeving over de landsgrenzen heen. Mede onder invloed van Europese richtlijnen is de Woningwet gewijzigd

9006950513_Boek.indb 30

(1991) en in aansluiting daarop is de bouwregelgeving gesplitst in Bouwbesluit en Bouwverordening.

Bouwbesluit Het Bouwbesluit, dat uit oktober 1992 stamt, omvat landelijk geldende technische voorschriften waarop gemeenten geen invloed meer hebben. De technische voorschriften zijn mede gebaseerd op geharmoniseerde normen en kwaliteitsverklaringen binnen Europa, zie ook paragraaf 3.6. Op 1 januari 2003 is een nieuwe versie van het Bouwbesluit in werking getreden. Ten opzichte van het Bouwbesluit van 1992 zijn er drie grote veranderingen op te merken: 1 uit een evaluatie in 1996 bleek dat de bouwwereld in de praktijk moeite had met de toegankelijkheid van het Bouwbesluit. In het nieuwe Bouwbesluit hoeft de gebruiker niet langer per type bouwwerk de eisen voor alle beoordelingsaspecten op te zoeken. Hij kan nu per beoordelingsaspect (bijvoorbeeld elektriciteit, geluidwering of ventilatie) de eisen voor alle gebruiksfuncties voor een gebouw in één tabel bij elkaar vinden. Deze wijziging in systematiek wordt de conversie van het Bouwbesluit genoemd; 2 het nieuwe Bouwbesluit geeft ook prestatieeisen voor andere bouwwerken dan woningen, zoals restaurants en winkels; 3 er is een aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste daarvan zijn: • de minimale vrije verdiepingshoogte in een woning is 2,6 m; • de minimale vrije deurhoogte in een woning is 2,3 m; • de minimale luchtgeluidsisolatie-index tussen twee woningen bedraagt 0 dB en de minimale contactgeluidsisolatie-index tussen twee woningen bedraagt 5 dB. De MBV (1992) bevat in hoofdzaak procedurele regelingen die verband houden met het verlenen van de bouwvergunning. De samenhang van Woningwet, Bouwbesluit en Bouwverordening is weergegeven in figuur 3.1.

03-06-2005 10:13:16

3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING

���������

�����������

�����

������������� �������������������

��� ������� ����� ����� ������ � �� ��� � ��� ����� ��� ���� �������

���������������

�������� ������������������ ������ ��� ����� � � ������� �� ������

Figuur 3.1 Bouwregelgeving

Zoals reeds eerder is aangegeven, staan ontwikkelingen op het gebied van de regelgeving niet op zichzelf. Marktstrategische ontwikkelingen zoals industrialisatie, normalisatie, gecontroleerde kwaliteit, universeel toepasbare informatieverwerkingssystemen, enzovoort lopen in gelijke pas met de regelgeving of lopen voor.

3.1 Bouwbesluit 2003 Het Bouwbesluit bevat technische minimumvoorschriften waaraan een bouwplan publiekrechtelijk moet voldoen voor het verlenen van de gemeentelijke bouwvergunning. De technische voorschriften hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De indeling van de technische voorschriften is gebaseerd op artikel 2.1 van de Woningwet, figuur 3.1. In het Bouwbesluit kan worden verwezen naar normen of delen van normen en naar kwaliteitsverklaringen. In of krachtens het Bouwbesluit genoemde (delen van) normen en kwaliteitsverklaringen hebben naast hun oorspronkelijk privaatrechtelijk karakter daarmee nu ook een publiekrechtelijk karakter, zie ook paragraaf 3.3 en 3.4. Door middel van (delen van) normen wordt verwezen naar de daarin genoemde prestatie-eisen.

9006950513_Boek.indb 31

31

Criteria voorschriften Bouwbesluit Criteria voor het opstellen van de voorschriften waren: • het voorschrift moet zoveel mogelijk (rechts)zekerheid en (rechts)gelijkheid bieden; • het voorschrift moet ondubbelzinnig zijn; • het voorschrift moet meetbaar en controleerbaar zijn; • het voorschrift moet zo weinig mogelijk vrijheidbeperkend en innovatiebelemmerend zijn. Op basis van deze criteria zijn de voorschriften geformuleerd als prestatie-eisen die zijn gebaseerd op functionele omschrijvingen.

Afgeleid van een NEN-norm kan een Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) zijn uitgewerkt. Hierin zijn gangbare oplossingen vastgelegd en getoetst binnen het kader van het Bouwbesluit. Dit houdt in dat betrokken participanten ervan uit mogen gaan dat een oplossing volgens een NPR voldoet aan het Bouwbesluit (mits goed en zorgvuldig uitgevoerd). Bouwproducten die een rol spelen binnen het kader van het Bouwbesluit, moeten aan de gegeven prestatie-eisen voldoen. Door middel van kwaliteitsverklaringen (vermeld in de lijst van kwaliteitsverklaringen van de Stichting Bouwkwaliteit) wordt aangegeven of het product, of in welke situaties het product (of het proces) aan de eisen van het Bouwbesluit voldoet (mits goed en zorgvuldig uitgevoerd). De relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, normen en kwaliteitsverklaringen is weergegeven in figuur 3.2. Het komt voor, bij bijvoorbeeld toepassing van innovatieve materialen of constructies, dat toetsing volgens het Bouwbesluit niet mogelijk is. In dat geval moet de aanvrager van het bouwplan, ten genoegen van b. en w., op basis van de gelijkwaardigheidsbepalingen in het Bouwbesluit aantonen, dat het bouwplan voldoet aan de doelstellingen en het niveau van de prestatie-eis waarvan wordt afgeweken. Bij dergelijke gevallen is het overigens verstandig om vooraf in overleg te treden met het gemeentelijk bouwtoezicht.

03-06-2005 10:13:16

32

���������

������������������ �����������

���������������� �� ���������������������� ������������������������

������������������� �� ������ ������������������

���������������������� Figuur 3.2 Relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, normen en kwaliteitsverklaringen

▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek wordt in hoofdstuk

ders. Voor bouwen is dus in principe altijd een vergunning nodig. Om het vergunningsstelsel met bijbehorende administratieve rompslomp beperkt te houden maakt de Woningwet onderscheid tussen: 1 bouwvergunningsvrije bouwwerken; 2 licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken; 3 reguliere bouwvergunning. Binnen het kader van woningbouw bespreken we alleen de reguliere bouwvergunning. Een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning moet voldoen aan het Besluit Indieningsvereisten Aanvraag Bouwvergunning. Het Gemeentelijk Bouwtoezicht toetst de aanvraag aan de Woningwet, het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan en de welstandscriteria. Toetsing vindt zowel vooraf (bij de bouwaanvraag) als achteraf (tijdens of na de uitvoering) plaats. Hiermede beschikt de overheid over een goed instrument om richting te geven aan het door haar vereiste minimumniveau van prestatieeisen en de kwaliteit van een bouwwerk.

2 Bouwregelgeving een compleet overzicht gegeven

3.2 Gemeentelijke Bouwverordening De gemeenteraad stelt een Bouwverordening vast die uitsluitend de voorschriften bevat als bedoeld in het tweede tot en met het zesde lid van art. 8 Woningwet: 1 het gebruik van gebouw, terrein, bodem; 2 veiligheid bij bouwen en/of slopen; 3 voorschriften betreffende de aanvraag om bouwvergunning; 4 bebouwingsvoorschriften; 5 welstandscriteria; 6 voorschriften omtrent andere onderwerpen. Deze bepalingen van de Woningwet (1991) zijn door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgewerkt in de Model Bouwverordening (MBV 1992). Volgens art. 40 Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethou-

9006950513_Boek.indb 32

Hierna worden twee zaken uitgewerkt uit het Besluit Indieningsvereisten die van belang zijn voor de reguliere vergunningaanvraag: 1 bodemonderzoek; 2 bouwveiligheidsplan. 1 Bodemonderzoek Er mag niet worden gebouwd op verontreinigde bodem. Voor vergunningplichtige bouwwerken is een bodemonderzoek verplicht gesteld. Het Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd volgens NEN 5740 (1999). Voordat een verkennend onderzoek wordt uitgevoerd, moet eerst een vooronderzoek volgens NVN 5725 (1999) worden uitgevoerd. Als uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is, wordt vrijstelling verleend voor het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek. Het onderzoeksrapport maakt deel uit van de bouwaanvraag. Als de bodem dusdanig is verontreinigd dat gevaar aanwezig is voor het milieu dan wel voor de burger, mag daarop niet worden gebouwd. De aangevraagde bouwvergunning wordt geweigerd of wordt verleend onder voorwaarde van bodemsanering.

03-06-2005 10:13:17

3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING

hoofdstuk 7 Bodemverontreiniging en bodemsanering

2 Bouwveiligheidsplan Het Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat bij indiening van een reguliere bouwvergunning een bouwveiligheidsplan moet worden aangeleverd. Het bouwveiligheidsplan heeft alleen betrekking op de veiligheid van de weg, de in de weg gelegen werken, de weggebruikers, de naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers. Zie figuur 3.3 voor de in te dienen gegevens. Het bouwveiligheidsplan moet overigens niet worden verward met het Veiligheids- en Gezondheidsplan volgens de Arbowet ten behoeve van het bouwplaatspersoneel. Bijlage 0, artikel 3.2.6 Toelichting gegevens en bescheiden Een bouwveiligheidsplan moet de volgende onderdelen bevatten: 1 één of meerdere tekeningen waaruit de bouwplaatsinrichting blijkt: • ligging van het te bebouwen perceel en de omliggende wegen, bouwwerken e.d.; • situering van het bouwwerk; • aan- en afvoerwegen; • laad-, los- en hijszones; • plaats van de bouwketen; • grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen, plaatsvinden; • in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen; • plaats van ander hulpmaterieel en opslag van materialen; 2 gegevens en bescheiden over de toe te passen bouwmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouwwerkzaamheden.

Hierna worden twee zaken uit de Model Bouwverordening (MBV) uitgewerkt die van belang zijn voor de vergunningaanvraag: 1 bouwafval; 2 toegankelijkheid. 1 Bouwafval In de MBV zijn in artikel 4.11 voorschriften opgenomen over het scheiden van bouwafval en de afvoer daarvan. Scheiding van afval leidt tot een betere en schonere verwerking van afval en tot intensievere mogelijkheden van hergebruik van materialen. De wijze van scheiding en afvoer kan plaatselijk verschillend zijn. De gemeente kan ontheffing verlenen als de logistieke situatie daartoe aanleiding geeft of als de verwachte hoeveelheid afval erg gering is. 2 Toegankelijkheid Het Bouwbesluit stelt eisen aan de toegankelijkheid van openbare ruimten en wooneenheden binnen de omtreklijn van het gebouw. De bouwverordening regelt de toegankelijkheid vanaf de openbare weg tot aan het gebouw, alsmede de toestand van het terrein. Als voorbeeld is één der betreffende figuren overgenomen uit de MBV, figuur 3.4.

����������������������� �����������

�����

worden behandeld in deel 2 Onderbouw,

����

▶▶ Bodemonderzoek en -saneringsmethoden

33

���

������������������� ������������� ����������

Figuur 3.4 Voor verkeer vrij te houden hoogten

3.3 Normbladen

Figuur 3.3 Bouwveiligheidsplan

▶▶ Het V. en G.-plan wordt uitgebreid behandeld in deel 12b Uitvoeren – organisatie, hoofdstuk 6 Arbeidsfunctie van de bouwplaats

9006950513_Boek.indb 33

Het NEN (voorheen Nederlands Normalisatieinstituut) is opgericht in 1916. Oorspronkelijk waren normen bedoeld voor het opstellen van technische regels om daarmee orde en eenheid te scheppen op gebieden waar deze ordening

03-06-2005 10:13:18

34

noodzakelijk werd geacht. Het belang van normalisatie strekt zich inmiddels veel verder uit dan het ordenen van technische regels voor producten. Aan normalisatie worden ook marktstrategische waarden toegekend, bijvoorbeeld: • als efficiency-instrument (typebeperking); • het koppelbaar maken van systemen; • vaste oplossingen voor terugkerende problemen; • minder voorraad/transport; • als instrument voor vergroting van het afzetgebied. Normen kunnen dienen als maatstaf voor kwaliteit of voor het opzetten van kwaliteitssystemen. Normen kunnen ook worden ingezet als instrument bij beheersing van veiligheid, gezondheid en milieu (zoals ergonomische eisen en het meten van verontreinigingen). Als een norm in een overeenkomst van levering van toepassing is, is er sprake van een privaatrechtelijk karakter. Indien normen of gedeelten van normen zijn opgenomen in de regelgeving, is er sprake van een publiekrechtelijk karakter. Het NEN is de centrale instantie in Nederland die tot taak heeft de normalisatie te bevorderen en normen tot stand te brengen. Het normalisatiewerk heeft thans plaats op Europees en op wereldniveau. De harmonisatie van normen binnen Europa is in een vergevorderd stadium. ▶▶ Een overzicht van de voor de bouw meest belangrijke normen wordt gegeven in deel 7 Bouwmethodiek hoofdstuk 2 Bouwregelgeving

3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de bouw Tot na de Tweede Wereldoorlog was het gebruikelijk dat producten op de bouwplaats werden gekeurd. De keuring vond veelal plaats op basis van visuele kenmerken. De betrouwbaarheid van keuringen in de zin van rechtszekerheid liet te wensen over. In toenmalige bestekken kwam 101 maal de zinsnede voor dat het product of het werk ten genoegen van de directie moest zijn. Door toenemende industrialisatie en standaardisatie zijn fysische, mechanische en chemische specificaties ontstaan waaraan mate-

9006950513_Boek.indb 34

rialen/producten moeten voldoen. Deze specificaties kunnen worden gecontroleerd door middel van eveneens genormeerde onderzoekmethoden en keuringstechnieken. Thans zijn bouwplaatskeuringen grotendeels vervangen door een stelsel van externe controle (attesten) door erkende onafhankelijke certificatie-instellingen.

Certificatie-instelling Een certificatie-instelling geeft een verklaring af over de eigenschappen van een product, partij of samenstelling van producten. In bestekken wordt overeengekomen dat bouwstoffen waarvoor een verklaring is afgegeven, na een visuele inspectie geacht worden te zijn goedgekeurd in de zin van paragraaf 18 van de UAV. Deze vormen van overeenkomsten zijn privaatrechtelijk. Certificatie-instellingen Het initiatief voor attestering voor bouwproducten lag in eerste instantie bij het Bouwcentrum. Daarna heeft de Stichting KOMO (een initiatief van directeuren van gemeentewerken via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) gedurende 25 jaar een monopoliepositie bekleed als certificatie-instelling. Sinds de oprichting van de Raad voor Certificatie in 1988 zijn inmiddels negen certificatie-instellingen werkzaam die weer verenigd zijn onder de naam VECIBIN. Om inhoudelijke en technische verschillen tussen de verscheidene instellingen te voorkomen is de coördinatie voor de certificatie opgedragen aan de Stichting Bouwkwaliteit (SBK).

Kwaliteitsverklaringen kunnen ook door de minister van VROM worden aangewezen als voldoende bewijs dat aan bepaalde eisen van het Bouwbesluit is voldaan. Deze aangewezen kwaliteitsverklaringen zijn tevens publiekrechtelijk van aard. De volgende kwaliteitsverklaringen kunnen voorkomen: • attest; • productcertificaat; • attest met productcertificaat; • procescertificaat; • kwaliteitscertificaat.

03-06-2005 10:13:18

3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING

De grondslag voor de beoordeling is vastgelegd in een beoordelingsrichtlijn (BRL). De BRL is een verzameling kwaliteitseisen en eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem van de producent. De eisen zijn bij voorkeur gebaseerd op nationale c.q. internationale normen en worden geformuleerd door een zogenoemd college van deskundigen. Dit college is samengesteld uit vertegenwoordigingen van partijen. In figuur 3.5 is een voorbeeld van een BRL weergegeven. ▶▶ De verschillende soorten kwaliteitsverklaringen worden toegelicht in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving

35

▶▶ De keuzemogelijkheid van het vastleggen van de verschillende kwaliteitsverklaringen in contracten (bestekken, privaatrechtelijke overeenkomsten) wordt besproken in deel 11 Contracteren 1, hoofdstuk 4 Normalisatie en certificatie

3.5 Informatieverwerkingssystemen Tijdens het bouwproces worden voortdurend besluiten genomen. Er worden schetsen, tekeningen, berekeningen, omschrijvingen en planningen opgesteld. De eindkwaliteit van het

1 Bouwbesluitingang Afdeling Bouwbesluit Nr. en titel

Grenswaarde/ Bepalingsmethode

Prestaties volgens kwaliteitsverklaring

Opmerkingen i.v.m. toepassing

Hoofdstuk 2 – Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 2.1

Algemene sterkte van de bouwconstructie

Uiterste grenstoestand bepaald volgens NEN 6720 of NVN 6725.

2.2

Sterkte bij brand

Tijdsduur van brandwerendheid m.b.t. bezwijken volgens artikel 2.9 van het Bouwbesluit, bepaald volgens NEN 6069, NEN 6071, NEN 6072, NEN 6073 of NEN 6720.

2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Onbrandbaar bepaald volgens NEN 6064.

Vloerelementen van uitsluitend steenachtige materialen zijn onbrandbaar.

Vloerelementen die aan de onderzijde zijn voorzien van brandbare materialen mogen uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven kruipruimten of ruimten van geringere hoogte.

2.12 Beperking van ontwikkeling van brand

Vloerelementen voldoen aan klasse T1 dan wel Cfl en klasse 2 dan wel B, bepaald volgens NEN 1775 en NEN 6075, dan wel NEN-EN 13501-1.

Vloerelementen van uitsluitend steenachtige materialen voldoen aan klasse T1 dan wel Cfl en klasse 2 dan wel B.

Vloerelementen die aan de onderzijde zijn voorzien van brandbare materialen mogen uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven kruipruimten of ruimten van geringere hoogte.

9006950513_Boek.indb 35

03-06-2005 10:13:18

36

1 Bouwbesluitingang Afdeling Bouwbesluit Nr. en titel

Grenswaarde/ Bepalingsmethode

Prestaties volgens kwaliteitsverklaring

Opmerkingen i.v.m. toepassing

2.13 Beperking van uitbreiding van brand

WBDBO volgens artikel 2.106 van het Bouwbesluit, bepaald volgens NEN 6068 of NEN 6071.

Kleinste waarde volgens tabel 3 van dit attestmet-productcertificaat of 120 minuten.

Vloerelementen die aan de onderzijde zijn voorzien van brandbare materialen mogen uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven kruipruimten of ruimten van geringere hoogte.

2.14 Verdere beperking van WBDBO volgens artikel uitbreiding van brand 2.118 van het Bouwbesluit, bepaald volgens NEN 6068 of NEN 6071.

Kleinste waarde volgens tabel 3 van dit attestmet-productcertificaat of 120 minuten.

2.15 Beperking van het ontstaan van rook

Rookdichtheid volgens artikel 2.126 van het Bouwbesluit, bepaald volgens NEN 6066 dan wel NEN-EN 13501-1.

2.16 Beperking van verspreiding van rook

Weerstand tegen rook doorgang niet lager dan 30 minuten, bepaald volgens NEN 6075.

Figuur 3.5 Voorbeeld BRL

Weerstand tegen rookdoorgang van vloerelementen van uitsluitend steenachtige materialen is hoger dan 30 minuten.

Vloerelementen die aan de onderzijde zijn voorzien van brandbare materialen mogen uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven kruipruimten of ruimten van geringere hoogte.

Bron: Overzicht van publiekrechtelijke erkende Kwaliteitsverklaringen, uitgever Stichting Bouwkwaliteit (SBK)

bouwproduct is een optelsom van de afzonderlijke kwaliteit van ontwerp, fabricage en uitvoering. De kwaliteit van de informatieoverdracht neemt hierbij een centrale plaats in. Onjuist overgedragen c.q. overgenomen informatie is een bron van ergernis en conflicten. Bouwinformatie heeft twee primaire functies: 1 informatiedrager: formulering doelstelling, kennisname, toetsing, enzovoort; 2 contractstuk: het bestek (plan van uitvoering) realiseren tegen een overeengekomen prijs (aannemingssom).

9006950513_Boek.indb 36

Vloerelementen die aan de onderzijde zijn voorzien van brandbare materialen mogen uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven kruipruimten of ruimten van geringere hoogte. Rookdichtheid vloereleVloerelementen die aan de menten van uitsluitend onderzijde zijn voorzien van steenachtige materialen brandbare materialen mogen is aan beide zijden kleiner uitsluitend toegepast worden als beganegrondvloer boven dan 10 m–1, dan wel kruipruimten of ruimten van behoort tot klasse S2. geringere hoogte.

▶▶ De UAV komt uitgebreid aan de orde in deel 11 Contracteren

In de UAV is het bestek als volgt gedefinieerd: • de beschrijving van het werk; • de daarbij behorende tekeningen; • de voor het werk geldende voorwaarden; • de nota van inlichtingen; • het proces-verbaal van aanwijzingen. In het dagelijkse taalgebruik wordt met het bestek in het algemeen de niet-getekende bouwinformatie aangeduid. Het zal echter duidelijk

03-06-2005 10:13:19

3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING

zijn dat de werkomschrijving innige relaties heeft met andere aan de omschrijving parallellopende informatiestromen zoals de bestektekeningen, normalisatie, certificatie, hoeveelhedenstaten, begrotingen, werkplanning en kostenbewaking.

37

STABU

In 1876 heeft de eerste uitgave van de ‘Algemene Voorschriften’ plaatsgevonden, een vorm van standaardvoorwaarden van de uitvoering van (overheids)werken. In 1968 zijn de AV totaal herzien en uitgegeven als de UAV 1968, thans de UAV 1989.

In 1986 is STABU uitgekomen (bestekssystematiek voor de burger- en utiliteitsbouw). Automatisering is hierbij voorwaarde geweest. Het bestek kan worden samengesteld volgens verwerkingsspecificaties of volgens functionele c.q. prestatieomschrijvingen. Het is mogelijk om de specificaties te sorteren naar werk- of verdiepingsvolgorde of naar elementen. Door de specificaties te voorzien van hoeveelheden en eenheden zijn directe koppelingen met andere informatiestromen mogelijk. Door scherpe afbakening van verantwoordelijkheden en specificaties is iedere gewenste ordening mogelijk. Indien het bestek op diskette wordt gebruikt, worden niet alleen tijd en kosten gespaard, maar worden vooral ook afstem- en overdrachtsverstoringen voorkomen. In 1990 zijn de SRW-bestanden verwerkt in de relationele datastructuur van het STABU-systeem en herkenbaar gemaakt door middel van een W-markering. Het verplichte karakter van SRW is na de integratie van SRW en STABU (thans besteksysteem voor de woning- en utiliteitsbouw) door de overheid ingetrokken.

Ontwerpbestek

▶▶ De STABU-besteksystematiek wordt

In 1945 gaf de Centrale Directie voor de Volkshuisvesting een Ontwerpbestek uit. Dit bestek was bedoeld als een voorbeeld voor hoofdstuken paragraafindeling en had geen verplichtend karakter. Nadien hebben vele instanties zich beziggehouden met uniforme grondslagen voor bouwinformatieverwerking. In feite is een landelijk aanvaard classificatiesysteem (elementenindeling) nooit tot stand gebracht. Oorspronkelijk zijn wel drie landelijk aanvaarde besteksystemen ontwikkeld. In 1978 kwam het SRW uit (Standaard Referentiebestek voor de Woningbouw), later aangevuld met het SROW (Standaard Referentiebestek voor Onderhoud en Woningverbetering). Het SRW was niet direct ontworpen uit het oogpunt van automatisering. In de gesubsidieerde woningbouw had toepassing van het SRW een verplichtend karakter. Het aan het SRW opgehangen kostenbeoordelingssysteem van de overheid was overigens wel geautomatiseerd.

besproken in deel 11 Contracteren, hoofdstuk 3

Oorspronkelijk had elke bestekschrijver zijn eigen systeem. Met de toename van de bouwproductie en de verdergaande industrialisatie kwamen ordeningsproblemen aan het licht zoals: • toewijzing naar kostensoorten; • toewijzing naar deelprojecten; • onderaannemers, leveranciers, werkploegen. Tegelijkertijd ontstond een streven naar integratie van ontwerp en uitvoering.

Algemene voorschriften

9006950513_Boek.indb 37

STABU-besteksystematiek

Behoudens STABU kent Nederland nog een standaardbestek, te weten het RAW. RAW is ontleend aan de toenmalige stichting Rationalisatie en Automatisering Wegenbouw en het betreft een besteksystematiek voor de grond-, weg- en waterbouw. De toenmalige stichting RAW is met enkele andere instellingen thans opgegaan in de stichting CROW. De naam van de systematiek is echter nog steeds RAW. 3.5.1 STABU-systeem Het STABU-systeem bestaat uit een vast deel en een variabel deel. Het vaste deel (de standaard) bevat voorwaarden voor de uitvoering, administratieve bepalingen en technische bepalingen die op elk werk van toepassing zijn. Het variabele deel bevat catalogi met projectgebonden keuzebepalingen en catalogi met gestandaardiseerde specificaties die projectgericht moeten worden ingevuld.

03-06-2005 10:13:19

38

Een besteksystematiek is geen bestek. Het is een hulpmiddel, een specificatie-lay-out om de voor een specifiek werk bedoelde teksten op de juiste plaats te brengen. De STABU-systematiek bevat in de variabele catalogi de mogelijkheid om meer dan tien miljoen keuzemogelijkheden te omschrijven, waarvan men zou kunnen zeggen dat projectgericht drie- tot vijfduizend beslissingen moeten worden genomen. Men kan aan de besteksystematiek de omschrijving van een eenvoudige loods ontlenen, een complex systeembouwwoningen, kantoorgebouwen, maar ook een academisch ziekenhuis. Afgeleid van de besteksystematiek worden veelal zogeheten bureaubestekken vervaardigd die afgestemd zijn op de opdrachtenportefeuille van het betreffende bureau en op de eigen maatschappelijke en technische visie die het bureau heeft bij het vervullen van de opdrachten. 3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU Hier volgt een voorbeeld voor woningbouw, namelijk met het aantal keuzemogelijkheden voor metselbaksteen. NEN 2489 (1976) Metselbaksteen geeft stenen aan in vijftien gebruiksklassen, elk in vier vormmethoden, elk in vier formaataanduidingen in drie maatklassen, in vijf kenmerken van oppervlaktegeaardheid, in n kleuren en in een aantal metselverbanden die niet in de norm zijn vermeld. Bovendien kunnen de stenen worden vermetseld in genormeerde (en gecertificeerde) mortels volgens NEN 3835 (1991) in zeven mortelkwaliteiten, in vijf morteltypen in n mogelijke grondstofsamenstellingen. Ten slotte wordt het metselwerk nog afgevoegd in een aantal voegtypen met mortelsamenstellingen volgens NEN 3835 (1991).

Voor de nadere bureaukeuze worden enkele overwegingen toegelicht: ◆ keuze metselwerk; ◆ keuze buitendeuren. ◆ Keuze metselwerk De eerste keuze wordt uiteraard bepaald door de plaats en de functie van het te metselen deel en de daarmee samenhangende gebruiksklasse. Als er voor de bureaukeuze is aangenomen dat woningbouw altijd gerealiseerd zal worden volgens een bouwsysteem waaraan geen binnenmet-

9006950513_Boek.indb 38

selwerk te pas komt, behoeven een aantal gebruiksklassen niet in het bureaubestek te worden opgenomen. De eerste selectie bestaat dus uit specificaties die niet nodig zijn. De tweede selectie kan bestaan uit specificaties die niet zijn gewenst. Metselbaksteen klasse B1 is een buiten toepasbare steen. Vanwege het hoogst toegestane gehalte aan verontreinigingen is B1 gevoelig voor zoutuitbloeiingen (een vorm van witte uitslag op het metselwerk) en is daardoor in feite niet gewenst voor regenbelaste bouwdelen. Voor geborsteld voegwerk is per definitie een droge, rulle, bindmiddelarme mortel nodig, anders verkrijgt men het gewenste effect niet en wordt het metselwerk gesmet door een te natte mortel. Dit voegwerk is zeer poreus, de hydraulische bindmiddelen kunnen niet volledig uitharden en de meest gevaarlijke plaats van het voegwerk (de ontmoeting van lintvoeg en staande voeg) wordt door het borstelen oppervlakkig dichtgepoetst en is dus niet meer controleerbaar. De theoretische levensduur van geborsteld voegwerk is circa 8 jaar. Platvol voegen (lekker vol en zat inzetten en goed nastrijken) heeft een theoretische levensduur van 40 jaar. De combinatie van baksteen gebruiksklasse B1 en geborsteld voegwerk is vragen om problemen. Zo is ook het toepassen van roosterbuitendeuren niet probleemloos. ◆ Keuze buitendeuren Roosterbuitendeuren bestaan uit een sandwichconstructie die vergelijkbaar is met dubbele beglazing. Glas is echter dampdicht, terwijl de beplating van een roosterdeur dampdoorlatend is. Dubbelglas is afgewerkt met een sterk dampremmende omranding die gevuld is met een chemische droogstof. De omranding van een roosterdeur heeft deze voorzieningen niet. Door de onvoldoende dampremmende opbouw van de sandwich-achtige structuren van een roosterbuitendeur treedt aan de binnenkant van de buitenbeplating condensvorming op. In de winterperiode komt er water op de binnenkant van de beplating te staan, dat vervolgens naar beneden loopt tot op de houten randafsluiting. In de deurholte loopt de relatieve vochtigheid op tot meer dan 95%, hetgeen weer leidt tot een hoge hygroscopische vochtaantrekking in alle omrandingen.

03-06-2005 10:13:19

3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING

Deze verschijnselen treden al vrij snel na levering op, in ieder geval na een winterperiode. Bij een langduriger aanwezigheid van 21% houtvocht begint het rottingsproces. De theoretische levensduur van een roosterbuitendeur bedraagt circa 8 jaar. De theoretische levensduur van een massieve fabrieksbuitendeur bedraagt circa 40 jaar. Op deze wijze kunnen meer constructies ten behoeve van het bureaubestek worden doorgelicht. Bij het eindoordeel over het al of niet opnemen van een omschrijving spelen uiteraard niet alleen technische overwegingen mee. Ook bijvoorbeeld de stichtingskosten, de garantietermijn en de tijdsduur van de beheersperiode zijn van belang. Naarmate de beheersperiode langer is, worden hogere eisen gesteld aan de technische levensduur. Een en ander kan worden berekend. Als voor een oplossing verschillende varianten mogelijk zijn, kan de netto contante waarde over de economische levensduur worden bepaald. 3.5.3 Prestatieconcept Vanaf ongeveer de jaren tachtig komt het zogeheten prestatiebeginsel, ook wel prestatieconcept genoemd, nogal eens ter sprake. Hierbij wordt de vraag, het programma van eisen, bijna uitsluitend geformuleerd in de vorm van meetbare functionele c.q. prestatie-eisen. De aanbieder (aannemer) antwoordt hierop met aanbodspecificaties. Na overeenstemming over het aanbod, keuze uit de aangeboden specificaties, volgt contractering, zie onder andere SBR-publicatie 348 (1995). Ook binnen STABU wordt aan deze ontwikkeling gewerkt. Het schrijven van prestatiegerichte bestekken wordt steeds meer gebruikelijk.

3.6 Invloed van de Europese Unie Het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap streeft naar het totstandkomen van één gemeenschappelijke markt tussen de lidstaten. Als grondslag van de Gemeenschap wordt met name het vrije verkeer van personen en diensten genoemd. Om dat doel te bereiken dienen allerlei belemmeringen op het vrije verkeer van goederen, diensten en

9006950513_Boek.indb 39

39

kapitaal te worden opgeheven. In 1985 is een begin gemaakt met het ontwikkelen van circa 300 maatregelen die tot doel hebben om de interne Europese markt te bewerkstelligen. Van de destijds aangekondigde maatregelen is het merendeel door de Europese Commissie in concrete voorstellen vertaald. Meer dan de helft is na raadpleging van het Europese parlement door de Europese ministerraad vastgesteld. We zijn verder Europees geïntegreerd dan wij ons als gewoon burger bewust zijn. De voor de bouw van belang geachte Europese regelgeving is gerangschikt in enkele aandachtsgebieden: • garanties en aansprakelijkheid (productaansprakelijkheid); • sociale samenhang (arbeidsplaatsen en arbeidsvoorzieningen); • milieu (beperking milieuverontreiniging, gevaarlijke stoffen/afvalstoffen); • overheidsopdrachten (liberalisatie en coördinatie); • technische harmonisatie (normen, constructies, bouwproducten); • modernisering (beroepsopleidingen).

Richtlijn Bouwproducten Het voert te ver om alle reeds geldende Europese richtlijnen te bespreken. In het kort wordt de richtlijn Bouwproducten toegelicht. De betekenis van deze richtlijn is dat in principe alleen bouwproducten met een CE-markering vrij in de handel mogen worden gebracht in de lidstaten van de Europese Unie (alsmede de zogeheten EVA-landen, met uitzondering van Zwitserland). De CE-markering geeft aan dat met dergelijke producten bouwwerken kunnen worden gerealiseerd die voldoen aan de Europese fundamentele voorschriften voor bouwwerken. Deze fundamentele voorschriften zijn vastgelegd in zes basisdocumenten: 1 mechanische sterkte en stabiliteit; 2 brandveiligheid; 3 hygiëne, gezondheid en milieu; 4 gebruiksveiligheid; 5 geluidwering (geluidhinder); 6 energiebesparing en warmtebehoud.

03-06-2005 10:13:20

40

CE-markering Europese technische specificaties geven (waar mogelijk) in de vorm van prestatie-eisen criteria waaraan producten moeten voldoen. Technische specificaties kunnen zijn Europees geharmoniseerde normen. Verder worden procedures vastgesteld waarmee kan worden aangetoond dat een product aan de betreffende technische specificaties voldoet. Voldoet een product, dan mag dat product de CEmarkering dragen, figuur 3.6. Er zijn in principe twee soorten procedures, te weten: 1 een zogeheten conformiteitsverklaring, ook wel de fabrikanten eigen verklaring genoemd; 2 een conformiteitscertificaat, opgesteld door een onafhankelijke derde partij.

Fabrikanten mogen artikelen die onder de richtlijn Bouwproducten vallen, pas op de markt brengen na keuring binnen het eigen bedrijf, of door een onafhankelijke keuringsinstantie. Door middel van deze keuring moet worden aangetoond en gegarandeerd dat hun producten voldoen aan de zes basisdocumenten. Op een goedgekeurd product moet de CE-markering worden aangebracht. De CE-markering geeft aan dat het product vrij verhandeld mag worden binnen de landen van de EU. Zonder een CR-markering mag het product ook in eigen land niet ten verkoop worden aangeboden. Figuur 3.6

CE-markering

kwaliteitsverklaringen voor een bouwmateriaal of bouwdeel. De CE-markering is hier onderdeel van. In de richtlijn Tijdelijke en Mobiele Werkplaatsen worden de arbeidsomstandigheden in de bouw geregeld. In de discussies over hoe bouwen veiliger kan worden gemaakt speelde mee dat het ene uitvoerend bedrijf betere en uitgebreidere voorzieningen trof dan het andere. Dit verschil in zorg leidde onverbiddelijk tot verschil in prijsaanbieding. Eén der argumenten was dat de arbeidsomstandigheden uit het concurrentiebeding moesten worden gehaald. Hieruit is het Bouwprocesbesluit voortgekomen. In 1997 is het Bouwprocesbesluit vervangen door het Arbeidsomstandighedenbesluit. In het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn minder detailvoorschriften opgenomen dan in het Bouwprocesbesluit en is bijzonder aandacht besteed aan een heldere, systematische indeling en een goede onderlinge afstemming van de voorschriften.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999. 2 Standaardregelingen in de bouw, VNG. 3 Uniforme Administratieve Voorwaarden. SDU, 1995. 4 Vademecum voor architecten. Samsom. 5 Woningbouw, Inspiratie & Ambities. NWR.

Normen NEN 2489 Metselbaksteen NEN 3835 Mortels voor metselwerk van stenen, blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen, beton en gasbeton NEN 5740 Bodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond

Op grond van artikel 2 van de Woningwet is de Europese richtlijn door het Bouwbesluit in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. De onderwerpen van het Bouwbesluit komen in sterke mate overeen met de fundamentele voorschriften van de richtlijn; ook qua structuur vertonen het Bouwbesluit en de richtlijn Bouwproducten sterke analogie. In het Bouwbesluit 2003 zijn in de artikelen 1.6 tot en met 1.10 eisen opgenomen ten aanzien van

9006950513_Boek.indb 40

03-06-2005 10:13:20

4

Functionele eisen en prestatie-eisen ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen

Wonen als primaire levensbehoefte betekent meer dan alleen een dak boven het hoofd. De gewenste basisfuncties van een woning zijn allereerst het bieden van een vaste verblijfplaats en een veilige bescherming tegen het buitenmilieu. Daarnaast geeft een woning ook de mogelijkheid voor de persoonlijke identificatie en manifestatie van de bewoners. Deze woning ligt het liefst in een ideale woonomgeving die stimuleert tot creativiteit en ontplooiing.

9006950513_Boek.indb 41

03-06-2005 10:13:20

42

Inleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de algemene functionele eisen en prestatieeisen waaraan een nieuwbouwwoning moet voldoen. In het Bouwbesluit staan bouwtechnische voorschriften uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu in de vorm van functionele eisen. Waar mogelijk zijn deze eisen uitgewerkt in concrete prestatievoorschriften. Voorbeeld van een functionele eis: ‘Een te bouwen bouwwerk heeft één of meer toiletruimten.’ Een bijbehorende prestatie-eis luidt: ‘Een gebruiksfunctie heeft voor elke 125 m2 gebruiksoppervlakte of een gedeelte daarvan ten minste één toiletruimte.’

2 in- en afbouwdelen: niet-dragende binnenwanden en overige niet-dragende delen, zoals de trap en het dak en de gevel; 3 installaties: woontoestellen (badkamer, keuken en toilet) en de leidingsystemen (gas, water en elektra), de meterkast, centrale verwarming en de eventueel aanwezige mechanische ventilatie. 4.1.1 Draagconstructie De draagconstructie boven de begane-grondvloer (boven het peil) wordt in het algemeen het casco genoemd. Deze bestaat uit de dragende bouwmuren (in de langsrichting van de woning, dus meestal ook de woningscheidende wanden) waarop de verdiepingsvloeren worden gelegd

��������������

4.1 Hoofdonderdelen ontwerp



������������������

Een eengezinswoning bestaat uit de volgende drie hoofdonderdelen: 1 draagconstructie: fundering met de beganegrondvloer en daarboven de dragende wanden met de eerste- en tweedeverdiepingsvloeren;

9006950513_Boek.indb 42

�������������� ����������

������������

����� ��������



������������������

�������������

������������

De eis van vrije indeelbaarheid van een gebouw is één van de belangrijkste doelstellingen in het Bouwbesluit. Daarnaast stelt ook de bewoner zelf steeds meer eisen aan de aanpasbaarheid van zijn woning. Het is daarom logisch dat reeds in het ontwerp een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de drie hoofdonderdelen: de draagconstructie, de in- en afbouwdelen en de installaties. De draagconstructie heeft een lange levensduur (volgens de TGB 1990 moet worden gerekend met een referentieperiode van minimaal 50 jaar) en is meestal moeilijk aanpasbaar. De in- en afbouwdelen en de installaties kunnen eventueel eerder worden vervangen om te kunnen blijven voldoen aan de steeds groeiende kwaliteitseisen van de bewoners. Bij het ontwerpen van de woning kan men al rekening houden met het onderscheid tussen deze hoofdonderdelen. Dan is het mogelijk om indien gewenst, bijvoorbeeld bij wijziging van de gezinssamenstelling, een tussentijdse aanpassing te maken zonder al te grote ingrepen en kosten.

�����������������

�������� ��������� �����

Figuur 4.1 Principedetails doorsnede zijgevel voorbeeldwoning

03-06-2005 10:13:21

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

(in de dwarsrichting, dit is de kortste overspanningslengte), figuur 4.1. Het casco verzorgt de noodzakelijke stabiliteit en vormvastheid. In hoofdstuk 6 tot en met 9 komt aan de orde hoe een casco volgens een bepaalde bouwmethode kan worden samengesteld. Als we het productieproces voor elke bouwmethode bekijken, valt op dat de dragende wanden kenmerkend zijn voor de toegepaste methode. De fundering, de begane-grondvloer en zelfs de verdiepingsvloer worden ook vaak in een afwijkende bouwmethode uitgevoerd. ▶▶ De verschillende bouwdelen worden in

43

bedrijf en met het bijbehorende funderingsadvies moet worden aangetoond dat de te verwachten zettingen van een dergelijke vloer aanvaardbaar klein zullen zijn. Meestal leidt een te slappe ondergrond (bijvoorbeeld bij een veenlaag onder de bovenste zandlaag) tot ongewenste zakkingen en dus tot problemen voor de aansluitingen en voor de bruikbaarheid van de woning. Dan wordt de begane-grondvloer vrijdragend op de betonnen funderingsbalken uitgevoerd. Meestal bestaat deze vloer uit lichte prefab-betonelementen die meteen aan de onderzijde zijn voorzien van een laag PS-isolatie.

dit hoofdstuk kort behandeld; uitgebreidere informatie is te vinden in de reeks Bouwtechniek

4.1.2 Fundering De fundering is de tussenconstructie die alle belastingen uit de begane-grondvloer en het casco van de woning moet overbrengen naar de draagkrachtige grondlaag. Hierbij mag geen ontoelaatbare zakking of rotatie ten opzichte van het maaiveld optreden. Dat kan namelijk problemen opleveren voor de toegang van buiten naar binnen en ook voor de aansluitingen met de leidingen van de openbare nutsvoorzieningen. Natuurlijk moet het gebouw ook blijven voldoen aan de esthetische eisen. Het gedrag van de fundering is sterk afhankelijk van de plaatselijke bodemgesteldheid. ▶▶ De relevante voorschriften voor de funderingsconstructie worden behandeld in deel 2 Onderbouw

4.1.3 Begane-grondvloer Als de bovenste zandlaag van de ondergrond voldoende draagkrachtig is (en nadat deze zorgvuldig is verdicht), kan ten behoeve van de begane-grondvloer hierop een laag isolatie met PE-folie en een in het werk gestorte gewapendbetonvloer worden aangebracht. De folie moet ook rondom voldoende omhoog worden gezet om een ongewenste aanhechting van het beton aan de wanden te voorkomen. Zodoende draagt deze vloer zijn belastingen rechtstreeks af aan het zandbed. Door middel van een bodemonderzoek ter plaatse door een gespecialiseerd

9006950513_Boek.indb 43

Uiteraard moet de begane-grondvloer voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Voor de warmte-isolatie bedraagt de eis minimaal Rc = 2,5 m2 ∙ K/W. Om te voldoen aan de Energie Prestatie Coëfficient moet over het algemeen een hogere warmte-isolatie worden toegepast. De eisen voor geluidsisolatie tussen twee tegen elkaar gelegen woningen worden steeds strenger. In de praktijk betekent dit dat beganegrondvloeren losgekoppeld worden van woningscheidende wanden en voldoende massa moeten bezitten. Kruipruimte De vrije ruimte onder de vrijdragende beganegrondvloer wordt de kruipruimte genoemd. De hier aanwezige leidingen kunnen in een beschermende mantelbuis onder aan de vloer worden opgehangen. Als de hoogte van de kruipruimte minimaal 0,700 m is en blijvend droog door een waterdichte bodemafsluiting, kunnen deze leidingen goed worden onderhouden en eventueel worden vervangen. Om in dit geval deze ruimte toegankelijk te maken, moet een kruipluik worden aangebracht met afmetingen van minimaal 0,500 × 0,800 m met dezelfde bouwfysische eigenschappen als de vloer. Het luik moet, evenals de vloer, voldoen aan de strenge luchtdoorlatendheidseis in het Bouwbesluit. Een begane-grondvloer (gemiddeld circa 50 m2) mag in de praktijk niet meer dan 7 cm2 luchtopening hebben met de kruipruimte.

03-06-2005 10:13:22

44

De redenen hiervoor zijn: • aanwezigheid van het schadelijke radongas; • voorkomen van stankoverlast door grondlucht of door lekkage van de rioleringen (en zelfs van explosiegevaar bij een eventuele lekkage van de gasleidingen); • het vaak hoge vochtgehalte in de kruipruimte. Om damptransport vanuit de kruipruimte te voorkomen, moeten de kieren van de opleggingen zorgvuldig worden gedicht tegen ongewenste vochtige lucht, bijvoorbeeld met een speciale rubberband met 0-profiel. Het luik moet bestaan uit zwaar en vochtbestendig materiaal dat niet kromtrekt en het scharnierende hijsoog (dus geen vingergaten) moet zijn verzonken in de bovenzijde van het luik. De kruipruimte kan wel (maar dit is geen verplichting van het Bouwbesluit) in verbinding staan met de buitenlucht via ventilatiekokers met een doorlaat van ongeveer 500 mm2. De aansluiting van de kokers met de gevelspouw moet dan rondom volledig zijn afgedicht met een daartoe Vloer

geschikt dichtingsmiddel. Er mag vooral geen open verbinding zijn tussen de kruipruimte en de spouw (en dus ook niet tussen de spouw en de binnenruimte van de woning). Woningen zonder kruipruimte Als, zoals in paragraaf 4.1.3 is besproken, de begane-grondvloer direct op het zand wordt gestort, is er dus geen kruipruimte en vervallen de hier genoemde problemen. Wel vraagt de leidingaanleg de nodige aandacht. Bij het inklinken kunnen rioleringsleidingen en invoerleidingen beschadigen. Aan te raden is de meterkast direct aan de gevel te situeren en grondleidingen van de riolering in een verdikte strook van de vloer in te storten. 4.1.4 Verdiepingsvloer Er wordt gebruikgemaakt van in het werk gestorte massieve betonvloeren of prefab-betonnen systeemvloeren, figuur 4.2. De onderzijde van de verdiepingsvloer is meestal direct in het zicht. Hierop wordt dan als afwerking een spuitpleister aangebracht. In de woningbouw heeft deze vloer daarom bij voorkeur een vlakke onderzijde. Bij een

Samenstelling

Massieve plaatvloer Prefab beton met wapeningsnet Voegen vullen met krimpvrije mortel

Kanaalplaatvloer

Dikte (mm)

600, 700

150 tot 300

Prefab beton, gewapend: 600, 1200 B25 tot B45 of: prefab beton, voorgespannen; B45 tot B65. Voegen vullen met krimpvrije mortel.

Bekistingsplaatvloer In het werk gestorte betonlaag op prefab betonschil, gewapend; B25 tot B35 of: prefab betonschil, voorgespannen: B45. Na storten de platen circa 20 dagen onderstempelen �������������

Leverbare breedten (mm)

600, 2700, 3000

150 tot 320

Betonlaag: 100 tot 270; Schil: 50 tot 80; Totaal 150 tot 350

�������������

Figuur 4.2 Verdiepingsvloeren van prefab-beton

9006950513_Boek.indb 44

03-06-2005 10:13:23

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

ongelijke ondergrond moet een stuclaag worden toegepast. Een houten vloerconstructie wordt aan de onderzijde voorzien van een vlakke bekleding van gipskartonplaten (zie onder andere hoofdstuk 9 Montagebouw houtskeletbouw. De verdiepingsvloer moet een goede aansluiting krijgen op de dragende wand. Dit is namelijk van groot belang voor de scheidingsfunctie van de beide bouwdelen. De samenstelling van het aansluitdetail is rechtstreeks afhankelijk van de gestelde scheidingseisen. In principe zijn er passende details nodig voor elke aansluiting van verschillende materialen of bouwdelen.

45

trouwbaarheidsindex β. Er wordt rekening gehouden met de volgende mogelijkheden: 1 de in de praktijk optredende belastingen zijn soms onverwacht hoger dan de belastingen waarmee, volgens de normale omstandigheden, rekening is gehouden; 2 het rekenmodel is een (zo goed mogelijke) benadering van de werkelijke toestand door de onvermijdelijke schematisering van de constructie; 3 ten gevolge van het onverhoopt bezwijken van de constructie ontstaat levensgevaar of kans op economische schade.

4.2.1 Constructies De eisen van de constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit gelden voor de stabiliteit en de sterkte. Dit zijn de functionele eisen, samen met de stijfheid. De draagconstructie moet duurzaam weerstand bieden tegen vastgestelde krachten en vervormingen. In het Bouwbesluit wordt verwezen naar diverse normen voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van bouwconstructies. Vooral van belang zijn: • NEN 6700 Algemene basiseisen (1991; A1 1997); • NEN 6702 Belastingen en vervormingen (2001).

Het dragende bouwmateriaal moet, volgens de TGB 1990, voldoende duurzaam zijn, ofwel blijvend bestand tegen een agressief milieu (onder andere zure regen), weersinvloeden (vocht, warmte en koude), veroudering (verandering van de materiaaleigenschappen gedurende een bepaalde tijd) en de daarop werkende belastingen. De vereiste duurzaamheid kan ook worden bereikt door een goede preventieve bescherming van de draagconstructie (bijvoorbeeld met behulp van een afwerklaag). Het Bouwstoffenbesluit stelt tevens eisen aan de bouwmaterialen. Elk materiaal moet worden geleverd met een KOMO-kwaliteitsverklaring waarin ook de prestaties en de toegestane toepassingen zijn vastgelegd. Voor de te gebruiken materialen en producten gelden vanzelfsprekend ook de overige rekenwaarden die zijn opgenomen in de materiaalgebonden TGB-normen (beton, staal en hout).

Beide normen worden, in combinatie met de NEN 6710 (1991, A2 2001), NEN 6720 (1995, A2 2001) en NEN 6760 (2001, C1 2002), ook wel de TGB 1990 genoemd. In de normen staat dat een woning moet blijven voldoen aan de eisen van veiligheid en bruikbaarheid gedurende een referentieperiode van minimaal 50 jaar, met een vastgestelde mate van betrouwbaarheid. Deze betrouwbaarheid wordt gemeten aan de hand van de kans dat een ‘grenstoestand’ wordt overschreden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bezwijken van de draagconstructie. De grootte van de betrouwbaarheid is voor drie verschillende veiligheidsklassen in de NEN 6700 (1991, A1 1997) vastgelegd met behulp van de be-

4.2.1.a Stabiliteit De draagconstructie als geheel en alle bouwdelen waaruit deze is samengesteld, moeten de vastgestelde belastingen overdragen via de fundering naar de ondergrond. De stabiliteit van de woning is zijn standzekerheid en vormvastheid. De standzekerheid van de bouwdelen en zelfs van hele gebouwen worden beïnvloed door de uitwendige belastingen, figuur 4.3. Als gevolg hiervan kan een bouwdeel: • kantelen. Dit is mogelijk indien het horizontale kantelmoment groter is dan het verticale terugwerkende moment ten gevolge van het eigen gewicht (afhankelijk van de bouwdeelbreedte); • knikken. Slanke wanden kunnen zijdelings uitknikken als ze in hun langsrichting op druk

4.2 Veiligheid

9006950513_Boek.indb 45

03-06-2005 10:13:23

46 ������������������������ ���������������

������������ ���������

��������������� ������������

������������� ����

� ���������������

���������������������������

� ��������



��������





���������������� ��������������������� ��������

� ������� � ���������������������

������



�������������������

������������������������ ��������������� ��������������� ������������

� �������������



�����������������������

� ��������



������



������������ ���������������������� ���������������



���� ���������������������� ������������������



�������

Figuur 4.3 Vervormingen door uitwendige belastingen



������������������



worden belast. De knikveiligheid is afhankelijk van de hoogte en de slankheid (verhouding hoogte/ dikte) en de kleinste breedte. Daarnaast zijn ook de aansluitingen met de vloeren onder en boven (scharnierend en/of ingeklemd) van groot belang; • buigen. Een wand die aan beide zijden is opgelegd, buigt door als hij wordt belast in zijn dwarsrichting; • schuiven. Een bouwdeel kan zijdelings wegschuiven. De aanhechting tussen de wand en de vloer moet worden verzorgd door de inwendige wrijving tussen deze vlakken of door middel van speciale constructieve verbindingsmiddelen. De vormvaste wanden, vloeren en dakplaten hebben een grote invloed op de standzekerheid van de gehele draagconstructie, figuur 4.4.

9006950513_Boek.indb 46

� �



� �

���� ����������������������������

Figuur 4.4 Krachtswerking



���� ����������������������������

Ten behoeve van de belastingsafdracht, afhankelijk van de krachtswerking, bestaat er verschil tussen: 1 platen: de belasting werkt loodrecht op het vlak; 2 schijven: de belasting werkt evenwijdig aan het vlak. ▶▶ Stabiliteit wordt besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen

03-06-2005 10:13:24

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

4.2.1.b Sterkte De betrouwbaarheid van een bouwconstructie moet worden getoetst aan de hand van de eisen in de NEN-normen van de TGB 1990. Voor de sterkte-eis geldt dat een draagconstructie niet mag bezwijken onder de vastgestelde belastingen volgens de NEN 6702 (2001). De toetsingsregels zijn vastgelegd in de materiaalgebonden NEN-bladen. Bezwijken betekent hier dat een uiterste grenstoestand is overschreden zodat bijvoorbeeld breuk optreedt in een onderdeel of in een verbinding tussen twee onderdelen.

De krachten die op de woning aangrijpen, bestaan uit een bepaalde combinatie van verschillende belastingen: • permanent (G): eigen gewicht casco en onder andere het gewicht van de gevel, het dak en de binnenwanden; • veranderlijk (Q): nuttige belasting die niet altijd aanwezig is, zoals personen en meubilair, wind, sneeuw en regenwater; • bijzonder (A): brand, gasexplosie, botsingen door voertuigen, zeer extreme grondwaterstanden en aardbevingen. Van de veranderlijke belastingen bestaan twee varianten, zie figuur 4.5: 1 extreme veranderlijke belastingen Q (treedt meestal op bij uiterste grenstoestand);

47

2 momentane veranderlijke belastingen (de ‘dagelijkse’ nuttige belasting): ψ × Q (ψ = momentaanfactor). Volgens de TGB kan de extreme waarde van de Q op één verdieping van een woongebouw aanwezig zijn, met tegelijkertijd de momentane waarde ψ × Q op alle andere verdiepingen. Hiertoe behoort ook de montagebelasting tijdens de bouwfase, bijvoorbeeld door tijdelijke onderstempeling van de hoger gelegen (beton)vloeren of tijdelijke opslag van materialen op vloeren of daken. De windbelasting volgens de NEN 6702 (2001) is afhankelijk van: • de afmetingen (hoogte, breedte, lengte); • vorm (loodrecht of schuin dak); • windgebied binnen Nederland (verdeeld in drie gebieden); • onbebouwd of bebouwd gebied. ▶▶ Meer informatie over windbelasting wordt gegeven in deel 4a Omhulling – Prestatie-eisen/ Daken en deel 4c Gevelopeningen

Bij het in rekening brengen van de bijzondere belastingen in de bijzondere belastingscombinatie van NEN 6702 (2001) is het vooral van belang dat de draagconstructie blijft staan, zelfs

Categorie

Prep in kN/m2

𝛙

Vlieringen, zolders, geen vaste trap, of hoogte 2,200 m

0,7

0,7

Woningen en woonruimten in woongebouwen, logiesverblijven

1,75

0,4

Kantoren, onderwijs- en gezondheidszorggebouwen, overige ruimten in woon- en logiesgebouwen

2,5

0,5

Balkons, galerijen, (dak-)terrassen en begaanbare daken

2,5

0,5

Daken, dakhelling: 10° < α < 15° 15° < α < 20° α ≥ 20°

1,0 (4 – 0,2 α) 0

0 0 0

Figuur 4.5 Veranderlijke belastingen volgens NEN 6702

9006950513_Boek.indb 47

03-06-2005 10:13:25

� ��

� ����

������

� ���

� ���

48

� ����

���������

�������������������������������������

������������������������������������������

De TGB onderscheidt de volgende doorbuigingen:

�����������������

Totale doorbuiging utot Dit is de som van de tijdsonafhankelijke doorbuiging en de tijdsafhankelijke doorbuiging: utot = ucl + ukr waarin: uc = onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk optredende doorbuiging ukr = doorbuiging die het gevolg is van kruip en die dus tijdsafhankelijk is, uitgaande van een referentieperiode van 50 jaar.

Kruip Dit is de toename van de vervorming van een materiaal in de tijd bij gelijkblijvende belasting. Bijkomende doorbuiging ubij Dit is het deel van de totale doorbuiging die de bouwconstructie (of het dragend bouwconstructieonderdeel) ondergaat na een bepaalde fase tijdens de bouw: ubij = utot ∙ uon waarin: utot = totale doorbuiging uon = onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk optredende doorbuiging ten gevolge van de permanente belasting

Figuur 4.6 Schema doorbuigingen uit NEN 6702

als er plaatselijk een onderdeel bezwijkt door een calamiteit, zodat de kans op levensgevaar voor de bewoners altijd klein is. Indien de standzekerheid van een gebouw alleen samen met andere gebouwen kan worden verzorgd, zoals bij een rij eengezinswoningen, moet de sterkte van dit ene gebouw ook zonder deze steunen (of andere stutten of schoren) worden getoetst. ▶▶ De verschillende belastingen en de in rekening te brengen belastingcombinaties worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek,

De rekenregels voor de toetsing zijn vastgelegd in de materiaalgebonden TGB-normen. De verplaatsing en vervormingen die door de constructeur moeten worden berekend, kunnen ook werkelijk optreden (want de veiligheidscoëfficiënt γ = 1). De belastingen die bij een normaal gebruik op de draagconstructie van de woning of het woongebouw kunnen werken zijn behandeld in paragraaf 4.2.1.b. Het bezwijken door een te grote vervorming is hier dus het overschrijden van de bruikbaarheidstoestand.

hoofdstuk 3 Dragen

4.2.1.c Verplaatsing en vervormingen Om bruikbaar te zijn moet de woning in zijn geheel vormvast zijn. Daarom zijn er eisen gesteld in de TGB-normen aan de eventuele verplaatsingen door zakking en rotatie van de fundering. De vervorming, ofwel de stijfheid van de constructie onder invloed van de belastingen vormen (samen met de sterkte en stabiliteit) de functionele eisen. De stijfheid en de sterkte zijn afhankelijk van het gekozen materiaal.

9006950513_Boek.indb 48

De doorbuiging is de vervorming van een dragend element door de verticale belasting. De TGB 1990 onderscheidt in de NEN 6702 Belastingen en vervormingen (2001) de volgende doorbuigingen (gedurende de tijd van de referentieperiode, dit is voor een nieuwbouwwoning dus 50 jaar), figuur 4.6: • totale doorbuiging utot; • bijkomende doorbuiging ubij = utot – uon; • doorbuiging in de eindtoestand ueind = utot – uzeeg.

03-06-2005 10:13:26

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Constructietype

Eis Ubijkomende

Eis Ueind

Vloer Vloer waarop steenachtige scheidingswanden Dak

0,003 ℓ 0,004 ℓ 0,002 ℓ aanbevolen: maximaal 15 mm 0,004 ℓ 0,004 ℓ

ℓ = de lengte van de overspanning of tweemaal de lengte van de uitkraging Figuur 4.7 Eisen met betrekking tot de doorbuiging volgens NEN 6702

De totale doorbuiging utot treedt op bij een volbelaste vloer. Bij utot wordt ook de doorbuiging als gevolg van kruip meegerekend. De bijkomende doorbuiging geldt alleen voor de veranderlijke belastingen (uon = onmiddellijke doorbuiging door de permanente belasting). De doorbuiging in de eindtoestand houdt ook rekening met een eventuele opwaartse bolling in de vloer (uzeeg) en wordt bepaald ten opzichte van een rechte lijn door de opleggingen. De zwaardere eis voor de einddoorbuiging ueind geldt voor de bovenzijde of voor het zichtbare gedeelte van de onderzijde van de vloer. Dit is onder meer van belang voor de niet-dragende binnenwanden en voor (beglaasde) gevelelementen. Bij daken geldt deze eis alleen als de doorbuiging schadelijk is voor de bruikbaarheid van het bouwwerk of een constructie-element. Zo moet er altijd voor voldoende (1,6%) afschot ten behoeve van de afvoer van het regenwater worden gezorgd, zelfs bij een dikke laag sneeuw op het platte dak, zie de tabel van figuur 4.7. 4.2.1.d Vervorming en stabiliteit De ideale bouwconstructie heeft kaarsrechte bouwmuren en de vloeren blijven altijd even vlak. Maar onder invloed van de wind en de zwaartekracht zal elk materiaal min of meer vervormen. Als gevolg van de windbelasting aan de linkerzijde bijvoorbeeld zal het gebouw een zijdelingse verplaatsing ondergaan die van beneden naar boven per verdieping toeneemt. Omdat de

9006950513_Boek.indb 49

49

bouwmuren niet meer precies loodrecht boven elkaar staan, draagt waarschijnlijk de belasting uit de bovenste wand nu alleen nog op de rechtervloer, figuur 4.8. Voor de onderste wand is het vooral belangrijk dat de verdiepingsvloeren voldoende stijfheid hebben. Bij de (ideale) stijve vloer grijpt de belasting uit de bovenste wand via de rechtervloer in het hart van de onderste wand aan. De slappe vloer daarentegen gaat op de rand van de onderste wand ‘hangen’. Door de excentriciteit van de normaalkrachten ontstaat hier een extra moment in de oplegging en deze schuinstaande bouwmuur wil zich dan nog meer naar rechts verplaatsen. Bij de eenzijdige oplegging van de vloeren op de eindwanden is dit effect nog groter. Dan ontbreekt immers de gunstige tegengesteld gerichte belasting uit de linkervloer. Ook een voldoende grote opleglengte van de vloer is van belang. De vormvastheid van het casco is dus afhankelijk van de stabiliteitswanden en ook van de stijfheid van de vloerschijven. 4.2.1.e Kruip, krimp en temperatuurwisselingen Hierna wordt de vervorming door kruip, krimp en temperatuurwisselingen besproken.

Vervorming door kruip Kruip is een tijdsafhankelijk materiaalgedrag. Bij vloeren van hout en beton neemt de doorbuiging geleidelijk nog iets toe gedurende de vastgestelde referentieperiode van 50 jaar. De grootte van de maximale vervorming door kruip, ten gevolge van de momentane veranderlijke vloerbelasting Q × ψ, moet worden bepaald volgens de rekenregels in de materiaalgebonden NEN-normen. Vooral te slanke vloeren gaan op den duur een ontoelaatbaar grote doorbuiging vertonen, figuur 4.9. De lichte (gemetselde) scheidingswand die door een dergelijk slappe vloer moet worden gedragen, kan scheuren gaan vertonen en deuren gaan klemmen.

03-06-2005 10:13:26

50

����



� �����

�����



� ������ � �

� �����

������� � �





������������



������������

Gevolgen van doorbuiging van de vloer ����������������� voor de stabiliteit Als de vloer een grote doorbuiging ondergaat, heeft dat ook gevolgen voor de oplegging op de dragende bouwmuur. De belasting uit de linkervloer grijpt in beide gevallen geheel links, excentrisch aan op de bouwmuur als gevolg van de geschetste verplaatsingen. Als alle bouwmuren recht boven elkaar zouden staan, ontstaat een gelijke belasting naar

�� ������������� � ����������������������������� � �����������������������������

beide vloeren; dit is echter de ideale situatie die praktisch niet voorkomt. Bij figuur 4.8-1, stijve vloer, grijpt de bovenbelasting en de belasting uit de rechtervloer ongeveer in het midden van de bouwmuur aan. Bij figuur 4.8-2, slappe vloer, grijpt de bovenbelasting en de belasting uit de rechtervloer excentrisch aan als gevolg van de hoekdraaiing van de vloer (die ontstaat door de belasting op de vloer en de belasting uit de bouwmuur).

Figuur 4.8 Schematisering stijve en slappe vloer tussen de dragende wanden ��������������������� ��������� �����

��������

Figuur 4.9 Doorbuiging van de dragende vloer door kruip

Vervorming door krimp Krimp is een vermindering van het volume van een materiaal ten gevolge van uitdroging. Elk materiaal heeft een voorkeur voor het eigen evenwichtsvochtgehalte bij een bepaalde relatieve vochtigheid (RV) van de omringende lucht. Als de vochtigheid van de omgevingslucht (van bijvoorbeeld een wand) lager wordt, kan dat tot scheurvorming leiden (krimpscheuren) als de vervorming wordt verhinderd. Door toepassing van voldoende vervormingsmogelijkheden door

9006950513_Boek.indb 50

dilataties wordt de plaats van deze ‘scheuren’ in de wand vooraf vastgelegd. Uiteraard kan het vocht ook weer vanuit de aangrenzende lucht in de wand dringen. De grootste krimp treedt op bij een RV kleiner dan 30%. Deze lage RV komt vooral ’s winters voor als de koude droge buitenlucht binnenshuis wordt verwarmd. Vooral bij de aansluitingen van verschillende materialen moet rekening gehouden worden met een ongelijke krimp. In dergelijke gevallen is het dus raadzaam om dilataties toe te passen. Vervorming door temperatuurwisselingen Onder invloed van de jaaramplitude (–10 °C ’s winters en +35 °C ‘s zomers) zal het materiaal van een gevel of dak uitzetten en inkrimpen. Ook hier geldt dat een verhindering van deze vervormingen leidt tot scheurvorming. In de detaillering kunnen hiervoor verschillende oplossingen worden gekozen. In figuur 4.10 wordt een overzicht gegeven van de eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van de constructieve veiligheid.

03-06-2005 10:13:27

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

2.1

Sterkte van de bouwconstructie

Duurzaam bestand tegen daarop werkende krachten

6702 6710 6770 6720 6790 6760 2608 6707 6700 3859

51

Figuur 4.10 Bouwbesluit en sterkte van de bouwconstructie

4.2.2 Brand In dit deel wordt de algemene brandveiligheid toegespitst op de woningbouw. ▶▶ Het verschijnsel brand en de ontwikkeling van een brand worden uitgebreid besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2. Daarin worden ook de diverse gehanteerde begrippen behandeld en wordt een overzicht gegeven van de brandwerendheid van diverse materialen en constructies

4.2.2.a Eisen brandveiligheid Met betrekking tot de brandveiligheid van (onderdelen van) woningen zijn er in het Bouwbesluit verschillende artikelen geformuleerd die hiermee een directe of indirecte relatie hebben. Deze thema’s hebben betrekking op: • sterkte van de bouwconstructie; • beperking van het ontstaan van brandgevaarlijke situaties; • beperking van de ontwikkeling van brand; • beperking van de uitbreiding van brand; • beperking van het ontstaan van rook; • beperking van verspreiding van rook; • vluchtmogelijkheden; • voorkomen en beperken van ongevallen door brand; • bestrijding van brand.

In figuur 4.11 is een overzicht gegeven van de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften ten aanzien van brandveiligheid.

9006950513_Boek.indb 51

Brandveiligheid in gebouwen heeft als uitgangspunt dat de veiligheid van mensen moet zijn gewaarborgd. Brand moet zodanig in bedwang kunnen worden gehouden dat in het gebouw verblijvende personen tijdig en veilig het gebouw kunnen verlaten. Ook schade aan het gebouw en eventueel naastliggende gebouwen moet zo veel mogelijk beperkt blijven. Met betrekking tot de materiaalkeuze en constructiewijze brengt dat met zich mee dat: • materialen moeten worden toegepast die niet ongewenst bijdragen aan brandvoortplanting; • materialen moeten worden toegepast die niet ongewenst bijdragen aan het ontwikkelen van schadelijke rook en/of gassen; • voldoende brandwerende afscheidingen moeten worden aangebracht; • de draagconstructie niet te snel mag instorten. Door middel van het Bouwbesluit worden door de overheid de nodige grenswaarden vastgesteld. 4.2.2.b Brandwerendheid wanden De brandwerendheid is de maximale tijd gedurende welke een bouwdeel zijn functie bij verhitting blijft vervullen. Voor het temperatuurverloop wordt de standaardbrandkromme aangehouden. De eisen die aan constructies worden gesteld zijn afhankelijk van de toepassing: 60, 90 en 120 minuten brandwerendheid voor respectievelijk eengezinswoningen, lage woongebouwen en hoogbouw.

03-06-2005 10:13:27

52

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

2.2

Sterkte bij brand

Bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een vluchtmogelijkheid: 30 min. In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een woongebouw waarin geen vloer van een verblijfsgebied hoger is gelegen dan 13 m boven het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw: 90 min. In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een woongebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied is gelegen op een hoogte van meer dan 13 m boven het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang tot het woongebouw: 120 min. Reductie van 30 min. met betrekking tot de hoofddraagconstructie indien de permanente vuurbelasting niet hoger is dan 500 MJ/m2 en geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven meetniveau.

6060 6071 6072 6073

6090

2.11

Beperking van het ont- 1 Stookplaats staan van een brand• onbrandbaar gevaarlijke situatie • intensiteit > 2 kW/m2 en temperatuur > 363 K 2 Rookafvoer • brandveilig en 363 K • > 15 m en niet-brandgevaarlijk 3 Dak • niet-brandgevaarlijk

6061 6064 6062 6063

2.12

Beperking van de ontwikkeling van brand

Binnenoppervlak klasse 2 of 4 Buitenoppervlak klasse 2 of 4 Beloopbaar oppervlak klasse T1, T3 of T4

6065

2.14

Beperking van de uitbreiding van brand

WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) resp. ≥ 30 – 60 min. 6068 6090 WBDBO ≥ 30 min., indien vuurbelasting ≤ 500 MJ/m2

2.15

Beperking van ontstaan van rook

Rookdichtheid ≤ 10 m-1 ; constructie grenzend aan binnenlucht Klasse 1: rookdichtheid ≤ 5,4 m-1 Klasse 2: rookdichtheid ≤ 2,2 m-1

6066 6065

2.16

Beperking van verspreiding van rook

Weerstand tegen rookdoorgang van rookcompartiment naar een besloten ruimte ≥ 30 min.

6075

1775

Figuur 4.11 Bouwbesluit en brandveiligheid nieuwbouw

9006950513_Boek.indb 52

03-06-2005 10:13:28

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Steenachtige constructies voldoen over het algemeen vanzelf aan de eisen van brandwerendheid. De wanden zijn om constructieve redenen en vanwege eisen in verband met geluidwering meestal dikker. Een brandwerendheid van 120 minuten wordt al bereikt bij een enkelvoudige steenachtige wand met een dikte van circa 120 mm. 4.2.2.c Brandwerendheid vloeren Vloeren van beton en van cellenbeton en keramische vloeren voldoen over het algemeen zonder het treffen van extra voorzieningen aan de basiseisen volgens het Bouwbesluit met betrekking tot: 1 brandwerendheid; 2 brandbaarheid; 3 brandvoortplanting; 4 rookontwikkeling.

1 Brandwerendheid De brandwerendheid van een vloer wordt bepaald volgens NEN 6069 (1991, A2 2001). In het Bouwbesluit 1992 wordt in de paragraaf Constructieve veiligheid de tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (van de constructie) gehanteerd. Een standaardeis voor een vloer is dat deze te allen tijde 20 minuten brandwerend moet zijn. Alle betonvloeren voldoen aan deze minimumeis. Voor woongebouwen of voor een niet in een woongebouw gelegen woning gelden hogere eisen, mede afhankelijk van de

hoogte van het gebouw, figuur 4.12. In figuur 4.12 wordt tevens onderscheid gemaakt tussen gebouwen met een vuurbelasting hoger respectievelijk lager dan 100 MJ/m2 bepaald volgens NEN 6090 (1997, A1 2001). Over het algemeen kunnen alle betonvloeren aan de hogere brandwerendheidseisen voor woongebouwen en utiliteitsbouw voldoen. De brandwerendheid dient dan wel met behulp van NEN 6071 (2001) te worden berekend (betondekking/hoeveelheid wapening). 2 Brandbaarheid Over het algemeen zijn alle niet-geïsoleerde steenachtige vloeren onbrandbaar volgens NEN 6064 (1991, A2 2001), waardoor het ontstaan van brandgevaarlijke situaties volgens het Bouwbesluit wordt ingeperkt. Met kunststofschuim geïsoleerde elementen zijn wel brandbaar, maar deze elementen worden toegepast bij begane-grondvloeren met de isolatie aan de kruipruimtezijde, waardoor de eis ten aanzien van het ontstaan van brandgevaarlijke situaties niet relevant is. 3 Brandvoortplanting De bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren moet, in samenhang met de toegepaste vloerafwerking, volgens NEN 1775 (1991, A1 1997) worden bepaald. Volgens deze norm moet een vloer waarover geen vluchtweg voert, ten minste

Bouwconstructie

�����

�����

1

53

Brandwerendheid m.b.t. bezwijken

Vloer of een trap binnen een woning

20 minuten

Bouwconstructie grenzend aan een vluchtmogelijkheid

30 minuten

Hoofddraagconstructie van woning die niet in een woongebouw is gelegen

60 minuten 30 minuten1

Hoofddraagconstructie van een woongebouw met verblijfsgebieden alle lager dan 13 meter

90 minuten 60 minuten1

Hoofddraagconstructie van een woongebouw met verblijfsruimten boven de 13 meter

120 minuten 90 minuten1

Indien de permanente vuurbelasting lager is dan 100 MJ/m2

Figuur 4.12 Brandwerendheidseisen bezwijken (hoofddraagconstructie woningbouw)

9006950513_Boek.indb 53

03-06-2005 10:13:29

54

aan klasse T3 voldoen, en een vloer waarover wel een vluchtweg voert aan klasse T1. 4 Rookontwikkeling De rookontwikkeling die bij een brand bij vloeren kan plaatsvinden moet in samenhang met de toegepaste vloerafwerking worden beoordeeld en volgens NEN 6066 (1991, A1 1997) worden bepaald. In het Bouwbesluit worden eisen ten aanzien van de rookproductie van constructiedelen gesteld. De rookdichtheid van een vloer mag maximaal 10 m-1 bedragen. De rookdichtheid van niet-geïsoleerde betonvloeren is aan beide zijden minder dan 10 m-1. Dat is ook het geval bij de bovenzijde van geïsoleerde begane-grondvloeren. Omdat het isolatiemateriaal aan de kruipruimtezijde van de vloer wordt aangebracht, is de eis met betrekking tot de rookdichtheid aan de onderzijde van de vloer niet relevant. Voor verdiepingsvloeren is overigens de weerstand tegen rookdoorgang ook van belang. Deze weerstand wordt bepaald overeenkomstig NEN 6075 (1991, A1 1997) en bedraagt voor vloeren minimaal 30 minuten. 4.2.3 Inbraakwerendheid In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen over de inbraakwerendheid van woningen. Daarbij wordt verwezen naar de NEN 5087 (1998, A1 2001) ‘Inbraakveiligheid van woningen’. Gevelelementen die volgens die norm bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 (1998, A1 2002) ‘Inbraakwerendheid’ bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2.

4.3 Gezondheid De eisen met betrekking tot de gezondheid van bewoners kennen veel aspecten. In het Bouwbesluit is daarvoor uitgebreid aandacht. In dit hoofdstuk geven we de belangrijkste eisen met betrekking tot gezondheid aan. 4.3.1 Geluid Geluidhinder is het ervaren van overlast door geluid, wat een ongunstige invloed heeft op de gezondheid. De aandacht voor geluid en geluid-

9006950513_Boek.indb 54

wering is de laatste jaren sterk toegenomen. Zowel binnen als buiten de woning wordt steeds meer geluid geproduceerd. Geluidwering is het zodanig beïnvloeden van geluidstrillingen dat zich in de woning voor de gezondheid aanvaardbare omstandigheden voordoen. In het Bouwbesluit worden hiertoe prestatieeisen gesteld: 1 wering van geluid dat van buiten de woning komt (hoofdzakelijk verkeers- en luchtvaartlawaai); 2 wering van geluid tussen de woningen onderling en ook van geluid dat binnen de woning wordt geproduceerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen luchtgeluid en contactgeluid. 4.3.1.a Geluidwering tussen woningen Het Bouwbesluit 2003 eist ter beperking van de geluidhinder in hoofdstuk 3 Voorschriften uit een oogpunt van gezondheid in artikel 3.17 voor woningscheidende constructies een karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid Ilu;k ≥ = 0 dB (verblijfsgebied) respectievelijk Ilu;k ≥ –5 dB (overige besloten ruimten). De isolatie-index voor contactgeluid Ico dient in genoemde gevallen 5 respectievelijk 0 dB te bedragen. De bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluids- en contactgeluidsisolatie van scheidingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt door installaties vinden plaats volgens NEN 5077 (2001, A1 2003).

Geluidwering in de woningbouw kan op verschillende manieren plaatsvinden: • door toepassing van zware, stijve constructies die trillingen tegenhouden (stapelbouw, gietbouw, montagebouw prefab-beton); • door toepassing van buigslappe constructies die geluidstrillingen absorberen (montagebouw houtskeletbouw). De geluidsisolatie tussen twee ruimten is echter niet alleen afhankelijk van de aard van de woningscheidende constructies, maar ook van de daarop aangesloten flankerende constructies (aard, afmetingen en de wijze van verbinding) en de afmetingen van de ruimten. Voor de toetsing aan de eisen van het Bouwbesluit is een beoordeling van de totale constructie vereist.

03-06-2005 10:13:29

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Voorbeelden van toegestane combinaties van woningscheidende constructies en flankerende aansluitingen zijn uitgewerkt in NPR 5070 (2004). Ook in attesten met productcertificaat zijn over het algemeen toepassingsvoorbeelden van voeg- en aansluitdetails opgenomen die aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoen. 4.3.1.b Bescherming tegen geluid van buiten De geluidwering van de gevel is zowel afhankelijk van de geluidsisolerende eigenschappen van de gevel als van de afmetingen van de geluidsgevoelige ruimten achter deze gevel. De geluidwering van de gevel wordt berekend met de formule:

GA = RA + 10 log

∙ 3SV ∙ – 3 + C u

g

dB(A)

55

waarin: GA = geluidwering van de gevel in dB(A) RA = geluidsisolatie van de gevelconstructie van de beoordeelde ontvangruimte in dB(A) V = volume van de ontvangruimte in m3 SU = totale geveloppervlak van de ontvangruimte in m2 CG = correctiefactor gevelstructuur in dB(A) Niet alleen voor de verblijfsgebieden, maar ook voor de verblijfsruimten worden eisen gesteld aan de geluidwering. De wetgever is ervan uitgegaan dat het beschermingsniveau bij de invoering van het Bouwbesluit gelijk zou zijn aan de situatie volgens het vroeger geldende Besluit Geluidwering Gebouwen.

(1)

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

3.1

Bescherming tegen geluid van buiten

Verblijfsgebied – grenswaarde geluidsniveau 35 dB(A) Karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB(A)

5077

Verblijfsgebied – grenswaarde geluidsniveau 37 dB(A) Karakteristieke geluidwering met een minimum van 18 dB(A) In geval van luchtvaartlawaai gelden andere eisen. 3.2

Bescherming tegen geluid van installaties

Verblijfsgebied – grenswaarde geluid van installaties van ander perceel: 30 dB(A)

5077

3.3 en 3.5

Geluidwering tussen ruimten

Verblijfsgebied: Iluk ≥ 0 dB Ico ≥ 5 dB

5077

Geen verblijfsgebied: Iluk ≥ –5 dB Ico ≥ 0 dB Verblijfsruimte (in dezelfde woning): Iluk ≥ –20 dB Ico ≥ –20 dB 3.4

Beperking van galm

A ≥ 1/8 V (m2) in gemeenschappelijke verkeersruimte woongebouw

5078

Figuur 4.13 Bouwbesluit en geluidwering nieuwbouw

9006950513_Boek.indb 55

03-06-2005 10:13:30

56

4.3.1.c Geluidwering tussen ruimten Om overlast van geluid bij buren, in besloten gemeenschappelijke verkeersruimten, in ruimten waar installaties zijn opgesteld of binnen de eigen woning te beperken, worden aan woningen eisen gesteld.

4.3.1.d Geluidwering van woningscheidende wanden (prestaties) In de Nederlandse woningbouw worden de volgende woningscheidende wandconstructies toegepast, waarmee voldaan kan worden aan de eisen van Ilu;k ≥ 0 dB, figuur 4.14 en 4.15.

De eisen uit het Bouwbesluit zijn minimale eisen. Aan deze eisen wordt voldaan door constructies met voldoende massa of door spouwconstructies die consequent zijn ontkoppeld en in de spouwen eventueel zijn voorzien van geluidsabsorberend materiaal. Met betrekking tot de geluidwering van binnen worden er eisen gesteld aan de isolatie van luchtgeluid en aan die van contactgeluid. In figuur 4.13 zijn de eisen ten aanzien van geluidwering uit het Bouwbesluit aangegeven.

Als overwogen wordt een andere constructie te kiezen, moet deze zoveel mogelijk aansluiten bij de oplossing die er qua massa en opbouw het dichtst bij in de buurt komt. In figuur 4.16 is aangegeven op welke wijze woningscheidende wanden kunnen worden gemaakt. 4.3.2 Vochtwering In het Bouwbesluit worden vanwege gezondheidsoverwegingen eisen gesteld aan de wering van vocht van buiten en binnen.

Bouwmethode

Dikte (in mm)

Massa (in kg/m2)

Ilu;lab (in dB)

Beton

200 230

460 530

+4 +4

Baksteen1

220

440

+3

470 +6 2652 300 525 +7 1 In bestaande woningen treffen we nog geankerde spouwmuren en steenwanden aan. In het kader van woningverbetering is een steenwand opgenomen met extra voorzieningen ter verbetering van de geluidwering. 2 Voorzien van afwerklaag. Kalkzandsteen

Figuur 4.14 Geluidsisolatie enkelvoudige wand

Bouwmethode

Dikte (in mm)

Massa (in kg/m2)

Ilu;lab (in dB)

Beton

90–20–90 mm

200

430

+16

Kalkzandsteen

120–50–120 150–50–150 214–50–214

290 350

425 530

+13 +16 +19

Houtskeletbouw

12,5/12,5–220–12,5/12,5

270

70

+17

Figuur 4.15 Geluidsisolatie spouwwand

9006950513_Boek.indb 56

03-06-2005 10:13:30

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

57

Bouwmethode

Massieve wand

Ankerloze spouwwand

Gietbouw

210–270 mm

120–80–120 mm

Betonelementen

210–270 mm

90–20– 90 mm 120–20–120 mm

Houtskeletbouw

105–50–105 mm 115–50–115 mm

Cellenbetonbouw

150–50–150 mm 200–50–200 mm

Kalkzandsteen

240–300 mm

120–50–120 mm 150–50–150 mm

Figuur 4.16 Woningscheidende wanden

4.3.2.a Vochtwering van binnen Volgens het Bouwbesluit moet vochtophoping als gevolg van condensatie worden vermeden. Condensatie ontstaat als de temperatuur van de binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie tussen binnen- en buitenklimaat lager is of wordt dan het dauwpunt in het binnenvertrek. Ongewenst lage binnenoppervlaktetemperaturen kunnen worden beheerst door middel van isolatie.

Het Bouwbesluit stelt hieraan prestatie-eisen. Om ongewenste condensatie in woningen te voorkomen dienen koudebrugberekeningen (computerprogramma) volgens NEN 2778 (1991, A2 2001) te worden uitgevoerd. Het al dan niet optreden van koudebruggen is met name afhankelijk van de detaillering, figuur 4.17 en 4.18. Met een koudebrugberekening kan worden gecontroleerd of bouwkundige details (vloerop-











�� � �� � �� � �� � �

�����������





Figuur 4.17 Grafische aanduidingen van temperatuurverlopen in funderingsdetail

9006950513_Boek.indb 57

03-06-2005 10:13:31

58















� � � � �� �� �� ��

gebied, toiletruimte of badruimte, voor zover deze constructies niet de scheiding vormen met een ander verblijfsgebied, toilet- en badruimte) behelst de toetsing van de waterdichtheid en de luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer.



Begane-grondvloeren dienen de kruipruimte zeer goed af te schermen van de bovenliggende verblijfsruimte. In de praktijk betekent dat concreet een goed afsluitend kruipluik en het goed dichten van sparingen (meterkast en standleidingen) en aansluitingen met uitwendige scheidingsconstructies.















� � � � �� �� �� ��



�����������

Figuur 4.18 Grafische aanduidingen van temperatuurverlopen in galerij/balkonaansluiting

leggingen op fundering, gevelbanden, lateiconstructies, aansluitingen van balkons en galerijen inclusief consoles aan verdiepingsvloeren en dergelijke) aan de eis voldoen van de zogenoemde f-factor. Ten aanzien van standaardhandelsproducten zijn over het algemeen in attesten met productcertificaat verschillende details en hun f-factor aangegeven. Indien vloeren direct op de funderingsbalk worden gelegd, voldoen betonvloeren over het algemeen aan de eis f ≥ 0,5. Door toepassing van geïsoleerde plaat-, ribben- of combinatievloeren met tevens geïsoleerde kop- en zijopleggingen kan voor woningbouw voldaan worden aan de eis f ≥ 0,65. 4.3.2.b Vochtwering van buiten De wering van vocht van buiten (uitwendige scheidingsconstructies) en van binnen (inwendige scheidingsconstructies van een verblijfs-

9006950513_Boek.indb 58

De oorzaak van veel vochtklachten en van een ongezond binnenklimaat (onder andere ten gevolge van achtergrondstraling) is een convectief waterdamptransport vanuit de kruipruimte. Om die reden is in het Bouwbesluit een eis gesteld aan de luchtdoorlatendheid van begane-grondvloeren. Concreet betekent dit dat sparingen zorgvuldig moeten zijn afgedicht met CFK-vrij PUR-schuim, kit of compressiebanden en dat kruipluiken moeten zijn gemaakt van een materiaal dat niet kromtrekt en voorzien zijn van een tochtdichting en natuurlijk niet voorzien zijn van een duimgat. Een goede luchtdichte begane-grondvloer is ook van belang om het transport van radondeeltjes tegen te gaan. Ook de sparingen in meterkasten en -putten moeten luchtdicht afgesloten zijn. In de NPR 2652 (1991 A1 1997) zijn aanbevelingen voor de praktijk gegeven, zie de tabel van figuur 4.19. 4.3.3 Ventilatie In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen over de aanwezigheid van ventilatievoorzieningen en hun capaciteit. Ventilatievoorzieningen zijn noodzakelijk om zeker te stellen dat zuurstof kan worden aangevoerd en kooldioxide, waterdamp, onaangename geurstoffen en stofdeeltjes kunnen worden afgevoerd. Verder is luchtverversing nodig om de in de lucht aanwezige schadelijke stoffen als gevolg van bijvoorbeeld formaldehydeemissie en radonstraling te kunnen afvoeren.

In afdeling 3.10 van het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen over de luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en

03-06-2005 10:13:33

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

3.6

Wering van vocht van buiten

Artikel 3.23, lid 1 – lid 3: waterdicht qvi ≤ 20 × 10-6 m3/(m2s)1

2778 2690

307

Wering van vocht van binnen

f ≥ 0,65 Scheidingsconstructie toilet- of badruimte: • wateropname: gemiddeld over het totaal oppervlak ≤ 0,01 kg (m2/s1/2) • maximale hoeveelheid op een situatie: ≤ 0,2 kg (m2/s1/2)

2778

1

59

qvi = luchtvolumestroom bij 1 pascal drukverschil over de vloer.

Figuur 4.19 Bouwbesluit en vocht nieuwbouw

badruimte. Afdeling 3.12 geeft eisen over de luchtverversing van overige ruimten. Voor nieuwbouwwoningen geeft het Bouwbesluit voorschriften in relatie tot de volgende onderwerpen: • capaciteit van de voorziening voor luchtverversing; • luchtsnelheid veroorzaakt door toevoer van lucht in de leefzone van een verblijfsgebied (tocht); • regelbaarheid van luchttoevoervoorzieningen; • richting van de luchtstroming voor toevoer van ventilatielucht; • instroomopening van toevoervoorziening van ventilatielucht; • luchtkwaliteit. 4.3.4 Daglichttoetreding In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de daglichttoetreding. De equivalente daglichtoppervlakte wordt bepaald volgens de in NEN 2057 (2001, C1 2003) opgenomen verkorte be-

palingsmethode. Hierin is de volgende formule opgenomen: Ae = Ad × Cb × Cu

(2)

waarin: Ae = equivalent daglichtoppervlak Ad = oppervlak van de doorlaat van een daglichtopening in m2 Cb = belemmeringsfactor Cu = uitwendige reductiefactor Deze methode houdt echter alleen rekening met: • uitwendige belemmeringen (overstekken en belemmeringen); • hellingshoek van de daglichtoppervlakte; • lichttoetredingsfactor. Alleen belemmeringen op het eigen terrein worden meegenomen in de berekeningen. Deze kunnen aanleiding zijn voor een correctie van de glasoppervlakte, zie figuur 4.20.

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

3.20

Daglicht en uitzicht

Verblijfsgebied: daglichtoppervlak 10% van het vloeroppervlak

2057

Verblijfsruimte: daglichtoppervlak ≥ 0,5 m2 Figuur 4.20 Bouwbesluit en daglichttoetreding nieuwbouw

9006950513_Boek.indb 59

03-06-2005 10:13:33

60

4.4 Bruikbaarheid De voorschriften die in het Bouwbesluit voor de bruikbaarheid zijn opgenomen, zijn bedoeld voor de toegankelijkheid, verdeling en grootte van bijvoorbeeld verblijfsgebieden, verblijfs-, toilet-, bad- en meterruimte. 4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit Eén van de doelstellingen van het Bouwbesluit is dat een woning vrij indeelbaar wordt ontworpen. Hierbij komen de begrippen woonkamer, slaapkamer en keuken niet meer voor. In plaats daarvan worden de verblijfsruimten en het Afdeling

verblijfsgebied aangegeven. In het hoofdstuk Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid van het Bouwbesluit zijn alle ruimten genoemd die in de woning moeten voorkomen. Bouw- en woningtoezicht van de betrokken gemeente zal dit bij de aanvraag van de bouwvergunning controleren. Vervolgens wordt nagegaan of deze ruimten en de daarbij vermelde functie overeenkomen met de eisen die het Bouwbesluit aan deze ruimten en hun scheidingsconstructies stelt. In figuur 4.21 zijn de voor een nieuwbouwwoning van toepassing zijnde artikelen uit het Bouwbesluit opgenomen.

Onderwerp

Eis

4.2

Toegankelijkheidssector

Woning > 500 m2: toegankelijkheidssector aanwezig

4.5

Verblijfsgebied

55% van het gebruiksoppervlak met een minimum van 24 m2

NEN

Minimumafmetingen 5 m2; breedte ≥ 1,800 m, hoogte 2,600 m 4.6

Verblijfsruimte

Verblijfsruimte minimale afmeting oppervlak 5 m2; breedte ≥ 1.800 m, hoogte 2,600 m Eén verblijfsruimte minimaal 3,300 × 3,300 m

4.7

Toiletruimte

Woning < 50 m2: Minimaal 1 toilet /1 m2; breedte ≥ 0,800 m, hoogte ≥ 2,300 m Woning > 50 m2: Minimaal 1 toilet/125 m2 ; oppervlak ≥ 0,9 × 1,2 m2 hoogte ≥ 2,300 m

4.8

Badruimte

Eén badruimte per woning; woningen groter dan 500 m2: voor elke 250 m2 één badruimte Minimale afmetingen oppervlak ≥ 1,6 m2; breedte ≥ 0,800 m, hoogte ≥2,300 m

4.12

9006950513_Boek.indb 60

Meterruimte

Regenwerend

2768 2778

03-06-2005 10:13:33

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Afdeling

Onderwerp

Eis

NEN

4.13

Lichtschacht

Waterdicht

2778

4.14

Liftmachineruimte

Regenwerend

2788

4.15

Aanrecht en opstelplaats Minimale afmetingen aanrecht: 1,5 × 0,6 m voor een kooktoestel Minimale afmetingen opstelplaats kooktoestel: 0,6 × 0,6 m

4.16

Opstelplaats voor een stooktoestel

Minimaal aanwezig: 1 st. Afzonderlijk besloten stookruimte bij een stooktoestel met nominale belasting ≥ 130 kW

4.17

Opstelplaats voor een warmwatertoestel

Minimaal aanwezig: 1 st., behalve indien gecombineerd met stooktoestel

4.5

Gemeenschappelijk verblijfsgebied

Maximaal 35% van het vloeroppervlak van de verblijfsgebieden van de woning, mits • in afzonderlijke woningen 18 m2 vloeroppervlak verblijfsgebied aanwezig is. (minimale afmeting gemeenschappelijke verblijfsgebieden 18 m2) of er • ten minste 24 m2 niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied is

4.7

Gemeenschappelijke toiletruimte

Eén per 125 m2. Gemeenschappelijke toiletruimte is alleen toegestaan bij gebruiksoppervlakte < 50 m2 in woongebouw

4.8

Gemeenschappelijke badruimte

Eén per 250 m2. Gemeenschappelijke badruimte is alleen toegestaan bij gebruiksoppervlakte < 50 m2 in woongebouw

4.12

Gemeenschappelijke meterruimte

Regenwerend

4.15

Gemeenschappelijk Minimale afmetingen aanrecht 2,1 × 0,6 m aanrecht en opstelplaats Minimale oppervlakte voor kooktoestel 0,6 × 0,6 m voor een gemeenschappelijk kooktoestel

4.16

Opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel

Opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel in een stookruimte

4.17

Opstelplaats voor een gemeenschappelijk warmwatertoetsel

Opstelplaats voor een gemeenschappelijk warmwatertoestel in een stookruimte

61

2768 2778

Figuur 4.21 Bouwbesluit en woningindeling nieuwbouw

9006950513_Boek.indb 61

03-06-2005 10:13:33

62

In de NEN 2580 (1997, A1 2001) Oppervlakten en inhouden van gebouwen zijn de termen, definities en bepalingsmethoden vastgelegd. Op de volgende begrippen zullen we wat dieper ingaan: ◆ gebruiksoppervlakte; ◆ verblijfsgebied; ◆ verblijfsruimte; ◆ verkeersruimte; ◆ buitengebied; ◆ onbenoemde ruimte. In figuur 4.22 is een aantal begrippen in beeld gebracht. ◆ Gebruiksoppervlakte Hiermee bedoelt men de gehele vloeroppervlakte die tussen de omsluitende wanden is gelegen. Uitgesloten hierbij is de oppervlakte van de dragende, dus vaststaande, binnenwanden of vrijstaande bouwconstructies. Deze vloeroppervlakte geldt voor de ruimte met een minimale vrije hoogte van 1,500 m (de vloer onder een trap of hellingbaan meetellen). De buiten de woning in een woongebouw gelegen bergruimte, stookruimte of trappenhuis hoort hier niet bij. Het is een eis van het Bouwbesluit 2003 dat het verblijfsgebied ten minste 55% van de gebruiksoppervlakte omvat (met een minimum verblijfsgebied van 3,30 × 3,30 m2). ▶▶ In deel 13 Beheren, hoofdstuk 8 Ruimtebeheer en deel 10 Ontwerpen, hoofdstuk 2 Programmeren, wordt uitgebreider ingegaan op de opppervlaktebegrippen

◆ Verblijfsgebied Het verblijfsgebied is een gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte. De oppervlakte van de niet-dragende scheidingswanden wordt meegerekend bij de oppervlakte van het verblijfsgebied. De indiener van een bouwaanvraag mag zelf bepalen welke zone van de woning behoort tot het verblijfsgebied.

9006950513_Boek.indb 62

Trappen vallen onder het verblijfsgebied als de vrije hoogte boven de trap minimaal 2,60 m is. In de praktijk telt dus alleen de oppervlakte van de bovenste trap mee (als op het zolderniveau de vrije hoogte minimaal 2,400 m is). Voor het verblijfsgebied gelden de volgende eisen: • vloeroppervlakte minimaal 5 m2 op één verdieping, breedte minstens 1,800 m, hoogte minimaal 2,60 m; • het verblijfsgebied is rechtstreeks bereikbaar via de toegang van de woning; • de minimale oppervlakte is afhankelijk van het gebruiksoppervlakte. ◆ Verblijfsruimte De verblijfsruimte van een woning is een besloten ruimte die is bestemd voor het verblijf van mensen. Dit is onder meer de woonkamer, eetkamer of slaapkamer en de keuken. Een verblijfsruimte moet voldoen aan de volgende eisen: • vloeroppervlak van minimaal 5 m2, breedte ten minste 1,800 m, hoogte minstens 2,60 m. • in één verblijfsruimte moet een denkbeeldig vloerkleed kunnen worden gelegd van 3,30 × 3,30 m2; • de prestatie-eisen voor bijvoorbeeld geluid, daglichttoetreding en warmte van het Bouwbesluit. Vanwege de veiligheid mag bijvoorbeeld de meterkast niet direct in verbinding staan met een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte; • een verblijfsruimte moet altijd gelegen zijn in een verblijfsgebied. Zodoende blijft de leefbaarheid altijd behouden, zelfs bij een toekomstige wijziging in de verdeling van de gebruiksfuncties tussen de verblijfsruimten. ◆ Verkeersruimte Een verkeersruimte is een ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, toiletruimte, badruimte of technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte. ◆ Buitengebied Tot de gebouwgebonden buitenruimte behoren de delen die niet bij het besloten toegankelijke deel van de woning behoren. Dit zijn de, al dan

03-06-2005 10:13:34

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

63



���������

���������

������



����������

�������������� ��������������� ���������������

� �

������������� �������������� ����������� �������������������

������������ Figuur 4.22 Woning met ruimtefuncties volgens het Bouwbesluit

9006950513_Boek.indb 63

03-06-2005 10:13:34

64

niet-gemeenschappelijke, buiten de woning gelegen ruimten in de buitenlucht (terras en balkon) en het water en de grond die grenzen aan het besloten toegankelijke deel van de woning. De kruipruimte onder de begane-grondvloer is ook een buitenruimte, maar deze is niet echt toegankelijk. Daarom gelden voor deze scheidingsconstructie boven een kruipruimte soms speciale eisen. ◆ Onbenoemde ruimte Een onbenoemde ruimte is een ruimte die niet binnen een verblijfsgebied ligt. Een voorbeeld van een onbenoemde ruimte is een bergzolder.

4.5 Energiezuinigheid

Energieprestatiecoëfficiënt De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) is de maat voor de energetische eigenschappen van een gebouw of een gedeelte daarvan, inclusief gebouwinstallaties. De EPC wordt berekend door het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor verwarming, ventilatie, warm water, verlichting en koeling te delen door een genormeerd verbruik. Dit betekent dat een bouwwerk waarvan het verliesoppervlak in relatie tot gebruiksoppervlak gering is, een lage EP haalt, terwijl een woning met veel verliesoppervlak een hoge EP heeft. Compact bouwen wordt daarmee zinvol. De EP-formule uit NEN 5128 luidt: EPwoon =

Ter beperking van het warmteverlies door de omhulling stelt het Bouwbesluit eisen aan de warmteweerstand.

Vanuit het energiebesparingsbeleid heeft de overheid een instrument ontwikkeld waarmee in de ontwerpfase een oordeel kan worden gevormd over de energieprestatie van een gebouw. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel bouwkundige als installatietechnische maatregelen. Hiervoor heeft het NEN twee normen vervaardigd: • NEN 5128 (2004) Energieprestatie van woningen en woongebouwen; • NEN 2916 (2001) Energieprestatie van utiliteitsgebouwen. Hiermee kan de energieprestatie van een gebouw (EP) worden berekend. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de EP-waarden, afhankelijk van de gebouwfunctie. Per 1 januari 2000 is de eis voor de EP van woningen ≤ 1,0. Daarnaast zijn er voor de woningbouw rekenprogramma’s gemaakt, voorzien van voorbeelden, waaronder NPR 5129 (2002) Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – rekenprogramma (EPW) met handboek. Ook voor utiliteitsgebouwen zijn dergelijke programma’s gemaakt.

9006950513_Boek.indb 64

Qpres;tot 330 × Ag; verw + 65 × Averl

(3)

waarin: EPwoon = energieprestatie van een woning of woongebouw Qpres;tot = getalswaarde van het karakteristieke energieverbruik in MJ Ag;verw = getalswaarde van de totale verwarmde gebruiksoppervlakte Averl = getalswaarde van de totale verliesoppervlakte Voor de bepaling van de EP zijn veel factoren van belang. Voor de exacte berekening wordt verwezen naar de desbetreffende normbladen. Effecten op energieverbruik Het voorgaande betekent dat de ontwerper bij het ontwerpen van een nieuwe woning aandacht moet besteden aan de volgende zaken om de energieprestatie van het gebouw zo gunstig mogelijk te maken: • indeling van de woning; • verliesoppervlak van de gevel in relatie tot het gebruiksoppervlak; • situering van de woning ten opzichte van de zon; • zonintreding; • beschaduwing door belemmeringen of overstekken; • pakket warmte-isolatie; • luchtdoorlatendheid;

03-06-2005 10:13:35

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN



toepassing van energieverbruikende installaties; • gebruik van zonnecollectoren; • toepassing van warmteterugwinning. In de SBR Referentiedetails Woningbouw (uitgave 1999) zijn hiervoor voorbeeldberekeningen opgenomen. Woningen die voldoen aan de EPeisen zijn over het algemeen voorzien van een HR-ketel, HR++-glas en goed luchtdichte details. Maatregelen om EP omlaag te brengen Om een relatief lage energieprestatie te bewerkstelligen, kan de ontwerper een aantal maatregelen nemen. In de publicatie ‘Epc = 1,0 en lager in de woningbouw’ (Novem) worden maatregelen behandeld die in concrete woningbouwprojecten zijn toegepast. Hierna worden deze kort besproken: 1 zonering; 2 zonneboiler; 3 zonneboilercombi; 4 thermische isolatie; 5 serre; 6 zonne-energie; 7 warmtepomp; 8 warmteterugwinning; 9 energiezuinige ventilator; 10 korte warmwaterleidingen. 1 Zonering Woningen waarvan de belangrijkste verblijfsgebieden op het zuiden zijn gericht, gebruiken in het stookseizoen de invallende zonne-energie voor verwarming. Het effect hiervan op de EPCwaarde is aanzienlijk. Bij een glaspercentage van 30% van het gebruiksoppervlak en HR+-glas is dat effect voor een tussenwoning 10%. 2 Zonneboiler Een standaardzonneboiler bestaat uit een collector van ongeveer 2,8 m2, een opslagvat van 100 liter, een circulatiepomp, een regeling en een naverwarming door de cv-ketel. De besparing op het energieverbruik leidt tot een verlaging van de EPC van zo’n 0,07 tot 0,14. De collectoren zijn toepasbaar bij een hellingshoek van 15° tot 70° en bij een oriëntatie vanaf het zuiden tot 60° naar het oosten of het westen.

9006950513_Boek.indb 65

65

▶▶ Zonneboilers worden besproken in deel 6a Installaties – Elektrotechnisch en sanitair, hoofdstuk 10

3 Zonneboilercombi Een zonneboilercombi voorziet niet alleen in een deel van de warmtapwaterproductie, maar reduceert ook het energieverbruik voor ruimteverwarming. Hiervoor is een groter collectoroppervlak gewenst (zo’n 5,6 m2). Een zonneboilercombi kan de EPC verlagen met zo’n 0,25, afhankelijk van het woningtype. 4 Thermische isolatie Verbeteren van de thermische isolatie van vloer, gevel en dak leidt tot vermindering van het energieverbruik voor ruimteverwarming. Nog meer effect op de EPC heeft het toepassen van minder warmtedoorlatende beglazing, zoals HR-, HR+en HR++-glas. Het EPC-effect van beter isolerend glas is groter naarmate er meer glas aanwezig is. 5 Serre Een serre, mits gebruikt als onverwarmde buitenruimte, kan de 4–EPC-vermindering geven van 0,2. Dit komt doordat een serre het warmteverlies door transmissie en wind vermindert. Om oververhitting in de zomer te voorkomen moeten zonwering en goede ventilatiemogelijkheden aanwezig zijn. 6 Zonne-energie Zonnecellen, figuur 4.23, zetten zonne-energie om in elektriciteit; deze kan direct in de woning worden gebruikt of aan het openbare net worden geleverd. De ontwerpvrijheden voor oriëntatie en hellingshoek zijn groter dan voor passieve zonne-energie; op het zuidwesten of zuidoosten geven zonnecellen nog 95% van de maximale energieopbrengst. Een paneel met een oppervlakte van 3,2 m2 reduceert de EPC met gemiddeld 0,07. 7 Warmtepomp In plaats van een cv-ketel kan ook een warmtepomp worden toegepast. Voor de EPC-berekening is het rendement van individuele warmtepompen bepaald door gebruik te maken van de gelijkwaardigheidsbepaling (Bouwbesluit). Een voorwaarde voor de plaatsing van een warmte-

03-06-2005 10:13:36

66

Uitgaande van een rendementsverbetering van 50% ten opzichte van de gangbare ventilatoren levert dit een EPC-vermindering op van 0,02 tot 0,04. 10 Korte warmwaterleidingen Installaties voor verwarming en tapwater staan vaak op zolder. Hierdoor zijn de warmwaterleidingen naar de keuken nogal lang, met als gevolg energieverlies en waterverspilling. Door de installatie dichter bij de tappunten te plaatsen, kunnen de leidingen (en dus de verliezen) aanzienlijk korter worden.

4.6 Zorgaspecten Figuur 4.23 Zonnecellen

pomp is de aanwezigheid van een lagetemperatuurverwarmingssysteem. Bij de berekeningen (zie Aanbevolen en geraadpleegde literatuur) is uitgegaan van een systeem met een aanvoertemperatuur van maximaal 45 °C en een retourtemperatuur van 35 °C. 8 Warmteterugwinning Het EPC-effect van gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning (wtw) en een traditionele warmtewisselaar blijft in vele berekeningen steken op een verlaging van 0,10, ondanks de combinatie met een sterk verbeterde kierdichting. Recent is er een nieuwe generatie warmteterugwinapparatuur op de markt gebracht. Naast een hoger terugwinrendement (90% in plaats van 65%) reduceren gelijkstroomventilatoren het elektraverbruik tot ongeveer de helft. Per saldo is het effect op de EPC spectaculair. Toepassing van de traditionele wtw doet de EPC dalen van 1,18 naar 1,08. Toepassing van de nieuwe generatie wtw doet de EPC dalen tot 0,95. ▶▶ Warmtepompen en warmteterugwinning wordt besproken in deel 6b Installaties – Werktuigbouwkundig en gas, hoofdstuk 12

9 Energiezuinige ventilator Om het elektriciteitsverbruik voor de mechanische afzuiging van ventilatielucht te beperken, kan een energiezuinige ventilator worden toegepast.

9006950513_Boek.indb 66

Zorgaspecten spelen een toenemende rol in het ontwerp, de voorbereiding en de uitvoering van woningbouwprojecten. Spreken we over ‘zorgaspecten’, dan bedoelen we daarmee steeds een drietal begrippen: 1 zorg voor kwaliteit; 2 zorg voor arbeidsomstandigheden; 3 Zorg voor het milieu en duurzaam bouwen. Elk van deze zorgaspecten kent zijn eisen, normen en documenten. Per bouwmethode bestaan er verschillen in de specifieke uitwerking van de verschillende zorgaspecten. In de hoofdstukken waarin de bouwmethoden worden behandeld, komt elk van deze aspecten integraal aan de orde. Dat wil zeggen: per bouwmethode wordt aangegeven op welke wijze de verschillende zorgaspecten een rol spelen in ontwerp, voorbereiding en uitvoering. Zie daarvoor hoofdstuk 6 Stapelbouw, 7 Gietbouw, 8 Montagebouw prefabbeton en 9 Montagebouw houtskeletbouw in dit boek. 4.6.1 Kwaliteitszorg Er zijn legio definities van het begrip kwaliteit. Eén van de kortere definities luidt als volgt: ‘Kwaliteit leveren is datgene leveren wat is overeengekomen’. Het uiteindelijke doel van kwaliteitszorg in de bouw is dat de opdrachtgever van het bouwproject kwaliteit krijgt geleverd. Het project voldoet dan aan de (geformuleerde) behoeften en de daaruit voortvloeiende eisen en verwachtingen.

03-06-2005 10:13:36

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Het eindproduct, het bouwwerk, komt tot stand door de inbreng van meerdere participanten. Men zou kunnen zeggen dat de eindkwaliteit gelijk is aan de som van de kwaliteit der delen. Iedere participant moet zijn eigen bedrijfsproces goed beheersen. Om kwaliteit te kunnen leveren moeten de betrokken participanten vertrouwen hebben in hun wederkerige prestaties, doelmatig samenwerken en de verlangde prijs/prestatie deugdelijk overeenkomen. Zie ook hoofdstuk 3 in dit boek. 4.6.2 Arbo-zorg De eerste veiligheids- en arbeidswetgevingen stammen van rond de jaren 1900: • 1874: de kinderarbeidswetgeving; • 1889: arbeidswetgeving voor jeugdigen; • 1895: de eerste Veiligheidswet.

Daarna zijn er veel wetten op het gebied van veiligheid tot stand gekomen. De Arbeidsomstandighedenwet 1994 geeft regels voor veiligheid, gezondheid en welzijn bij de arbeid. Hoofdregel van de wet is dat het werk aangepast moet zijn aan de mens en niet de mens aan het werk. Bij de genoemde wetgevingen lag de verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden in hoofdzaak bij de werkgever. Nu is de werknemer een actief participerende partij bij het bereiken van goede arbeidsomstandigheden. Beide partijen, zowel de werkgever als de werknemer, zijn nu verplicht tot samenwerking en tot overleg voeren. Naast de Arbeidsomstandighedenwet gelden voor de bouw nog extra bepalingen. Een bouwvakker heeft een lichamelijk zwaar beroep en staat doorgaans onder een hoge werkdruk. Bovendien is de bouwnijverheid een bedrijfstak waar werknemers worden blootgesteld aan relatief grote risico’s. Fysieke belasting en arbeidsongevallen veroorzaken een hoog ziekteverzuim en veel arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor geheel Europa en eigenlijk wereldwijd. Enkele Europese gegevens (eind jaren negentig): • circa 8% van de werknemers in de Europese Unie werkt in de bouw; • de kans op een ongeval met niet-dodelijke

9006950513_Boek.indb 67

67

afloop is voor werknemers in de bouw tweemaal zo groot als voor de gemiddelde werknemer in andere sectoren; • in de bouw vinden jaarlijks tweemaal zo veel dodelijke bedrijfsongevallen plaats als in andere sectoren; • in 1999 waren circa 7% van de werknemers in de bouw betrokken bij een ongeval dat tot minimaal drie dagen arbeidsverzuim heeft geleid. Op Europees niveau is gestreefd naar een drastische verbetering van de arbeidsomstandigheden. Aangenomen Europese richtlijnen moeten binnen een gegeven termijn in de nationale wetgevingen worden geïmplementeerd. De Kader-richtlijn Veiligheid en Gezondheid op het werk heeft geleid tot wijziging van de Arbowet. De Richtlijn Tijdelijke en Mobiele Bouwplaatsen heeft geleid tot het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet. In 1997 is het Bouwprocesbesluit vervangen door het Arbeidsomstandighedenbesluit. In het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn minder detailvoorschriften opgenomen dan in het Bouwprocesbesluit en is bijzondere aandacht besteed aan een heldere, systematische indeling en een goede onderlinge afstemming van de voorschriften. 4.6.2.a Arbeidsomstandighedenbesluit Ieder bouwwerk begint met het initiatief van een opdrachtgever tot bouwen. Keuzen in de ontwerpfase hebben consequenties voor de arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase. Het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht alle partijen die bij een bouwproject betrokken zijn (opdrachtgever, ontwerpende partij, uitvoerende partij en zelfstandig werkende) in alle fasen van het bouwproces rekening te houden met de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats. Hierdoor ontstaat een keten van verantwoordelijkheden en verplichtingen die een preventieve aanpak van de Arbo-zorg op de bouwplaats moeten waarborgen.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt voor alle bouwwerken. Afhankelijk van de aard en omvang van het project zijn één of meerdere verplichtingen van toepassing: • het aantal werkgevers op de bouwplaats (1 aannemer; 2 of meer aannemers);

03-06-2005 10:13:37

68

Aard en omvang 1 werkgever < 500 mandagen > 500 mandagen Bijzondere risico’s < 500 mandagen Bijzondere risico’s > 500 mandagen 2 of meer werkgevers < 500 mandagen > 500 mandagen Bijzondere risico’s < 500 mandagen Bijzondere risico’s > 500 mandagen

Melden

Coördinator

V- en G-plan

V- en G-dossier

nee ja

nee ja

nee nee

nee nee

nee

ja

nee

nee

ja

ja

nee

nee

nee ja

ja ja

ja ja

ja ja

nee

ja

ja

ja

ja

ja

ja

ja

Figuur 4.24 Relatie tussen enerzijds aard en omvang van het werken en anderzijds de verplichtingen volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit



de omvang van het werk (< 500 mandagen; > 500 mandagen); • werken met bijzondere risico’s. Gevaren van bijzondere risico’s zijn onder andere: bedelving, beklemming, vallen (van grotere hoogten), blootstelling aan bepaalde chemische en biologische stoffen, verplaatsen van zware elementen. Verplichtingen Arbeidsomstandighedenbesluit Verplichtingen die van toepassing kunnen zijn, zijn: • de opdrachtgever moet voor de aanvang van de werkzaamheden het werk melden aan de Arbeidsinspectie van de regio waarbinnen het werk wordt gerealiseerd; • de opdrachtgever moet een coördinator aanstellen, zowel voor de ontwerpfase als voor de uitvoeringsfase. In de praktijk kunnen dit ook twee afzonderlijke coördinatoren zijn; • de coördinator (voor de ontwerpfase) moet een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V- en G-plan) opstellen. Het V- en G-plan maakt deel uit van het bestek; • de coördinator (voor de ontwerpfase) moet een V- en G-dossier opstellen. Indien twee coördinatoren worden aangesteld, moet de coördinator van de ontwerpfase het V- en G-

9006950513_Boek.indb 68

dossier overdragen aan de coördinator van de uitvoeringsfase; • de coördinator (in de uitvoeringsfase) coördineert het overleg tussen werkgevers en werknemers en zelfstandig werkenden zodanig dat Arbo-voorzieningen en -maatregelen op een samenhangende wijze worden toegepast. De relatie tussen aard en omvang van het werk en de verplichtingen volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn aangegeven in figuur 4.24. ▶▶ Het V- en G-plan met de doelstellingen, Arbo-risico’s, Arbo-maatregelen en Arboinstanties worden uitgebreid behandeld in deel 12b Uitvoering – Organisatie’, hoofdstuk 6 Arbeidsfunctie van de bouwplaats

Voorlichtingspublicaties Op het gebied van veilig en gezond werken is een groot aantal publicaties uitgebracht. Door de Europese Unie zijn nadere richtlijnen vastgesteld. Bij de Stichting ARBOUW zijn op verzoek voorlichtingspublicaties verkrijgbaar.

03-06-2005 10:13:37

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

69

Veilig en gezond werken in de bouw Er zijn tientallen aandachtspunten die werken in de bouw veiliger en gezonder moeten maken. We noemen hier de volgende aandachtspunten: 1 met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen; 2 met betrekking tot collectieve (beschermende) voorzieningen.

Handbescherming Handletsel is het grootste euvel bij werknemers in de bouw. Goede werkhandschoenen geven bescherming tegen huidaandoeningen, schaafwonden, steek- en snijwonden. Naar gelang de werkzaamheden zijn er verschillende typen werkhandschoenen: handschoenen met snijweerstand, vloeistofdichte handschoenen en onder andere isolerende handschoenen.

1 Persoonlijke beschermingsmiddelen

Beschermende kleding Er is beschermende kleding voor verschillende situaties: tegen weersinvloeden, voor het werken met gevaarlijke stoffen en onder andere nauwer sluitende kleding indien gewerkt wordt met gereedschap met bewegende delen, zoals een motorkettingzaag.

Voetbescherming Veiligheidsschoenen en laarzen hebben een stalen binnenzool en neus die de voeten beschermen tegen beknellingen, zware vallende voorwerpen en tegen het trappen in scherpe voorwerpen.

2 Collectieve (beschermende) voorzieningen Hoofdbescherming Om ongelukken door vallende voorwerpen en stoten te voorkomen, moet op de bouwplaats een helm worden gedragen. Valbescherming Als een collectieve valbescherming niet tot de mogelijkheden behoort, is een verankerde persoonlijke valbescherming noodzakelijk. Gehoorbescherming Beschadiging van het gehoor is onherstelbaar. ‘Wennen aan lawaai’ houdt in dat men steeds dover wordt. Er zijn wettelijke bepalingen die moeten voorkomen dat werknemers aan een te hoog geluidsniveau worden blootgesteld. Adembescherming Adembescherming is noodzakelijk bij blootstelling aan schadelijke stoffen als vezels, dampen of gassen. Er zijn verschillende soorten maskers waarin diverse filters kunnen worden geplaatst. Oogbescherming Een veiligheidsbril dient ter bescherming tegen stof, wegvliegende splinters, vonken en bijtende stoffen.

9006950513_Boek.indb 69

Orde op de bouwplaats Orde op de bouwplaats en de werkplek voorkomt struikelen, in scherpe voorwerpen stappen en dergelijke. Houd de werkplek netjes, sla materialen ordelijk op, ruim afval op, houd dooren toegangen vrij. Beveiliging wand- en vloeropeningen Waar op vloeren wordt gewerkt, moeten wanden vloeropeningen worden beveiligd. Ladders Ladders moeten in goede staat zijn, in de juiste helling staan, verankerd zijn tegen wegglijden of omvallen. Steigers Steigers moeten stevig zijn en stabiel, steigervloeren moeten geheel zijn dichtgelegd en voorzien zijn van een kantplank. Een en ander dient gecontroleerd te worden, figuur 4.25. Bouwliften Bouwliften mogen niet worden gebruikt voor personenvervoer of als klimvoorziening, niet vanaf het platform bedienbaar zijn en niet worden bediend door personen onder de 18 jaar.

03-06-2005 10:13:37

70

Opdrachtgever ........................................................ Locatie .................................................................... Montagedatum ....................................................... Afmetingen ............................... Type

Project nr. ................................................................. Geplaatst bij / nr. ...................................................... Monteur ...................................................................

○ 0,75 kN/m2

○ 2,00 kN/m2 ○ 2,50 kN/m2

○ Speciaal

Constructie 1 Voetplaten en/of spindels juist onderstopt 2 Schoren voldoende en juist geplaatst 3 Werkvloeren volledig afgewerkt en dichtgelegd 4 Dubbele leuningen en kantplanken juist aangebracht 5 Schrikvloeren geplaatst op max. 2,5 m onder de werkvloer 6 Verankering juist aangebracht 7 Is de aardig aangebracht 8 Netten op de juiste manier aangebracht

ja ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○

nee ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○

n.v.t. ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○

Toegang 1 Ladders juist aangebracht en voorzien van borging 2 Steekt de ladder 1 m boven de overstapplaats 3 Tussenbordessen aangebracht 4 Scaff-tag aangebracht en juist afgetekend

○ ○ ○ ○

○ ○ ○ ○

○ ○ ○ ○

Dagelijks door voorman

Technisch Naam

Datum

Paraaf

Functioneel Naam

Datum

Paraaf

Gebruiker Naam

Datum

Paraaf

Datum

Paraaf

Datum

Paraaf

Steiger tijdelijk buiten bedrijf gesteld 1 Reden ....................................................................................................................... Datum in gebruik ..................................................... Naam .................................... 2 Reden ....................................................................................................................... Datum in gebruik .................................................... Naam ....................................

Datum .................... Paraaf ..................... Datum .................... Paraaf .....................

Datum demontage ....................................................... Figuur 4.25 Steigerinspectieformulier

9006950513_Boek.indb 70

Bron: Dutch Steigers bv

03-06-2005 10:13:37

4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN

Hijskranen Ten aanzien van hijskranen zijn wettelijke voorschriften vastgesteld. Hijskranen moeten onderzocht en beproefd worden door een door de overheid erkend instituut. Bij elke kraan moet een aantal gewaarmerkte documenten aanwezig zijn. Daarnaast worden nadere eisen gesteld aan de kraanbaan van torenkranen of aan de opstelling van mobiele kranen. Personen die een kraan bedienen moeten 18 jaar of ouder zijn en moeten in het algemeen beschikken over een geldig hijsbewijs. Wind kan invloed hebben op de stabiliteit van de kraan. De kraan mag doorwerken tot de windsnelheid die in de sterkte- en stabiliteitsberekening is aangegeven (meestal is dat windkracht 6 of 7). Deze windsnelheid is aangegeven op de hijstabel die bij de kraan aanwezig behoort te zijn. 4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen Milieuwetgeving vindt zijn oorsprong in de Hinderwet die dateert uit de vorige eeuw. De bedoeling van deze wet was het beperken van gevaar, schade en hinder van een inrichting op haar omgeving. In de afgelopen decennia is de milieuwetgeving sterk aan verandering onderhevig geweest en belangrijk in omvang toegenomen. De belangrijkste milieuwetten zijn thans: • Wet milieubeheer; • Wet inzake de luchtverontreiniging; • Wet geluidhinder; • Wet bodembescherming; • Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Deze ‘sectoraal opgebouwde’ wetgeving gaat in het algemeen uit van een verbod op milieubedreigende handelingen, waarvan door middel van een vergunning, vrijstelling of ontheffing kan worden afgeweken. Indien een afwijking wordt toegestaan, kunnen door de overheid daaraan nadere voorwaarden worden gesteld bijvoorbeeld met betrekking tot kwaliteitsnormen, emissienormen en/of grenswaarden voor bepaalde verontreinigende handelingen. Aan de hand van het Bouwbesluit worden aan gebouwen prestatie-eisen gesteld uit een oogpunt van gezondheid en energiezuinigheid. Deze eisen kunnen ook tot de milieuwetgeving wor-

9006950513_Boek.indb 71

71

den gerekend. Met betrekking tot samenstelling of eigenschappen van materialen en/of producten voert de overheid een stimuleringsbeleid. Nationaal Pakket Woningbouw Sinds 1990 overleggen de overheid en de bedrijfstak Bouw in het Milieuberaad Bouw (MBB) over de uitvoering van de acties uit het Nationaal Milieubeleidsplan. De ‘Beleidsverklaring Milieutaakstellingen Bouw 1995’ omvat een aantal concrete taakstellingen. Desondanks is het niet eenvoudig om taakstellingen om te zetten in concrete maatregelen. Er waren vanuit verschillende achtergronden reeds een aantal handboeken en lijstwerken inzake milieuzorg en duurzaam bouwen uitgekomen. Om daar een breder draagvlak aan te geven is op initiatief van de bouwbranche door SBR het Nationaal Pakket Woningbouw 1996 (NPW) uitgebracht. De uitwerking voor andere bouwsectoren volgt nog. Het NPW bevat circa 150 voorkeursaanwijzingen die gericht zijn op duurzaam bouwen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën: 1 vaste maatregelen: deze kunnen, ongeacht de specifieke context van het project, standaard worden toegepast; 2 variabele maatregelen: dit zijn maatregelen waarvan toepassing niet altijd mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met hoge kosten, locatieafhankelijkheid, logistieke problematiek enzovoort. De omschreven maatregelen zijn telkens in een vijftal thema’s ondergebracht: 1 classificatie; 2 milieuwinst; 3 aandachtspunten bij toepassing; 4 kosteneffect; 5 literatuur. Maatregelen die reeds wettelijk zijn voorgeschreven, zijn niet in het pakket opgenomen, behalve die aanwijzingen waarin een hoger niveau wordt aanbevolen dan oorspronkelijk is voorgeschreven. De gegevens van het NPW zijn vooralsnog zeer indicatief. Er kan geenszins van een ‘milieuprestatienorm’ worden gesproken. Het is dan ook niet mogelijk om de verschillende bouwmethoden op deze zaken goed te vergelijken.

03-06-2005 10:13:38

72

Het NPW heeft een stimulerend karakter; als zodanig is het een belangrijk communicatiemiddel, maar het is geen meetinstrument. Met dit als achtergrond zijn de relevante milieuaspecten per bouwmethode in de verdere hoofdstukken in dit boek behandeld. ▶▶ Het Nationaal Pakket Woningbouw en de toepassing daarvan wordt behandeld in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 5 Duurzaam Bouwen

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999. 2 Epc = 1 en lager in de woningbouw. Novem, Sittard, 1997. 3 Glas en thermische isolatie. Nederlandse Glasbond, Gouda, 1997. 4 Nationaal Pakket duurzaam bouwen Woningbouw, nieuwbouw, Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 2003. 5 Referentiedetails Woningbouw. SBR, Rotterdam, 2003. 6 Standaardregelingen in de bouw. VNG, Den Haag. Normen NEN 1775 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren NEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte NEN 2580 Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen, definities en bepalingsmethoden NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalingsmethoden NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt door installaties NEN 5087 Inbraakveiligheid van woningen – Bereikbaarheid van gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen NEN 5096 Inbraakwerendheid – Gevelelementen

9006950513_Boek.indb 72

met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethoden NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – Bepalingsmethode NEN 6069 Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij brand van bouwmateriaal (combinaties) NEN 6071 Rekenkundige bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen – Betonconstructies NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten NEN 6090 Bepaling van de vuurbelasting NEN 6700 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Algemene basiseisen NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen NEN 6710 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Aluminiumconstructies – Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995) NEN 6760 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Houtconstructies – Basiseisen – Eisen en bepalingsmethoden NPR 2652 Vochtwering in gebouwen – Wering van vocht van buiten – Wering van vocht van binnen – Voorbeelden van bouwkundige details NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen – Voorbeelden van wanden en vloeren in steenachtige draagconstructies NPR 5129 Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – Rekenprogramma (EPW) met handboek

03-06-2005 10:13:38

5

Keuzeaspecten bouwmethoden en processen bij het bouwen ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar

De bouwsector is fors in beweging. Sterker dan vroeger staat klantgericht denken en werken centraal. Innovatie en automatisering moeten ertoe leiden dat de kosten flink omlaag gaan. De vele keuzemogelijkheden en de diverse belanghebbenden maken een keuze voor een bouwmethode niet eenvoudig. Een verkeerde keuze doet de kostenbesparing teniet. Een goede keuze steunt op een samenspel van betrokken partijen. Vervolgens moet een professionele interne bedrijfsvoering garant staan voor een kwalitatief hoogstaande uitvoering.

9006950513_Boek.indb 73

03-06-2005 10:13:38

74

Inleiding Van de vier bouwmethoden voor het (seriematig) bouwen van woningen: stapelbouw, gietbouw, montagebouw prefab beton en montagebouw houtskeletbouw, is het dikwijls niet duidelijk waarom voor één van deze vier wordt gekozen. De keuze voor een methode is onder meer afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever, de eisen van het ontwerp en de financiële mogelijkheden. Voor de opdrachtgever is vooral het rendement van zijn investering belangrijk. Projectontwikkelaars gebruiken vaak aannemers die zich via standaard bouwmethoden gespecialiseerd hebben in woningbouw en zo de vaart in de productie kunnen houden. Gemeenten kennen soms voorschriften die sturend zijn voor een bepaalde bouwmethode. De fysieke omgeving waarin wordt gebouwd legt dikwijls beperkingen op, net zoals aan- en afvoerwegen en overige infrastructuur. Dat alles gevoegd bij het feit dat bouwen nog steeds een toenemende industrialisatie kent en dat het aanscherpen van de milieuvoorschriften bouwers dwingt tot innovatief bouwen en aanbesteden, maakt dat het keuzeproces ingewikkeld is en zorgvuldig moet worden bekeken.

5.1 Keuzeproces Bouwen begint met ontwerpen. De ontwerper moet inzicht hebben in de mogelijkheden en de beperkingen van bepaalde bouwmethoden. Zijn ontwerp moet hij daarop aanpassen. Als de stabiliteitsvoorziening in een woningplattegrond bijvoorbeeld als een dwarswand op de bouwmuur is ontworpen, vraagt dat om een bouwmethode die dat mogelijk maakt. Montagebouw ligt dan eerder voor de hand dan gietbouw. Gietbouw vraagt veel ruimte op de bouwplaats om met tunnels te manoeuvreren en bij montagebouw moet er veel ruimte zijn voor de aanvoer van prefab-elementen en de bouwkraan die deze elementen verplaatst. Zo kunnen de specifieke eisen van het ontwerp op het gebied van stabiliteit in combinatie met omgevingsfactoren de keuze voor een bouwmethode sturen. Voor het uiteindelijke beeld van de woningen maakt het niet zo veel verschil welke bouw-

9006950513_Boek.indb 74

methode wordt toegepast. Het jaarlijkse onderhoud dat voor rekening van de opdrachtgever komt is een belangrijker factor in het afwegingsproces dan de kosten voor het casco. De aan- en omkleding van het casco maakt het verschil in prijs uit, met daarnaast natuurlijk de hoeveelheid te bouwen woningen. De kosten per casco dalen naarmate het aantal te bouwen casco’s toeneemt. Elk van de in dit boek beschreven bouwmethoden is geschikt voor het bouwen van 1 tot en met 200 woningen. Vooral giet- en montagebouw lenen zich door de verbeterde technieken steeds beter voor projecten van een kleinere omvang (25 tot 30 woningen). Met het oog op een optimale keuze voor een bouwmethode verdient het aanbeveling om van meet af aan in bouwteamverband op te treden. Het belang van een goede keuze en van milieutechnisch verantwoord en duurzaam bouwen vraagt om innovatieve aanbestedingsvormen. Daarbij is ook de aannemer al bij het ontwerpproces betrokken en kan daar zijn specifieke deskundigheid inbrengen. In figuur 5.1 staan de keuzeaspecten voor bouwmethoden, gezien vanuit het productieproces, samengevat.

5.2 Processen bij het bouwen Zodra een bepaalde bouwmethode is gekozen, moet de bouwondernemer hiermee op de bouwplaats efficiënt omgaan. Bouwen is bij uitstek een proces waarbij deelhandelingen naadloos op elkaar moeten aansluiten en samenwerking tussen disciplines een strakke afstemming vergt. Het is een proces dat moet worden geleid, een proces van het beheersen van goederenstromen en informatiestromen die noodzakelijk zijn voor een gunstig bedrijfsresultaat en een optimale kwaliteit van product en proces. Deze inspanningen moeten gericht zijn op het beheersen van de complete bedrijfsvoering door het beheersen van bedrijfsprocessen. Het bestrijden van faalkosten is niet voor niets een belangrijk thema voor de bouwwereld. De aandacht moet zich niet beperken tot het product, tot de uitvoeringsprocessen, geken-

03-06-2005 10:13:39

5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN

75

Keuzeaspecten

Stapelbouw

Gietbouw

Montagebouw prefab beton

Montagebouw houtskeletbouw

Manuren in de fabriek

Weinig

Geen

Veel

Veel

Manuren op de bouwplaats

Veel

Meer dan stapelbouw

Weinig

Weinig

Voorbereidingstijd voor productie

Kort

Langer dan bij stapelbouw

Lang

Lang

Uitvoeringstijd op de bouwplaats

Lang

Korter dan stapelbouw

Erg kort

Erg kort

Weersgevoelige activiteit

Lijmen van blokken en elementen

Transport bekisting door bouwkraan (wind)

Transport elementen Transport elementen door bouwkraan door bouwkraan (wind) (wind)

Materieelinzet

Elementensteller, bouwkraan

Zware bouwkraan (bekisting)

Zware bouwkraan (elementen van prefab beton)

Lichtere bouwkraan (hsb-elementen)

Accenten Arbo-zorg

Steigerwerk, tilgewichten

Steigerwerk, werktempo

Zware transporten

Lichtere transporten

Accenten milieuzorg: afval

Afval van blokken, stenen en elementen

afval door stortoverschotten

Logistieke aspecten

Veelsoortig, maar eenvoudig

Inzet tunnelbekisting is maatgevend

Fabricage, afroep, levering en transport zijn maatgevend

Fabricage, afroep levering en transport zijn maatgevend

Cascogebonden voorzieningen

Naderhand en ter plaatse

Instorten tijdens productie op de bouwplaats

Instorten tijdens productie in de fabriek

Ter plaatse op bouwplaats en/of in fabriek

Figuur 5.1 Keuzeaspecten bouwmethoden, gezien vanuit het productieproces

merkt door projectmanagement. Er moet aandacht zijn voor zowel product als proces. Het accent moet liggen op procesmanagement, op de relevante processtappen, waarbij het resultaat, de uitvoering, impliciet meegaat, figuur 5.2.

Projectmanagement = sturen op het resultaat van het proces Procesmanagement = sturen op de activiteiten van het proces Figuur 5.2 Projectmanagement versus procesmanagement

9006950513_Boek.indb 75

03-06-2005 10:13:39

76

• •

planning/voortgang; beschikbare uren ten opzichte van gebruikte uren; • gebruikte calculatienormen; • validatie van markteisen en wensen; • contractbeoordeling/risicobeheersing; • beoordeling van bouwvergunning(en); • uitvoeringsbeoordeling van het ontwerp en de calculatie; • informatiebehoefteschema’s; • bouwvolgorde/leverantievolgorde; • capaciteitsplanning van leveranciers; • capaciteitsbezetting uitvoering.

5.2.1 Processtappen van een bouwonderneming Het beoordelen van de projectresultaten naar de verschillende processen wordt in uitgewerkt in figuur 5.3. De dominante indicatoren voor de processen zijn: • planning (tijdigheid van de afloop van het proces conform opgestelde projectplanning); • uren ( besteding van de uren op het project); • inkoopwinst (aankoop/uitbesteding onder het geplande budget). Projectsturing De projectleider stuurt horizontaal per project en door alle processen heen, want daarvoor is hij immers verantwoordelijk. In samenwerking met de afdelingsmanagers managet hij het project op basis van planning en doorlooptijd, geboekte uren, kosten, inkoopwinst en opleverpunten. De directie/kwaliteitsmanagers en afdelingshoofden dienen meer verticaal te kijken naar de prestatie van de verschillende bedrijfsprocessen over de verschillende projecten. De procesresultaten dienen te worden geanalyseerd op mogelijke verbeteringen in (de schakels) van de processen.

Bij het verbeteren is het belangrijk om enerzijds de processen te beheersen, maar anderzijds uitvoeringsproblemen te herleiden naar de feitelijke oorzaak. Fouten van voorgaande processen komen pas tot uitdrukking tijdens het uitvoeringsproces. Dáár ligt dus de informatie voor het oprapen om de processen te verbeteren, figuur 5.4. 5.2.3 Procesanalyse Bij het maken van een procesanalyse op verbeteringen is het zaak om de procesresultaten op de juiste wijze en in de juiste volgorde te analyseren.

5.2.2 Proceskwaliteit Bij proceskwaliteit gaat het om het gehele voortbrengingsproces dat tot de producten (en diensten) leidt. Door daar per kritische schakel in het proces normen voor te stellen én deze vast te leggen in procedures en instructies evenals te controleren in welke mate ieder zich aan deze normen/afspraken houdt, kan men het procesresultaat van te voren sturen! De aandacht dient te gaan naar de kritische aspecten van het proces:

De aanbevolen analyseervolgorde is: 1 Is het proces gevolgd conform de procesbeschrijving (procedure)? (Werken we volgens afspraak?) 2 Is de betreffende procesbeschrijving wel actueel? (Kloppen de afspraken nog wel?) 3 Zijn er voldoende mensen beschikbaar? (Hebben we genoeg mensen beschikbaar?)

������������� ������������

����������

��������

��������� ���������

������

����������

������

���������

��

��

��

��

��

��

��

���������

��

��

��

��

��

��

��

���������

��

��

��

��

��

��

��

�����������

����������� ����

����������� ����

����������� ����

����������� ����

����������� ����������� ����������� ���� ���� ���� ����������� ������������� ������

Figuur 5.3 Beoordeling projectresultaten

9006950513_Boek.indb 76

03-06-2005 10:13:39

5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN

��������������������������������������

77

������ ���������� ������������ ���������

������������

����������

��������

��������� ���������

������

����������

������

���������

��

��

��

��

��

��

��

���������

��

��

��

��

��

��

��

���������

��

��

��

��

��

��

��

�����������

����������� ����

����������� ����

����������� ����

����������� ����

����������� ����������� ����������� ���� ���� ���� ����������� ������������� ������

Figuur 5.4 Fouten in voorgaande processen komen pas tot uitdrukking in het uitvoeringsproces

4 Is de vereiste infrastructuur beschikbaar? (Hebben we de juiste spullen?) 5 Is de competentie van de medewerkers voldoende? (Is er voldoende kennis en ervaring beschikbaar bij de medewerkers?) 6 Is de motivatie van de medewerkers voldoende? (Willen de medewerkers het ook goed doen?) In figuur 5.5 (op de volgende bladzijde) is een aantal voorbeelden gegeven van indicatoren gericht op de input en output van de individuele processen van het bouwbedrijf. Figuur 5.5 is niet compleet. Deze geeft alleen een aantal aandachtspunten op basis waarvan een bedrijf daadwerkelijk de processen kan gaan meten en verbeteren. Wat een bouwbedrijf precies gaat meten is afhankelijk van de situatie van het bedrijf, de kritische processen en de mate van excellentie die al aanwezig is. Sommige bouwbedrijven moeten helemaal bij het begin beginnen, andere hoeven slechts een aantal accenten te verleggen. Bij de aansturing van deze processen is een geautomatiseerd informatiecircuit onontbeerlijk.

9006950513_Boek.indb 77

03-06-2005 10:13:40

78

Input

Proces

Output

1

• Validatie marktgegevens

Projectontwikkeling

• • • •

Time to market Tijdigheid (planning) Gebruikte manuren Kosten

2

• • • •

Opstellen calculatie

• • • • •

Tijdigheid (planning) % gescoorde omzet Compleetheid calculatie Beoordeelde bouwmethode Gebruikte manuren

3

• Inschrijfstaat • Wijzigingen in opdracht

Opstellen contract

• % korting • Contractrisico’s

4

• Compleetheid projectinformatie

Opstellen projectplanning

• Tijdigheid (planning) • Verificatie door uitvoering

5

• Tekeningen leveranciers

Uitvoeren werkvoorbereiding

• Tijdigheid (planning) • Gebruikte manuren • Tijdigheid aanvragen naar inkoop • Tijdigheid beoordeling tekeningen • Inhoudelijke beoordeling tekeningen (fouten)

6

• Inkoopschema • Gekwalificeerde onderaannemers • Gekwalificeerde leveranciers

Inkopen en uitbesteden

• Realisatie inkoopschema • % inkoopwinst • Gebruikte manuren

7

• Uitvoeringsplanning • Capaciteitsplanning • Projectplan

Uitvoeren bouwproject

• • • • • •

8

• Vooropleveringspunten

Opleveren bouwproject

• Aantal opleveringspunten

9

• Aantal meldingen nazorg

Afhandelen nazorg

• Kosten nazorg • Afhandelingstijd

Aantal aanvragen Totale omzet aanvragen Actuele calculatienormen Kwaliteit aanvragen/bestekken

Planning (tijdigheid) Gebruikte manuren Kosten Aantal afwijkingen Aantal verbetervoorstellen Actualiteit prognose

Figuur 5.5 Voorbeelden van procesmetingen in het bouwproces

9006950513_Boek.indb 78

03-06-2005 10:13:40

Stapelbouw

6

ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar

Men zou kunnen zeggen dat de benaming van een bouwmethode voortkomt uit de verwerkingsvorm van de bouwmaterialen en producten die worden gebruikt voor de hoofddraagstructuur (casco) en vooral daarvan het opgaande werk. Met andere woorden: de wijze waarop de productiemiddelen (materiaal, materieel en arbeid) worden ingezet, bepaalt de naamgeving van een bouwmethode.

9006950513_Boek.indb 79

03-06-2005 10:13:41

80

6.1 Typering stapelbouw



Een stapelbouwcasco bestaat uit op elkaar gestapelde stenen, blokken of (niet-verdiepingshoge) elementen die aan elkaar worden gemetseld of gelijmd. Tussen het eigenlijke casco en de fundering (onderbouw) komt in het algemeen een overgangsconstructie voor – de beganegrondvloer – die dient als basis voor de opbouw van het casco. De scheiding tussen binnen- en buitenklimaat is de schil (omhulling) van het gebouw, bestaande uit gevels en dak. Onderbouw, gevels en dak kunnen in principe onafhankelijk van de bouwmethode van het casco op iedere noodzakelijk geachte of gewenste wijze worden uitgevoerd. Bij de keuze voor stapelbouw als bouwmethode dient men rekening te houden met voldoende ruimte voor de woningblokken. Een zware bouwkraan moet er goed kunnen manoeuvreren en de aanvoer van (prefab-)elementen vraagt om voldoende aanvoerruimte. De nadere knooppuntdetaillering van stapelbouw is uitgewerkt in paragraaf 6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcasco’s. 6.1.1 Kenmerken stapelbouw De belangrijkste kenmerken van stapelbouw zijn: • enkelvoudige woningscheidende wanden of ankerloze woningscheidende spouwwanden met zware spouwbladen; • uitvoering in stenen, blokken of elementen; stenen en blokken worden over het algemeen gemetseld, elementen worden gelijmd; • veel naden in wandvlak en ter plaatse van aansluitingen;

verdiepingsvloeren: over het algemeen systeemvloeren van het type bekistingsplaatvloer (breedplaatvloer) of kanaalplaatvloer, soms in het werk gestorte betonvloeren; • door kleinere bouwdelen is een grotere variatie in maatvoering gemakkelijker op te vangen. 6.1.2 Materialen stapelbouw Stapelbouw wordt voornamelijk toegepast bij laagbouw eengezinswoningen en middelhoge meergezinswoningen. In principe is voor het opgaande werk van het casco een ruime materiaalkeuze voorhanden. Voor de meest toegepaste materialen wordt hierna een kort overzicht gegeven met betrekking tot productie, materiaaleigenschappen en verwerking. ▶▶ Zie ook deel 3 Draagstructuur en deel 7 Bouwmethodiek

Naar de gebruikte grondstoffen wordt kunststeen in twee groepen verdeeld, figuur 6.1: 1 steen vervaardigd uit gebakken klei (baksteen), de zogenoemde keramische producten; 2 steen vervaardigd uit toeslagstoffen met een bindmiddel (zoals kalk, cement en kunstharsen). 6.1.2.a Baksteen Het fabricageproces van baksteen, figuur 6.2, is hoofdzakelijk te onderscheiden in: • voorbewerking van de klei; • in vorm brengen van het materiaal, ofwel het vormen van de steen; • drogen van de gevormde steen; • bakken van de steen.

�����

�����������

����������

����� ��������

��������

�������

����������

��������

����������

�����������

�������������

Figuur 6.1 Steensoorten voor metselwerk

9006950513_Boek.indb 80

03-06-2005 10:13:41

6 STAPELBOUW

�� ������������������������������������� �� �������������������������������������

�� ������������������������������ � ������������������������������ ���������������������������������� �� �

����������������������������������

�� ������������������������������� � ������������������������������� ���������������������� ��

� ���������������������� Figuur 6.2 Productiemethoden baksteen

De gebruiksklasse, kwaliteitseisen, maatklasse, keuringseisen en beproevingen zijn vastgelegd in de norm NEN 2489 Metselbaksteen. In figuur 6.3 zijn enige eigenschappen van baksteen opgenomen. De morteltypen, kwaliteitseisen, keuringseisen en beproevingen zijn vastgelegd in de norm NEN 3835 Metselmortels. In de norm worden op basis van de minimaal vereiste druksterkte zeven mortelkwaliteiten onderscheiden: M 2,5; M 5; M 7,5; M 10; M 12,5; M 15 en M 17,5. Dragende eigenschappen Druksterke σ in N/mm2 Treksterke σ in N/mm2 Volumieke massa in kg/m3 Thermische uitzetting α in 10–5 m/m ∙ K

81

Metselmortel is een mengsel van zand en cement of van zand, cement en kalk, eventueel aangevuld met andere vul- en/of hulpstoffen. Ten behoeve van de verharding en de verwerkbaarheid wordt water toegevoegd. In elk mengsel komt (vaak ongewild) lucht voor. In NEN 3835 is het luchtgehalte van mortels gelimiteerd. Toevoeging van kalk aan de mortel bevordert onder andere: • verwerkbaarheid; • watervasthoudend vermogen tijdens de verwerking en afbinding; • elasticiteit van het metselwerk als geheel. In koudere jaargetijden verdient vanwege een snellere afbinding portlandcement (natuurcement) enige voorkeur ten opzichte van hoogovencement. Ook het verlijmen van baksteen is mogelijk. Daarvoor zijn speciale lijmen en verwerkingshulpmiddelen ontwikkeld. 6.1.2.b Steen vervaardigd uit toeslagstoffen met een bindmiddel In deze categorie zijn drie soorten steen te onderscheiden: 1 cellenbeton; 2 betonsteen; 3 kalkzandsteen.

1 Cellenbeton De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk, water en aluminiumpoeder. Blokken van cellenbeton kunnen worden gemetseld tot dragende wanden.

Scheidende eigenschappen

3 0 1800

Thermische geleiding λ in W/m ∙ K Soortelijke warmte c in J/kg ∙ K Dampdiffusieweerstand µ

0,5–1,00 840 10–30

0,5

Figuur 6.3 Eigenschappen baksteen

9006950513_Boek.indb 81

03-06-2005 10:13:42

82

Cellenbeton wordt ook geleverd in verdiepinghoge elementen. Verdiepingsvloeren kunnen ook worden uitgevoerd als systeemvloeren van cellenbeton. 2 Betonsteen De toegepaste grondstoffen zijn zand, grind en eventueel andere toeslagstoffen, hoogovencement en water. De grondstoffen worden op een trilpers gevormd tot stenen of blokken en verder verhard in een stoomkamer. 3 Kalkzandsteen De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk en water. Door het branden van kalksteen (winningsgebieden België en Duitsland) ontstaat de vereiste ongebluste kalk. Zand wordt op diverse plaatsen in verschillende soorten gewonnen. In automatische doseerinstallaties worden ongebluste kalk en zand met water gemengd. Het mengsel gaat daarna in een reactor waarin de ongebluste kalk wordt geblust. De specie wordt nagemengd en onder eventuele toevoeging van water getransporteerd naar de vormpersen. Hier wordt de specie tot stenen, blokken en elementen geperst. De kwaliteitskenmerken, kwaliteitseisen, afmetingen, keuringseisen en beproevingen van kalkzandstenen en kalkzandsteenblokken zijn vastgelegd in NEN 3836 en van kalkzandsteenelementen in NEN 3837. In kalkzandsteen komen vier kwaliteiten voor: 1 normaal: gemiddelde druksterkte 15 N/mm2; 2 klinker: gemiddelde druksterkte 25 N/mm2; 3 gevel: gemiddelde druksterkte 30 N/mm2; 4 hogedruk: gemiddelde druksterkte 35 N/mm2. Kalkzandsteenproducten hebben een hoge maatvastheid. Lijmmortels voor elementen en blokken De verbinding tussen de elementen (en blokken) komt tot stand door middel van een lijmlaag. Net als de metselmortels moeten de lijmmortels voldoen aan NEN 3835.

6.2 Samenstelling van een woningcasco in stapelbouw Bij de stapelbouwmethode worden in toenemende mate kalkzandsteenelementen toegepast. De ontwerpprincipes zoals het maken van wanduitslagen en het afstemmen op standaardmaten van blokken en of elementen gelden uiteraard ook voor stapelbouwcasco’s in andere materialen. We bespreken hier de casco’s van kalkzandsteenelementen. 6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen Tot de invloedsfactoren van kosten behoren een meer of minder stringente toepassing van standaardelementen en de doelmatigheid van de stelploeg. Het is dus aan te bevelen om de maatvoering van de wanden inclusief de plaats en vorm van sparingen af te stemmen op de standaardafmetingen van de elementen en blokken. Door de leverancier worden vooraf uitslagen gemaakt voor elke te vervaardigen wand. Op de uitslag is elk element apart aangegeven. Omdat bij lateien boven sparingen extra passtukken ontstaan, is het aan te bevelen om raam- en deuropeningen tot aan de onderzijde van de bovenliggende vloer door te zetten. Eventuele sprongen in gevels worden bij voorkeur zodanig geplaatst dat de binnenspouwbladen van hele elementen kunnen worden gemaakt. De stabiliteit van de woningen wordt gerealiseerd met behulp van dwarswanden en/of penanten in de gevel.

De wanden zijn samengesteld uit standaardelementen hoog 650 mm, figuur 6.4. De kimlaag bestaat uit kimblokken (standaardhoogte 80, 100, 115 en 130 mm). De kimblokken fungeren als pasblok voor de elementen en dienen tevens als een vlakke basis op een ruwe ondergrond. Mede door een geautomatiseerd productie- en transportproces kunnen wanden of delen daarvan in volgorde van stellen op een pallet op het werk worden aangeleverd.

▶▶ Eigenschappen en formaten van steen en het vervaardigen van dragende wanden van steen worden besproken in deel 3 Draagstructuur hoofdstuk 3

9006950513_Boek.indb 82

03-06-2005 10:13:43

6 STAPELBOUW

83

� �

� �

�������������



������������������ ���������������������������

��������������������

�������������������

�������������

������������������������ �� ��

� �



� �



� �

�� ��

� �

� �� ��

� � �

�� ��

�� ��

� �

�� ��

�� ��

� � � �

� � � �

�� ��

� �

�� ��

���������������

�����������

�������

�������

������������������������� � �������� �������� �

� �

� �



� �



�����������������











�������� ��������

����

����





� � � � � �

����������� ������ ����� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ���

�������� � �

� �





�������� ����������

����

���� �

� � �

����������� ������ ����������������� ������ ����� ��� ������������� �� ��� ������������� � ��� ������������� � ��� ������������� �

����

�����

������������������� ����������������� ������

�������������

������ ��������� �������

���� ����������

����������������������

��������������������������� Figuur 6.4 Wanduitslagen voor kalkzandsteenelementen

9006950513_Boek.indb 83

03-06-2005 10:13:43

84

6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco Er bestaan verschillende typen vloerelementen die in combinatie met stapelbouwwanden kunnen worden gebruikt: • balkenvloeren; • combinatievloeren; • kanaalplaatvloeren; • bekistingsplaatvloeren (ook wel breedplaatvloeren genoemd); • rib(cassette)vloeren.

Afhankelijk van het vloertype doen zich uitvoeringsverschillen voor. De (voorgespannen) bekistingplaatvloer dient tevens als bekisting waarop in het werk nog de druklaag van de constructieve vloer moet worden gestort. In de dunne (50 à 70 mm) betonplaat is onderwapening opgenomen, terwijl ook tralieliggers zijn aangebracht. De dunne bekistingplaten worden op de dragende wanden opgelegd en moeten tijdelijk worden ondersteund door montagejukken. De montagejukken worden iets getoogd gesteld, zodanig dat de toog in het midden circa 1/600 van de elementlengte bedraagt. Koppellatten en schoren zorgen in alle richtingen voor de stabiliteit van de montagejukken. De overige vloertypen kunnen over het algemeen direct op de dragende wanden worden opgelegd; er hoeft geen druklaag te worden opgestort en ze hebben dan ook geen tijdelijke ondersteuning nodig. Bij de combinatievloer (voorgespannen liggertjes waartussen vulelementen) is over het algemeen een (dunne) constructieve deklaag nodig. ▶▶ Halfgeprefabriceerde betonvloeren en prefab-betonnen vloeren worden besproken

mag worden gerekend op de treksterkte van geintegreerde constructieonderdelen bestaande uit steenachtige materialen. Deze beperking geldt ook voor de dragende wanden van stapelbouw. Van baksteen kan de druksterkte oplopen tot 60 N/mm2. De veel geringere druksterkte van de mortel (maximaal 17,5 N/mm2) bepaalt echter de sterkte van de gemetselde muur. Als een bakstenen muur onder de drukbelasting splijt, gebeurt dat in de meeste gevallen omdat de mortel bezwijkt en niet omdat de baksteen de drukbelasting niet kan opnemen. Uiteraard is de hechtsterkte van de mortel aan de baksteen van groot belang voor de druksterkte van de muur. Gestapelde bouwmuren van grote, gelijmde kalkzandsteenelementen gedragen zich vrijwel isotroop vanwege het betrekkelijk geringe aantal dunne en sterke voegen. De dikke lintvoegen en stootvoegen in metselwerk van bijvoorbeeld waalformaat vormen een relatief groot deel van het oppervlak van een bouwmuur en geven aanleiding tot orthotroop gedrag van de muur. Bij het bezwijken van traditioneel metselwerk ten gevolge van druk ontstaan verticale scheuren, figuur 6.5. Deze scheuren, die bij ongeveer de halve bezwijkbelasting zichtbaar worden, zijn het gevolg van horizontale trekspanningen. Deze kunnen ontstaan doordat de mortel minder stijf is dan de steen. Een andere oorzaak voor het ontstaan van trekspanningen is de wijze waarop de drukspanningen in stenen en voegen zelf worden overgedragen. Als de zandkorrels in de mortel worden opgebouwd (denkend aan een matrix van bol-

in deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen in beton

6.3 Constructieve veiligheid stapelbouwcasco 6.3.1 Sterkte Steenachtige materialen hebben als belangrijke kenmerken een relatief grote druksterkte en een geringe, sterk variërende treksterkte. Daarom staat meestal in de bouwvoorschriften dat niet

9006950513_Boek.indb 84

� ����������������������� �����������������������



����������������� ������������������ �����������

Figuur 6.5 Dwarscontractie

03-06-2005 10:13:44

6 STAPELBOUW

�����

� ���������

������

85

bruikstabellen opgenomen voor bepaling van de wanddikten van gangbare steenconstructies. Een ontwerp volgens NPR 6791 wordt geacht te voldoen aan NEN 6790. ▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek wordt in hoofdstuk 3 Dragen de rekenwaarde voor de druksterkte

�����

� ���������

Figuur 6.6 Matrix van zandkorrels in de mortel

len), figuur 6.6, ontstaan ten gevolge van een drukbelasting ook altijd trekspanningen loodrecht op de drukrichting, die de steen op trek belasten. De aanhechting tussen de zandkorrels wordt verzorgd door de cement/kalksteen. 6.3.1.a Dwarscontractie in lijmvoegen De elasticiteitsmodulus van lijm voor kalkzandsteenblokken bedraagt 15.000 N/mm2. De elasticiteitsmodulus van kalkzandsteen bedraagt globaal 12.000 N/mm2. Als wordt verondersteld dat de dwarscontractiecoëfficiënten van de voeg en de steen niet veel verschillen, houden de voegen het materiaal eerder bij elkaar dan dat zij het materiaal uit elkaar trekken. De zone waarover deze invloed zich uitstrekt, is echter beperkt. Hierdoor zal de druksterkte van een kalkzandsteenmuur die is opgebouwd uit elementen, de druksterkte van het kalkzandsteen meer benaderen dan bij traditioneel metselwerk het geval is. 6.3.1.b Normen Voor steenconstructies zijn de volgende normen van belang: • NEN 6700 Algemene basiseisen. Hierin zijn eisen opgenomen waaraan alle bouwconstructies moeten voldoen; • NEN 6702 Belastingen en vervormingen. Aangegeven is op welke belastingen en belastingscombinaties bouwconstructies moeten worden berekend; • NEN 6790 – TGB 1990 Steenconstructies. De berekening van het draagvermogen van steenconstructies moet plaats hebben volgens de norm. Aangegeven zijn de aan te houden materiaalsterkten, de materiaalfactor en de te gebruiken rekenmethode; • NPR 6791 – Eenvoudige rekenregels gebaseerd op NEN 6790. In de NPR zijn onder andere ge-

9006950513_Boek.indb 85

van verschillende soorten metselwerk gegeven

6.3.2 Stabiliteit Bij laagbouw, waar (in verband met een vrije indeelbaarheid) stabiliteitswanden mogelijk in de weg staan, wordt de stabiliteit in hoofdzaak verkregen door gebruik te maken van stijve gedeelten binnenspouwblad of door verstijvingsconstructies op zolder of in de kap. Over het algemeen worden stabiliteitswanden in stapelbouw ook gestapeld. 6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco In een woningcasco ontstaan verschillende vervormingen van de constructie, zie paragraaf 6.3 Constructieve veiligheid. Die kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat gedeelten van een casco verzakken als gevolg van een ongelijkmatige belastingsafdracht of als gevolg van kruip en krimp. Deze categorie vervormingen vraagt vooral de aandacht bij het ontwerpen van het casco. Een andere categorie vervormingen betreft thermische vervormingen; deze komen voort uit temperatuurwisselingen van constructieonderdelen. Elk materiaal kent een eigen (thermische) uitzettingscoëfficiënt. Voor de rekenwaarde van de lineaire uitzettingscoëfficiënt α van metselwerk moeten de waarden van tabel 5 NEN 6790 worden aangehouden, figuur 6.7. Daarnaast treedt krimp of uitzetting op door het wisselende vochtgehalte van de materialen. Voor metselwerk van

𝛂 in m/m ∙ K

Baksteen Kalkzandsteen Gasbeton Betonsteen Overige steensoorten

6 × 10–6 8 × 10–6 8 × 10–6 10 × 10–6 10 × 10–6

Figuur 6.7 Lineaire uitzetting metselwerk

03-06-2005 10:13:45

86

��������������������������������� ��������������������������

�����������������������������

������������������������������

���������������������������� �����������

���������������������������������

������������������������������ ����������������������������

�����������������������������

����������������������� ��������������������

����������������������������

Figuur 6.8 Voorbeelden van dilataties

Deze voorspelbare vervormingen worden over het algemeen opgevangen door in het casco dilataties aan te brengen. Vervormingen als gevolg van belastingen worden hier buiten beschouwing gelaten, zie ook paragraaf 6.3 Constructieve veiligheid in dit deel. In figuur 6.8 staan enkele voorbeelden van plaatsing van dilataties. 6.3.3.a Uitvoering van dilatatievoegen De op de wanduitslagen van figuur 6.4 aangegeven dilatatievoeg heeft betrekking op de vervorming van kalkzandsteen door droging (verkorting door uitdrogingskrimp). Gezien de geringe wandlengten wordt de wand slechts enige tienden van een millimeter korter. Bij wanden op doorbuigende ondergronden is de doorbuiging van de vloer mede van invloed op de beweging in de dilatatievoeg. Om deze reden wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten dilatatievoegen: 1 koude dilatatievoegen, figuur 6.8-1a en 6.8-2a; 2 open dilatatievoegen, figuur 6.8-1b en 6.8-2b.

Wandgedeelten onder sparingen langer dan 1,6 × h (h is hoogte borstwering) worden aan beide zijden van de sparing gedilateerd. Dilataties bij verandering van wanddikte Bij verandering van wanddikte moet ter plaatse altijd een dilatatie worden aangehouden.

dilatatievoeg prefabbetonlatei folie

a

1

> 900

a

onderzijde prefab-betonlatei niet op lagenmaat

dilatatievoeg prefabbetonlatei

Het effect van de aanwezigheid van dilataties in een casco op de constructieve veiligheid dient door de verantwoordelijke constructeur te worden getoetst. Dilataties bij sparingen Wanden die voorzien zijn van sparingen voor ramen en deuren dienen vaker te worden gedilateerd. Over het algemeen houdt dit in dat de sparing aan één zijde wordt gedilateerd, figuur 6.9.

06950513_hfs06.indd 86

folie

a

2

> 900

a

onderzijde prefab-betonlatei op lagenmaat

Figuur 6.9 Dilataties bij wandsparingen

10-06-2005 13:00:13

6 STAPELBOUW

Dilataties in niet-dragende wanden Bij doorbuigende ondergronden boven de steunpunten moet altijd worden gedilateerd op deze steunpunten of op maximaal 1 m afstand vanaf deze steunpunten. Dilataties bij paalfunderingen Indien dilatatievoegen in dragende wanden voorkomen, kan het om constructieve redenen noodzakelijk zijn om de voegen midden boven heipalen te plaatsen. 6.3.3.b Overige flexibele aansluitingen Behoudens voor het opvangen van vervormingen kunnen flexibele aansluitingen ook om akoestische redenen nodig zijn. Ter beperking van geluidsoverdracht worden lichte scheidingswanden akoestisch ontkoppeld aangesloten op woningscheidende constructies. Hetzelfde geldt onder andere voor de aansluiting van binnenspouwbladen op massieve woningscheidende wanden, figuur 6.10. Geluidwering wordt behandeld in paragraaf 6.5 Gezondheid.

87

risico’s en de preventieve maatregelen worden opgenomen die zich bij stapelbouw (aanbrengen vloeren en stapelen wanden) voordoen. Bij de voorbereiding van een project worden de werktekeningen gebruikt om offertes aan te vragen. Nadat door de aannemer opdracht voor levering is verstrekt, maken de fabrikanten/leveranciers wand- en vloeruitslagen. Na één of meer controleronden worden de tekeningen goedgekeurd voor productie. Nu kan de uitvoeringsorganisatie worden bepaald. Tot de uitvoeringsorganisatie behoort het maken van een terreinplan (situering) van het bouwterrein, verharde baan voor mobiele kraan of plaats van bouwkraan, aan- en afvoerwegen, laad-, losen hijszones, opslagruimten, plaats van keten, hoofdleidingen en verdeelkasten voor energievoorzieningen, enzovoort. ▶▶ Het terreinplan wordt besproken in deel 12a Uitvoeren – Techniek in hoofdstuk 2 Inrichten van de bouwplaats

��������������� ���������� ���������������

������������������������ �������������������� ������������������������

����������������� �����������

������������������ ��������������������

�����������������������������������������������������������

Figuur 6.10 Aansluiting binnenspouwblad op een massieve woningscheidende wand

6.4 Productie van een stapelbouwcasco 6.4.1 Werkvoorbereiding Stapelbouw bestaat uit veel afzonderlijke onderdelen die op de bouwplaats moeten worden samengevoegd tot het casco. De wanden bestaan uit op elkaar gestapelde blokken en/of elementen die aan elkaar zijn gemetseld of gelijmd. Voor zowel beganegrond- als verdiepingsvloeren worden systeemvloeren toegepast. Gevels en daken kunnen onafhankelijk van de draagstructuur worden uitgevoerd. In het V- en G-plan moeten de

9006950513_Boek.indb 87

Een groot assortiment geprefabriceerde vloertypen biedt voor elke plaats en iedere overspanning de geschikte oplossing. De fabrikant/leverancier maakt de volgende tekeningen: • een voorlopig legplan. Hierop worden door de afnemer de eventueel gewenste sparingen en in te storten onderdelen aangegeven; • een productietekening van elk element apart, ten behoeve van de fabricage. Op deze tekening staat de vorm van het element, de maatvoering, alle sparingen en in te storten onderdelen, alsmede de in het element te verwerken wapening; • een legplattegrond waarop de elementen genummerd of anderszins gemerkt staan aangegeven. De legplattegrond wordt gehanteerd voor het op de juiste plaats stellen van de elementen in het werk; • een tekening van de zogenoemde bijlegwapening. Dit is alleen van toepassing als het noodzakelijk is om op het werk aanvullende bovenwapening aan te brengen. Op deze tekening staan dan de plaats en de afmetingen van de wapening aangegeven.

03-06-2005 10:13:47

88

Op basis van de uitvoeringsorganisatie kunnen nu de inzet van de transportmiddelen worden bepaald en daarop afgestemd de afroepschema’s van kalkzandsteenelementen en vloerelementen. 6.4.2 Werkvolgorde Bij stapelbouw in kalkzandsteenelementen wordt na het vervaardigen van de fundering over het algemeen onderstaande volgorde aangehouden: 1 opstellen van de bouwkraan; 2 leggen en op hoogte stellen van de eerste prefab-ondervloer (begane-grondvloer); 3 stellen van de benodigde profielen voor de juiste plaatsbepaling van de wanden; 4 maken van de kimconstructie; 5 vooropperen van de wandelementen, passtukken en lijmmortel; 6 opstellen van de elementenstelmachine; 7 aanmaken van de lijmmortel; 8 verwerking van de elementen in twee slagen. De eerste slag vanaf de ondervloer, de tweede slag vanaf een schraagsteiger; 9 afsteken lijmresten, eventuele reparatie van beschadigingen; 10 afschoren van de wanden; 11 leggen en op hoogte stellen van de volgende prefab-vloer; 12 aanbrengen leuningen boven een hoogte van 2 m; 13 het maken van de kimlaag en vooropperen van de volgende serie wandelementen; 14 stellen van profielen. Profielen worden gesteld als bij te metselen wanden, enzovoort. 6.4.3 Transport Een gemiddelde woning weegt circa 170 ton, waarvan ongeveer 75 tot 80 ton voor rekening komt van de draagconstructie. We laten het transport van de leverancier naar de bouwplaats hier buiten beschouwing.

de elementen van grote invloed op de bouwkosten en de bouwtijd. Het transporteren van de stapelbouwelementen is op drie verschillende manieren mogelijk: 1 handmatig transport (tot 18 à 25 kg); 2 mechanisch transport (tot 750 kg); 3 kraantransport (gemiddeld 3000 kg). 1 Handmatig transport Als materialen (van de draagconstructie) met de hand worden opgepakt en in de draagconstructie worden gebracht, is er sprake van handmatig transport, figuur 6.11-1. De capaciteit van het productieproces wordt in dit geval bepaald door het aantal vakmensen dat beschikbaar is. Handmatig transport vindt plaats bij het metselen van de buitenspouwbladen van de gevels. 2 Mechanisch transport Als materialen met een mechanisch hulpmiddel worden opgepakt en in de draagconstructie worden gebracht, is er sprake van mechanisch transport, figuur 6.11-2. Dit geeft een aanzienlijke verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers. De stelploeg (van de kalkzandsteenelementen) bedient zelf het mechanische hulpmiddel. Elke stelploeg (bestaande uit twee personen) beschikt over een eigen elementenstelmachine. De capaciteit van het productieproces wordt bepaald door het aantal stelploegen en de beschikbare stelmachines.

���������� �������

����

���� �����

����

������

▶▶ Het belang van een goede organisatie

����������������

van het transport naar de bouwplaats wordt

Figuur 6.11 Handtransport en mechanisch transport

�����������������������

uitvoering besproken in deel 12b Uitvoering – Organisatie, hoofdstuk 3 De distributiefunctie van de bouwplaats

Op de bouwplaats zelf is het transport van de losplaats (eventueel via een tussenopslag) naar de verwerkingsplaats en de verwerkingstijd van

9006950513_Boek.indb 88

3 Kraantransport Als voor het transport van onderdelen van de draagconstructie een bouwkraan met machinist wordt ingezet, is er sprake van kraantransport, 6.12. Bouwkraan en stelploegen zijn organisatorisch gescheiden.

03-06-2005 10:13:48

6 STAPELBOUW

����

����

����

�����

89

���� ����

������

Figuur 6.13 Plaatsen elementen ankerloze spouwmuur met dubbele klemtang

Figuur 6.12 Kraantransport

De bouwkraan werkt voor verschillende stelploegen van verschillende vakdisciplines: • kraantransport voor het oppakken en in de constructie aanbrengen van de prefab-vloerelementen; • kraantransport voor het vooropperen van de pakketten kalkzandsteenelementen. De capaciteit van het productieproces wordt in eerste instantie bepaald door de capaciteit van de bouwkraan en vervolgens door het aantal stelploegen voor wanden en vloeren. 6.4.3.a Hulpstukken Bij de bouwkraan is over het algemeen een aantal hulpstukken beschikbaar, zoals bijvoorbeeld de elementengrijper of opperklem en voor aanvoer op pallets de pallethaak. Ook bij de elementenstelmachine zijn verschillende hulpstukken beschikbaar, zoals: • een klemtang voor het stellen van de standaardelementen; • een universeelklemtang voor het stellen van passtukken; • een dubbele klemtang voor het gelijktijdig stellen van twee elementen bij ankerloze spouwmuren, figuur 6.13. 6.4.3.b Afstemming Bij het vaststellen van de uitvoeringsorganisatie let men op afstemming tussen kraancapaciteit en

9006950513_Boek.indb 89

capaciteit van de stelploegen: • geen of althans zo weinig mogelijk stilstand van de kraan (praktisch gesproken is een bezettingsgraad van 80% maximaal haalbaar); • geen of althans zo weinig mogelijk wachttijden voor de stelploegen. Bij het leveringsschema van zowel de wand- als de vloerelementen let men op: • uitsluitend of althans zo veel mogelijk volle vrachten; • de volgende vracht wandelementen moet op het bouwwerk gearriveerd zijn als de voorgaande vracht vloerelementen is verwerkt. Op deze wijze kan een efficiënte goederenstroom op het bouwwerk plaatsvinden, waarbij tevens een minimum aan opslag op het bouwterrein nodig is. 6.4.4 Productie wanden De productie van de stapelbouwwanden begint meestal zodra de kimlaag op de vloer is gesteld. De kimblokken moeten zuiver vlak, waterpas en op hoogte aan de draad worden gesteld, figuur 6.14. Zorgvuldige plaatsing van de kimlaag is belangrijk, omdat de maatvoering van alle elementen en passtukken erop is gebaseerd. De kimconstructie moet voldoende zijn uitgehard voordat met het stellen van de wandelementen kan worden begonnen.

Een stelploeg bestaat uit twee personen. Eén persoon bedient de elementenstelmachine. De tweede persoon brengt de lijmmortel aan en

03-06-2005 10:13:49

90

���� �������� ���������� �������

������������� ���������

Figuur 6.16 Opperplan

De wandelementen worden voorgeopperd aan de hand van een van tevoren gemaakt opperplan, figuur 6.16.

Figuur 6.14 Stellen van de kimlaag

zorgt voor het zuiver plaatsen van de elementen, figuur 6.13. Wanden kunnen in één verdiepingshoogte worden opgetrokken. Vers gemetselde wanden dienen bij wind of bij lichte vorst tijdens het metselen te worden afgeschoord, figuur 6.15. De elementen moeten voor het vermetselen voldoende (5 tot 8 gewichtsprocenten) vochtig zijn.

In verband met de draagkracht van de ondervloer moeten de elementen zo dicht mogelijk naast de oplegging op de draagconstructie (op latten) worden geopperd, met inachtneming van eventuele nadere aanbevelingen van de vloerenleverancier. Er moet op worden gelet dat standleidingen zo weinig mogelijk (maximaal 100 mm) boven de ondervloer uitsteken. 6.4.4.a Opstellen elementenstelmachine Ten behoeve van de elementenstelmachine is een krachtstroomaansluiting nodig. De stelmachine heeft een eigen gewicht variërend van circa 450 kg voor de eenvoudigste uitvoering tot meer dan 1000 kg voor een hydraulische stelmachine. De opstelling van de stelmachine moet zodanig worden gekozen dat verplaatsen tijdens het stellen van een bouwmuur niet nodig is. 6.4.4.b Verwerking van kalkzandsteenelementen Het stellen van de elementen gebeurt door één of meer stelploegen. Een stelploeg van twee vakmensen plaatst ongeveer 80 m2 wand per dag (3 à 4 cascowanden van een bouwlaag).

Figuur 6.15 Cascowand van stapelbouwelementen met schoren

9006950513_Boek.indb 90

Het CVK adviseert uitsluitend door de fabriek meegeleverde lijmmortel te gebruiken volgens voorschrift op de verpakking. De maximale verwerkingsduur bedraagt circa 4 uur. Er is een speciale winterlijmmortel voor toepassing tussen

03-06-2005 10:13:52

6 STAPELBOUW

circa +8 °C en –3 °C, waarbij overigens ook gelet moet worden op andere te treffen wintervoorzieningen. Het benodigde hulpmateriaal is aangegeven in figuur 6.17. Hulpgereedschap • Staaf- of kuipmixer (mengen lijmmortel) • Lijmmortelbakken en lijmmortelschepjes • Spackmes (afsteken lijmbaarden) • Schraagsteiger (stellen in twee slagen of ’tochten‘) Verankering stapelbouwwanden • Lijmkoppelstrips (stootvoegverbindingen een stripanker per element) • Wandankers (voor starre en voor dilaterende aansluitingen) • Lijmspouwankers (4 ankers per m2 tot 10 m hoogte) • Eventueel boor- of slagspouwankers toepassen Figuur 6.17 Hulpmaterieel en verankeringen

91

Wintermaatregelen • Bescherming van materiaal en materieel door afdekken, verwarmen en opslag in vorstvrije loodsen (geen bevroren materialen verwerken). • Vrijwaren tegen vorst van vers gemetselde kimlagen of vers gelijmde wanden door middel van afdekken of verwarmen. • Algemene beschutting van de bouwplaats en werkplekken. 6.4.4.c Verankering wanden Voor de verankering van kalkzandsteenwanden is in verband met de dunne lijmvoegen (2 mm) een groot assortiment ankers verkrijgbaar: • lijmkoppelstrippen voor het koppelen van loodvoegverbindingen van op elkaar aansluitende wanden. Per elementhoogte wordt een stripanker toegepast figuur 6.18-3; • lijmkozijnankers, de naam spreekt voor zich; zijn in linkse en rechtse uitvoering verkrijgbaar; • wandankers zijn verkrijgbaar voor starre en dilaterende aansluitingen van gelijmde schei-

��� ��������������



�������������������������

�� ��������������� �� ����

��� ��������������



�������������������

�� ���������������



����������������

�� ��������������� �� ���������� Figuur 6.18 Verankering kalkzandsteenwanden

9006950513_Boek.indb 91

03-06-2005 10:13:53

92

��� �������������� �� ��������������

��� ��������������

��� �������������� �� ����������������������� Figuur 6.19 Lijmspouwankers

dingswanden aan gelijmde dragende wanden, figuur 6.18-1 en 2; • lijmspouwankers. Tot 10 m bouwhoogte worden vier ankers per vierkante meter aangebracht. Als de lagenmaat van isolatieplaten niet correspondeert met de lintvoegen, kunnen achteraf boor- of slagspouwankers worden aangebracht, figuur 6.19-2;



gordingschoenen. Gordingen worden tussen de wanden van gelijmde elementen opgelegd in zogenoemde gordingschoenen, figuur 6.20.

6.4.4.d Schoren De wanden van gelijmde elementen kunnen in één keer tot de volle verdiepingshoogte worden opgetrokken. Afhankelijk van (te verwachten) weersomstandigheden, lengte en dikte van de wanden kan het noodzakelijk zijn om de wanden af te schoren. Hierbij dienen de voorschriften van de Arbeidsinspectie en adviezen van de Stichting Arbouw te worden gevolgd. Als vuistregel geldt dat een wand om de circa 5 m moet worden gesteund door dwarswanden of door schoren. 6.4.5 Productie vloeren De vloerelementen worden meestal in de afgesproken montagevolgorde op het werk aangevoerd en met behulp van de bouwkraan direct vanaf de auto in het werk gemonteerd, figuur 6.21.

�������������� Figuur 6.20 Gordingschoen

9006950513_Boek.indb 92

���������������������

▶▶ Zwaar kraantransport voor vloerelementen wordt besproken in deel 12a Uitvoeren – Techniek, hoofdstuk 4 Uitvoeren van het casco bij woningbouw

03-06-2005 10:13:56

6 STAPELBOUW

Figuur 6.21 Zwaar kraantransport voor wand- en vloerelementen

Nadat van het eerste blok de dragende wanden zijn gesteld, kunnen de vloerelementen van de eerste en volgende verdiepingsvloer worden gelegd. Prefab-betonvloeren kunnen over het algemeen direct (koud) op de dragende wanden worden opgelegd. Ten behoeve van eventueel gewenste tussenlagen (glijfolie, drukverdelend vilt en dergelijke) wordt over het algemeen geen extra ruimte aangehouden. Om constructieve aanhechting te voorkomen wordt aanbevolen om tussen de vloeren, zowel prefab- als in het werk gestorte vloeren, en de dragende wanden altijd een kunststof folie aan te brengen. Bij dragende wanden met gezaagde passtukken moet ten behoeve van de oplegging rekening worden gehouden met een uitvlaklaag van specie. In het V- en G-plan dienen de valbeveiligingsvoorzieningen te zijn vermeld voor het aanbrengen van en het werken op geprefabriceerde vloeren. Aandachtspunten voor een goede uitvoering zijn nog: • bij niet-dragende wanden moet bij de aansluiting op vloeren een speling worden aangehouden van 20 mm. Deze ruimte wordt opgevuld met een elastische voegvulling; • bij platte betondaken, zowel bij prefab- als in het werk gestorte dakvloeren, dient bij voorkeur de oplegging op dragende wanden, mits constructief verantwoord, plaats te vinden op een glijfolie. Het toepassen van glijfolie is een advies om scheurvorming in de onderliggende wanden te voorkomen. Het effect van het gebruik van glijfolie op de constructieve veiligheid dient door de verantwoordelijke constructeur te worden getoetst.

9006950513_Boek.indb 93

93

Dekvloeren Bijna zonder uitzondering worden vloeren van bewoonbare ruimten voorzien van een dekvloer. Monoliet afgewerkte betonvloeren komen nauwelijks of niet in de woningbouw voor. Het aanbrengen van de dekvloer is bijna altijd de eerste fase van het afbouwproces. De dekvloer kan pas worden aangebracht als het gebouw wind- en waterdicht is. Het verdere afbouwproces kan pas starten als de dekvloer aanwezig is. Het aanbrengen van afzonderlijke dekvloeren heeft grote invloed op de bouwtijd. Bij de planning krijgt dit onderdeel meestal extra aandacht, omdat uit economisch oogpunt bij voorkeur grote dagproducties gemaakt moeten worden. Dit is wel eens strijdig met een vlotte voortgang in het productieproces van de woningen. Behoudens mogelijke sier- en afwerklagen komen er twee typen dekvloer voor: 1 Cementgebonden dekvloer (strijkvloer) Deze dekvloer wordt gemaakt met een aardvochtige mortel. De mortel wordt in hopen op de constructievloer gestort en met een schop verder handmatig verspreid. Het afreien en inschuren van de vloer kan uitsluitend plaatsvinden door op de knieën te werken. Het aanbrengen van een cementgebonden dekvloer brengt dan ook een zware lichamelijke belasting met zich mee. 2 Calciumsulfaatgebonden dekvloer (vloeivloer) Deze dekvloer daarentegen is een zelf-egaliserende gietmortel. Het oppervlak wordt glad getrokken met een drijvende rei en heeft daardoor grote voordelen voor de werknemers. ▶▶ Cementgebonden dekvloeren en Calciumsulfaatgebonden dekvloeren worden uitgebreid besproken in deel 5 Afbouw, hoofdstuk 5 Dekvloeren en afwerkvloeren

6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco 6.4.6.a Wandsparingen In verband met beperking van het aantal passtukken voor de wanden verdient het de voorkeur om zowel de binnen- als de buitenkozijnen door te laten lopen tot de onderzijde van de bovenliggende vloer. Als dat met name bij buitenkozijnen niet mogelijk of niet wenselijk is, kan ter

03-06-2005 10:13:58

94

����������������

��

plaatse van het gelijmde binnenspouwblad het kozijn tot onderkant van de bovenliggende vloer worden uitgevuld met een houten paneel of een apart opzetstuk. Het binnenspouwblad van de hogere verdiepingen kan per verdiepingsvloer worden gedragen (eventueel met hulpdraagconstructie). Het buitenblad dient dan zelfdragend te zijn.

���

����������������������

Gevels Bij gevels wordt overigens om meerdere redenen voorkeur gegeven aan scheiding van binnen- en buitenwand: • betere warmte-isolatie; • vermijding van koudebruggen; • verminderde kans op scheurvorming als gevolg van temperatuurverschillen, vochtinwerking, kruip en krimp. 6.4.6.b Lateiconstructies Als de overdekking van wandopeningen niet vrij is van bovenbelasting, moet de constructie worden gedragen. Dit kan gebeuren door middel van een boogconstructie of van een lateiconstructie. Boogconstructies worden tegenwoordig in de woningbouw nauwelijks meer toegepast. Lateiconstructies worden onderscheiden in: 1 samenwerkende lateien (in metselwerk); 2 zelfdragende lateien.

1 Samenwerkende lateien Bij samenwerkende lateien neemt de voorgespannen latei de trekkracht op en het metselwerk in een aantal lagen hoogte de drukkracht. De voorgespannen lateien worden geheel van beton vervaardigd of van holle baksteen gevuld met beton, figuur 6.22. Samenwerkende lateien fungeren als ‘hoge liggers’ met een relatief laag wapeningspercentage. De hoogte van de voorgespannen latei bedraagt circa 60 mm; dat is gelijk aan de hoogte van een laag metselwerk in baksteen of kalkzandsteen. 2 Zelfdragende lateien De latei draagt zelf de belasting als balk op twee steunpunten. Door de latei worden trek- en drukspanningen opgenomen, alsmede inwendige schuifspanningen. De zelfdragende latei komt in verschillende uitvoeringen voor: • in het werk gestorte betonnen lateien;

06950513_hfs06.indd 94

������������� �������������

������������������� ��������������������������

������������������������������ Figuur 6.22 Lateiconstructie



geprefabriceerd, van beton, figuur 6.9-1 en 6.9-2; • van staal: warmgewalste profielen of koudgevormde profielen van plaatstaal. Bij gelijmde kalkzandsteenblokken of -elementen gaat de voorkeur al snel uit naar koudgevormde stalen profielen, omdat deze in de geringe voegdikte passen waardoor minder passtukken nodig zijn. Als profiel wordt vaak hoekstaal gebruikt. Een hoekstaal heeft als nadeel dat dit profiel torsieslap is en dat het dwarskrachtencentrum niet samenvalt met het zwaartepunt. Tevens wordt over het algemeen het zwaartepunt van het profiel niet in het hart (zwaartepunt) van de muur geplaatst; de opstaande poot valt juist buiten de binnenkant van het spouwblad. Zodoende wordt het profiel ongunstig (op buiging en torsie) belast. Bij het gebruik van koudgevormde profielen wordt ervan uitgegaan dat deze zelfdragend zijn. De wand wordt als een gelijkmatig verdeelde belasting op de latei geplaatst. Vaak wordt de latei tijdens het stellen of metselen plaatselijk ondersteund en na voldoende verharding van het voegwerk heeft de wand zelfdragende capaciteiten.

10-06-2005 13:01:17

6 STAPELBOUW

95

��������� �������� �����������

�������� �������

��������

����������� �

�����������

����������������������������� Figuur 6.23 Trapgatsparing in een verdiepingsvloer

6.4.6.c Vloersparingen Sparingen in een vloer zijn nodig op plaatsen waar een trapgat voorkomt of waar leidingen (aan- en afvoer) of kokers doorgevoerd moeten worden. Grote sparingen worden over het algemeen opgenomen in het legpatroon van de vloerelementen. Zo wordt een trapgat uitgespaard door gebruik te maken van raveelijzers; de afmetingen van de vloerelementen worden daarop afgestemd, figuur 6.23.

De kleinere sparingen voor kokers en leidingen worden meestal uitgespaard in de vloerelementen zelf. Deze sparingen kunnen al in de fabriek zijn voorbereid door op de desbetreffende plaats een ‘zwakke plek’ in het vloerelement op te nemen (PS-schuim, lichtbetonnen elementje en dergelijke); in andere gevallen moeten ze ter plaatse worden geboord. Benodigde sparingen kunnen in geprefabriceerde vloerelementen op betrekkelijk eenvoudige wijze worden ingebracht. In de elementen worden de sparingen volgens opgave van de afnemer (voorlopig legplan) in de fabriek aangebracht. De afmeting, plaats en de wijze van aanbrengen van de sparing is afhankelijk van het type vloer. Niet alleen relatief grote sparingen in vloeren hebben invloed op het constructieve gedrag van een vloer; kleine sparingen en doorvoeren kunnen dat ook hebben.

9006950513_Boek.indb 95

Speciale aandacht is vereist voor de plaats van deze doorvoeren ten opzichte van de wapening in de vloer. De vloerwapening mag nooit onderbroken worden door een doorvoer of kleine sparing. Dit geldt met name in voorgespannen vloeren (voorgespannen bekistingsplaatvloeren, kanaalplaatvloeren en liggers van combinatievloeren). De fabrikanten geven hiervoor in het algemeen duidelijke richtlijnen voor het ontwerp. Een aantal fabrikaten vloerelementen (bijvoorbeeld kanaalplaten) kent een duidelijke modulaire zonering in de elementen (zoals met een stramien van 300 en 100 mm). De constructieve zones mogen nooit worden doorboord; de andere wel. Op deze wijze moet al in de ontwerpfase rekening worden gehouden met de plaats en afmetingen van leidingen en doorvoeren. De leidingen zelf en de installaties in een stapelbouwcasco worden in het werk aangebracht. Hiervoor is het nodig om sleuven te frezen en sparingen te boren of te hakken. Uit een oogpunt van geluidwering kunnen aan plaatsing en afwerking nadere eisen worden gesteld. Zie hoofdstuk 4 Functionele eisen en prestatie-eisen.

03-06-2005 10:14:00

96

��������

�������� ���������������� �������������������� ������������������� ����������������� ��������������������

������ �������� ������������ ��������� ���������� ���������� ������

����������������� ������������� ������������������

���������������� �������������������� ������������������� ����������������� ��������������������

������ �������� ������������ ��������� ���������� ���������� ������

���������������� ������������� ������������

������������������ ����� ����������������������

������������ ������������

����������������������

������������ ������������ ������������ ���������� ��������������

��������������

����������

���� ��� ��� ���

��������������� �������������������� ����������������� �������������������� ����������������� ���� �����������

��������������� ������������ ���������� ���

��

���

��

��� ��� ��� ����� �������������������� ��������

���������� �����

���

������������������

���

��

��

������

������

���������������� �������������������� �����

�������� �������������������� ����������

������������ ���������� ��������������

��������������

�����������

�����������

����������

��

������

���

��������� ���������������������

����������������������� ����������������

���������������� ������ ��

����������������������� ����������������

����������� �������������������

���

����������������

����������������� ���������������� �������������������

���������������� �������������������

�������������������� ��������������

��������������

���



���

��

����������������������� �������������������������



��

�������������������������� ������������������������������������������

Figuur 6.24 Verticale doorsneden langsgevels laagbouw

06950513_hfs06.indd 96

10-06-2005 14:37:54

6 STAPELBOUW

6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcasco’s

• een goede aansluiting van de isolatie, omdat anders een koudelek ontstaat; • een goede aansluiting van het metselwerk aan de koker, omdat bij een open verbinding de kruipruimte in verbinding komt te staan met de spouw in de buitengevel.

Bepalend voor het aanzicht van woningblokken zijn meestal de langsgevels. Deze kunnen als volgt zijn opgebouwd, zie figuur 6.24 en 6.25: • een houten binnenspouwblad en een gemetseld buitenspouwblad, figuur 6.24-1 en 6.25-1; • een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad en een gemetseld buitenspouwblad met spouwisolatie, figuur 6.24-2 en 6.25-2. De kopgevels (eindgevels) worden meestal voorzien van een gemetseld buitenspouwblad met spouwisolatie. Bij toepassing van stucwerk kunnen de eindgevels op dezelfde manier worden afgewerkt als de langsgevels. Ventilatie kruipruimte In het Bouwbesluit worden geen eisen gesteld aan het ventileren van de kruipruimte onder steenachtige vloeren. Het onnauwkeurig aanbrengen van ventilatiekokers kan problemen geven. Gelet moet worden op: • een goede aansluiting op de waterkerende laag;

De ventilatiekokers verminderen de relatieve vochtigheid in de kruipruimte niet of nauwelijks. De ventilatie wordt vaak nog verminderd door begroeiing en vervuiling. Wel moet worden opgemerkt dat onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan installaties e.d. alleen mogen worden uitgevoerd als de (kruip)ruimte voldoende wordt geventileerd.

De Stichting Bouwresearch (SBR) heeft details voor de woningbouw ontwikkeld volgens de nieuwste inzichten op het gebied van regelgeving enerzijds en op de praktijkervaringen met de bouwtechniek anderzijds. In de SBR-referentiedetails woningbouw staan de basisdetails voor gietbouw, stapelbouw en houtskeletbouw. Een aantal daarvan is uitgewerkt tot comfortdetails, details met een hogere thermische en geluidsisolatie. De bouwfysische kenmerken van de

��� �� ��� ��� ���

���

��� �� ��� ��������������

��������������

�� ���

���� ��� ���

����

����������

������������������� ���������� ������������������������������� ����������� ����������������� ������������������� ��������������� ��������������������

����� ������������� ��������������



97

������������������ ��������������� ��������������������

�������������������������������������������������

��������������

��������������

��� ��� ���

��

���

���

������������������ ���������� ��������������� ���������������

�������������



�������������

���������������������������������������������������������������������

Figuur 6.25 Horizontale doorsneden langsgevels laagbouw

9006950513_Boek.indb 97

03-06-2005 10:14:04

98

details zijn toegevoegd en er worden aanbevelingen gegeven voor het ontwerp en de uitvoering op de bouwplaats. De details voldoen aan het Bouwbesluit.

6.6 Zorgaspecten stapelbouw 6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw De eisen (uiterlijke kenmerken, mechanische en fysische eigenschappen en de keuring daarvan) van baksteen, betonsteen en kalkzandsteen zijn genormeerd, evenals de eisen van mortels. Zowel stenen, blokken, elementen en mortels kunnen onder certificaat worden geleverd. De eisen die worden gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag voor een certificaat zijn vastgesteld in een beoordelingsrichtlijn. In een beoordelingsrichtlijn (BRL) worden de kenmerken, eisen en verwerkingsvoorschriften van een normblad in het algemeen onverkort overgenomen.

IKB-schema Om een externe kwaliteitsverklaring te verkrijgen is het nodig dat het betreffende bedrijf beschikt over een intern kwaliteitszorgsysteem. Hierbij is bepaald dat voor de interne kwaliteitsbewaking de producent dient te beschikken over gekwalificeerd personeel dat aantoonbaar over voldoende kennis en ervaring beschikt om de volgens het normblad vereiste controles effectief te kunnen uitvoeren. De vereiste controles zijn vastgelegd in een zogenoemd IKB-schema, (Interne Kwaliteits Bewakingsschema, figuur 6.26. Het IKB-schema is onderverdeeld in hoofdgroepen, zoals: • controle van de meetapparatuur; • controle van de grondstoffen; • controle van de productie; • eindcontrole van de producten. ▶▶ De verschillende soorten kwaliteitsverklaringen worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving

Bij iedere hoofdgroep worden de nodige controleactiviteiten vastgelegd: 1 Wat wordt gecontroleerd? 2 Waarop wordt gecontroleerd? 3 Hoe wordt gecontroleerd?

9006950513_Boek.indb 98

4 Hoe vaak wordt gecontroleerd? 5 De wijze van registratie van de controle. Als zich een afwijking voordoet, moet deze ook worden geregistreerd, onder vermelding van de oorzaak en de genomen maatregelen om herhaling te voorkomen. Het interne kwaliteitssysteem wordt gecontroleerd door de certificatie-instelling. Omdat de kwaliteitsverklaringen gebaseerd op de interne kwaliteitsbewaking in de prestatie-eisen een steeds belangrijker plaats gaan innemen, geven we hier een voorbeeld voor de levering van kalkzandsteenelementen. De opdrachtgever en aannemer zijn overeengekomen om de woningscheidende wanden als ankerloze spouwmuren van kalkzandsteenelementen uit te voeren. Volgens de bestekomschrijving betreft het elementen van standaardformaat, dik 120 mm, kwaliteit ‘gewoon’, hetgeen een druksterkte inhoudt van 15 N/mm². De kwaliteit van grondstoffen, productie en product wordt in de fabriek bewaakt volgens het interne IKB-schema, figuur 6.26. Volgen we nu een traditioneel bouwproces, waarop in feite ook de UAV is gebaseerd, komen de bouwstoffen, in dit geval de kalkzandsteenelementen, op het werk aan. Paragraaf 3.5 van de UAV stelt: ‘De directie oefent het toezicht uit op de uitvoering van het werk en op de naleving van de overeenkomst.’ Verder zegt paragraaf 17.2 van UAV: ‘De aannemer mag geen bouwstoffen verwerken die niet zijn goedgekeurd.’ De leverancier van een product moet ervoor zorgen dat er tijdig een certificaat van dat product op het werk aanwezig is. De directie of namens haar de opzichter controleert de geleverde partij Voetnoot bij figuur 6.26 Facultatief De eigenschappen B mogen door een extern keuringslaboratorium (ter goedkeuring van het keuringsinstituut) worden uitgevoerd. 3 De eigenschappen A en B dienen te worden bepaald overeenkomstig ontwerp NEN 2871 Beproevingsmethoden voor vormvaste steenachtige bouwmaterialen. 1 2

03-06-2005 10:14:05

Figuur 6.26 IKB-schema

06950513_hfs06.indd 99

verhardingsproces

Verharding

eigenschappen B3

eigenschappen A2

Gereed product uiterlijk

specie

Productie

zand

rest kalk splijtsterkte capillaire stijghoogte wateropneming hygrische lengteverandering



visueel



beschadiging verontreiniging afmetingen druksterkte



NEN 3836, resp. 3837

meting met schuifmaat 5 stenen en blokken, 1 element, NEN 3836 resp. 3837 phenolphtaleïnereactie

aflezen van de grafische voorstelling van de curve



titratie door middel van drogen en wegen

titratie titratie bluscurve zeefrest humusloogproef zeefanalyse titratie





interne beoordeling ontwerp NEN 2871, externe ijking interne controle interne controle visueel externe ijking visueel interne controle interne controle

Hoe moet worden gecontroleerd?

verhardingstijd verhardingsdruk

kalkgehalte vochtgehalte

totaal kalkgehalte werkzaam kalkgehalte reactiviteit fijnheid verontreiniging korrelverdeling kalkgehalte (indien aanwezig)

kalk

Controle grondstoffen

Waarop moet worden gecontroleerd? doelmatigheid nauwkeurigheid meetnauwkeurigheid juiste werking NEN 2560 nauwkeurigheid juiste werking nauwkeurigheid juiste werking

Wat moet worden gecontroleerd

Laboratorium laboratoriumruimte meetapparatuur beproevingspers schuifmaat zevenschudmachine controlezeven balans thermometer droogstof1 temperatuurregistratie-apparatuur

Hoofdgroep

eenmaal per drie weken

tweemaal per week voor gewone kwaliteit, eenmaal per dag overige kwaliteiten voor elementen: druksterkte + rest kalk eenmaal per week

continu alle verhardingsketels

eenmaal per 8 uur eenmaal per 4 uur

eenmaal per week per productie-unit van 85 miljoen bWf per jaar of gedeelte daarvan eenmaal per dag eenmaal per dag eenmaal per dag

eenmaal per jaar eenmaal per twee jaar eenmaal per jaar eenmaal per jaar regelmatig eenmaal per jaar door leverancier regelmatig eenmaal per jaar eenmaal per jaar

Hoe vaak moet worden gecontroleerd?

99

ja ja ja ja ja ja

ja ja ja

ja ja

ja ja

ja ja ja ja ja ja ja

ja ja ja ja nee ja nee ja ja

Registratie

6 STAPELBOUW

Bron: BRL 1004/01

10-06-2005 13:08:28

100

kalkzandsteenelementen visueel. Daarbij wordt gekeken naar de maten, de kwaliteitskenmerken op de elementen en/of de verpakking en of het certificaatslogo aanwezig is. Op deze wijze geschiedt de kwaliteitsbewaking en de keuring voor veel bouwdelen. In het kader van stapelbouw gaat het hier onder andere om geprefabriceerde vloerelementen, dakelementen, binnenspouwbladen, enzovoort. Dit is niet alleen efficiënt voor de rechtsverhouding tussen opdrachtgever en aannemer, maar ook voor de rechtsverhoudingen tussen aannemer, onderaannemers en toeleveranciers. Men zou kunnen zeggen dat hiermee verantwoordelijkheden worden verlegd. De opdrachtgever zegt als het ware tegen de aannemer: ‘De keuring van dit product doe ik niet zelf, maar laat ik aan u over, maar dan moet u wel aantonen dat de keuring is geschied.’ Zo verlegt de aannemer de verantwoordelijkheid voor de ingangscontrole naar de betreffende toeleverancier. Hiermee is nog niet het gehele stapelbouwsysteem gecertificeerd. Bedrijfscertificeringen zijn in opkomst, maar zijn nog geen gemeengoed geworden. Daarmee wordt de kwaliteit van de verwerking ook gecertificeerd. 6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw Stapelbouw kan men wat betreft de dragende wanden ook karakteriseren als een vorm van kleine elementenbouw waarbij geen ‘zwaarwichtige’ extra maatregelen of voorzieningen nodig zijn. Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en basisvoorzieningen in het algemeen zie paragraaf 6.7.2 Arbo-zorg.

Blokken zwaarder dan 14 kg worden verwerkt met behulp van een elementenstelmachine. De eisen en tips die staan vermeld op de veiligheidssticker aangebracht op de stelmachine, moeten nauwkeurig worden opgevolgd. De elementen zijn ongewapend; een gebroken element of blok mag dus nooit worden gehesen. Het opperen van de elementen en het leggen van de vloeren gebeurt met een bouwkraan. De kraan moet zijn goedgekeurd en de kraanmachinist moet beschikken over een geldig hijsbewijs. Bij de bouwkranen worden verschillende hulpstukken gebruikt. Een van deze gereedschappen

9006950513_Boek.indb 100

is de schaarklem. Hiermee worden ook wel los gestapelde pakketten kalkzandsteen verplaatst. Door de knelkracht van de schaarklem worden de stenen bij elkaar gehouden. Door de grote kracht die hiervoor nodig is, kunnen los gestapelde stenen kapot knellen. Het pakket stenen kan daardoor uit de schaarklem vallen. De schaarklem voldoet op dit punt niet aan de criteria die de Arbeidsinspectie aan hijsgereedschap stelt. Een alternatief is de hydraulische combinatieklem. Dit is een klem die over de stenen heen geplaatst wordt. Door de klem om te draaien, fungeert deze als bak waarin de stenen zitten ingeklemd. Kalkzandsteenelementen worden meestal gehesen op het pallet, verpakt in voldoende sterke folie. Gelet moet worden op voldoende borging van de last op de palletvork. De verpakking van de elementen moet zodanig zijn dat op de werkplek geen hersorteringen of aanpassingen (pasblokken maken) meer nodig zijn. Aandachtspunten voor de Arbo-zorg zijn aangegeven in figuur 6.27. In de stapelbouw zijn de installaties niet in het systeem geïntegreerd. Leidingen die in de wanden zijn opgenomen, worden ter plaatse ingefreesd. Bij deze mechanische bewerking komt kristallijn kwarts vrij. Bij intensieve inademing bestaat het risico van longaandoeningen (silicose, longkanker). Bij het frezen is ademhalingsbescherming P3 voorgeschreven. De code geeft de filterklasse aan: P1: hinderlijke stof; P2: schadelijke stof; P3: gevaarlijke (giftige) stof. Het type masker waarin het filter wordt geplaatst, is niet voorgeschreven. 6.6.3 Milieuzorg stapelbouw Kalkzandsteen wordt gemaakt van kalk, zand en water; circa 7% bestaat uit kalk. Kalk wordt bereid door het branden van kalksteen en wordt in hoofdzaak geïmporteerd uit België en Duitsland. Uitgeputte kalksteengroeven kunnen worden heringericht.

03-06-2005 10:14:06

6 STAPELBOUW

� ������������

� � �������������

� � �������������

Figuur 6.27 Aandachtspunten Arbo-zorg

Aan het zand worden qua korrelopbouw geen hoge eisen gesteld. Sommige fabrieken winnen hun zand uit waterwegen, andere fabrieken halen hun grondstof uit zandputten. Na winning wordt het zand gewassen. Afgesloten zandputten kunnen eveneens worden heringericht. Water, voor het mengen van het zand, voor de productie van stoom in de autoclaaf en als koelwater bij het zagen van de elementen, wordt meestal onttrokken aan het grondwater.

101

Werksituatie begane grond a Kruipluik afdekken b Elementenstelmachine stabiliteit/staat van onderhoud c Blokkenklemmen doelmatigheid/ staat van onderhoud d Stabiliteit wanden schoren e Jukkensteiger stabiliteit/werkvloer/toegang door middel van ladder Werksituatie 1e en 2e verdieping a Toegang deugdelijke ladder b Trapsparing afdekken (rekening houden met belasting) c Vloerrandbeveiliging zie tekeningen d Jukkensteiger stabiliteit/werkvloer/ toegang door middel van ladder en randbeveiliging ter plaatse van vloerrand e Elementenstelmachine zoals begane grond f Blokkenklemmen zoals begane grond g Stabiliteit wanden schoren

hergebruikt. Spuiwater uit de stoomketel en de autoclaven dient voor de voorverwarming van het ketelvoedingswater en wordt in een aantal gevallen gebruikt voor gebouwverwarming. Bij het koelwater worden na het bezinken zowel het water als het zaagslib weer hergebruikt. Automatisering van de stoomregulatie van de autoclaven heeft geleid tot aanmerkelijke besparingen van energie. Volgens opgave van CVK is het energieverbruik tussen 1981 en 1992 gedaald met 30%. Er is een voorgenomen beperking van energieverbruik tussen 1992 en 2000 van nog eens 20%. Productie-uitval (afgekeurde stenen, blokken, elementen, zaagverlies) wordt grotendeels hergebruikt door het materiaal te breken en terug te voeren in het productieproces.

Energiegebruik en emissies van schadelijke stoffen bij het productieproces zijn ‘gematigd’. Restenergie en restwater worden waar mogelijk

06950513_hfs06.indd 101

10-06-2005 13:16:17

102

Massa is een belangrijke eigenschap van materialen in verband met geluidwering en warmteaccumulerend vermogen. In die zin bezit kalkzandsteen gemiddelde eigenschappen. Echter, afhankelijk van de gekozen constructie kunnen bepaalde eigenschappen belangrijker of minder belangrijk worden. Een mogelijkheid om de geluidwerende eigenschappen te verbeteren is het uitvoeren van de woningscheidende wand als ankerloze spouwmuur. Deze wand is opgebouwd uit twee niet-gekoppelde spouwbladen met daartussen een luchtspouw. Overigens gelden voor alle steenachtige constructies overeenkomstige opmerkingen. Voor houtskeletbouw gelden in het algemeen andere overwegingen, zie hiervoor hoofdstuk 9 Montagebouw – Houtskeletbouw. Technische voorkeursaanwijzingen NPW De belangrijkste technische voorkeursaanwijzingen uit het NPW waaraan stapelbouw voldoet, zijn: • specificatieblad S013: pas een gevel toe met Rc ≥ 3 m2 ∙ K/W. Er is ervaring opgedaan met isolatiepakketten met waarden van Rc = 4,2 m2 ∙ K/W; • pas dakisolatie toe met Rc ≥ 3 m2 ∙ K/W. Er is ervaring opgedaan met isolatiepakketten tot Rc = 4,9 m2 ∙ K/W; • specificatieblad S051: pas geprefabriceerde producten toe. Dit geeft een milieuwinst, dus: materiaalbesparing, verlenging levensduur, vereenvoudiging hergebruik; • specificatiebladen S073 t/m S076: gebruik portlandvliegascement en hoogovencement waar dit functioneel en productietechnisch mogelijk is; • specificatieblad S353: stem maatvoering af op handelsmaten. Milieuwinst: beperking van zaagen snijverliezen; • specificatieblad S407: pas een woningscheidende constructie met verhoogde geluidsisolatie toe.

9006950513_Boek.indb 102

Ten slotte vermelden we nog enkele vormgevings- en indelingsmaatregelen: 1 Maak het woningontwerp geschikt voor actief gebruik van zonne-energie. 2 Pas geen open trap toe in de woonkamer. 3 Breng geen standaardvoorzieningen aan voor het plaatsen van een open haard.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur Normen NEN 2489 Metselbaksteen NEN 3835 Mortels voor metselwerk van steen, blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen, beton en gasbeton NEN 3836 Kalkzandsteen en kalkzandsteenblokken NEN 3837 Kalkzandsteenelementen NEN 6700 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 – Algemene basiseisen NEN 6702 TGB 1990 – Belastingen en vervormingen NEN 6790 TGB 1990 – Steenconstructies – Basiseisen en bepalingen NPR 6791 Steenconstructies – Eenvoudig ontwerpregels gebaseerd op NEN 6790

03-06-2005 10:14:08

Gietbouw

7

ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar

Gietbouw is een bouwmethode waarbij op de bouwplaats betonspecie in een bekisting wordt gestort. De bekisting is van tevoren voorzien van wapeningsstaal en verschillende in te storten voorzieningen. Bij het ontwerpen van een woning is het verstandig rekening te houden met de standaardafmetingen die in de bekistingssystemen voor gietbouw gebruikelijk zijn. Behalve voor grote series woningen is de gietbouw in de toenemende mate ook geschikt voor de wat kleinere series woningen.

9006950513_Boek.indb 103

03-06-2005 10:14:08

104

7.1 Typering gietbouw 7.1.1 Kenmerken gietbouw Gietbouw is de methode waarbij op de bouwplaats, fabrieksmatig vervaardigde betonspecie wordt gestort in houten, aluminium of stalen bekistingen. Het woningcasco bestaat bij gietbouw meestal uit ter plaatse gestorte woningscheidende wanden en verdiepings- en zoldervloeren. In een aantal gevallen hoort daar ook de plattedakvloer bij.

Door het aan elkaar vaststorten van vloeren en wanden ontstaat een zogenoemde monoliete constructie. Naast een volledig gestort betoncasco zijn ook andere uitvoeringsvormen mogelijk, figuur 7.1. Zo wordt de gietbouwwand in toenemende mate gecombineerd met geprefabriceerde betonnen breedplaatvloeren. Gietbouwcasco’s worden voor alle categorieën woningen toegepast. Belangrijke kenmerken van woningcasco’s in gietbouw zijn: • de woningscheidende wanden komen voor in enkelvoudige (massieve) uitvoering en in de vorm van een ankerloze spouwmuur; • massieve (woningscheidende) vloeren; • nauwelijks naden, vooral bij gebruik van tunnelbekisting, omdat wanden en vloeren monoliet met elkaar zijn verbonden.

Het is bij gietbouw zeer goed mogelijk om de stabiliteit van het casco te halen uit de verbinding tussen gestorte wanden en vloeren (knooppunten). 7.1.2 Materialen gietbouw In deze paragraaf worden de meest voorkomende materialen in de gietbouw besproken. 7.1.2.a Beton Betonspecie bestaat uit een mengsel van cement (het bindmiddel), grind, zand en water. Voor het mengsel kunnen andere toeslagmaterialen (zoals steenslag) worden gebruikt en kunnen hulpstoffen of vulstoffen worden toegevoegd. Voor het opnemen van de trekspanningen die in betonconstructies kunnen optreden is wapening in de vorm van betonstaal nodig.

Behalve de primaire grondstoffen cement, water, zand en grind of steenslag, wordt ook gebruikgemaakt van secundaire grondstoffen zoals Lytag (korrels van gesinterde vliegas), beton- en metselwerkgranulaat en vliegas. Naast traditioneel beton wordt steeds meer zelfverdichtend beton toegepast. Bij de uitvoering van betonconstructies met deze nieuwe betonsoort bespaart men vooral op de arbeidstijd. Daarnaast biedt het voordelen op het terrein van

����������������



�����



�������������

����������� ��������� �������

�������� ���������� ������������

������������� ���������

������������ ���������

��������� ����������� ������������

��������� ������������ �������������������� ���������������������

����������� ��������� �������

����������� ����������� �����������

����������� ���������� �������

����������� ������������

� � ��������������������������������������������������� � ������������������������������������������������������������ ����� � � � ����������������������������������������������

Figuur 7.1 Overzicht van gietbouwmethoden

9006950513_Boek.indb 104

03-06-2005 10:14:09

7 GIETBOUW 105

Cementsoorten

Grondstoffen klinker

Portlandcement Portlandvliegascement Metselcement Hoogovencement

95% 70% 50% 25%

vliegas

kalkmeel

Klasse hoogovenslak

gips

70%

5% 5% 3% 5%

25% 47%

A1B1C

A1B

Figuur 7.2 Grondstoffen voor cement

de arbeidsomstandigheden: er zijn geen trilnaalden nodig, waardoor er minder geluids- en trillingsoverlast optreedt. Bij complexe constructies wordt veel tijd bespaard op de nazorg aan de constructie. Cementsoorten Cementsoorten komen tot stand door het combineren van verschillende grondstoffen in bepaalde verhoudingen. De grondstoffen zijn: klinker, vliegas, kalkmeel, hoogovenslak en gips. In figuur 7.2 zijn de verschillende soorten aangegeven. Toeslagstoffen Zand en grind (toeslagstoffen, minerale aggregaten) worden in Nederland gewonnen in rivieren en meren, en met binnenvaartschepen naar betonmortelcentrales getransporteerd. Een deel wordt geïmporteerd uit Duitsland en België. De korrelopbouw en de verhouding van het zand, grind en water (en uiteraard de hoeveelheid toegepaste cement) bepalen in belangrijke mate de eigenschappen van beton. Onder bepaalde voorwaarden is het gebruik van beton- en metselwerkgranulaat ook toegestaan. 7.1.2.b Wapening De hoeveelheid wapeningsstaal schommelt in de gietbouw – afhankelijk van de belastingen en de afmetingen van de constructie – tussen 25 en 100 kg/m3 beton. Vaak wordt de wapening geprefabriceerd in de vorm van een gepuntlast net of korf. Voor de woningcasco wordt over het algemeen gewerkt met ongewapende wanden; alleen bij hoogbouw worden de onderste wanden gewapend. Bij laagbouw worden soms de eindwanden gewapend (wanneer spouwmuren tussen de woningen voorkomen).

9006950513_Boek.indb 105

Boven openingen in de bouwmuur, bij aan te storten consoles en dergelijke wordt ook wapeningsstaal aangebracht. Vloeren worden meestal voorzien van (gepuntlaste) wapeningsnetten, bij trapgaten en dergelijke aangevuld met bijlegstaven. De hoeveelheid en afmeting van de benodigde wapening wordt door de constructeur berekend. 7.1.3 Materieel gietbouw Het belangrijkste materieel voor de uitvoering van gietbouwwoningen is: • bekisting: het formaat en de opbouw zijn per fabrikaat verschillend. Meestal is bekisting opgebouwd uit 4 mm dikke staalplaat met verstijvingsprofielen (bijvoorbeeld 80 × 80 mm). Daarbij behoren de nodige hulpstukken zoals kopschotten, eindwandbekistingen, sparingsmallen en randbekistingen; • kimbekisting, om een goede aansluiting te krijgen tussen vloer en bovenliggende wand; • bouwkraan, al dan niet mobiel, voorzien van de nodige hijshulpmiddelen (triangel, viersprong, compensatiecilinder); • betonpomp of kubel, voor het transport van de betonspecie van betontruckmixer naar de bekisting; • lier, voor het uitrijden van de bekistingselementen; • verwarmingsinstallatie, om het vers gestorte beton te verwarmen, waardoor een versnelde verharding plaatsvindt. Daarmee wordt de benodigde aanvangssterkte (voor het kunnen ontkisten) sneller bereikt. 7.1.3.a Bekistingen Het belangrijkste materieel bij de bouwmethode gietbouw wordt gevormd door de bekistingen: houten of metalen panelen waartussen of waarop plastische betonspecie wordt gestort.

03-06-2005 10:14:09

106

De bekisting dient om de ontworpen betonconstructie de gewenste vorm te kunnen geven. Veel voorkomende afmetingen voor de woningbouw zijn bijvoorbeeld een hoogte van 2400 of 2500 mm en overspanningen van 3000 tot 7500 mm. De massa van een stalen bekisting bedraagt ongeveer 100 tot 120 kg/m2. Gedurende een groot deel van de verhardingstijd moet de bekisting de krachten opnemen die de betonspecie erop uitoefent. De vorm en de stand van het te storten onderdeel bepalen de richting van de speciedruk die door de bekisting moet worden opgenomen. Bij het toepassen van zelfverdichtend beton moet men rekenen op een hogere bekistingsdruk dan met traditioneel beton. Ook de keuze van de bekisting in relatie met de bekistingsolie moet zorgvuldig worden getoetst, omdat sommige combinaties tot luchtbelvorming in het oppervlak kunnen leiden. Bij een nadere beschouwing van de bekisting zijn de volgende onderdelen te onderscheiden: 1 contactbekisting; 2 steunconstructie; 3 centerpennen; 4 voorzieningen. 1 Contactbekisting De contactbekisting is het onderdeel dat de speciedruk opvangt. Dit gedeelte wordt aangeduid als de contactbekisting of ook wel vormbekisting. Dit is de met de specie in contact komende zijde, die daarmee tevens het uiterlijk (vorm) van het betonoppervlak bepaalt, figuur 7.3. Contactbekisting kan bestaan uit: • hout, ruwe delen met of zonder triplex, geschaafde delen; • multiplex met oppervlaktebehandeling; • stalen plaat. De eigenschappen en mogelijkheden van deze materialen zijn aangegeven in figuur 7.4. 2 Steunconstructie De steunconstructie is het onderdeel dat zorgt dat de contactbekisting voldoende sterkte en stijfheid verkrijgt om aan de speciedruk weerstand te bieden. De steunconstructie concen-

9006950513_Boek.indb 106

���������������� ��������� ���������

��������� ������������

Figuur 7.3 Contactbekisting

treert de lasten op bepaalde plaatsen, zodat deze kunnen worden afgevoerd. We kennen verticale steunconstructies voor bijvoorbeeld wanden en horizontale steunconstructies voor bijvoorbeeld vloeren. De verticale steunconstructie kan een volle wandligger of een vakwerkligger zijn, van hout of staal. De toepassing van houten steunconstructies vraagt om een houten contactbekisting. Bij stalen steunconstructies wordt hout of staal toegepast. Bij een stalen beplating van de bekisting kan door toepassing van een roosterwerk van ribben de afstand tussen de dragers worden vergroot. Op het stalen rooster kan hout of staalplaat worden aangebracht. De steunconstructie moet – rekening houdende met de stijfheid van de bekisting – zo worden berekend en gemaakt, dat de bij het storten optredende krachten kunnen worden opgenomen zonder dat vervormingen, plooien of torsie optreden. Als onderdeel van de gehele ondersteunende constructie zorgen enkele hulpconstructies voor het afvoeren of opnemen van de geconcentreerde lasten: • verbindingsmiddelen van de steunconstructie via het beton; • ondersteuningsconstructies (bij vloeren); • schoorconstructies (bij wanden); • hulponderdelen en stelmiddelen.

03-06-2005 10:14:10

06950513_hfs07.indd 107

Stalen huidplaat met Eenvoudig stalen liggers en spanten

Hout of kunststof in stalen of aluminium frame, gesteund door stalen of aluminium gordingen

Grootpaneelbekisting, eventueel gekoppeld tot een volledige wandbekisting Tamelijk eenvoudig ■■



Zwaar

Zwaar

Zwaar

Bij vaste spanten groot transport volume, bij losse of scharnierende spanten beperkt volume / geen opslag

Bij vaste spanten groot transportvolume, bij losse of scharnierende spanten beperkt volume / geen opslag

Beperkt transportvolume / geen opslag

Stalen wandbekisting

■■

Hout of kunststof op houten of aluminium regels, gesteund door stalen, houten of aluminium gordingen

Grootwand wandbekisting, verticaal gesteund door horizontale gordingen Eenvoudig

Groot transportvolume / geringe voorraad pasmateriaal

Licht/zwaar

■■■■

Hout op houten regels Complex Gordingen, profielstalen balken of aluminium gordingen

Traditioneel

Transport

opslag2

Benodigd

en manuren/m2 materieel

Oppervlaktemateriaal Moeilijkheidsgraad Factor arbeid1

bekisting

Type

Bij toepassing van vakwerk: als hierboven. Anders 1,0 tot 1,5 m2 per centering

Centering op 100 mm vanaf de onderzijde. Aan de bovenzijde zo mogelijk boven de te storten wand

1,5 m2 per centering

Kleine tot grote inzet / klasse A

Meerdere tot grote inzet / klasse B

Meerdere tot grote inzet / klasse B

Inzet op kleine aantallen / klasse B

klasse3

bekisting Centerpennen op regelmatige afstanden, 0,8 m2 per centering

Toepassing/

Opmerking

7 GIETBOUW 107

10-06-2005 13:30:25

06950513_hfs07.indd 108

EPS

EPS holle blokken



■■■■

complex

Figuur 7.4 Bekistings(contact)materialen: enige eigenschappen en repetitiemogelijkheden

2

1

■■■

Complex in voorbereiding, tamelijk eenvoudig bij uitvoering

Factor arbeid: ■ = laag, ■■■■ = erg hoog. Uitgaande van gangbare inzet. 3 Beoordeling betonoppervlak volgens NEN 6722 (VBU 2002)

Beton

Hout of kunststof in Redelijk complex stalen of aluminium frame

Licht

Zwaar

Licht

Oppervlaktemateriaal Moeilijkheidsgraad Factor arbeid1 Benodigd en manuren/m2 materieel

Holle wanden

Kleinpaneelbekisting

Type bekisting

Groot transporten opslagvolume

Tamelijk groot en zwaar transportvolume / beperkte opslag, plaatsing zo mogelijk bij aanvoer

Tamelijk groot transportvolume / beperkte opslag voor pasmateriaal

Transport opslag2

EPS is blijvende bekisting, wandafwerking noodzakelijk

Geen centerpengaten

0,5 tot 0,7 m2 per centering

Opmerking bekisting

Eén of enkele woningen / klasse C

Beperkte inzet / klasse B

Beperkte inzet / klasse A

Toepassing/ klasse3

108

10-06-2005 13:31:16

7 GIETBOUW 109

3 Centerpennen De geconcentreerde lasten door de speciedruk worden in de wandbekistingen opgenomen door zogenoemde centerpennen. Dit zijn stalen staven met aan de einden schroefdraad die de steunconstructies aan beide zijden van de betonspecie met elkaar verbinden. De centerpennen moeten de bekistingsdruk opnemen. De constructie van een systeembekisting moet zodanig ontworpen zijn dat er zo weinig mogelijk centerpennen hoeven te worden gebruikt. Ook bij grotere wandvlakken moet de plaatsing liefst buiten de wandbekisting en liefst buiten het betonoppervlak, dus boven de betonwand en geheel beneden aan de kim van de wand zijn. Gezien de grotere afstanden van de centerpennen is in dergelijke gevallen een grotere diameter van de centerpennen noodzakelijk. Voor normale wandhoogten tot 3 meter zijn dan bijvoorbeeld twee centerpennen voldoende, figuur 7.5. 4 Voorzieningen aan de bekisting Om de verticale stand van de wandbekisting te verzekeren en de optredende krachten naar een vaste ondergrond af te leiden, dienen aan de bekisting voorzieningen te worden getroffen. Hiervoor bestaan (afhankelijk van het systeem) de volgende mogelijkheden: • consoles aan de bekisting die zijn voorzien van een verstelbare stempel; • de steunconstructie zelf kan zijn voorzien van een verstelbare stempel; • schoren die aan de bekisting en aan de vloer kunnen worden bevestigd (deze moeten trek- en drukvast zijn verankerd aan de vloer). De schoren zijn met behulp van schroefdraad in lengte verstelbaar.







�������������������������������������������� ����������������������������������������� ��������������������������������������������� ������������������������������

������������������������������������������ ���������������������������������������� ������������������������������������ ���������������

�������������������������������������� ������������� ��������� ����� �����

Elke systeemwandbekisting is voorzien van een stortsteiger die nodig is bij het storten van de betonspecie. Deze is aangepast aan het systeem en is ook eenvoudig aan te brengen en te verplaatsen. 7.1.3.b Kosten van bekistingen De kosten van het bekisten bestaan uit loonkosten (monteren, demonteren, stellen) en materieelkosten (koop, huur, onderhoud). Om de loonkosten zo laag mogelijk te krijgen, is het aan

9006950513_Boek.indb 109

��������� ������������������



�������������������������

Figuur 7.5 Centerpennen

03-06-2005 10:14:12

110

te raden het bekistingsmateriaal en de uitvoering van de bekisting zo te kiezen dat er voor het bekisten weinig handelingen nodig zijn. Om de materieelkosten zo laag mogelijk te houden, moet de bekisting zo vaak mogelijk worden ingezet. Hiertoe zijn voor de woningbouw de in paragraaf 7.2 besproken bekistingssystemen ontwikkeld. 7.1.3.c Transportmaterieel Bij gietbouw wordt het volgende transportmaterieel gebruikt: • betontruckmixers voor de aanvoer van betonspecie vanuit de betoncentrale; • overige transportmaterieel zoals kubels, betonpompen en dergelijke; • één of meer bouwkranen.

Betontransport naar de bouwplaats In Nederland zijn ongeveer 200 betonmortelcentrales. Het transport van de betonmortel naar de bouwplaats gebeurt met behulp van truckmixers met een laadcapaciteit van 6 tot circa 15 m3. Veel moderne truckmixers hebben een hydraulische betonpomp waarmee de specie op de bouwplaats in de bekisting kan worden gepompt. In andere gevallen wordt de mortel vanuit de truckmixer in een kubel ‘gedraaid’ die met behulp van een bouwkraan boven de stortplek wordt gemanoeuvreerd en daar de inhoud in de bekisting stort. Bouwkranen Vooral de bouwkraan is voor het betontransport op de bouwplaats een belangrijk stuk materieel, omdat deze: • een hoge investering met zich meebrengt, al dan niet tot uitdrukking gebracht in een huurprijs; • een belangrijke kostenpost is tijdens het werk (tijdgebonden kosten); • bepalend is voor het productietempo op de bouwplaats. Daarom moet worden gestreefd naar een optimale bezettingsgraad van de kraan. ▶▶ De inzet van kranen en kraancapaciteit worden uitgebreid behandeld in deel 12b Uitvoering – Organisatie, hoofdstuk 4 De transportfunctie van de bouwplaats

9006950513_Boek.indb 110

7.2 Bekistingssystemen voor woningbouw Voor woningbouw worden, afhankelijk van de projectgrootte, de volgende bekistingen toegepast: • een systeembekisting die bestaat uit een aantal verschillende, aan elkaar passende, universeel toepasbare elementen die in gestandaardiseerde afmetingen fabrieksmatig in serie worden vervaardigd. Deze elementen kunnen voor elk project – ook voor projecten met slechts een enkele bekistingsinzet – in de juiste samenstelling tot een complete bekistingsconstructie worden samengevoegd; • een projectbekisting die speciaal wordt ontworpen en op maat geprefabriceerd voor herhaalde toepassing op een bepaald project. Meestal worden hiervoor ook onderdelen van bekistingssystemen toegepast. Vandaar de vroegere naam: half-systeembekisting. Om het aantal handelingen op de bouwplaats zo veel mogelijk te beperken bestaan deze projectbekistingen meestal uit relatief grote elementen. Met projectbekistingen kunnen ook meer ingewikkelde betonvormen economisch worden bekist. Deze projectbekistingen komen voor in twee verschijningsvormen: 1 wand- en tafelsysteem; 2 tunnelsysteem. Met het wand- en tafelsysteem worden wanden en vloeren ná elkaar gestort. Met de tunnelbekisting gebeurt dit in één arbeidsgang. De keuze van de bekisting bepaalt dus in grote mate de werkvolgorde en het productietempo. 7.2.1 Wandbekisting Systeemwandbekistingen voor de woningbouw bestaan uit schotten ter hoogte van een verdieping. De wandbekisting kan over de hele woningdiepte bestaan uit één schot of zijn samengesteld uit enkele schotten, meestal niet meer dan twee, figuur 7.6.

Systeemwandbekistingen voor de woningbouw zijn er in principe in twee uitvoeringen: 1 met een contactbekisting van bekistingsplaat (hout of kunststof); 2 met een contactbekisting van staalplaat.

03-06-2005 10:14:12

7 GIETBOUW 111

������� ������������

����������

����������������������� ��������������������������

����������������� ���������������������� ������������� ��������������������

Figuur 7.6 Systeemwandbekisting

De steunconstructie achter de contactbekisting bestaat uit stalen spanten, aangevuld met houten of stalen liggers. Bestaat een wandbekisting uit meer schotten, dan koppelt men deze bijvoorbeeld door middel van verbindingsbalken en bouten, figuur 7.7. Van de twee bekistingsschotten van een wand wordt er één direct op zijn plaats gezet en gesteld als uitgangspunt voor de maatvoering van wapening, sparingen en in te storten delen. Deze eerste wandbekisting wordt de stelwand genoemd. Als alles is aangebracht, wordt de sluitwand geplaatst, figuur 7.8. De wandschotten worden gekoppeld door middel van centerpennen die door conische afstandhouders worden gestoken, figuur 7.5. Na het ontkisten worden deze conussen vervangen door

9006950513_Boek.indb 111

�������� ��������������� ���������������

Figuur 7.7 Naad tussen twee bekistingsschotten

03-06-2005 10:14:13

112

���������������������� �������

������������ ������ �������

������������������������� ���������������������� �������� �������������������������

������

Figuur 7.10 Ophanging van een console

���

�����������

van ophangbeugels worden opgehangen aan de wandbekisting en gesteld, figuur 7.10, maar ze moeten vóór het ontkisten worden ondersteund door stempels. Deze moeten minimaal een week blijven staan.

������������

Figuur 7.8 Stelwand en sluitwand

(ingelijmde) betonnen proppen, zodat geluidlekken worden voorkomen. De wanddikte wordt bepaald door de breedtemaat van de toegepaste kopschotten en de lengte van de centerpenconussen. In figuur 7.9 zijn twee uitvoeringsvormen van kopschotten te zien. Consoles Betonnen consoles voor de oplegging van prefab-balkon- en galerijplaten zijn dikwijls ook geprefabriceerd en daarbij voorzien van de nodige stekwapening. Zij kunnen door middel

Eindwanden Eindwanden worden met een stel normale wandkisten gestort. De buitenste wandbekisting wordt op een uitkragende werksteiger geplaatst, figuur 7.11. 7.2.1.a Ankerloze spouwmuren Om een maximum aan contactgeluidsisolatie te bewerkstelligen, kunnen woningscheidende wanden worden uitgevoerd als ankerloze spouwmuur. Deze muren bestaan uit twee wanden met

�������

���������

���



�������������������������

�������



���������������

Figuur 7.9 Kopschotten

9006950513_Boek.indb 112

������� ���������������

Figuur 7.11 Werksteiger ten behoeve van eindwand en van sprongen

03-06-2005 10:14:15

7 GIETBOUW 113

een luchtspouw van 50 mm tot 70 mm. De vloeren lopen daarbij niet in de spouw door. De spouwwand kan in één productiedag worden gemaakt met behulp van een stalen spouwbekisting, waarvan de spouwbreedte mechanisch of pneumatisch kan worden vergroot of verkleind, figuur 7.12. De werkwijze bij het maken van een ankerloze spouwmuur in de gietbouw is als volgt: 1 plaatsen en stellen van de stelwand en aanbrengen van de in te storten voorzieningen en ��������������� ������������� �������

��������� ������������������������



���������������������������������� ����������������� ������� ��������� ��������

���������������



���������������������������� ���������

���������������������������������� �������������������������������������������

de centerpenconussen voor de eerste wanddikte; 2 plaatsen van de spouwbekisting die tot zijn grootste dikte is uitgezet; 3 plaatsen van de sluitwand na het doorschuiven van de centerpennen en het aanbrengen van de in te storten voorzieningen voor de tweede wanddikte; 4 in één stortgang storten van beide spouwwanden; 5 bij het ontkisten eerst de twee wandschotten op de gebruikelijke wijze lossen; de dikte van de spouwbekisting mechanisch of pneumatisch verkleinen, waarna deze verticaal kan worden verwijderd. 7.2.1.b Dilataties In lange woningblokken komen dilataties voor, zeker wanneer de woningscheidende wanden niet als spouwwanden zijn uitgevoerd. Een dilatatie bestaat uit twee betonnen wanden, gescheiden door een laag polystyreenschuim van een paar centimeter dikte. Dit lijkt op een gevulde spouw, maar is toch principieel anders in uitvoering: • er zijn twee productiedagen nodig. Op de eerste dag wordt de ene wand op de gebruikelijke wijze geproduceerd. Op de tweede dag blijft het eerste wandschot staan. Nadat men het andere wandschot heeft weggenomen, plakt men een laag polystyreenschuim (platen) met een dikte van een paar centimeter op de nu vrijgekomen wand; • de centerpennen en de kopschotten worden vervangen door langere die geschikt zijn voor de totale wanddikte; • na te zijn schoongemaakt en voorzien van de in te storten voorzieningen, kan het tweede wandschot weer worden geplaatst, waarna de tweede wand wordt gestort. 7.2.1.c Topwanden Bij woningen met een hellend dak worden de bovenste wanden met een helling beëindigd. Dit zijn de zogenoemde topwanden. Deze worden soms geprefabriceerd, maar kunnen ook ter plaatse worden gemaakt in de gietbouwmethode. Een probleem is de grote hoogte van de topwand, afhankelijk van de woningdiepte en de

Figuur 7.12 Spouwbekisting

9006950513_Boek.indb 113

03-06-2005 10:14:16

114

���

���

���

���

����

���� ���

����

��� ���

���

���

���

���

���

���

���

���

���

���

����

���

����

���

��� ���

���

���

���

���

������������

��� ���

���

���

���

���

���

���

Figuur 7.13 Samenstelling topwandbekistingen

dakhelling. De nok kan soms belangrijk boven de gewone stalen wandbekisting uitsteken. De volgende oplossingen zijn dan beschikbaar, figuur 7.13: • inzet van een aantal hogere deelschotten; • inzet van hogere volledige schotten; • inzet van een speciale topwandbekisting. De productie van topwanden in gietbouw is gelijk aan die van de rechte wanden. De plastische tot zeer plastische betonspecie maakt echter een aparte ‘bovenbekisting’ op de schuine vlakken noodzakelijk. Om de betonspecie goed te kunnen verdichten, mag men de topwanden slechts vullen in lagen van maximaal 1 m hoogte. Naarmate het stortniveau stijgt, moet de bovenbekisting dus in gedeelten van ongeveer 1,30 m worden aangebracht. De stelwand en de sluitwand moeten langs de schuine randen zijn voorzien van U-profielen. Telkens als er een laag is gestort en getrild, schuift men een volgende lengte bovenschot over de U-profielen, waarna het storten en trillen wordt voortgezet. Horizontale sprongen zetten zich ook door in topwanden, figuur 7.13, en worden met een vulbekisting (aan één zijde) uitgevoerd. Het buitenspouwblad bestaat dan meestal uit metselwerk, hoewel ook betimmering met schroten voorkomt.

9006950513_Boek.indb 114

Het produceren van een topwand vergt ongeveer evenveel arbeidsuren als bij een normale wand, maar het effectieve oppervlak is ongeveer half zo groot. De productiviteit in netto vierkante meter betonwand per manuur is dus ook ongeveer de helft van de normale. 7.2.2 Holle betonnen wandbekisting In vervolg op de bekistingsplaatvloeren, is een holle betonnen wandbekisting ontwikkeld. Daarmee worden in de woningbouw onder andere de volgende bouwdelen geproduceerd: • kelderwanden; • woningscheidende wanden; • wanden tegen belendingen en dilataties; • stabiliteitswanden.

Deze wand bestaat uit twee geprefabriceerde betonnen ‘schillen’ met daarin tralieliggers (FeB500; h.o.h. ≤ 600 mm) met een dikte van minimaal 50 mm en maximaal 150 mm, die door middel van wapening en/of supportliggers op de juiste afstand worden gehouden. Daarmee kan een wand worden gemaakt van minimaal 200 mm en maximaal 600 mm dik. Zij worden op de bouwplaats gesteld en volgestort, zodat een monoliete constructie ontstaat. De betonschillen bevatten én transportwapening én eventueel benodigde constructieve wapening; op de bouwplaats worden tijdens de montage de voeg- en hoekwapening aangebracht.

03-06-2005 10:14:17

7 GIETBOUW 115

Figuur 7.14 Holle betonnen wandbekisting

Het stellen van dergelijke wanden gebeurt op blokjes of tegels, zodat een stelvoeg van minimaal 30 mm ontstaat. De wanden worden door middel van ten minste twee schoorstempels per element verticaal gesteld en in positie gehouden, figuur 7.14. De maximale afmetingen bedragen 2500 × 11.500 mm tot 2800 × 9000 mm. De elementen wegen tot ongeveer 60 kN (zonder vulbeton) en zijn voorzien van hijspunten. De zichtzijde is glad en behangklaar, leidingen en dozen kunnen worden ingestort, openingen uitgespaard. Dergelijke elementen zijn niet gebonden aan een maatsysteem en worden op bestelling in nader overleg ontworpen en vervaardigd. Sprongen, pilasters en dergelijke worden met behulp van gangbare bekistingen ter plaatse vervaardigd. Belangrijke voordelen van holle betonnen wandbekisting zijn: • grote ontwerpflexibiliteit; • geen bekisting en vlechtwerk nodig; • gladde afwerking; • economisch bij kleinere aantallen; • geschikt voor bouwplaatsen met weinig ruimte. Een nadeel is de langere doorstempelperiode, waardoor opvolgende werkzaamheden later starten (langere intervallen).

9006950513_Boek.indb 115

Bron: Alvon Bouwsystemen BV

7.2.3 Vloerbekisting 7.2.3.a Tafelbekisting Dit type bekisting in de vorm van een tafel hoort bij de systeembekisting voor vloeren en wordt toegepast met de materialen van een systeemwandbekisting. Voor sommige projecten kan de kostenbesparing belangrijk zijn. De voorwaarde voor toepassing van een tafelbekisting is een voldoende aantal keren gebruik op dezelfde wijze, een eenvoudig bekistingspatroon en een goed onderhoud van de bekisting. Een nadeel is de aansluiting van wand aan plafond die speciale aandacht vereist. Er zijn in principe twee typen tafelbekisting: 1 tafelbekisting op onderstel; 2 tafelbekisting op rollen.

1 Tafelbekisting op onderstel Hierbij is de vloerbekisting voorzien van een onderstel (poten) dat circa 50 mm indraaibaar is, waardoor de tafels kunnen worden gelost, figuur 7.15. Door middel van aan de staanders bevestigde wielen kunnen de tafels worden uitgereden op een werksteiger en met de kraan worden verplaatst. Een nadeel van deze tafelbekisting is de grote belasting die via het onderstel op de onderliggende vloer wordt overgebracht. Deze vloer zal meestal moeten worden doorgestempeld.

03-06-2005 10:14:18

116

Figuur 7.15 Tafelbekisting op onderstel

2 Tafelbekisting op rollen Hierbij worden aan de gestorte betonwand consoles bevestigd waarop de vloerbekisting via vijzels komt te steunen. Bij grotere overspanningen wordt de vloerbekisting in het midden ondersteund door schuine schoren die de krachten naar de voet van de betreffende wanden overbrengen, figuur 7.16. Met de vijzels is de vloerbekisting exact op hoogte te stellen. Door het indraaien van de vijzels kan de vloerbekisting worden gelost en komt dan te rusten op aan de consoles bevestigde rollen, figuur

7.17. Dan kan de vloerbekisting worden uitgereden op uitrijconsoles en met de kraan naar de volgende opstelplaats worden vervoerd. 7.2.3.b Combinatie van tafel- en wandensysteem Hierbij worden de bekistingen voor de wanden en vloeren afzonderlijk met houten of stalen wandbekistingen en met houten of stalen tafelbekistingen gesteld. Afhankelijk van de bouwsnelheid worden per dag de benodigde wanden gestort met inzet van evenveel wandbekistingen.

Figuur 7.16 Tafelbekisting op rollen

9006950513_Boek.indb 116

03-06-2005 10:14:19

7 GIETBOUW 117

������

�������

Figuur 7.17 Detail rolconstructie

De bekistingscyclus van de wanden bedraagt 24 uur, dat wil zeggen elke dag wordt een wandbekisting ontcenterd, gesteld en de wand gestort. Indien voor de vloeren stalen tafelbekistingen worden toegepast, is verwarming mogelijk, waardoor de verhardingstijd van het beton tot circa 12 uur wordt teruggebracht. De complete cyclus bedraagt dan eveneens 24 uur. Bij gebruik van houten tafels vindt het verhardingsproces van het beton op natuurlijke wijze plaats. In het eerste geval kan een vloerbekisting per dag worden ingezet; in het tweede geval blijft deze minimaal vijf werkdagen overstaan om de zesde dag weer te kunnen worden gebruikt. Bij een tempo van één beuk per dag zijn in het tweede geval daarom zesmaal zoveel bekistingen nodig. 7.2.3.c Combinaties van prefab- en in situ beton bij verdiepingsvloeren Bij de begane-grondvloeren is de traditionele bekisting vrijwel overal vervangen door prefabbetonvloeren. Ook bij verdiepingsvloeren is de bekisting steeds meer verdrongen door prefabbeton. Dit zijn de zogenoemde bekistingsplaatvloeren die het storten op tafelbekistingen voor een belangrijk deel hebben verdrongen, en een grote toepassing hebben gevonden voor verdiepingsvloeren in de woningbouw.

bestaat uit een dunne gewapende of voorgespannen betonnen plaat met een dikte van 50 mm tot 60 mm, figuur 7.18, waarop de constructieve druklaag wordt gestort. De platen zijn voorzien van (uítstekende) wapening in de vorm van tralieliggers die dient als transportwapening en als vloerwapening. De platen doen dus dienst als ‘verloren’ vloerbekisting en zij maken naderhand tevens constructief deel uit van de vloer. De bekistingsplaatvloeren moeten worden ondersteund door onderslagbalken en stempels, op afstanden van dezelfde orde van grootte als onder een traditionele bekisting, maar kinderbalken en bekistingsplaten kunnen achterwege blijven, figuur 7.18. De platen worden koud tegen elkaar gelegd, waarbij aan de onderzijde de naad als een V-groef zichtbaar blijft. De platen zijn leverbaar in grote afmetingen, ook op maat (pasplaten) en in afwijkende vormen. ���

����� ����

�����

Figuur 7.18 Bekistingsplaatvloer

Een bekistingsplaatvloer, waarvoor de merknaam ‘Breedplaatvloer’ vrij algemeen is ingeburgerd,

9006950513_Boek.indb 117

03-06-2005 10:14:20

118

�������� ������������

������������� ��������

����������

���������� ����������

����������� ��������

���������� �������������

�������

Figuur 7.19 Tunnelbekisting

7.2.4 Tunnelbekisting De bekisting voor de tunnelgietbouwmethode bestaat uit een combinatie van vloer- en wandbekistingen in de vorm van een tunnel, vandaar de naam: tunnelbekisting. Door standaardisatie van ontwerpbreedte en -hoogtematen zijn in de loop van de tijd courante maten van tunnelbekistingen ontstaan. Figuur 7.19 toont een moderne tunnelbekisting met zijn onderdelen.

Knikschoren maken het mogelijk de wanden snel te ontkisten en de bekisting weer snel te stellen.

De bekiste breedtemaat blijft dan altijd gelijk en hoeft niet telkens opnieuw te worden ingesteld. Om boven in de hoeken de benodigde ruimte voor het ontkisten te verkrijgen, heeft bijna iedere fabrikant zijn eigen oplossing bedacht. Een tunnelbekisting kan ook worden samengesteld uit standaardsysteembekistingsschotten, met toevoeging van speciale accessoires, figuur 7.20. Bij het op hoogte stellen wordt de tunnelbekisting op spindels, figuur 7.19, tot de juiste hoogte afgelaten en blijft daarbij noodzakelijkerwijze vrij van de vloer; dit is ook nodig voor het ontkisten. ��� ���

��������

���

Figuur 7.20 Accessoires bij tunnelbekistingen

9006950513_Boek.indb 118

03-06-2005 10:14:21

7 GIETBOUW 119

������ ���

������������������� �����������

�����

���� ������� ����� ������

���

������ ������ ������ ����





� � � � � � � � � �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ��

����������� ����������������������� ���������������������������� ���������������� ��������������� ��������������� ��������������������������� ������������������������� ���������������� ��������������� �������������� ������������������������� �������������������� ������������ ����������� ��������� �������������������� ������� �������������������� ���������� ���������������������������

����������������������������������������������������������������������� ����� ��� ���� � ���� � ���� � ����� ��� ���� � ���� � ���� � ����� ���� ���� � ���� � ���� ������ ���� ���� � ���� ��� ���� � ������ ���� ���� � ���� � ���� ����� ��� ����� � ���� � ���� � ����� ��� ���� � ���� � ���� ����� ��� ���� � ���� � ���� ����� ��� ���� � ���� � ���� ����� ��� ���� � ���� � ���� � ����� ���� ���� � � � � ����� ��� ���� � ���� � ���� ����� ��� ���� � ���� � ����� ����� ��� ���� � ���� � ����� � ����� ��� ���� �� ���� � ���� ����� ����� ���� � ���� � ���� ������ �� ���� � ���� � ����� ���� ����� ��� ���� � ���� � ���� � ������ ���� ���� � ���� � ���� ������ ���� ���� � ���� � ����

�� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ��

���������������� ��������������� ������������ ����������� ������� ���������� ��������������������������� ��������������� �������������� ����������������� ����������������

������ ������ ����� ����� ����� ����� �����

�������

��� ��� ��� ��� �� ��� ���

����� ���� ���� ���� ���� ���� ����

� � � � ���� � �

��������������������

���� ���� ���� � ���� ���� ����

� � � � � � � ��� ��� ��� ���

�������

���� ���� ���� � ���� ���� ����













���������������� ���

����������� � � � �

� �

�����������������

Figuur 7.21 Ploegbezetting binnen een dagcyclus

Er is ter plaatse van de wanden dus altijd een opstorting (kim) nodig. De merken voor de juiste hoogte worden gewoonlijk afgeschreven op de kim. Een tunnelbekistingssysteem wordt gecompleteerd met randbekistingen voor de vloeren en kopschotten voor de wanden en met de nodige werksteigers, veiligheidsleuningen en de verwarmingsinstallatie. Na het ontkisten moet de tunnelbekisting worden uitgereden om door de bouwkraan te kunnen worden opgepakt en verplaatst. Voor het uitrijden heeft bijna elke fabrikant zijn eigen speciale mechanismen ontwikkeld. Typen tunnelbekisting Er zijn drie typen tunnelbekisting: 1 hele tunnelbekisting; 2 tunnelmoten; 3 halftunnelbekisting.

9006950513_Boek.indb 119

1 Hele tunnelbekisting Een hele tunnelbekisting, ook wel voltunnelbekisting genoemd, is per cyclus het minst arbeidsintensief en wordt dan ook het meest toegepast. Vanwege het grote gewicht zijn echter relatief zware bouwkranen nodig. Het aantal handelingen per dagcyclus is teruggebracht tot een minimum, waardoor een kleine ploegbezetting mogelijk wordt, figuur 7.21. Voor een tussenwand aan het eind van een dagcyclus is er in principe een volledige tunnelbekisting extra nodig. Uit kostenoverwegingen vervangt men de extra tunnel ook wel door een eindwandbekisting die dan de volgende dag moet worden vervangen door een tunnelbekisting. Dit kan echter problemen veroorzaken met de maatvoering en het vergt ook extra arbeid en kraantijd. Voor een eindwand of een dilatatiewand is altijd een extra enkelzijdige wandbekisting nodig.

03-06-2005 10:14:23

120

��������������� ��������������

������������� ����������

���������� ���������� ���

Figuur 7.22 Tunnelmoten

2 Tunnelmoten Op zoek naar arbeidsbesparing en productieverhoging werd tunnelbekisting ontwikkeld door een voltunnelbekisting in tunnelmoten te verdelen, figuur 7.22. Een aantal tunnelmoten dat achter elkaar wordt geplaatst, vormt een volledige tunnelbekisting. Door bijplaatsen of weglaten van moten kan de lengte worden aangepast aan grotere verschillen in woningdiepte. Er zijn verschillende oplossingen bedacht voor het snel en eenvoudig koppelen van de tunnelmoten. Het belangrijkste voordeel van de tunnelmoten ligt echter in de beperking van het transportgewicht per eenheid, waardoor met een lichtere bouwkraan kan worden volstaan. Het aantal kraanbewegingen per dag, en dus de kraanbezetting, is echter groter. 3 Halftunnelbekisting De halftunnelbekisting bestaat uit twee halve tunnels die elk weer bestaan uit een wandbekisting en een gedeelte vloerbekisting, figuur 7.23. De halftunnelbekisting is in zekere mate geschikt voor variaties in de breedte van de woningbeuk.

9006950513_Boek.indb 120

Met twee paar halve tunnels van verschillende breedte kunnen door combinatie al drie verschillende tunnelbreedten worden samengesteld. Met tapse inzetstukken kunnen ook wigvormige beuken worden gerealiseerd, zoals deze voorkomen in gebogen bouwblokken. Het geringere gewicht per eenheid maakt een lichtere bouwkraan mogelijk, het aantal kraanbewegingen daarentegen wordt verdubbeld. Door een halftunnelsysteem toe te passen in plaats van een hele tunnel, kan een groot aantal van de woningontwerpen eenvoudig worden gerealiseerd. Door tussenpanelen te gebruiken kunnen er ook verschillende traveematen (beukmaten) worden gemaakt; door schuine tussenpanelen toe te passen is een schegvorm in de plattegrond mogelijk. In gevallen dat de bovenwapening in de vloer doorloopt, hoeft slechts een halve in plaats van een hele tunnel te worden bijgeplaatst. Door halve tunnels doosvormig te laden kunnen de transportkosten omlaag worden gebracht.

03-06-2005 10:14:24

7 GIETBOUW 121

������������ �������������������

����������

����������

���������� �������������

Figuur 7.23 Halve tunnel

7.3 Ontwerpen van een woningcasco in gietbouw Een stedenbouwkundige opzet bestaat in de meeste gevallen uit een aantal woningblokken, figuur 7.24. De vorm daarvan kan zeer divers zijn. In vrijwel alle gevallen hebben we te maken

met speciale blokbeëindigingen, sprongen in horizontale of verticale zin en dilataties. De gietbouw biedt hierbij veel mogelijkheden. Bij gietbouwprojecten moet er goed op worden gelet dat de locatie voldoende ruimte biedt voor het manoeuvreren van de (relatief grote) bekistingselementen; met name de hele en halve

Figuur 7.24 Situatie woningbouwproject

9006950513_Boek.indb 121

03-06-2005 10:14:28

122

tunnelelementen hebben veel ruimte nodig. In smalle straten met direct er tegenover weer bebouwing kan gietbouw moeilijk zijn. Wanneer er haakse hoekomgangen in het plan voorkomen, moet goed worden gekeken op welke wijze de bekistingsonderdelen kunnen worden gelost. Bij woningen met een inwendig hoogteverschil (split level) moet de bekisting worden opgedeeld en ook tweezijdig worden getrokken en gelost. Het gietbouwsysteem is in principe samengesteld uit ter plaatse gestorte platen en schijven. Balken zijn in het tunnelgietbouwsysteem over het algemeen niet mogelijk, omdat de daarachter liggende tunnelbekisting dan niet meer naar één zijde zou kunnen lossen. De standaardtunnelbekisting kan slechts een paar centimeter zakken bij het ontkisten. Bij een tafelbekisting is die speling weer iets groter; met een speciale tafelhaak lukt het nog wel om deze bekisting onder een niet al te hoge balk vandaan te krijgen. 7.3.1 Standaardmaten Het is aan te bevelen om bij het ontwerpen van woningen in gietbouw rekening te houden met de standaardmaten van bekistingsmateriaal. De breedte van de woning bepaalt de vrije overspanning van de vloerconstructie en de afmeting van de bekisting. De dikte van vloeren en wanden wordt voor een belangrijk deel bepaald door de eisen met betrekking tot de geluidwering.

De woningen kunnen ofwel bestaan uit één beuk van de volle breedte, waarbij de binnenmuren later in licht metselwerk of anderszins worden uitgevoerd, ofwel uit meerdere, meestal twee, kleinere ‘beuken’ die verschillend van breedte kunnen zijn. In het laatstgenoemde geval is de tussenwand tevens draagmuur en voorzien van deuropeningen. Met het oog op grote repetitie van de bekisting is het van essentieel belang dat de breedtevariaties in één project – als ze al niet te vermijden zijn – zoveel mogelijk tot deze twee beperkt blijven. Belangrijk is dat het ontwerp zo wordt gemaakt, dat tijdens de uitvoering geen of zo weinig mogelijk bekistingen behoeven te worden omgebouwd. Dit heeft consequenties voor de maatvoering en plaats van leidingen. Beukmaten wor-

9006950513_Boek.indb 122

den bij voorkeur vanuit de modulaire standaard gehanteerd (eenheden van 300 mm). Bij kleine overspanningen wordt de constructie niet volledig benut. Bij gelijkblijvende dikte van de bouwdelen kan door het aanpassen van de wapening of de betonkwaliteit economisch worden geconstrueerd. Met plaatselijke extra wapening kan de treksterkte van een constructieonderdeel worden vergroot. De betonkwaliteit die door de constructeur wordt gekozen is in de woningbouw minimaal B25. De stabiliteit van woningen wordt bij woningblokken meestal verkregen door de verbinding van wanden en vloeren. Aan bouwmuren kan indien gewenst een (eventueel geprefabriceerde) console worden aangebracht voor het dragen van balkon of galerij. 7.3.1.a Blokbeëindigingen Bij blokbeëindigingen in een woningblok wordt de eindwand (om economische redenen) dunner gemaakt dan de tussenwanden. Tegelijkertijd is deze wand (in verband met de stabiliteit) zwaarder gewapend dan de rest. Gaan we uit van een gelijkblijvende binnenruimte, dan wordt deze eindwand (vaak 160 mm dik) dus excentrisch geplaatst. 7.3.1.b Sprongen tussen woningen De praktische spronggrootte in de plattegrond en de hart-op-hartafstand van de centerpennen van de tunnelbekisting zijn van elkaar afhankelijk, figuur 7.25. Alleen wanneer de spronggrootte een geheel veelvoud is van deze afstand, kunnen de centerpengaten van de onderling verschoven

Figuur 7.25 Sprongen tussen woningen

03-06-2005 10:14:28

7 GIETBOUW 123

������� ���������

������� ���������



��������������������



�������� ���������

������������������ �����������������������

Figuur 7.26 Sprong door het verschuiven van de bekisting

tunnelbekistingen toch tegenover elkaar komen, figuur 7.26. De eenvoudigste oplossing is dan om de twee wandbekistingen ten opzichte van elkaar te verschuiven, figuur 7.26, en de twee wandvlakken die buiten de woningen vallen te bekisten met een houten bekisting van bekistingsplaat en baddinghout (de zogenoemde sprongbekisting). Dit verstoort de dagcyclus van het gietbouwproces namelijk niet. Omdat deze wandvlakken toch binnen de spouw van het te metselen buitenspouwblad vallen, is dit geen schoon beton en hoeft de bekisting niet te voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Dit geldt zowel voor wanden met, als voor wanden zonder spouw of dilatatie tussen de woningen. Om de houten schotten te kunnen stellen, zal meestal een hulpsteiger nodig zijn. Voor tunnelgietbouw geldt dat door gebruik te maken van halftunnelsystemen en speciale hulpstukken daarbij, bijna alle vormen mogelijk zijn. 7.3.1.c Andere variaties Gespiegelde woningplattegronden kunnen zonder probleem in de gietbouw worden gemaakt. In veel gevallen zijn immers de beuken volledig open zonder dwarswanden en dergelijke. Gebogen blokvormen waarbij taps toelopende woningplattegronden en gerende gevels ontstaan, figuur 7.27, zijn zoals besproken goed te maken met halve tunnels.

9006950513_Boek.indb 123

Verder kunnen in gietbouw worden gemaakt: • splitlevelwoningen, waarbij in de woningplattegrond een hoogteverschil wordt gemaakt dat met kleine steektrappen wordt overbrugd; • drive-in-woningen: de garage wordt in de onderste bouwlaag opgenomen en de woonkamer op de eerste verdieping; • overkragende gedeelten van een woning, waarbij de bovenverdieping (de verdiepingsvloer) uitsteekt boven de onderliggende verdieping. Hiervoor is extra wapening in de overkragende vloer nodig; • dilataties tussen woningen moeten ongeveer om de 40 tot 50 meter worden gemaakt om de spanningen op te vangen die ontstaan door temperatuurwisselingen. Hiervoor wordt meestal een constructie gemaakt van twee afzonderlijke wanden, al dan niet ankerloos uitgevoerd; • in een aantal gevallen is het nodig dat de overspanningsrichting van de vloeren in een woningblok wordt gewijzigd. In de gietbouw ligt het dan voor de hand om bekistingsplaatvloeren te gaan toepassen. Een nadeel hiervan is echter wel dat deze vloeren gedurende de verhardingstijd onderstempeld moeten blijven en de vloer later kan worden belast; • bij wisselende traveematen moet de bekisting worden aangepast; daarbij is het handig om rekening te houden met de standaardafmetingen van de bekistingspanelen. In de tunnelgietbouw vindt aanpassing plaats door middel van bekistingstussenstukken in de bekisting. Figuur 7.28 geeft twee voorbeelden van uitgevoerde projecten in verschillende plattegronden. 7.3.2 Constructieve samenstelling gietbouwcasco’s 7.3.2.a Wanden De woningscheidende wand wordt vaak als massieve wand uitgevoerd (dikte 210 of 230 mm). Steeds vaker wordt voor het verkrijgen van een betere geluidwering een ankerloze spouwmuur (120–80–120 mm) toegepast. Hiervoor zijn speciale bekistingsystemen ontwikkeld, zie paragraaf 7.2.1.a.

03-06-2005 10:14:29

124







������������� ����������������������������� ����������������������������������



����������������������� ������������������������������������� ��������������������������������



�������������������������� ����������������������������� ��������������������������� ��������������

�������������� ������������������������������������ ���������������������������������������� ��������������������

������������������������������������� ���������������������������� �������������������������������������������� �����������������������������������������������

� �



��������������� ����������������������������������� ���������������������� ����������������������������

�������������������� ������������������������������ �����������������������������

������������������������������������������������������������������������������ ������������������������������������������������������������������ �������������������������������

Figuur 7.27 Gebogen blokvormen

9006950513_Boek.indb 124

Bron: Gadon BV

03-06-2005 10:14:30

7 GIETBOUW 125



����������������������� �����������������������������������������



��������������������������������������������� ���������������������������������������

Figuur 7.28 Diverse mogelijkheden voor woningvormen

Meestal kunnen in het werk gestorte betonwanden in de woningbouw ongewapend blijven. Plaatselijk kan het nodig zijn om de woningscheidende wand als dubbele wand uit te voeren in verband met een gewenste dilatatievoeg in het woningblok. Binnenspouwblad Het is mogelijk om een in het werk gestort binnenspouwblad te maken. Tijdens de uitvoering is dan extra aandacht nodig bij de raam- en deuropeningen. Dit ter voorkoming van grindnesten. Scheidingswand Niet-dragende scheidingswanden binnen de woning worden slechts bij zeer hoge uitzondering in het werk gestort. Dragende scheidingswanden worden bij gietbouw meestal gestort vanwege de continuïteit van het uitvoeringsproces. 7.3.2.b Verdiepingsvloeren Gestorte vloeren zijn massief en kunnen (door de gewapende verbinding met de wanden) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van woningen. Er worden ook bekistingsplaatvloeren toegepast. Deze bestaan uit (standaard) 2,40 m brede gewapende elementen van 50 mm dik, waarop in het werk nog een laag beton (van 100 tot 150 mm) wordt gestort. Dit type vloer past qua karakter goed bij de gietbouwmethode en wordt daarom veel toegepast. Het eigen gewicht van betonnen vloeren is relatief hoog en is daardoor bepalend voor een groot deel van de benodigde wapening in deze constructies.

Bron: Gadon BV

7.3.2.c Combinatie wanden en vloeren (tunnelbekisting) Het grote voordeel van het combineren van de productie van wanden en vloeren door middel van zogenoemde tunnelbekistingen is te vinden in het hoge productietempo: • snelle en economisch aantrekkelijke uitvoeringsmethode, indien een seriematig effect al in het ontwerpstadium kan worden bereikt; • relatief korte aanlooptijd in de voorbereiding en een kort interval tijdens de uitvoering.

7.4 Constructieve veiligheid gietbouw 7.4.1 Stabiliteit De gangbare eengezinswoning in gietbouw, figuur 7.29, met betonkwaliteit B25 of hoger heeft geen afzonderlijke stabiliteitswanden nodig, figuur 7.30-1. Dat betekent dat er tijdens

Figuur 7.29 Voorbeeld gietbouwcasco

9006950513_Boek.indb 125

03-06-2005 10:14:31

126

�������������

������������������

�������������

���������� ����������

���������� ���������� ���������������������������



�������������������������



����������������������������������

Figuur 7.30 Woningcasco met spouwmuren en massieve bouwmuren

het productieproces van het casco volledig open beuken worden gemaakt zonder dwarswanden in de plattegrond. Woningblokken met massieve bouwmuren ontlenen hun stabiliteit aan de rotatiestijfheid van de knooppunten; de relatief dunne eindwanden hebben voor de stabiliteit geen functie, figuur 7.30-2. De eindwanden worden niet gewapend, behalve bij raam- en deuropeningen. In de meeste gevallen kunnen ook de bouwmuren ongewapend blijven, zoals bijvoorbeeld in het blok van twee woningen van figuur 7.30-2, waar het dus slechts om één bouwmuur gaat. Bij woningen met een spouwmuur, figuur 7.30-1, leveren de eindwanden de stabiliteit voor het hele blok. De eindwanden hebben daarvoor een bepaalde dikte nodig en ze moeten gewapend zijn. De bladen van de bouwmuur hoeven niet gewapend te zijn. Om langere blokken ten aanzien van de stabiliteit als geheel te kunnen bekijken, moeten enkele koppelankers in de spouwen worden aangebracht. Deze stabiliteitsankers worden ter hoogte van de verdiepingsvloeren bij de gevels aangebracht. Ze worden zodanig gedimensioneerd dat ze de optredende windbelasting in de lengterichting van het blok kunnen overbrengen en dat ze toch een nauwelijks meetbare invloed hebben op de geluidsisolatie van de spouw.

9006950513_Boek.indb 126

��������� ��������

Bron: Gietbouw Nieuwsbrief 3, 1997

7.4.2 Dilataties in gietbouw Voor het bepalen van de noodzakelijke dilataties in de betonconstructie (maximaal om de 40 meter) is het van belang te weten hoeveel tunnels er worden ingezet en hoe de stortvoegen worden aangebracht. Dilataties worden in de gietbouw gemaakt door plaatselijk een wand te verdubbelen. Dat kan in principe op twee manieren gebeuren: 1 door een tunnel te laten overstaan; dan hoeft de pas gestorte dilatatiewand niet zo sterk te zijn dat die de speciedruk kan opnemen van de te storten tweede dilatatiewand; 2 als de pas gestorte dilatatiewand wel als steun dient, moet die de speciedruk van de tweede te storten wand kunnen opnemen. Daartoe moet deze wand voldoende zijn gewapend en mag die pas ontkist worden als hij voldoende verhard is. De eerste wand kan ook worden gesteund door een spouwwandbekisting toe te passen.

7.5 Productie gietbouwcasco Op de bouwplaats moet rekening worden gehouden met de relatief zware truckmixers van de betonmortelcentrales. Bij het transport van betonmortel op het bouwwerk kunnen betonpompen een goede dienst bewijzen en een positieve bijdrage leveren aan de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats.

03-06-2005 10:14:32

7 GIETBOUW 127

Na het stellen van de bekisting met de bouwkraan en het aanbrengen van sparingen kan de wapening worden geplaatst en kunnen leidingen worden aangebracht. Daarna wordt het beton gestort. Afhankelijk van de organisatie is een stortploeg van twee tot vier personen nodig. Tijdens het storten moet worden vermeden dat beton van een te grote hoogte valt. Dit is om ontmenging te voorkomen. Het verdichten van het beton is noodzakelijk en gebeurt met trilnaalden. Hiermee verdwijnt een groot deel van de aanwezige lucht uit het beton. Ook dient erop te worden gelet dat de vereiste dekking op de wapening gedurende het storten behouden blijft. Onregelmatigheden in het betonoppervlak kunnen eenvoudig worden bijgewerkt. Bekistingen worden tegenwoordig steeds vaker door het uitvoerend bouwbedrijf gehuurd. Door een goede organisatie van de uitvoering kan het tijdelijk opslaan van bekistingen worden vermeden. Na gemiddeld dertien werkweken kan het casco van een serie woningen worden opgeleverd. Kraaninzet vindt steeds meer plaats op basis van huurovereenkomsten. Hierdoor hoeft de aannemer bij gietbouw geen hoge investeringen te doen. Ter vergelijking van het benodigde bekistingsmaterieel geven we in figuur 7.31-1 en 7.31-2 de bouwsnelheid van één respectievelijk twee woningen per dag, met inzet van wandbekistingen en breedplaatvloeren. Figuur 7.31-3 en 7.31-4 geven de bouwsnelheid van één respectievelijk twee woningen met inzet van tunnelbekisting. 7.5.1 Productieproces van een casco in tunnelgietbouw In zijn algemeenheid is de werkvolgorde in het productieproces van de tunnelgietbouw zoals in figuur 7.32 is aangegeven. Daarbij maken we onderscheid in zeven deelprocessen, figuur 7.31 tot en met 7.40. Per deelproces staat aangegeven welke hulpmiddelen bij dat deelproces nodig zijn en welk materieel of gereedschap wordt gebruikt. Per bekistingssysteem kan er in deze productieprocessen variatie te zien zijn; de strakke cyclus van 24 uur zien we echter vrijwel overal als prin-

9006950513_Boek.indb 127

cipe terug: in de ochtend ontkisten, de volgende beuken klaarmaken en aan het einde van de werkdag storten. We beginnen de bespreking met de demontage en het ontkisten. Demontage/ontkisten omvat, figuur 7.33, 7.34 en 7.36: 1 isolatiekappen verwijderen; 2 kimbekistingen lossen; 3 sparingsbekistingen lossen; 4 randbekistingen lossen; 5 veiligheidsleuningen verwijderen; 6 steigers verwijderen; 7 tunnelhelften ontkoppelen (indien van toepassing); 8 uitrijden tunnelbekisting (lossen); 9 kopschotten lossen. A1 Demontage/ontkisten op de vloer, figuur 7.33 De voorbereiding voor het ontkisten begint vroeg in de ochtend met het afkoppelen van de verwarmingsleidingen en het verwijderen van de afdekkappen die het verse beton hebben beschermd tegen afkoeling. Boven op de tunnels begint het ontkisten met het losmaken van de kim- en randbekistingen, de eventuele trapgatsparingen en andere aangebrachte voorzieningen. De trapgatsparingen dienen te zijn beveiligd voordat de tunnelbekisting wordt uitgereden. Aan de ‘achterzijde’ worden de randbekistingen weggenomen en de veiligheidsleuning neergeklapt, zodat de tunnelbekisting straks onder de vloer door kan worden uitgereden. A2 Demontage in de tunnel, figuur 7.34 Binnen in de tunnelbekisting worden de centerpennen en de bevestigingen van ingestorte voorzieningen losgemaakt. Eerst worden alle bouten verwijderd waarmee de verschillende voorzieningen zoals schroefhuizen, ankerrails en sparingen voor raam- en deurkozijnen zijn bevestigd; daarna volgen de centerpennen en de verbindingen van de kopschotten. De kopschotten aan de achterzijde worden ontkist en omgeklapt of verwijderd. Zware kopschotten dienen uit het oogpunt van zo gunstig mogelijke arbeidsomstandigheden met de bouwkraan te worden verplaatst.

03-06-2005 10:14:32

128

�����

�����

�����



���������������������������������������� ����������������

Werkmethoden bij gebruik van spouwwandbekistingen Omdat bij toepassing van het mechanische type spouwwandbekisting de beide betonwanddelen tegelijk worden gestort, is wandbekisting het meest voor de hand liggende systeem om samen met dit type spouwwandbekisting te gebruiken. Een set van twee standaardwandbekistingen en één spouwwandbekisting blijft bij elkaar. Een minimale inzet aan bekisting is dan het gevolg. Bij tunnelbekisting is echter een extra tunnel nodig om de laatste wand af te storten. Dit kan worden voorkomen door als tweede spouwwandbekleding het type ‘vast’ te nemen. N.B. Het maken van sprongen vraagt bij dit systeem extra voorzieningen aan de bekisting, omdat de centerpennen door beide betonwanden gaan. �����

�����

�����



������������������������������������������ ������������������



����������������������� ����������������������������

�����

�����

�����



��������������������������������������������� ������������������� ����������������



����������������������������������� ����������� �����

�����

�����



�������������������������������������������������������� ������������������

Figuur 7.31 Bouwsnelheid: één woning en twee woningen per dag

9006950513_Boek.indb 128

03-06-2005 10:14:33

7 GIETBOUW 129

���������������� ��������������� ��������������

�� � ������ ��������� ������

������ ��������

������������ ������������� ������������

���������������� ������ ������

�� ��������� �������� �� ������ ���������������

������������ ������������� ������������

�������� ���������

�� ������������� ��������������� ���������������

�� ��������� ���������

�� ������� ���������������

�� ������� �����

�� ������������� ���������������

�������� ���������

Figuur 7.32 Processchema voor het produceren van een betonnen woningcasco met tunnelbekisting

��

��������� ����������� ������������� ����

������������ ������������� ������������

�����

������������� �������������� ����������������

��������� ����������� ��������������

�����

����������� ������������� ����

���������������

����

��������� ����������� ������������

����

������������ ��������������

����

���� ��� ����

�����

��������������������� ������� ��������� ��������������� ���������������� ����������� ���������

������������ ����������� ��������

����

���������������

���������������

���������� �������������������������������������������������������� ������������������������������������������������

Figuur 7.33 Demontage/ontkisten op de vloer

�� ������������������� ������������������

�������� �������� ����� ����

����������

��������� ����������� ������������ ������ �������������� ����

�����

����������������������������

����

������ ���� ������������� ����

�����

����� ��������� ������������ �������

������ �����������

����

�����

����������������������������

����

�����

������ �������������

����������������������������

����

�����

��������������������� ������� ������������������������ ��������������� ���������������������������� ��������������������������������������������������� ����������������������������������������������������

���������� �������������������������������������������������������� ��������������������������������

Figuur 7.34 Demontage in de tunnel

9006950513_Boek.indb 129

03-06-2005 10:14:36

���� ��� ��� ���

��

���

��

���

��

���

��

���

��

���

��

���





















� �� �� �� �� �� �� ��

en zakt de hele tunnelbekisting op zijn wielen. Er is nu rondom ruimte tussen het beton en de tunnelbekisting.

��������������������

�������� �����������



�����������������

130

�����������

Figuur 7.35 Relatie tussen betontemperatuur en tijd (rijpheidsmethode)

Voordat verder kan worden ontkist, moet worden vastgesteld dat het beton voldoende is verhard. Hiertoe kan bijvoorbeeld de rijpheidsmethode dienen, figuur 7.35. Met een mechanische registratie of met behulp van een rijpheidscomputer wordt de ‘rijpheid’ van het beton vastgesteld. Bij het behalen van een bepaalde (van tevoren vastgestelde) rijpheid mag de constructie worden ontkist. A3 Lossen tunnelbekisting, figuur 7.36 Zodra de rijpheid van het beton voldoende is, worden de hoogtespindels gelost en wordt de tunnel mechanisch in doorsnede verkleind. Daardoor worden de wanden naar binnen getrokken

�� ��������� ������������

��������� ������������� ���������������� ����

�����

�������� ����������� ������������� ����

�����

����������� ���������� ������������� ����

�����

Bij het ontkisten wordt de belasting die tot dusverre op de bekisting rustte, overgedragen op de betrokken betonconstructie. Dit moet geleidelijk, evenwichtig en zonder schokken gebeuren. Ontkisten moet met overleg worden gedaan. Gebruik van grof geweld met koevoeten, dommekrachten of andere mechanische hulpmiddelen, waarmee grote plaatselijke krachten kunnen worden uitgeoefend, wordt ontraden. De reparatie van de beschadigingen aan het betonoppervlak kost meer dan men aan tijd denkt te winnen. Bij moeilijkheden kan men beter gebruikmaken van brede houten wiggen om de bekisting van het betonoppervlak te scheiden. De goede keuze en het juiste gebruik van een doelmatig ontkistingsmiddel bevordert een vlotte ontkisting. Het is van belang dat door een goede behandeling niet alleen het beton wordt beschermd, maar ook de bekisting zo veel mogelijk wordt gespaard. Bekistingspanelen moeten hun oorspronkelijke vorm en afmetingen blijven behouden en de randen moeten in goede staat blijven.

���������� ��������� ����

�����

������������ ������ ����

�����

����

������ ������������� ������������� ����

���������������

����������� ������� �������������

����

����

����� ��������� ������������� ����

���������������

������ ������������� ������������� ����

���������������

��������� ������������� �����

���������������

��������� ��������� ������� �����

������������� �����������������������

��������������������� �������������� ������� ��������������� ��������� ��������������������������������������

����������� ������������� ������ �����

�����

������ ����� ��������

������������ �� ����������������������������������������������������������������������� �� ���������������������������������������������������������������������������������������������� � ���������������������������������������������������������� �� �������������������������������������������������������������������������������������������� �� ���������������������������������������������������������������

Figuur 7.36 Lossen tunnelbekisting

9006950513_Boek.indb 130

03-06-2005 10:14:37

7 GIETBOUW 131

Om schade te voorkomen moeten de mensen van de bekistingsploeg de panelen, stempels en andere onderdelen niet laten vallen, maar neerlaten met hulp van mankracht of met behulp van touwen, takels of andere hulpmiddelen. Constructies die reeds bij het ontkisten een groot deel van hun uiteindelijke belasting te dragen krijgen, zoals daken en bogen, moeten extra zorgvuldig worden ontkist. Door kruip van het jonge beton kunnen bij vroegtijdig ontkisten van deze constructies relatief grote vervormingen optreden. Verplaatsbare steigers in allerlei vormen kunnen worden toegepast om de veiligheid en de snelheid van het ontkisten te bevorderen. De tunnelbekisting moet hierna met de hand of mechanisch naar buiten worden gereden voor het transport met de bouwkraan. De vloerrand moet tijdens dit uitrijden blijvend zijn beveiligd. De centerpenconussen kunnen nu worden verwijderd en de conusgaten worden afgedicht met in te lijmen betonnen proppen onder andere ter voorkoming van geluidlekken tussen de wonin-

�� ����������� ������ ����

������ ����� ��������

�������� ���������������

��������� ���������� �������������� ����

gen. De betonwand wordt nagelopen op grove gebreken en zonodig bijgewerkt. Blijkt bijvoorbeeld een elektriciteitsleidingbuis te zijn volgelopen met betonspecie, dan wordt deze meteen in het nog jonge beton vrijgehakt en vervangen, waarna de reparatie glad wordt afgewerkt. A4 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op nieuwe werkplek, figuur 7.37 De tunnelbekisting wordt met uitgedraaide hoogtespindels tijdelijk op een geschikte plaats op het bouwterrein geparkeerd voor het ontdoen van specieresten, het inoliën met ontkistingsolie en het programmeren met de eerste in te storten voorzieningen zoals zakeinden met inbouwdozen voor de elektrische installatie. Hierbij is voorzichtigheid geboden vanwege de aanwezigheid van stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid (met name ontkistingsolie) en de bodem. Het behandelen van de bekisting omvat: 1 kimbekistingen schoonmaken; 2 sparingsbekistingen schoonmaken;

���������� ������������ ������� ����

�����

�����

�����

�������� ������

����

���������������

���������� ����������� ������������� ����

�����

����� ��������� ��������� ����

�����

���������� ���������� ������������� ����

�����

����

�����

����

������� ��������� ������������� �����

���������������

���������� �������������� �����

�����

���������� �������� �������������� �����

�����

���������� ������������� ���������������� ����� ����

���������� ������������� ���������������� �����

���������� ������������ �����

��������������������� ������� ��������������� ������������������������ ������� ��������� ����������� �������������������

��������������� ��������� ��������

���������������������������� ������������������������������������������������ � ������������������ ���������������������������������������������� ������������������������������������ �������������������������

�������������������������������������

������������ �� ��������������������������������������������������� � ���������������� �� �������������������������������������������������

Figuur 7.37 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op nieuwe werkplek

9006950513_Boek.indb 131

03-06-2005 10:14:38

132

3 4 5 6 7

bekisting schoonmaken; kopschotten schoonmaken; beuken uitvegen; stelplaats schoonvegen; tunnelbekisting inoliën.

op de oorspronkelijke doorsnede brengen ervan door het uitklappen van de knikschoren. Daarna laat de bekistingsploeg de tunnelbekisting zakken door het indraaien van de hoogtespindels tot aan de merken die op de kimmen van de opstortingen zijn aangegeven. Dit indraaien van de hoogtespindels gaat vrij gemakkelijk en vereist minder lichamelijke inspanning dan het omhoog brengen van de tunnelbekisting door uitdraaien van de spindels; bovendien zijn de hoogtemerken beter zichtbaar. De voorzieningen in de wand zoals de centerpennen met lange conussen en eventuele deurkozijnen, moeten nu worden aangebracht voordat de naastliggende tunnelbekisting wordt geplaatst. Eventuele sparingsbekistingen voor raam- en deurkozijnen worden opgehaald bij een eerder gestorte wand, schoongemaakt, opnieuw ingeolied en gemonteerd op de tunnelbekisting. De benodigde wapening in de wand wordt aangebracht door de vlechter en de onderdelen voor de elektrische installatie door de elektricien – in het bijzonder bij onderaanneming – of ook wel door de bekistingsmonteur. Al deze zaken kunnen per wand anders zijn.

A5 Montage tunnelbekisting, figuur 7.38 De montage van de tunnelbekisting omvat, figuur 7.38: 1 veiligheidsleuningen plaatsen; 2 sparingsbekistingen aanbrengen; 3 instortkokers aanbrengen; 4 randbekistingen aanbrengen; 5 wapening aanbrengen; 6 kimbekistingen plaatsen; 7 steigers plaatsen; 8 tunnelbekisting afstellen; 9 centerpennen en conussen aanbrengen; 10 tunnelhelften koppelen (indien van toepassing); 11 kopschotten aanbrengen; 12 eindwanden sluiten. Het bekisten begint weer met het – met nog steeds uitgedraaide hoogtespindels – neerzetten van de tunnelbekisting op de juiste plaats en het

�� ������ �� ������ ��������

������ ������������

���������� �������������� ����������������

����

�����

�����

����

�����

�������� �������������� ����������� �������� ����

�����

��������� ������������ ��������������

���������� ������������� ��������������

����

�����

�������� �������������

����

�������� ��������� �������������� ����

�����

����� �������� ������������� ���������

���������� �����������

�����

�����

���������� ��������� ����������

���������� ������������ ����

�����

�����

�����

�����

����

����

�����

������ �������������

����

����

�����

���� ��� ����

����

����

�����

������ �������������

�����

�����

�����

�����

���������� ���������� �����

�����

���������� ������������ �����

���������������

��������������������� ������� ��������������� ������� ���������������������������������� ����������� ���������������������� ����������������

������ ����� ���� ������� �����

���������������������������� ������������������������������������� ������������������������������������������� ����������������������

Figuur 7.38 Montage tunnelbekisting

9006950513_Boek.indb 132

03-06-2005 10:14:39

7 GIETBOUW 133

Het is een goede gewoonte om alle in te storten onderdelen per afzonderlijke wand uit te tekenen en dagelijks de tekeningen voor die dag uit te reiken aan de bekistingmonteurs. Dit voorkomt vergissingen. Wanneer de tunnelbekistingen zijn geplaatst worden de kruisblokken aangebracht en worden de centerpennen doorgestoken en aangetrokken. Bij ‘tussentunnels’ kan de bovenste rij centerpennen worden weggelaten, bij eindtunnels niet. Bovenop de tunnelbekisting worden nu eerst de trapgatsparingen en andere grote in te storten onderdelen geplaatst; daarna kan de vlechter beginnen met het uitleggen van de wapeningsnetten en het uitknippen van de sparingen in de wapening. De vloerwapening wordt voorzien van de benodigde bijlegstaven en afstandhouders. Voor het op afstand houden van boven- en ondernet worden supportliggers toegepast. De elektricien plaatst de centraaldozen en de kegels en verbindt deze met leidingbuizen die met binddraad worden vastgezet aan het wapeningsnet. Omdat de leidingen tussen de wapeningsnetten liggen, is een goed samenspel tussen vlechter en elektramonteur van belang. Op veel bouwplaatsen zijn de betonstaalvlechters opgenomen in de tunnelploeg, en soms ook de elektriciens, hoewel er ook veel wordt gewerkt in onderaanneming. De bekisting wordt compleet gemaakt met de randbekistingen, de kimbekisting en de veiligheidsleuningen. Deze laatste dienen blijvend te functioneren in alle fasen van het productieproces.

��

A6 Storten, figuur 7.39 Het storten van beton omvat, figuur 7.39: 1 storten beton voor wanden en vloeren; 2 afwerken vloer; 3 afwerken kimmen. Het betonstorten begint als er een ‘dagproductie’ gereed staat van vier of vijf tunnelbekistingen; bij verdiepingbouw twee of drie per bouwlaag. Eerst worden alle wanden gestort en daarna in hoog tempo de vloeren. Afhankelijk van de buitentemperatuur en de gewenste verhardingssnelheid wordt de verwarming ontstoken vóór, tijdens of na het storten. Verdichten van beton De betonspecie wordt verdicht met verdichtingsapparatuur, meestal trilnaalden. Het verdichten van de betonspecie tussen en op de stalen bekistingen veroorzaakt veel lawaai. Binnen de tunneldoorsnede is in een dergelijk geval een geluidsniveau gemeten van 82 dB(A) tot 100 dB(A). Het dragen van effectieve gehoorbescherming is dan ook verplicht. De inwendige wrijving van de betonspecie loopt terug tijdens gebruik van trilapparatuur, (trilnaald, bekistingstriller, triltafel). De schuifspanningen die ontstaan door de wrijving tussen de grote korrels onderling en door de samenhang tussen de kleine deeltjes, worden overwonnen. Bij de samenhang tussen de kleine deeltjes speelt het water een grote rol. Bij een bepaalde hoeveelheid water kleven de korreltjes als het ware aan elkaar. Bij verhoging van het watergehalte wordt dit tenietgedaan. Het watergehalte moet daarom aan het betreffende trilprocédé worden

������� �����

����������������� �������������

����

������ �����

�������� ����

��������������������� ������� ������������������ ��������� ������������������

������ ����� ����

����������� �����������

���������� ���������� ������ ����

�����

��������� �������������

���������� ���������� ������ ����

�����

��������� �������������

���������� ���������� ������� ����

�����

��������� �������������

������� �����

�������� ������� ����

�����

������������ �� ������������������������������������������������������������������������������� �� ������������������������������������������������������������� �� ��������������������������������������

Figuur 7.39 Storten beton

9006950513_Boek.indb 133

03-06-2005 10:14:39

134

�� ����������������

�������� ���������� �������� ����

����������

���������� �������� ����

����������

���������� ������ �������������

���������� ������������� ����

����

�����

��������� �������

���������������

����

����������������

��������� ������������� ������� ����

���������� �������

�����

����

������������ ������� �����

������� ��������� ������������� ����

����

�����

�������� ������� ���������

�����

�����

��������������������� ���������

Figuur 7.40 Conditioneren gestorte betonspecie

aangepast. Te veel water doet de specie bij trillen ontmengen. Specie met een betrekkelijk lage watercementfactor biedt de mogelijkheid beton te vervaardigen met een hoge sterkte en dichtheid. Bij het trillen in lagen is het noodzakelijk de trilnaald iets in de voorgaande laag te steken om een juist contact tussen de lagen tot stand te brengen, met inachtneming van de bindtijd van het cement. Bij trillen komen de fijne delen in de buurt van de trilnaald en bij juiste toepassing van de apparatuur ook goed op de wapening, wat een reële bescherming biedt. Te lang trillen is dus onjuist. Verder biedt een goede korrelverdeling – vereist zowel weinig energie als minder water – de- mogelijkheid goede trilbeton te vervaardigen, zie ook NEN 3051. Vlak na het trillen moet worden opgepast voor de zogenoemde bleeding: het water scheidt zich af in de bovenste lagen en er kunnen scheurtjes ontstaan. Onder de wapening en onder grote grindkorrels kan zich lucht ophopen waar eerst water aanwezig was. Natrillen helpt dan wel. Binnen de juiste tijd (drie à vier uur na storten) kunnen de scheurtjes daardoor weer dichtvloeien. Door het gebruik van zelfverdichtend beton worden deze problemen goeddeels voorkomen. Toepassing van zelfverdichtend beton voorkomt ook de grote geluidbelasting die het trillen met zich meebrengt. Voor het op hoogte afwerken van de vloer wordt steeds minder een afreiconstructie gebruikt; de onderkanten van de kimbekistingen geven voldoende hoogtemaat om de betonvloer op het oog te kunnen afwerken.

9006950513_Boek.indb 134

Het betonstorten eindigt met het schoonmaken van de kubels en de trilnaalden en ander gebruikt gereedschap. A7 Conditioneren, figuur 7.40 Conditioneren omvat, figuur 7.40: 1 verwarming ontsteken; 2 zeilen sluiten; 3 wanden en dek schoonspuiten; 4 isolatiekappen aanbrengen. De gestorte betonspecie wordt afgedekt met warmte-isolerende afdekkappen die rechtstreeks op de kimbekistingen worden geplaatst, figuur 7.41. De randen van het zeildoek van de afdekkappen moeten goed op de vloeren aansluiten. De einden van de tunnelbekistingen worden afgesloten met zeildoek om de toegevoerde warmte zoveel mogelijk binnen te houden en ten goede te laten komen aan versnelde verharding van de betonspecie. De bouwplaats wordt opgeruimd. Zo nodig wordt de productie van de volgende dag al voorbereid, onder andere door het klaar�������������������

��������

����

��������������� �����������������������

Figuur 7.41 Warmte-isolerende afdekkappen

03-06-2005 10:14:40

7 GIETBOUW 135

leggen van de benodigde wapeningsnetten. Deze werkdag van maximaal acht uur wordt gevolgd door een verhardingstijd van ongeveer zestien uur, waarmee weer een 24-uurscyclus is

voltooid en de volgende kan beginnen. Ter illustratie van het voorgaande toont figuur 7.42 de productie van één woningcasco (twee beuken) per dag. Er kan dan worden gewerkt

�������������



������������� �������������������������� ����������������������



����������������������������������������������������������



�������������������������������������������������������� � ��

� ��

� ��

�� ��



�� ��



�� ��

�� ��

�� ��

�� �� ���





� �

� ���������������� �������������� � ������������ ������������



� �





�� ��

� ������������� � ���������������� �����������



� ����������������������� � ��������������



� ���������� � ���������������������

� ��������������� � ������������� ��������������

�������������������������������

Figuur 7.42 Productie van één woning per dag

9006950513_Boek.indb 135

03-06-2005 10:14:41

136



�������������

���������



����������������������������������������������������������



�������������������������������������������������������� � ��

� ��

� ��

�� ��

�� ��

�� ��

�� ��

�� ��

�� �� ���







�� ��

� �



� �



� �

� �

� ���������������� �������������� � ������������ ������������



� ������������� � ��������������� �����������

� ����������������������� � ��������������

� ���������� � ���������������������

� ��������������� � ������������� ��������������

�������������������������������

Figuur 7.43 Productie van twee woningen per dag

9006950513_Boek.indb 136

03-06-2005 10:14:43

7 GIETBOUW 137

met zowel op de begane grond als op de verdieping een tunnelbekisting, figuur 7.42-2. Ook is het mogelijk met twee tunnelbekistingen naast elkaar te werken die eerst de begane grond afmaken en daarna op de verdiepingsvloer worden opgesteld, figuur 7.42-3. In dit geval kan er met één sluitwand worden gewerkt. Het betreffende kraan- en ploegbezettingsschema is aangegeven in figuur 7.42-4.

7.5.2 Inzet van tunnelbekisting Het dagelijks te maken aantal woningen is enerzijds afhankelijk van de aard en de organisatie van het project, anderzijds van het aantal beschikbare tunnel- en eindwandbekistingen. Om een indruk te krijgen van de totale bouwtijd van woningen met een gietbouwcasco geeft figuur 7.44 de planning van de verschillende bouwfasen en de totale bouwtijd in werkbare dagen.

In figuur 7.43 wordt ditzelfde getoond voor een productie van twee casco’s (tweemaal twee beuken) per dag met inzet van totaal vier tunnelbekistingen. Figuur 7.43-4 geeft daarvoor de kraan- en ploeginzet.

7.5.3 Transport van tunnelbekisting Voor het transport van hele tunnelbekistingen kan men overwegen als hulpmiddel bij het hijsen de tafelhaak te gebruiken zoals vaak toegepast voor tafelbekistingen. De toepassingsmogelijkheden worden echter beperkt door het grote gewicht van de haak, hetgeen met de toch al zware tunnelbekisting kan leiden tot te grote kraanlasten. Bovendien is de haak nogal slap in

������������

��������������������������

�������

������������������������

���������

�������������������������

�����

����������������

������������ ������ ��������� ����������������������������� ���

���

���

���

���

���������������

� ������������

��������

�������������������������������������� ��������

������������������ ��������

��������

���������������������

���

��

���������

���

��

�����

���

��

�����������

���

��

���������������������

���

���������

��������

�� ���

������������������������������������� �

��

�������������������������������������

���

�������������������������

��

��������������������������������������������������������� Figuur 7.44 Schematische weergave van de bouwfasen bij gietbouw en een voorbeeld van de benodigde werkbare dagen Bron: Betonbank, Kenmerken

9006950513_Boek.indb 137

03-06-2005 10:14:45

138

zijdelingse richting en is de ontkiste tunnelbekisting maar weinig manoeuvreerbaar in de betondoorsnede. Een ander hijsmiddel is de zogenoemde triangel die het mogelijk maakt de tunnelbekisting met de bouwkraan op te pikken terwijl het zwaartepunt nog binnen het gebouw is, zodat er nog geen gevaar bestaat voor ‘dompen’, figuur 7.45-2. De triangel wordt niet veel toegepast. Hij is tamelijk zwaar en stelt speciale eisen aan de constructie van de tunnelbekisting.

zwaartepunt vastgemaakt en wordt de compensatiecilinder gevierd. Hierbij komt het zwaartepunt onder de kraanhaak buiten het gebouw te liggen. Hiermee kan de tunnelbekisting zonder gebruikmaking van zware transporthulpmiddelen toch uit de beperkte ruimte van de betondoorsnede worden gehaald, figuur 7.45-3. Ook wordt het uitrijden van de tunnelbekisting wel gedaan met behulp van een uitrijlier, figuur 7.45-1. Halve tunnelbekistingen, maar vooral tunnelmoten, kunnen voor het transport worden uitgereden met behulp van een uitrijsteiger. Deze uitrijsteiger steunt op een lagergelegen vloer. Door de driehoekige constructie klemt hij zich bij belasten vast in de betondoorsnede, figuur 7.46. De leuning kan zonodig tijdelijk worden weggeklapt.

Een andere mogelijkheid is met behulp van de compensatiecilinder en een viersprong. De tunnelbekisting wordt eerst met twee stroppen aangepikt en vervolgens naar buiten gereden voor het transport met de bouwkraan. Dan worden de derde en vierde strop achter het

�������������������





����������� ������������������

�������������������������������������� ������� �������������

� �



���������������������

������������������������������

������������������������������������������������������� ����������������������������������������� �����������������������������������

�������������������

������������

��������������������� ���������������������������������



������������������������ �����������������������������������������

� �



������������������������������������������ �������������������������������� ����������������������������������

Figuur 7.45 Gebruik van een triangel en van een compensatiecilinder

9006950513_Boek.indb 138

03-06-2005 10:14:46

7 GIETBOUW 139

Dit is een methode met duidelijk minder risico dan de hiervóór genoemde. Vooral bij hoogbouwprojecten is het toepassen van uitrijsteigers sterk aan te bevelen. Uitrijsteigers (verdiepingen) Op de verdiepingen wordt voor het naar buiten rijden van de tunnelelementen gebruikgemaakt van een uitrijsteiger. Deze steiger staat ‘op domp’ in de laag onder de tunnelbekisting, zie figuur 7.46. De uitrijsteiger bestaat uit twee of drie stalen jukken, die met het oog op de stabiliteit onderling gekoppeld dienen te worden door steigerbuizen, zie figuur 7.46. Op deze jukken zijn baddings vastgebout waarop een vloer van steigerdelen komt te rusten. Onder de baddings wordt diagonaal een steigerdeel bevestigd om schranken te voorkomen. Bij het ontkisten van grote elementen is het vaak noodzakelijk om de leuning van de steiger neer te klappen. In dat geval moeten nylon vangnetten aanwezig zijn om ongelukken te voorkomen. De eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de zijkant van een leuning te worden voorzien.

7.5.4 Verharding van het beton Zodra het beton is gestort en het oppervlak is afgewerkt, is voor de bouwplaatsmedewerkers het werk gedaan. Het onderdeel is tot zover gereed; de natuur moet daarna haar werk doen. Om echter binnen de gestelde tijd de betonkwaliteit te verkrijgen zoals die in het bestek en de voorschriften wordt omschreven, moet de natuur een handje worden geholpen. Anders gezegd: het chemisch proces dat het verharden van het beton eigenlijk is, moet men laten verlopen onder geconditioneerde omstandigheden. Het beton moet worden nabehandeld: mechanisch en thermisch. 7.5.4.a Maatregelen bij lage temperaturen Bij lage temperaturen moeten de volgende maatregelen worden genomen: 1 vóór het betonstorten moeten de bekisting, de wapening en de aansluitvlakken met het eerder gemaakte beton sneeuw- en ijsvrij worden gemaakt; 2 bij zeer lage temperaturen verdient het aanbeveling de wapening en de bekisting vóór te verwarmen door stoom of hete lucht onder de afgedekte bekisting te blazen; 3 het verse beton moet tegen afkoeling worden beschermd door een afdekking met bijvoorbeeld

��������������



���������������������������

������



�������������



���������������������

Figuur 7.46 Toepassing van een uitrijsteiger

9006950513_Boek.indb 139

03-06-2005 10:14:47

140

isolatiedekens. Met isolatiezeilen (twee lagen ‘noppenfolie’ die aan onder- en bovenzijde zijn beschermd door een stevig zeil) op latten of balken gelegd, geeft dit een luchtspouw die de isolatie nog verbetert, mits de lucht eronder stilstaat, figuur 7.41. Daarom moeten de randen goed worden afgedicht. Bovendien kan men stoom invoeren om de afkoeling nog meer te verminderen. Een bezwaar kan zijn dat de neervallende druppels condensaat zich aftekenen in het nog zachte betonoppervlak. Als dit ongewenst is, moet men niet te vroeg beginnen met het stomen. 7.5.4.b Isoleren van de bekisting Wanneer er kans is op vorst, is het – vooral bij metalen bekistingen – nodig om de bekisting zodanig te isoleren dat de temperatuur van de betonspecie niet daalt beneden 8 °C. Het vrije betonoppervlak kan worden geïsoleerd met isolatiedekens, noppenfolie, kunststofschuimplaten en dergelijke. Daarbij moeten de randen goed aansluiten zodat geen tocht ontstaat die het effect weer grotendeels teniet zou doen. Er mogen geen materialen worden gebruikt die gevoelig zijn voor vocht, zoals dekens van minerale wol. 7.5.4.c Verwarmen van het beton In bepaalde omstandigheden is de combinatie van vrijkomende bindingswarmte, het toepassen van verwarmd aanmaakwater en/of toeslagstoffen en/of het isoleren van de bekisting en het betonoppervlak niet meer toereikend om tijdig de benodigde kubusdruksterkte te bereiken. Enerzijds is een kubusdruksterkte nodig van minimaal 6 N/mm2, waarbij beton vorstbestendig is; anderzijds moet het beton voldoende aanvangssterkte hebben verkregen om ontkisten toe te laten. Om dit te bereiken moet onder zulke omstandigheden in het werk tijdens het verharden extra energie worden toegevoerd in de vorm van warme lucht of infraroodstraling. Om plaatselijke ‘verbranding’ te voorkomen mag de stoom- of luchtstraal nergens direct op het betonoppervlak of op de bekisting gericht zijn.

9006950513_Boek.indb 140

Warme lucht Warme lucht als verwarming is ‘schoon’, maar kan de betonspecie sterk doen uitdrogen. Vanwege de geringere warmte-inhoud van het medium is de benodigde volumestroom groot en moet worden gezorgd voor grote spaties en ruime doortochten. Stralingsverwarming Stralingsverwarming door gasverbranding in infraroodstralers kan onder andere gebeuren in de afgesloten ruimten tussen wanden en vloeren in de tunnels. De stralingswarmte wordt direct door het staal van de bekisting en het beton geabsorbeerd waardoor een snelle opname – en dus temperatuurstijging van het beton – mogelijk is. Door de brandveiligheidseisen wordt toepassen van gas als warmtebron binnen stedelijke gebieden steeds moeilijker. 7.5.5 Nabehandeling van het beton Voor de nabehandeling van beton geldt dat voor alle betonconstructies, behoudens toepassingen in milieuklasse 1, de eis dat beton moet worden nabehandeld totdat de druksterkte aan het oppervlak ten minste 50% van de vereiste voorgeschreven sterkte heeft bereikt (NEN 6722). In de uitvoering zijn de volgende maatregelen belangrijk: • het verse beton moet worden beschermd tegen van buiten komende nadelige invloeden. Zo moet, zoals besproken in paragraaf 7.5.4, het verse beton, afhankelijk van de weersomstandigheden, worden beschermd tegen afkoeling, zodat vorstinvloeden geen nadelig effect hebben op het verhardende beton. Dit moet worden gedaan totdat het beton een gemiddelde kubusdruksterkte heeft bereikt van ten minste 6 N/mm2, waarbij het vorstbestendig wordt geacht; • wanneer het regent moet het verse beton worden afgedekt, om te voorkomen dat het oppervlak wordt uitgespoeld; • het verse beton moet worden beschermd tegen uitdroging. Dit is zeer belangrijk voor de kwaliteit van het beton. Het verdampen van het water uit de verse betonspecie veroorzaakt het ontstaan van minuscule kanaaltjes in het beton, waardoor het poreus wordt en de beschermende werking die de betondekking heeft voor de wa-

03-06-2005 10:14:47

7 GIETBOUW 141

De eisen voor de nabehandeling staan vermeld in NEN 6722 Voorschriften Beton-Uitvoering (VBU 2002) en in de normatieve bijlage B. 7.5.6 Tijdstip van ontkisten De bekisting is ‘slechts’ een hulpmiddel dat geen deel uitmaakt van de uiteindelijke betonconstructie en moet dus te zijner tijd worden verwijderd. Er kan pas worden ontkist wanneer het beton voldoende sterkte heeft ontwikkeld en als er ook geen gevaar bestaat voor evenwichtsverlies (bijvoorbeeld door wind) of vormverlies. Bij lage luchttemperatuur moet het beton voldoende zijn afgekoeld om scheurvorming ten gevolge van grote plotselinge temperatuurverschillen (het zogenoemde schrikeffect) te voorkomen. Het tijdstip van ontkisten kan volgens de VBU 1988 worden bepaald met behulp van: 1 De kubusdruksterkte van het beton. 2 De verhardingstijd van het beton. 3 De rijpheidsmethode.

1 Kubusdruksterkte Bij deze methode wordt de aanwezige betondruksterkte, figuur 7.47, vastgesteld met behulp van één van de volgende proeven: • verhardingsproef volgens NEN 5988 of NEN 5989; • terugslagproef volgens NEN EN 206-1 (het gemiddelde van ten minste 30 waarden, met reductiefactor 2/3); • ultrasone metingen volgens NEN 8005 (uit

9006950513_Boek.indb 141

ten minste 30 waarnemingen met reductiefactor 3/4); • combinatie van de terugslagproef en ultrasone metingen (uit ten minste 30 gecombineerde waarnemingen, met reductiefactor 4/5). Verhardingsproef Voor de verhardingsproef worden ten minste drie (plus drie reserve) proefkubussen gestort met dezelfde specie, en behandeld op dezelfde wijze als het constructiedeel. De behaalde druksterkte wordt bepaald uit het gemiddelde van de resultaten van drie kubusdrukproeven. De overige methoden spreken voor zich, maar vereisen wel ervaring met betrekking tot de relatie tussen de gevonden waarden en de werkelijke sterkte van het beton in het werk. Niet-dragende bekistingen zoals wand- en kolombekistingen, mogen worden ontkist zodra de gemiddelde kubusdruksterkte ten minste 3,5 N/mm2 bedraagt en als er ook geen gevaar bestaat voor evenwichtsverlies (bijvoorbeeld door wind) of vormverlies. Ongewapende wanden die niet worden gekoppeld door vloeren, dienen direct na het ontkisten te worden geschoord. In overleg met de constructeur kan de wand worden uitgevoerd met zogenoemde omwaaiwapening, meestal in de vorm van stekeinden. Dragende bekistingen mogen pas worden verwijderd indien het beton voldoende is verhard, dat wil zeggen de door de constructeur voorgeschreven kubusdruksterkte heeft bereikt, met een minimum van 14 N/mm2; bovendien moet de veiligheidsfactor voor de belastingstoestand na het ontkisten ten minste 1,4 bedragen. De voor het ontkisten vereiste minimum kubusdruksterkte kan worden bepaald door een bere��� � ��� �����������

pening, kan worden verstoord. Uitdroging vindt niet alleen plaats bij zonbestraling, maar ook bij ‘open weer’ en vorst, omdat dan de relatieve luchtvochtigheid laag is, en bij wind, waardoor de ontwikkelde waterdamp direct wordt afgevoerd. Uitdroging kan worden voorkomen door afdekken met zeilen of kunststof folie, door nathouden of door behandeling met een ‘curing compound’, een afsluitende chemische vloeistof die geleidelijk verdampt zonder resten achter te laten. Afhankelijk van de omstandigheden en de vereiste betonkwaliteit moet dit soort nabehandeling tegen uitdroging twee tot zeven of zelfs veel meer dagen worden volgehouden. Voor opgaand werk kan dit betekenen dat onderdelen langer in de bekisting moeten blijven staan.

��



� �



�� ��� ������������

Figuur 7.47 Kubusdruksterkte

03-06-2005 10:14:48

142

kening. Wanneer echter bij dragende bekistingen de vereiste minimum kubusdruksterkte niet door berekening is bepaald, gelden de volgens VBU 1988 art. 8.5.4.3 bepaalde waarden, zie de tabel van figuur 7.48. Sterkteklasse

Vereiste minimale gemiddelde kubusdruksterkte f’cn

C12/15 18 N/mm2 C20/25 25 N/mm2 1 C28/35 33 N/mm2 C35/45 40 N/mm2 C45/55 47 N/mm2 1 C53/65 54 N/mm2 1 Volgens NEN 8005 Figuur 7.48 Vereiste minimale gemiddelde kubusdruksterkte bij het ontkisten (in N/mm2)

3 Rijpheid Het verloop van het verhardingsproces van beton is onderworpen aan zekere wetmatigheden. Onderzoek heeft aangetoond dat in jong beton de ontwikkelde druksterkte op een zeker tijdstip niet alleen afhangt van de cementklasse en de mengselsamenstelling, maar tevens van het temperatuurverloop tot dat tijdstip. Uit dit verloop is dan de op dat tijdstip bereikte of bij een geregeld temperatuurverloop op een later tijdstip te bereiken betondruksterkte te berekenen, waarvoor formules zijn opgesteld. Dit is de methode van de ‘Gewogen Rijpheid’. Er is apparatuur in de handel waarmee uit dit temperatuurverloop dat door een thermokoppel binnenin het beton wordt gemeten, de rijpheid rechtstreeks wordt berekend en geprint. In CUR-aanbeveling 9 wordt uitgebreid op deze materie ingegaan.

Bron: NEN 6722 (VBU 2002) tabel 6 (op basis van NEN EN 206-1)

2 Verhardingstijd Wanneer de aanwezige betondruksterkte niet als maatstaf wordt gebruikt, moeten voor gangbare grindbetonmengsels volgens de VBU 1988 artikel 8.5.5 de verhardingstijden worden aangehouden, zie de tabel van figuur 7.49. De aangegeven verhardingstijd moet worden verlengd met het aantal dagen dat de gemiddelde etmaaltemperatuur lager is dan + 4 °C. Deze methode geldt alleen bij verharding onder natuurlijke omstandigheden; wanneer de verharding kunstmatig wordt versneld door toepassing van verwarmde betonspecie en/of verwarmde bekistingen, kan deze methode voor het bepalen van het ontkistingstijdstip niet worden gebruikt.

Cementklasse

Klasse A Klasse B Klasse C

Zijkanten van balken wanden en kolommen

3 dagen 2 dagen 1 dag

Kwaliteitscontrole door rijpheidsmeting In de kwaliteitscontrole van verhardend beton is het meten van de rijpheid een geaccepteerde methode. Door voortdurende temperatuurmeting, gekoppeld aan een computer, wordt een nauwkeurige indruk verkregen van de rijpheid of sterkteontwikkeling van het beton. De computer stuurt het verwarmingssysteem aan, zodat de noodzakelijke ontkistingssterkte absoluut zeker en op tijd wordt gehaald. In het algemeen kan worden gesteld dat de werking van de rijpheidscomputer zo is dat elke tien minuten berekend wordt of de tot dan toe opgebouwde rijpheid en de nog op te bouwen rijpheid tot het moment van einde verhardingstijd (indien de verwarming op dat moment uit zou gaan) gelijk aan of meer is dan de aangegeven benodigde rijp-

Onderkanten van vloeren en balken met overspanning ≤3m

>3m

8 dagen 5 dagen 3 dagen

20 dagen 10 dagen 6 dagen

Figuur 7.49 Minimum verhardingstijd volgens VBU 1988 art. 8.5.5

9006950513_Boek.indb 142

03-06-2005 10:14:48

7 GIETBOUW 143

heid. Is dit het geval, dan wordt de verwarming uitgeschakeld. Voor het gebruik van deze methode is het een vereiste dat de betonsamenstelling niet wordt veranderd. De samenstelling heeft de volgende kenmerken: sterkteklasse B25, milieuklasse 1 met 320 kg/m3 hoogovencement klasse A, water/cementfactor ongeveer 0,53 en toepassing van grindkorrelgroep 4–32 mm. 7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco In deze paragraaf worden de volgende voorzieningen voor invulling van het casco besproken: 1 sparingen; 2 leidingwerk; 3 trapgatsparingen; 4 kleine sparingen en doorvoeren; 5 kabeldoorvoeren; 6 kim; 7 stortovergangen.

1 Sparingen De meest voorkomende sparingen in de woningwanden zijn deur- en raamsparingen. Deursparingenkomen voor bij woningen met twee of meer beuken en bij eindgevelwanden en sprongen, wanneer daar een deur in de zijgevel is opgenomen; raamsparingenkomen vaak voor in de eindgevels van woningblokken. Afhankelijk van de mate van repetitie kunnen de sparingsbekistingen worden uitgevoerd in hout of staal. Figuur 7.50 toont de dwarsdoorsnede van een sparing die men eenvoudig zelf op de bouwplaats kan samenstellen uit baddinghout en multiplex. In de praktijk blijkt dat de stijlen en dorpels van de sparingen in deze uitvoering zonder andere bevestiging over een aan de stelwand bevestigd U-profiel geschoven kunnen worden en dat aan de sluitwand het U-profiel niet nodig is. Hierdoor wordt het stellen uiteraard zeer vergemakkelijkt. Deze sparingsconstructie kan ook worden gebruikt voor het kopschot. In dit geval moeten de stelwand en de sluitwand wel beide van het U-profiel worden voorzien. Men laat dan ná het sluiten van de bekisting, maar vóór het aantrekken van de centerpennen, deze kopschotconstructie vanaf de stortsteiger over de U-profielen op zijn plaats glijden.

9006950513_Boek.indb 143

���������

�����������

������������� ���������������

Figuur 7.50 Sparingsconstructie van baddinghout en multiplex

Bij het ontkisten wordt het kopschot vastgehouden, zodat het niet naar beneden valt. Na het verwijderen van het eerste bekistingsschot trekt men het kopschot weer de stortsteiger op, waar het wordt schoongemaakt en geolied voor een volgend gebruik. De bovenbekisting voor het hellende vlak bij topwandbekisting kan op overeenkomstige wijze worden uitgevoerd. Met het oog op de arbeidsomstandigheden dient men de gewichten van al deze, meestal handmatig te verplaatsen bekistingsonderdelen beperkt te houden. 2 Leidingwerk Door de betrekkelijke eenvoud van aanbrengen is men gewend om tijdens het gietbouwproces veel leidingbuizen in te storten. Bij wandbekistingen kunnen dit zijn: • buizen voor elektriciteitsleidingen; • buizen voor telefoonleidingen; • buizen voor de centrale-antenne-installaties of datacommunicatie. Contactdozen zijn voorzien van twee schroefgaatjes, waardoorheen twee boutjes in de bekisting worden gestoken. De open zijde van de contactdoos wordt zo tegen de bekisting geklemd; de leidingen worden met een draadje tegen de bekisting aan getrokken. De techniek van het aanbrengen van wandcontactdozen en leidingen komt overeen met het aanbrengen van de hiervoor genoemde contactdozen.

03-06-2005 10:14:49

144

Leidingen voor drinkwater en voor de afvoer van vuil water worden niet ingestort, maar volgens voorschrift (in verband met mogelijke verstopping en/of bevriezing) vóór de wanden aangebracht en eventueel omkast. Er zijn systemen ontwikkeld waarmee leidingen en dozen eenvoudig zijn aan te brengen. Zadels en inbouwdozen zijn dan voorzien van breekpennen die bij het ontkisten afbreken. Deze techniek wordt ook wel toegepast voor het aanbrengen van schroefhulzen. 3 Trapgatsparingen Bij eengezinswoningen zal vaak een trapgatsparing moeten worden opgenomen. Die is meestal van staal gemaakt en wordt door de bekistingsleverancier geleverd. In verband met het ontkisten zijn trapgatsparingen vaak uit meerdere delen opgebouwd. 4 Kleine sparingen en doorvoeren De kleine sparingen en doorvoeren van leidingen in een betoncasco kunnen als openingen door de vloer of wand heen lopen of als nissen tot een deel van de (wand)dikte gaan. Voor het maken van dergelijke sparingen worden op de juiste plaatsen vullichamen (sparingkastjes of -blokken) van de gewenste afmetingen zorgvuldig op het contactoppervlak van de bekisting bevestigd, zodat tijdens het betonstorten het vullichaam niet van plaats of stand verandert. Ook dient het materiaal voor het vullichaam met zorg te worden gekozen, zodat het tijdens het betonstorten niet vervormt. Bij het ontkisten zijn er voor wat betreft het vullichaam twee mogelijkheden. Ofwel het vullichaam gaat met de bekisting mee van het beton af, waartoe uiteraard het vullichaam goed lossend moet zijn, ofwel het vullichaam wordt losgemaakt van de bekisting en blijft nog in het beton, om later – na het ontkisten – te worden verwijderd, eventueel voor hergebruik. In bepaalde gevallen laat men kokerlichamen van duurzaam materiaal (mantelbuizen) in het beton achter. Voor vierkante of rechthoekige kleine sparingen wordt vaak kunststofschuim (bijvoorbeeld polystyreenschuim) gebruikt, dat eenvoudig

9006950513_Boek.indb 144

tot de gewenste afmetingen wordt gezaagd en op de bekisting wordt genageld; na het ontkisten wordt het verwijderd. Vanwege het vrijkomen van schadelijke dampen dient men het uitbranden van schuim zoveel mogelijk te vermijden. Voor ronde kleine sparingen (doorvoeren) kan gebruik worden gemaakt van kartonnen kokers of van buizen (metaal of pvc). De warmtebestendigheid en vlamdovende eigenschappen kunnen factoren zijn bij de keuze van het materiaal. Voor de gasdichte doorvoering van leidingen en kabels wordt een aantal voorbeelden gegeven in NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties. 5 Kabeldoorvoeren Voor het water- en gasdicht en vuurbestendig doorvoeren van kabels zijn speciale kabeldoorvoeringen in de handel, bestaande uit in het beton in te storten doorvoerramen die met een tijdelijke vulling van polystyreenschuim in de bekisting worden opgenomen. Na het ontkisten wordt de hardschuimvulling verwijderd en naderhand worden de ramen gevuld met om de kabels klemmende passtukken. Zodra het mate-riaal in contact komt met vuur, zet het materiaal van de passtukken uit en dicht het zo de opening die ontstaat door het verbranden van de kabelmantels, af. 6 Kim Meestal worden bij het storten van de vloer ook de voorzieningen voor de kim van de bovenliggende verdieping meegenomen in het stortproces. Deze zijn nodig voor het stellen van de bekisting op de vloer, figuur 7.51. 7 Stortovergangen Bij het plannen van de materieelinzet voor een project waar met tunnelbekisting wordt gewerkt,

�������������������

�����������������������

���������������

Figuur 7.51 Prefab-betonnen kimblok in tunnelbekisting

03-06-2005 10:14:49

7 GIETBOUW 145

moet in een vroeg stadium een principekeuze worden gemaakt over de plaats en de wijze van uitvoeren van de stortovergangen. De eerste keuze betreft het aantal in te zetten tunnelbekistingen in relatie tot het aantal dat per cyclus volgestort gaat worden. Hierbij bestaan drie mogelijkheden: 1 het aantal tunnelbekistingen bedraagt één meer dan het aantal dat per dag gestort gaat worden, bijvoorbeeld inzet van vier tunnelbekistingen waarvan er drie worden gestort. Dit noemt men ook wel het werken met een ‘overstaande tunnel’; 2 het aantal tunnelbekistingen is gelijk aan het per dag te storten aantal; 3 een mengvorm van beide voorgaande mogelijkheden. 7a Werken met overstaande tunnel De voordelen van deze werkwijze zijn: • bij het uitwerken van de prefab-wapeningsnetten hoeft geen rekening te worden gehouden met de plaats van de stortovergangen. Het aantal merken netten wordt hierdoor beperkt; • de niet te storten tunnelbekisting kan al voor een deel worden voorbereid voor de stort van de volgende dag. Het grote nadeel van deze werkwijze is het feit dat de bekistingskosten door de inzet van de extra tunnelbekisting belangrijk hoger liggen. De plaats van de stortnaad dient bij voorkeur boven de laatste te storten wand te worden gekozen, zodat geen nabehandeling van de stortnaad aan de onderzijde van de vloer nodig is. De uitvoering van de stortnaad dient te geschieden met gebruikmaking van staand haringgraatstaal, om een goede verdichting van het aangrenzende beton te kunnen bereiken. 7b Werken zonder overstaande tunnel Bij het werken zonder overstaande tunnel dient vanzelfsprekend met twee eindwandbekistingen te worden gewerkt. In principe zijn twee uitvoeringswijzen van de stortnaad mogelijk: 1 de vloerovergang ter plaatse van de stortnaad als scharnier beschouwen; 2 in de detaillering van de wapening uitgaan van een doorgaande plaat.

9006950513_Boek.indb 145

Wanneer dat binnen de voorwaarden van het project constructief mogelijk is, zou men er aan kunnen denken de vloeren af te breken zoals is aangegeven in figuur 7.52. Bij een dergelijk afbreken past men dan in plaats van een dure tunnelbekisting een goedkopere wandbekisting toe. De volgende dag moet de tunnelbekisting dan wel goed aansluiten tegen een wand die is gemaakt met een wandbekisting. �������������



���������������



���������������������������



����������������������

Figuur 7.52 Vloerafbreking

7.6 Geluidwering Om geluidhinder tussen aan elkaar grenzende woningen zoveel mogelijk te voorkomen, dient de directe en indirecte geluidsoverdracht afdoende te worden beperkt. In het Bouwbesluit zijn minimumprestatie-eisen opgenomen, waaraan de geluidsisolatie van woningscheidende constructies moet voldoen. De prestatie-eisen voor geluidsisolatie van woningscheidende constructies tussen verblijfsgebieden van aan elkaar grenzende woningen zijn als volgt: • karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid Ilu;k: ten minste 0 dB; • isolatie-index voor contactgeluid Ico: ten minste 5 dB.

03-06-2005 10:14:50

146

Bouwsysteem Wanden Breedplaat Het werken met een overstaande tunnel is kostbaar als gevolg van de hoge huurkosten. De kostenfactor is ook de reden waarom het systeem van in het werk gestorte wanden gecombineerd met bekistingsplaatvloeren en een in het werk gestorte druklaag de voorkeur krijgt boven tunnelbouw. Dit geïndustrialiseerde productiesysteem van woningcasco’s wordt gerealiseerd in een vaste dagcyclus. Het keuzeproces en de uitwerking van de voorbereiding verlopen in een aantal vaste stappen: van grof naar fijn en weer terug naar grof. Als eerste een quick scan om te bepalen of gietbouw tot de te beoordelen bouwsystemen behoort. Dan een projectanalyse waarbij op projectniveau wordt bekeken

of gietbouw toepasbaar en rendabel is. Een nog gedetailleerder beoordeling volgt in de procesanalyse, waarbij optimalisatie van de uitvoering wordt bekeken: inzet van bekisting, ploegsamenstelling, afstemming externe belanghebbenden. Dit leidt tot de opzet van een dagschema waarin de drie bepalende elementen voor dit bouwsysteem zijn uitgewerkt: 1 vaste dagcyclus; 2 vaste ploeg; 3 vaste kraanactiviteiten. Vanuit dit dagschema kan de ruwbouwplanning worden opgesteld en vervolgens kan een overall-schema voor het beoordeelde project worden uitgewerkt. Daarmee zijn we weer op het (grove) projectniveau.

Figuur 7.53 Bouwsysteem Wanden Breedplaat

9006950513_Boek.indb 146

03-06-2005 10:14:52

7 GIETBOUW 147

��� ��������������� ���������������

����������

�������������

����� ���������������

�����������

�������� ���������

��������������� �������

met ribcassette-begane-grondvloer

Bron: Betonbank

��� ��������������� ��������������� �������������� ���������� ���������� ��������

���������������

�������� ���������

Figuur 7.55 Fundering massieve woningscheidende wand met combinatievloer

9006950513_Boek.indb 147

������������ ���������������� �������

�������������� ������������� ����������������

��������������������� ����������������� �����������������

��������������� ��������������� ���

Bron: Betonbank

�����������

Figuur 7.56 Aansluiting massieve woningscheidende wand op hellend dak

Figuur 7.54 Fundering massieve woningscheidende wand

��������������� �������

������������ �����

����������

������������ �����

������������� ���� �������������� ������

��������������������������������������

�������������� ����������

������������� ����

����������

��������� ������ �����������

Bron: Betonbank

Met enkelvoudige massieve wanden van ten minste 250 mm kan ruimschoots aan de eis van het Bouwbesluit worden voldaan. In de NPR 5070 – de praktijkrichtlijn waarin voorbeelden van wand- en vloerconstructies zijn opgenomen – is gesteld dat voor massieve woningscheidende wanden een minimale massa nodig is van 500 kg/m2. Onderzoek heeft aangetoond dat wanden met een dikte van 250 mm zelfs bij vervanging van 100% grind door menggranulaat voldoen aan deze eis. Indien speciale aandacht wordt besteed aan de uitvoering van de aansluitdetails, kunnen ook massief gegoten wanden met 230 mm dikte voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, zie de tabel van figuur 7.57. Figuur 7.54, 7.55 en 7.56 geven details van de woningscheidende wand die voldoen aan de eis van 0/+5 dB. In het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen (NPD, maatregel S407) wordt aanbevolen om de geluidsisolatie van woningscheidende wanden met 5 dB te verzwaren tot: • karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid Ilu;k: ten minste + 5 dB; • isolatie-index voor contactgeluid Ico: ten minste + 10 dB. In 2003 zijn de eisen van het Bouwbesluit voor de contactgeluidsisolatie met 5 dB aangescherpt. Dit heeft vooral voor de vloeren in woongebouwen consequenties, zie de tabel van figuur 7.58.

03-06-2005 10:14:54

9006950513_Boek.indb 148

Ilu;k > +0 dB / Ico > +5 dB

Bouwbesluit

zeer goed goed niveau Bouwbesluit matig slecht

III

Klasse I II III IV V

Comfortklasse

Bouwbesluit

II

III

210 mm C + Zdv 280 + 50 mm B

Ilu;k > +0 dB / Ico > +5 dB

> 750 A / 800 kg/m2

Massa

Ilu;k > +5 dB / Ico > +10 dB

Iu;k > +8 dB / Ico +15 dB

Niveau-eis

190 mm C + Zdv

210 mm C + Zdv

Figuur 7.58 Geluidweringsklassen vloeren (woongebouwen) volgens NEN 1070

250 mm

2 × 175 mm

2200 kg/m3

300 + 50 mm B

190 mm C + Zdv

Prefab (kanaalplaat)

300 mm

2 × 214 mm

Kalkzandsteen standaard

= in het werk gestorte verbinding tussen vloer en wand (gietbouw) C = mits constructief voldoende = cementgebonden dekvloer Zdv = zwevende dekvloer 1 Zie ook NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen. Hierin staan ook de genoemde massa’s voor wanden en vloeren.

A B

Comfortklasse plus

I

Klasse Omschrijving

Figuur 7.57 Geluidweringsklassen wanden volgens NEN 1070

250 mm

280 mm

Beton

Minimale wanddikte (woningscheidend)

Minimale vloerdikte betonvloer In het werk gestort1

> 525 kg/m2 (of ankerloos)

Ilu;k > +5 dB / Ico > +10 dB

Comfortklasse

II

Indicatie percentage gehinderden minder dan 5% 5–10% 10–25% 25–50% meer dan 50%

> 650

Ilu;k > +8 dB / Ico +15 dB

Comfortklasse plus

I

Massa

Niveau-eis

Omschrijving

Klasse

148

03-06-2005 10:14:55

7 GIETBOUW 149

��������� ������ �����������

��� ��� �� ��� ��������������� ���������������

�������������������������������������� ������������ �����

������������� ����

�����

�������������

������������� �����

����������

�����������

������������ ���������������� �������

�������������� ������������� ����������������

��������������������� ����������������� �����������������

��������������� ��������������� ��� �� ���

�������� ��������� ��������������� �������

Figuur 7.59 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende wand met ribcassettevloeren

Bron: Betonbank

��� ��� �� ���

���

�����������

Figuur 7.61 Aansluiting ankerloze woningscheidende wand op hellend dak

Bron: Betonbank

Figuur 7.59, 7.60 en 7.61 geven details van de woningscheidende wand die voldoen aan de verhoogde eis van + 5 dB. In gietbouwcasco’s is het goed mogelijk om te voorzien in een hoge geluidwering tussen de woningen. Een hoge geluidwering wordt verkregen bij de combinatie van: • zeer zware constructies (massa ten minste 500 kg/m2); • zware aansluitende vloeren, voorzien van zwevende dekvloer; • niet-star gekoppelde gevels en binnenwanden.

��������������� ��������������� ������������� ����

������ ����������

7.7 Detaillering afbouw gietbouwcasco

��������

���������������

��������������� �������

�������� ���������

Zoals in paragraaf 7.5 voor de stapelbouwcasco’s is getoond, kunnen ook de langsgevels van de gietbouwcasco’s op verschillende manieren worden samengesteld: • een houten binnenspouwblad en een gemetseld buitenspouwblad, figuur 7.62-1 en 7.63-1; • een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad en een gemetseld buitenspouwblad met spouwisolatie, figuur 7.62-2 en 7.63-2; • een betonnen binnenspouwblad en een gemetseld buitenspouwblad met spouwisolatie, figuur 7.62-3 en 7.63-3.

�����������

Figuur 7.60 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende wand met combinatievloer

9006950513_Boek.indb 149

Bron: Betonbank

03-06-2005 10:14:58

150

��������

�������� ���������������� �������������������� ������������������� ����������������� �������������������� ���������������� ������������� ������������

������ �������� ������������ ��������� ���������� ���������� ������

������������������ ����� ����������������������

������������ ������������

���������������� �������������������� ������������������� ����������������� �������������������� ����������������� ������������� ������������

������ �������� ������������ ��������� ���������� ���������� ������

����������������������

������������ ������������ ������������ ���������� ��������������

��������������

����������

���� ��� ��� ���

��������������� �������������������� �������������������� ����������������� ����������������� ����������� ����

��������������� ��������������� ���������� ���

��

���

��

��� ��� ��� ����� �������� ��������������������

���������� ����� ��������

������

���

������������������ �����

���

��

��

������

���������������� ��������������������

������������ ����������

���������� ����������

��������������

��������������

�����������

��

������

���

��������� ���������������������

���������������� ������ ��

����������������������� ����������������

����������������������� ���������������� ����������� �������������������

���

���������� ����������������

����������������� ���������������� �������������������

���������������� �������������������

�������������������� ��������������

��������������

���



��

���������������������� �������������������������

���



��

������������������������� ������������������������� ����������������

Figuur 7.62 Verticale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)

9006950513_Boek.indb 150

03-06-2005 10:15:00

7 GIETBOUW 151

�������� ���������������� �������������������� ������������������� ����������������� �������������������� ���������������� ������������� ������������

������ �������� ������������ ��������� ���������� ���������� ������

De kopgevels (eindgevels) worden ook hier meestal voorzien van een gemetseld buitenspouwblad met spouwisolatie. Bij toepassing van stucwerk kunnen de eindgevels op dezelfde manier worden afgewerkt als de langsgevels, figuur 7.62 en figuur 7.63.

7.8 Zorgaspecten gietbouw ���������������������� ������������ ������������

De gietbouw kent de volgende zorgaspecten: 1 kwaliteitszorg; 2 arbo-zorg; 3 milieuzorg.

��������������

��������������� ��������������� ������������

���

��

7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw Met betrekking tot kwaliteit wordt beoordeeld: • de oppervlakte; • betonmortel.

��� ��

���

�� ���������� ������������ ����� ��������

���

��

������

�����

����������

���������������

���������� ��������������

���������������

���������� ������������ ����� �������� ���������������� ������

���

��

����������������������� ����������������

���������������� ������������������� �������������������� ��������������

���



��

������������������������ ������������������������������������������

06950513_hfs07.indd 151

7.8.1.a Beoordeling oppervlaktekwaliteit De bepalingen van het STABU Standaardbestek Burger- en Utiliteitsbouw onderscheiden vier groepen betonoppervlakken: • groep 1: vooraf in de betonfabriek vervaardigd beton waaraan hoge visuele eisen worden gesteld; • groep 2: vooraf in de betonfabriek en/of op het werk vervaardigd beton waaraan normale visuele eisen worden gesteld. In het werk gestort beton waaraan hoge visuele eisen worden gesteld; • groep 3: vooraf op het werk vervaardigd beton waaraan minder hoge visuele eisen worden gesteld. In het werk gestort beton waaraan normale visuele eisen worden gesteld; • groep 4: in het werk gestort beton waaraan geen visuele eisen worden gesteld. Door middel van de tabel van figuur 7.64 wordt van de aannemer een bepaald resultaat verlangd en wordt een bepaalde prestatie gevraagd. Op welke manier de aannemer denkt deze te verrichten, wordt aan hemzelf overgelaten. Er zijn wel keuzeteksten opgenomen om in bijzondere gevallen aan te geven of de aannemer gebruik moet maken van: • bekistingen met houten delen; • bekistingen met bekistingsvlak van ruwhouten delen; • bekistingen met bekistingsvlak van geschaafde houten delen;

10-06-2005 13:33:52

152

��� �� ���

���

���

���

��� ���

���

���������������

��������������

�� ���



���� ��� ���

����

���������� ����������

�������������������������������

���������� ����������

����������� ����������������� ������������������� ��������������� ��������������������

��������� ����� ��������������

������������ ����� ��������������� ��������������������

����������� ��������������

���������������������������������������������������

��������������

��������������



��� ��� ���

��

���

���

���������� ���������� ��������������� ���������������

�������������

���������������������������������������������������������������������

���

��

���

���

���

��� ���

���

��������������

��������������

��� �� �� ��� ��� ��

���������� ����������



���

���������� ����������

������������ ��������������� ������������� ���������������������

����� �������������

��������������������������������������������������������������������

Figuur 7.63 Horizontale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)

• • •

bekistingen met glad plaatmateriaal; bekistingen met een profilering; bijzondere bekistingen.

In het projectbestek wordt desgewenst een keuze gemaakt uit deze keuzeteksten en wordt één van de oppervlakgroepen van toepassing verklaard. Wanneer de beoordelingstabel niet is opgenomen in projectbestekken volgens het STABU-standaardbestek, is de VBU-tabel van toepassing.

9006950513_Boek.indb 152

In de hiërarchie van de aanbestedingsstukken komen de voorschriften uit de norm na bestek en tekeningen. Geadviseerd wordt betonmortel af te nemen bij goedgekeurde (gecertificeerde) betonmortelcentrales. Deze gecertificeerde centrales staan namelijk voortdurend onder toezicht van certificatie-instelling BMC te Gouda, een onafhankelijk instituut, erkend door de Raad voor de Certificatie.

03-06-2005 10:15:03

9006950513_Boek.indb 153

≤ 2 mm Conform projectspecificatie

≤ 2 mm ≤ 5 mm Conform projectspecificatie

≤ 2 mm ≤ 7 mm Vellingkanten toepassen

Geen bijzondere eisen Niet opgenomen Niet opgenomen ≤ 50 mm2/dm2 ≤ 1500 mm2/dm2 Niet opgenomen Geen bijzondere eisen Geen bijzondere eisen Niet opgenomen

Betonoppervlak Kleur Variatie in kleur/grijstint Vlekvorming Luchtbellen plaatselijk Luchtbellen totaal Grindnesten Zandstrepen Kalkstrepen Aftekenen schroef- en spijkergaatjes

Vallen binnen overeengekomen tolerantie Ten hoogste 2 schaaldelen verschil Niet acceptabel Niet zichtbaar op 5 m en ≤ 50 mm2/dm2 Niet zichtbaar op 5 m en ≤ 1000 mm2/dm2 ≤ 50 mm2/dm2 Ten hoogste 1 per 10 m2 Niet acceptabel Conform projectspecificatie

Conform projectspecificatie ≤ 1 mm ≤ 1 mm

Conform projectspecificatie ≤ 2 mm ≤ 1 mm

Niet opgenomen ≤ 3 mm ≤ 1 mm

Vallen binnen overeengekomen tolerantie Ten hoogste 1 schaaldeel verschil Niet acceptabel Niet zichtbaar op 5 m en ≤ 50 mm2/dm2 Niet zichtbaar op 5 m en ≤ 300 mm2/dm2 Niet acceptabel Niet acceptabel Niet acceptabel Conform projectspecificatie

≤ 1 mm

Conform projectspecificatie schoonbeton ≤ 1 mm ≤ 1 mm Conform projectspecificatie

Klasse B2 volgens CUR-Aanbeveling 100

Conform projectspecificatie schoonbeton ≤ 1 mm ≤ 2 mm Geen eisen (bij niet-opgelegd patroon)

Klasse B1 volgens CUR-Aanbeveling 100

Geen bijzondere eisen ≤ 2 mm ≤ 3 mm Niet opgenomen

Klasse A volgens NEN 6722 (VBU 2002)

Bekisting Paneel/plaatpatroon Plaatnaden Elementnaden Minimum afmeting bekistingselement Afwerking centerpensparingen Bramen bij naden Plaatselijke doorbuiging, gemeten met rei van 400 mm Plaatselijke afwijking, gemeten met rei van 400 mm Vlakheid groot oppervlak, gemeten met rei van 2000 mm Hoeken, profilering, afwerking

Onderwerp

7 GIETBOUW 153

03-06-2005 10:15:03

9006950513_Boek.indb 154

Niet opgenomen Niet opgenomen

Voegen Voegwijdtevariatie loodrecht op vlak Voegwijdtevariatie evenwijdig aan vlak

Tolerantie ten hoogste 25% Tolerantie ten hoogste 30%

Ten hoogste 0,1 mm

Figuur 7.64 Beoordelingsklassen A volgens NEN 6722 en B1 en B1 volgens CUR-Aanbeveling 100

Niet opgenomen

Scheuren

Niet acceptabel Niet acceptabel Niet acceptabel Acceptabel indien de afwijking in lokale grijstint en vlekkerigheid niet meer dan 1 schaaldeel bedraagt ten opzichte van het omringende beton en het oppervlak net zo vlak is als het omringende niet-gerepareerde beton

Niet acceptabel

Geen bijzondere eisen

Geen esthetische eisen Geen esthetische eisen Geen esthetische eisen Geen esthetische eisen

Ten minste 95%

Klasse B1 volgens CUR-Aanbeveling 100

Niet opgenomen

Klasse A volgens NEN6722 (VBU 2002)

Onvolkomenheden Aftekening wapening of roeststrepen Aftekening stophout Aftekening afstandhouders Aftekening reparaties

Betonverwerking Vulling aansluitingen, naden en hoeken Aftekening stortnaden en stortonderbrekingen

Onderwerp

Tolerantie ten hoogste 25%

Niet acceptabel Niet acceptabel Niet acceptabel Acceptabel indien de afwijking in lokale grijstint en vlekkerigheid niet meer dan 1 schaaldeel bedraagt ten opzichte van het omringende beton en het opervlak net zo vlak is als het omringende niet-gerepareerde beton Ten hoogste 0,1 mm

Niet acceptabel

100%

Klasse B2 volgens CUR-Aanbeveling 100

154

03-06-2005 10:15:03

7 GIETBOUW 155

21

Betonwerk

21.00

Algemeen

21.00.60

BOUWSTOFFEN ALGEMEEN 01 KEURINGSGEGEVENS BETONSPECIE Van betonspecie waarvan de sterkteklasse is voorgeschreven moeten voor elk te storten onderdeel de volgende gegevens worden verstrekt: – het consistentiegebied – soort en klasse van de cement – aard van de toeslagmaterialen 02 BETONMORTEL (BRL 1801-95) Nationale Beoordelingsrichtlijn. Betonmortel. (stationaire en mobiele betoncentrales)

21.50

IN HET WERK GESTORT BETON

2150.10-a

IN HET WERK GESTORT BETON, BETONMORTEL 0. IN HET WERK GESTORT BETON Niet-bekiste oppervlakken vlak onder de rei afgewerkt. Vlakheidstolerantie niet-bekiste oppervlakken: 1. BETONMORTEL (NEN 5950+C92) Mortelcentrale: 2. Betonsterkteklasse: B 25. Milieuklasse: 2. Aard van de constructie: gewapend. Volumieke massa (kg/m3): Consistentiegebied 1. Maximale watercementfactor Cement: portlandvliegascement (NEN 3550+C95). CEM II Licht toeslagmateriaal (BRL 250/02): Grof toeslagmateriaal na overeenkomst (NEN 5905-88): Gebruik 20% beton- of menggranulaat als grindvervanger: Vulstof Hulpstof Grootste korrelafmeting (mm): Minimaal cementgehalte: overeenkomstig tabel 3. Karakteristieke splijttreksterkte 4. STORTPLAN Stortplan, door de aannemer te verstrekken het stortplan moet de volgende gegevens bevatten: – de plaats van de stortvoegen aantal te verstrekken exemplaren: – ter goedkeuring – goedkeuring SKELET

.01

Figuur 7.65 STABU-specificatie betonmortel

9006950513_Boek.indb 155

03-06-2005 10:15:04

156

Het samenstellen van betonmortel bij gietbouw betekent voornamelijk het in de juiste mengverhouding doseren van de samenstellende materialen. Ook het transport naar het bouwwerk (in betonmixers) is een integraal onderdeel van het product van de betonmortelbedrijven. 7.8.1.b Kwaliteitszorg betonmortel We volgen nu de kwaliteitszorg bij de productie, het transport en de aflevering van betonmortel. Het bestek (de overeenkomst van aanneming) geeft de omschrijving van een betonmortel voor een bepaalde constructie, zie de STABU-specificatie, figuur 7.65.

Drukvastheid, milieuklasse, consistentiegebied en dergelijke zijn omschreven en overeenkomstig het NPW is rekening gehouden met duurzaam bouwen (portlandvliegas-cement en 20% menggranulaat). De bestelling wordt geplaatst bij een gecertificeerd betonmortelbedrijf. Het betonmortelbedrijf beschikt dus over een intern kwaliteitsbewakingssysteem. Dit houdt in dat het betonmortelbedrijf moet beschikken over een bepaalde laboratoriumuitrusting en dat gekwalificeerd personeel aanwezig moet zijn, zodanig dat de keuring en controle volgens NEN 5950 Voorschriften beton - Technologie kan plaatsvinden. Het transport van de betonmortel kan op verschillende manieren plaatsvinden, zie NEN 3502 Levering van beton door betonmortelbedrijven. Truckmixers dienen binnen twee uur na het mengen of vullen geheel te zijn gelost. Elke aflevering dient vergezeld te gaan van een genummerde afleveringsbon (in duplo). Op de afleveringsbon dient vermeld te zijn: het leverende bedrijf, het adres van aflevering, de afnemer, de mortelspecificatie en het tijdstip van laden van de truckmixer op het betonmortelbedrijf. Bij elke aflevering wordt de afleveringsbon door de afnemer, en met name ook door of namens de directie, gecontroleerd op herkomst, de bestelde soort en de transporttijd. Als de controle in orde is bevonden wordt de mortel geacht te zijn goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 17.2 van de UAV. Van de levering en keuring wordt overigens ook door de directie aantekening gemaakt in het dagboek of weekrapport.

9006950513_Boek.indb 156

Met betrekking tot de regelgeving in het Bouwbesluit geeft het productcertificaat met de afleveringsbon aan dat de geleverde betonmortel (door middel van een verwijzing naar 5.11 en 6.11 van NEN 6720) voldoet aan het Bouwbesluit. Hiermee is de ‘kwaliteitscirkel’ voor wat betreft de betonmortel rond. Zie voor een volledig overzicht van producten en leveranciers de gids van nationale kwaliteitsverklaringen SBK. 7.8.2 Arbo-zorg gietbouw Uiteraard moeten de nodige basismaatregelen en voorzieningen worden getroffen, zoals onder andere: • sparingen dichtleggen; • kantbeveiligingen aanbrengen; • voldoende borging en stutten; • orde op werkvloer en steigers; • gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Gietbouw vergt veel bijzondere aandacht. Het is een snelle bouwmethode waarvoor vakmanschap en goed op elkaar ingespeelde mensen nodig zijn. Het bouwtempo ligt hoog: dragende wanden en vloeren worden in het algemeen in één dag gestort (tunnelgietbouw); ‘s morgens ontkisten, vervolgens de bekisting verplaatsen naar de volgende plaats; wapening aanbrengen en de bekisting afstellen; in de loop van de middag weer storten, zie paragraaf 7.5. Om de gewenste snelle ontkisting in de volgende ochtend mogelijk te maken worden de vers gestorte delen meestal ‘s nachts verwarmd. Er wordt gewerkt met grote elementen waarbij veel transport in korte tijd plaatsvindt. Bij elke systeembekisting behoren de nodige hulp- en omloopsteigers. Bij deze bouwmethode lopen de bouwplaatsmedewerkers dan ook een aantal risico’s. Als we kijken naar de ongevallen op de bouwplaats, komen nogal eens voor: • vallen van grotere hoogte (ernstige gevolgen); • ongevallen bij het hijsen; • kantelende bekisting bij montage, demontage en tijdelijke opslag tussen twee storts (parkeren);

03-06-2005 10:15:04

7 GIETBOUW 157



bezwijken van de bekistings- of hulpconstructie; • ongelukken als struikelen, bekneld raken, stoten, van hoogte vallend gereedschap, enzovoort. Het is overeenkomstig het Bouwprocesbesluit noodzakelijk om een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V- en G-plan) op te stellen. Werkoverleg met betrokkenen op de bouwplaats is bij uitstek het instrument om een goede afstemming te krijgen op het gebied van veiligheid en gezondheid op de bouwplaats. Veilig bekisten en ondersteunen begint op de tekentafel. Er moet niet alleen rekening worden gehouden met de sterkte van de bekisting, maar ook met het transport naar en op het werk. Ook de stabiliteit door middel van koppel- en schoorverbanden is belangrijk. Voetplaten moeten een zo groot mogelijk draagvlak hebben. Stempels moeten tegen wegschuiven of stoten deugdelijk worden vastgezet. Bekistingen worden met behulp van een bouwkraan getransporteerd. Uiteraard moet de bouwkraan aan de wettelijke voorschriften voldoen. 7.8.2.a Voorzieningen ten behoeve van de veiligheid Achtereenvolgens nemen we enkele te treffen voorzieningen door, ontleend aan documentatie van de firma Gadon beton- en bekistingstechniek te Waddinxveen: ◆ beveiliging op het tunneldek; ◆ uitrijvlonders begane grond; ◆ uitrijsteigers verdiepingen.

◆ Beveiliging op het tunneldek Het is noodzakelijk om aan de voor- en achterzijde van het tunneldek direct na het stellen van de tunnelbekisting een leuning aan te brengen. Vooral tijdens het leggen van de vloerwapening, het stortklaar maken en het storten zelf is er gevaar dat men van een tunneldek valt. Aan de zijkant van de tunnel is dat gevaar minder groot, omdat er immers naast de tunnel waaraan wordt gewerkt, vaak een ander tunnelelement staat waarvan alleen de wand wordt gestort. In verband met ontkisten en verplaatsen moet de leuning simpel en veilig aangebracht en verwijderd kunnen worden, figuur 7.66-2 en 7.66-3.

06950513_hfs07.indd 157

◆ Uitrijvlonders begane grond Bij het ontkisten op de begane grond worden de tunnelelementen op een uitrijvlonder gereden die zich vóór de bouw bevindt. Bij de gevelaansluiting kan de vlonder op de fundering worden onderstopt. Aan de andere zijde moet onderstopping op het maaiveld plaatsvinden. Hierbij moet voor een voldoende stijve en sterke constructie worden gezorgd. De vlonder moet zodanig stabiel en horizontaal liggen dat kantelen is uitgesloten. ◆ Uitrijsteigers verdiepingen Op de verdiepingen wordt voor het naar buiten rijden van de tunnelelementen gebruikgemaakt van een uitrijsteiger. Deze steiger staat ‘op domp’ in de bouwlaag onder de tunnelbekisting, figuur 7.66-3. De volgende veiligheidsvoorschriften moeten in acht worden genomen: • de jukken van een travee moeten onderling zijn gekoppeld; • de jukken naast de betonwand moeten met kettingen tegen uitwaaien zijn gezekerd. De onder- en bovenliggende vloer moet de belasting van de steiger op kunnen nemen, eventueel kan het grondvlak worden vergroot; • tijdens het plaatsen en verplaatsen kunnen schoren van jukken of bevestigingen worden beschadigd. De schoren worden zwaar belast en moeten daarom dus in orde te zijn. Schoren en bevestigingspunten moeten regelmatig worden gecontroleerd; • hardhouten klossen moeten goed vastgebout zijn; • bij het ontkisten van grote elementen is het vaak noodzakelijk om de leuning van de steiger neer te klappen. In dat geval moeten, om ongevallen te voorkomen, nylon vangnetten aanwezig zijn, figuur 7.66-2 en 7.66-3; • de eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de zijkant van een dubbele leuning en kantplank te zijn voorzien. Uitrijsteigers dienen uitsluitend met behulp van een viersprong te worden verplaatst. 7.8.2.b Parkeren en hijsen Ook bij het parkeren en bij het hijsen van bekistingselementen speelt de veiligheid een belangrijke rol.

10-06-2005 13:34:50

158



����������������������������������������� �������������������������������������





������������������������������������������ �������������������





� �

� �









� �

� �





������

��������������

����������� ������������



����������������



������������

Figuur 7.66 Steigerplan voor een hoogbouw

Tijdens het ontkisten en stellen kan de wandbekisting het eenvoudigste worden verankerd met een ketting aan een in de vloer gestorte haarspeld (trekkracht min 25 kN). Wanneer de wanden gedurende langere tijd of tijdens storm geparkeerd zijn, is een koppeling door middel van steigerbuis het meest stabiel, figuur 7.67. Om kantelen en dus ongevallen en schade te voorkomen zijn dergelijke voorzieningen noodzakelijk. Elementen tot een lengte van 3125 mm Zowel bij halve als bij complete tunnelelementen worden om de eindprofielen van het tunneldek hijsogen geschoven die bevestigd zijn aan een tweesprong of viersprong. De bouwkraan mag het element pas transporteren wanneer door de

9006950513_Boek.indb 158

Figuur 7.67 Koppeling met behulp van steigerbuis

03-06-2005 10:15:06

7 GIETBOUW 159

�������������������

Figuur 7.68 Viersprong

gaten van de hijsbalken en de corresponderende gaten in de eindprofielen van het element de borgpennen zijn aangebracht. Behoudens wat kleinere gedeelten worden alle tunnelelementen getransporteerd met een viersprong, figuur 7.68. Elementen met een lengte groter dan 3125 mm Bij het ontkisten worden de gekoppelde elementen voor de helft op de uitrijsteiger gereden tot het zwaartepunt onder de gestorte vloer uitkomt. Voor het hijsen wordt de bout van de hijsdriehoek door het bovenblad gestoken en aan de onderzijde geborgd met een vloerpen met een vleugelmoer, figuur 7.69. Ook de steigers worden getransporteerd met een viersprong. Op de steigerjukken zijn hijsogen aangebracht die alleen bij het hijsen boven de vloer uitsteken.

Figuur 7.69 Borging

9006950513_Boek.indb 159

Bij veel wind moet het werk worden gestopt. Niet alleen de situering (open terrein in het binnenland of langs de kuststrook, luwte van andere bebouwing) maar ook de hoogte waarop wordt gewerkt is van invloed op de wind. Het is onder alle omstandigheden onverantwoord om de werkzaamheden voort te zetten als windkracht 7 is bereikt (er rekening mee houdend dat per elke 10 m hoogte de windkracht met 1 toeneemt). 7.8.3 Milieuzorg gietbouw De milieuzorg bij gietbouw omvat: 1 energieverbruik; 2 duurzaam bouwen. 7.8.3.a Energieverbruik gietbouw Energie wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van het wapeningsstaal en het cement, voor het mengen van de specie, het transport (grondstoffen, specie, wapening en bekisting) en het verdichten met trilnaalden. De voorkeursaanwijzingen van het Nationaal Pakket Woningbouw – Duurzaam Bouwen (NPW) voor gietbouw stemmen overeen met die van stapelbouw. Verschil tussen het lijmen van kalkzandsteenelementen en het ter plaatse storten van beton zou men kunnen uitdrukken in de hoeveelheid energie benodigd voor de productie van één m2 woningscheidende wand. Voor kalkzandsteenelementen is dat 333 MJ/m2 en voor gietbouw 343 MJ/m2. De gebruikte hoeveelheid energie is niet alleen van belang vanwege de benodigde energiewinning, maar ook in verband

03-06-2005 10:15:08

160

met de bijbehorende uitstoot van schadelijke rookgassen (bron NOVEM). Evenals bij stapelbouw kunnen productieuitval en sloopafval worden hergebruikt. Gesloten zand- en grindputten kunnen worden heringericht. Op betonmortelcentrales en voor truckmixers wordt spoelwater gebruikt. Daarnaast zijn er specieresten na het storten. Steeds meer betoncentrales zijn in staat om spoelwater en specieresten opnieuw in het productieproces op te nemen. 7.8.3.b Duurzaam bouwen Het Nationaal Pakket Woningbouw – Duurzaam Bouwen doet de aanbeveling om in het kader van duurzaam bouwen zoveel mogelijk te werken met mergelarme cementen zoals hoogovencement of portlandvliegas-cement en grind te vervangen door minimaal 20% granulaten uit beton- en metselwerkpuin. In de gietbouw kan dit zonder meer worden uitgevoerd. Voor bepaalde toepassingen kan het grind zelfs volledig worden vervangen door menggranulaten: granulaatbeton. Dit kan bijvoorbeeld voor constructies die voornamelijk op druk worden belast en die zich in milde expositieomstandigheden bevinden. De betonvoorschriften voorzien nog niet in de aangepaste regels voor granulaatbeton. Daarom is eind 1997 CUR-aanbeveling 58 Menggranulaten in betonwanden voor bouwwerken in veiligheidsklasse 1 en 2 gepubliceerd. Hiermee wordt toepassing van granulaatbeton in dragende wanden van eengezinswoningen mogelijk. Het gebruik van granulaatbeton dient tijdig met de betoncentrale te worden overlegd; het kan voorkomen dat er niet altijd voldoende granulaat van voldoende kwaliteit op voorraad is. ▶▶ Duurzaam bouwen met inbegrip van het Nationaal Pakket Woningbouw wordt besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 5 Duurzaam bouwen

9006950513_Boek.indb 160

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Bekistingswijzer. VOBN. 2 Beton en Milieu; antwoord op de meest gestelde vragen. Vereniging Nederlandse Cementindustrie, 1996. 3 CUR-aanbeveling 9 Bepaling van de sterkteontwikkeling van jong beton op basis van de gewogen rijpheid. 4 CUR-aanbeveling 58 Menggranulaten in betonwanden voor bouwwerken in veiligheidsklasse 1 en 2. 5 CUR-aanbeveling 100 Schoon beton. Criteria voor de specificatie en beoordeling van betonoppervlakken. 6 CUR-rapport 2 Het verwerken van beton bij lage temperaturen. 7 CUR-rapport 7 Versnelde verharding van beton door verwarming. 8 Geluid en wonen; met gietbouw naar verhoogde geluidisolatie. Betonbank, 1998. 9 Gietbouwdetails geluidwering voor gietbouw in de woningbouw. VOBN. 10 Gietbouwgids 1998. Betonbank. 11 Gietbouwviewer, versie 2.0 (geautomatiseerd tekeningenbestand op cd-rom). Betonbank, 1998. 12 Holthuis, ing. J.H., Betonkwaliteit... hoe krijg je dat? 13 Handboek Bekistingen. STUBECO. 14 Woningbouwprojecten in betoncasco’s, deel Bouwsystemen. Betonbank, 1998. 15 Woningtypologie. Betonbank, 1998. Normen NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties NEN 3502 Levering van beton door betonmortelbedrijven NEN 5950 Voorschriften Beton – Technologie (VBT 1986) NEN 5988 Beton – Bepaling van de kubusdruksterkte – Verhardingsproef NEN 5989 Beton – Bepaling van de kubusdruksterkte – Verhardingsproef met temperatuurregeling NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995).

03-06-2005 10:15:09

7 GIETBOUW 161

NEN 6722 Voorschriften Beton – Uitvoering (VBU 1988) NEN EN 206-15978 Beton – Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit NEN 8005 Nederlandse invulling van NEN-EN 206-1 NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen – Voorbeelden van wanden en vloeren in steenachtige draagconstructies

9006950513_Boek.indb 161

03-06-2005 10:15:09

162

9006950513_Boek.indb 162

03-06-2005 10:15:09

8

Montagebouw prefab-beton ir. P. van Boom, ir. A. van Tol

Prefab-beton wordt in verschillende verschijningsvormen gebruikt op de bouwplaats. In de woningbouw is er vaak sprake van het gebruik van prefab-beton in losse onderdelen, als aanvulling op stapel- en gietbouw. Bij woningbouw is voor de uitvoeringswijze steeds de afweging tussen gietbouw, tunnelen, stapelbouw of prefab-casco aan de orde. De vloeren zijn vrijwel altijd van prefab-beton, tenzij er getunneld wordt. De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde kanaalplaten, PS-broodjesvloeren of (rib)cassettevloeren. De verdiepingsvloeren zijn van breedplaten of kanaalplaten. In de traditionele bouw worden de dragende wanden vaak gebouwd in kalkzandsteen, baksteen of in het werk gestort beton. Prefab-beton wordt in de traditionele bouw toegepast voor de elementen die in aanraking komen met de buitenlucht en extra duurzaam moeten zijn. Hierbij kan men denken aan balkons, galerijplaten, trappen en bordessen, lateien en banden voor metselwerk en lateien. Ook komt het voor dat de wanden als losse prefab-betonnen onderdelen worden geleverd. Sinds de jaren zestig zijn er ook prefab-bouwsystemen voor de woningbouw ontwikkeld. Hierbij wordt met prefab-betonnen elementen een groot deel van of zelfs een compleet casco samengesteld.

9006950513_Boek.indb 163

03-06-2005 10:15:09

164

Inleiding Prefab-betonnen constructies kennen een eigen detaillering. Dat geldt met name voor de toepassingen in de woningbouw. Het is noodzakelijk om deze detaillering vanaf het ontwerp te respecteren voor een efficiënte en betrouwbare constructie. De woningbouw is de laatste jaren aan een sterk toenemende regelgeving onderhevig. Soms is het moeilijk om bestaande systemen aan deze wijzigingen te laten voldoen. Door innovatie van de toeleverende industrie ontstaan echter ook weer nieuwe producten en systemen met voldoende mogelijkheden. Overwegingen bij de keuze voor prefab-beton Bij de keuze voor materiaal en bouwwijze spelen uitvoeringstechnische zaken een grote rol. Toepassing van prefab-beton in de woningbouw kan worden overwogen op basis van de volgende aspecten: 1 verhogen van de bouwsnelheid c.q. vervroegen van het tijdstip van (deel)oplevering. De uitvoering (montage) op de bouwplaats gaat sneller dan een traditionele uitvoering. Bij grotere series woningbouw is een snelle afronding van de ruwbouw echter niet altijd wenselijk vanwege de relatief lange termijn van de afbouwfase. Men zoekt dan naar bouwsystemen of bouwcomponenten waarmee de afbouw op de ruwbouw kan � � � � � � � � � �� �� ��

�������� ����������������� ���������������� �������������� ��������������� ��������������������������������� �������� ��������������� �������������������������������� �������������������������� ������� ���������������� �������

volgen als een treinstel van activiteiten. Om deze redenen ziet men overigens ook steeds vaker dat, vooral in de woningbouw, ruwbouw en afbouw worden geïntegreerd; 2 vereenvoudigen van de uitvoeringsmethode, of gedeelten van de productie buiten het kritieke pad van de uitvoering van een project houden. Een voorbeeld hiervan zijn de prefab-betonnen onderdelen die gebruikt worden bij een uitvoering met tunnelbekistingen: kimblokken en topgevels; 3 beperken van de activiteiten op de bouwplaats vanwege risico’s. Het voorspannen van vloeren gebeurt daarom zeer weinig in het werk en vrij vaak in prefab-beton. Zo kiest men er ook vaak voor om schoon beton als prefab-beton uit te voeren. Hierdoor voorkomt men het risico van afkeur op de bouw, waardoor het gehele bouwproces nadelig beïnvloed kan worden; 4 bijzondere eisen aan vormgeving, betonoppervlak, dichtheid of kwaliteit van uitvoering. Door het bouwen onder geconditioneerde omstandigheden kan de kwaliteit van prefabbeton veel groter zijn. De toepasbare betonsoorten in prefab-beton zijn ook veel ruimer voorhanden. Hierdoor zijn hogere sterkteklassen mogelijk, maar ook gekleurd beton en diverse toeslagstoffen. Door verschillende afwerkingen en bewerkingen is sierbeton in alle vormen mogelijk, maar ook door: • toepassing van zelfverdichtend beton; • de hogere kwaliteit van de bekistingen;





� � �

� �





� �







��

� � �� ��

Figuur 8.1 Toepassing prefab-beton in woningen

9006950513_Boek.indb 164

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

03-06-2005 10:15:10

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

• de constructieonderdelen op een andere zijde te storten dan de uiteindelijke situatie. Een voorbeeld hiervan is een balkonelement of een betonnen trap; 5 benutten repetitiemogelijkheden door serieeffect. Hierbij kan men denken aan de standaardelementen die op voorraad geproduceerd kunnen worden, zoals lateien, randen en banden. 6 beperken faalkosten. De voorbereiding voor prefab-beton is veel intensiever. Dit kan lastig zijn, maar een goed geregelde voorbereiding beperkt de faalkosten op de bouwplaats zelf; 7 economische overwegingen. Er is niet alleen sprake van een afname van de directe kosten. Een ander voordeel is dat de hoofdaannemer zich door het uitbesteden van de werkzaamheden meer kan concentreren op het coördinatieproces in plaats op van het bouwen. Er is minder bouwplaatspersoneel nodig en de bouw duurt minder lang. Al deze aspecten hebben een positief effect op de bouwplaatskosten en financieringskosten. Prefab-beton heeft echter ook beperkingen en nadelen: 1 er is meer coördinatie vereist. Doordat de productie veelal buiten het primaire proces plaatsvindt, kunnen misverstanden ontstaan bij afspraken over aflevering, inpassing, toleranties en andere uitvoeringsaspecten. Een goede informatie-uitwisseling en communicatie zijn essentieel. Doordat er meer partijen betrokken zijn bij het bouwproces, zijn goede afspraken en controles erg belangrijk, vooral in het engineeringsproces; 2 de montagetijd is kort, maar de voorbereidingsperiode is meestal langer. Hierdoor is veel aandacht nodig voor de planning. In het bijzonder het tijdstip van accepteren van de laatste wijzigingen of aanvullingen, bijvoorbeeld de kopersopties, is svan belang; 3 prefab-betonnen elementen zijn beperkt van afmetingen. Er is dus altijd sprake van voegen en naden tussen de elementen. Soms is het mogelijk de elementen zodanig te kiezen dat de naden deels wegvallen achter scheidingswanden en dergelijke. De keuze van de plaats van deze voegen en naden is dus van belang.

9006950513_Boek.indb 165

165

Prestatie-eisen voor de woningbouw Woningbouw heeft een grote maatschappelijke functie. Aan gebouwen met een woonfunctie stelt het Bouwbesluit dan ook veel eisen ten aanzien van: 1 constructie; 2 geluid; 3 vochtwering; 4 warmte-isolatie.

1 Constructie-eisen Een gebouw dient te voldoen aan de constructieve eisen. Hierbij verwijst het Bouwbesluit naar diverse Nederlandse Constructieve Normen. De belangrijkste zijn NEN 6700, NEN 6702, NEN 6720 en NEN 6071. Uit controleberekeningen van de (deel)constructeur dient te volgen dat voldaan wordt aan deze eisen. Daarnaast zijn er aanvullende eisen ten behoeve van de bijkomende doorbuiging, brandwerendheid, minimale koppelwapening ten behoeve van het voorkomen van voortschrijdende instorting, schijfwerking en de stabiliteit van prefabbetonnen onderdelen. ▶▶ Constructie-eisen worden behandeld in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen en in deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen in beton

2 Geluidseisen De uitwendige scheidingsconstructie (gevel) dient te voldoen aan een geluidbelasting van –35 dB(A) met een minimum van 20 dB(A). Een betonnen gevelsysteem voldoet daar altijd aan. Bij grotere geluidbelasting (bijvoorbeeld ten gevolge van verkeer) is soms een zwaardere gevel nodig en aangepaste detaillering in de glasconstructie, ventilatieroosters en andere doorvoeren. De eisen ten aanzien van geluidwering tussen twee ruimten hebben vooral invloed op de massa en uitvoering van de woningscheidende wanden en vloeren. Er is sprake van minimale eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit (luchtgeluid minimaal Iu;k > 0 en contactgeluid Ico > 5 dB). Daarnaast is er sprake van een predikaat ‘comfortklasse’ wanneer de woningen voldoen aan zwaardere eisen zoals Ilu;k > 5 dB en Ico > 10 dB. De akoestische prestatie wordt gevormd door

03-06-2005 10:15:11

166

Type vloer/ overspanning (in mm)

4200

5400

6000

7500

260

260

260

260

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 260 260

260 260

260 260

260 260

210 (210)

210 (210)

240 (210)

340 290 (250)

280 (280)

280 (280)

280 (280)

340 (B25) 290 (B35) (280)

210 (210)

210 (210)

240 (210)

340 (B25) 290 (B35) (250)

210 (210) 220

210 (210) 220

240 (210) 240

340 290 (250) 340 290

Voorgespannen met kanalen Appartementenvloer, kanaalplaatvloer met dikke onderflens + zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer)

Gewapend massieve vloer met leidingen in fabriek aangebracht (tussen haakjes: doorgaand over meerdere steunpunten) Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer) + 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32

+ 50 mm dekvloer

+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer)

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer)

(B25) (B35)

(B25) (B35) (B25) (B35)

Voorgespannen massieve vloer met in fabriek ingestorte leidingen Massieve vloer + 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32

210

210

210

210

Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer) + 50 mm dekvloer

280

280

280

280

+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer)

210

210

210

210

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 210 220

210 220

210 240

210 240

280 Woningscheidend 250 Eindwand of spouwmuur 160 180 Uitgangspunten: variabele belasting 1,75 kN/m2; lichte scheidingswanden 1,0 kN/m2. Vetgedrukte waarden gelden voor Comfortklasse. Figuur 8.2 Minimaal benodigde dikte voor wanden en vloeren voor woongebouwen in mm

9006950513_Boek.indb 166

Bron: Ingenieursbureau Bartels BV

03-06-2005 10:15:11

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

de samenhang van de constructieonderdelen, afwerkingsmethode en nauwkeurigheid van uitvoering. De tabel van figuur 8.2 geeft de noodzakelijke massa voor wanden en vloeren in de diverse situaties. 3 Vochtweringseisen In het Bouwbesluit worden vanwege gezondheidsredenen eisen aan de vochtwering gesteld. De gehele gevel, inclusief doorvoeren en ventilatieopeningen, dient wind- en waterdicht te zijn. Dit heeft vooral invloed op de detaillering van de buitengevel en aansluitingen daarop (kozijnen, balkons, enzovoort). Ook condensatie op de binnenconstructie dient vermeden te worden. Hierbij moeten vooral uitkragende constructies (balkons) en de aansluiting funderingsbalk met de begane-grondvloer worden beschouwd. In het Bouwbesluit worden waarden voor de zogenoemde f-factor voorgeschreven ter voorkoming van condensatie. Deze factor geeft de verhouding tussen twee temperatuurverschillen, namelijk binnenoppervlaktetemperatuur minus buitentemperatuur, en binnentemperatuur minus buitentemperatuur. Voor woningen geldt dat f groter moet zijn dan 0,65. Speciaal voor de woningbouw worden ook eisen gesteld aan de luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer, vanwege problemen ten gevolge van watertransport vanuit de kruipruimte. ▶▶ Bepaling van de f-factor komt aan de orde in deel 4a Omhulling, hoofdstuk 1 Prestatie-eisen

4 Warmte-isolatie-eisen Met de Energieprestatienorm (EPN) kan door middel van berekeningen de energiezuinigheid van de gehele woning worden vastgesteld. Daarnaast geldt een minimale eis voor de Rc-waarde van 2,5 m2 ∙ K/W, uitgezonderd ramen, deuren en dergelijke die een warmtedoorgangscoëfficiënt mogen bezitten van ten hoogste 4,2 W/m2 ∙ K. Behalve het toepassen van een meer geïsoleerde constructie kunnen ook maatregelen in de installatie bijdragen tot een betere prestatie op het gebied van energiezuinigheid.

9006950513_Boek.indb 167

167

8.1 Componenten in prefab-beton Prefab-beton wordt in veel onderdelen van de woningbouw toegepast. Hiervan wordt een kort overzicht gegeven met relevante informatie gericht op toepassing in de woningbouw. 8.1.1 Funderingen Nederland kent een sterk wisselende bodem en daardoor sterk wisselende funderingscondities. Zowel bij funderen op staal als op palen heeft men toepassingen in prefab-beton ontwikkeld. Ook voor ondergronds bouwen (kelders, tunnels) zijn verschillende prefab-oplossingen voorhanden. Palen In Nederland wordt circa 550.000 m3 beton per jaar gebruikt voor prefab-betonnen palen. Het grootste deel hiervan is voorzien van voorspanning. De voorspanning is nuttig in verband met de grote trekspanningen die ontstaan bij het heien, vooral bij een wisseling van weerstand van de grond.

Er zijn diverse typen palen ontwikkeld. Voor de woningbouw is het meest voorkomende type de gladde paal met vierkante of rechthoekige doorsnede. Deze is verkrijgbaar in afmetingen van 180 × 180 mm tot 500 × 500 mm, met een maximale lengte van circa 80 maal de diameter. De paal wordt door middel van heien in de grond gebracht als een grondverdringend paalsysteem. Rechthoekige palen, die vrij kostbaar zijn, worden in specifieke gevallen gebruikt, bijvoorbeeld bij een grote horizontale gronddruk. Recente ontwikkelingen in paaltypen Paal met warmtewisselaar Dit type paal is voorzien van een warmtewisselaar. Hiermee kan met behulp van een pompinstallatie vloeistof worden verpompt naar de paalpunt. De temperatuur op dit niveau is redelijk continu (circa 10 °C in Nederland). Hiermee kan energie worden gewonnen voor verwarming of voor koeling;

Arbo-paal Hierbij kan de stekverbinding tussen de paal en de fundering met ingestorte ankers worden

03-06-2005 10:15:11

168

uitgevoerd. Het voordeel is dat de koppen niet meer gesneld hoeven te worden en de paal precies op hoogte aangebracht kan worden. De paalkop van deze heipaal is voorzien van sparingbuizen. De sparingbuizen worden na het heien volgegoten met een speciale gietmortel op basis van hoogovencement. Vóór het uitharden worden in deze mortel de stekeinden gestoken. Bijkomend voordeel van het later ingieten van de stekken is, dat ook ‘wandelstokken’ als bijlegwapening kunnen worden toegepast zonder dat deze in het werk moeten worden gebogen. ▶▶ In deel 2 Onderbouw, hoofdstuk 4 Fundering op palen komen palen uitgebreid aan de orde

Balken In Nederland worden de funderingsbalken vooral voor de woningbouw in toenemende mate in prefab-beton uitgevoerd. Vaak worden deze balken geleverd door de producent van de prefab-palen. Mede hierdoor kan de leverancier vaak een optimaal ontwerp van het palenplan uitvoeren. Door de fundering op deze wijze in prefab uit te voeren kan de begane-grondvloer in een zeer korte bouwtijd gereed zijn.

De balken hebben meestal door de leverancier gestandaardiseerde afmetingen. Hierbij is rekening gehouden met de minimale hoogte ten behoeve van de vorstdiepte, aansluitdetails van wanden en vloeren en andere eisen volgens het Bouwbesluit. De balken worden op de palen gemonteerd nadat deze op hoogte zijn gesneld en exact op niveau zijn aangestort. De balken worden door middel van een in de paal ingeboorde en gelijmde stek verbonden met de palen. Hiertoe zijn de balken voorzien van verticale sparingen. De aansluitingen tussen de balken onderling bestaat meestal uit een tandoplegging (halfhoutse verbinding). Paalmisstanden worden gecorrigeerd door de koppeling met de vloer of door plaatselijke betonkopjes (poertjes/balkjes) op de palen te storten. In een uiterst geval kunnen ook extra koppelbalken gebruikt worden.

9006950513_Boek.indb 168

Voordat de balken geproduceerd kunnen worden, dienen de gewenste sparingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, riolering en aansluitingen met wanden en dergelijke al bekend te zijn (dus ook de kopersopties). Dit vereist een langere en betere voorbereiding dan bij een uitvoering ter plaatse. ▶▶ Funderingsbalken worden uitgebreid behandeld in deel 2 Onderbouw, hoofdstuk 5 Ontwerp en uitvoering

8.1.2 Kelders Prefab-beton is door de productiemogelijkheden beter waterdicht te maken dan in het werk gestort beton. De betonkwaliteit is veelal hoger en de krimp van het beton heeft grotendeels plaatsgevonden voordat het element gemonteerd werd. De aansluiting tussen de onderlinge delen is echter weer moeilijker waterdicht uit te voeren. Er bestaan diverse oplossingen om kelderwanden in prefab-beton uit te voeren. Het meest toegepast is wellicht het hollewand-element, figuur 8.3. Hierbij wordt door de leverancier feitelijk een halffabrikaat geleverd. De wand bestaat uit twee met elkaar verbonden, verticaal gewapende betonschillen die de zijkant van de wand vormen. Na het stellen van de wanden wordt de ruimte tussen de schillen voorzien van additionele wapening en vervolgens volgestort. Bij een goede detaillering en wapening van vooral de voegen kan hiermee een waterdichte kelderwand worden gemaakt, vergelijkbaar met in het werk gestort beton.

Er zijn ook keldersystemen beschikbaar die uit volle wanden bestaan, waarbij de aansluiting met de vloer en de onderlinge verticale voegen door middel van grote in het werk gestorte stroken en vaak verdikkingen wordt uitgevoerd. De waterdichting wordt verzorgd door de stortstroken af te plakken met een strook EPDM-folie. Met name voor de woningbouw zijn er een aantal leveranciers die volledige prefab-kelders aanbieden, figuur 8.4. Deze worden in zijn geheel geproduceerd en gemonteerd. De snelheid van bouwen ten opzichte van de traditionele werkwijze is een groot voordeel van deze systemen.

03-06-2005 10:15:11

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

169

In Nederland is het gebruikelijk dat de gehele vloer, inclusief de bijlegwapening, door de leverancier wordt berekend en getekend. De platen moeten in het werk gestempeld worden. Hiertoe moeten de voorschriften van de leverancier goed opgevolgd worden. In het werk kunnen (bijna) alle benodigde leidingen en voorzieningen in de druklaag worden aangebracht.

Figuur 8.3 Dubbele wand toegepast als kelderwand Bron: Alvon

Breedplaten worden niet voorzien van isolatie. De toepassing blijft daarom beperkt tot de verdiepingsvloeren. Ze zijn wel voorzien van wapening of voorspanning. In het laatste geval zijn grotere overspanningen mogelijk. Ook de stempelafstand kan dan groter zijn. De breedte van de platen varieert per leverancier, maar is maximaal 3 meter. De maximale lengte is gewoonlijk 6 m (gewapend) tot 11 m (voorgespannen). De langsvoegen zijn voorzien van een vellingkant.

Figuur 8.4 Plaatsen prefab-kelder Bron: Simon Bouwmaterialen

De breedplaatvloer kenmerkt zich door een grote mate van flexibiliteit: elke vloerindeling is mogelijk. Door de zeer grote breedte van 3 meter is het aantal naden in het plafond minimaal. De vloer presteert uitstekend op het gebied van de vereiste massa ten behoeve van geluidwering, zie de tabel van figuur 8.2.

▶▶ Kelders worden besproken in deel 2 Onderbouw, hoofdstuk 6 Bouwputten en kelders

8.1.3 Vloersystemen In de woningbouw worden de volgende prefabvloersystemen toegepast, figuur 8.5: 1 breedplaatvloeren; 2 kanaalplaatvloeren; 3 ribcassettevloeren; 4 combinatievloeren; 5 leidingvloersystemen.

1 Breedplaatvloeren Breedplaten zijn zogenaamde ‘schilvloeren’, waarbij alleen de onderste schil van 5 tot 10 cm als prefab-beton wordt geleverd. De rest van de vloerdikte moet in het werk worden aangebracht. De bovenwapening evenals de wapening direct op de plaat dient door de aannemer aangebracht te worden op het werk.

9006950513_Boek.indb 169

De platen kunnen geleverd worden met voorzieningen zoals elektradozen. Ook is het mogelijk allerlei leidingwerk voor de installaties, inclusief riolering en mechanische ventilatie, in het gedeelte van de vloer boven de breedplaat aan te brengen. De wijze van bouwen (storten van de vloer) kan de bouwtijd verlengen ten opzichte van andere vloersystemen. De inzet van meer materieel (betonaanvoer, stempels) en materiaal (beton, wapening, leidingen en voorzieningen) is iets dat bij de keuze voor dit type vloerplaat hoort. 2 Kanaalplaatvloeren Kanaalplaten zijn het meest gebruikte prefabbetonnen vloertype. De platen hebben een werkende breedte van 1,20 meter en een lengte variërend van 0,5 m tot 16 meter. De hoogte

03-06-2005 10:15:13

170

��������

��������

��������

��������

�������� ����������������������������



����������������





������������� �����������

����������������

��������

��������

�������� ����������������



�������������� �������

������ �����������

��������



�����������������

��������

����������������

����������

��������� ����������� ����������



������������

Figuur 8.5 Vloertypen in de woningbouw

van de plaat wordt bepaald aan de hand van de overspanning en de belasting, en varieert van 120 mm tot 400 mm. De platen zijn steeds voorgespannen en voorzien van kanalen, waardoor op gewicht en materiaal wordt bespaard. Dit voordeel is echter in de appartementenbouw minder van toepassing in verband met de daar geldende massa-eisen. Inmiddels zijn er voor gebruik in appartementen diverse typen kanaalplaten ontwikkeld die voldoen aan de massa-eisen.

9006950513_Boek.indb 170

Ook kanaalplaten zijn voorzien van vellingkanten. Door de beperkte breedte van 1,2 meter neemt het aantal voegen in het plafond echter toe. De kanaalplaat kan worden voorzien van PS-isolatie aan de onderzijde voor de begane-grondvloeren. Voor deze vloeren zijn er speciale ronde kruipluiksparingen ontwikkeld die een dampdichtere oplossing mogelijk maken. Sparingen en voorzieningen, bijvoorbeeld centraaldozen, kunnen op beperkte plaatsen in de doorsnede worden opgenomen.

03-06-2005 10:15:14

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

De montage gebeurt meestal zonder te stempelen. De kanaalplaat kenmerkt zich door efficiënt materiaalgebruik en snel bouwen met grote overspanningen. Nadeel zijn de wat grotere beperkingen op constructief gebied en ten aanzien van de toepassing van voorzieningen in de vloer. 3 Ribcassettevloeren De ribbenvloer is een vrijdragende systeemvloer die in de lengterichting van voorgespannen ribben is voorzien. Elementen met ribben in de lengte- én in de breedterichting, worden ribcassettevloeren genoemd. De dwarsribben en de dwarsribbe op het einde van de vloerplaat zijn bedoeld om bouwmuurbelastingen dwars op de plaatoverspanning op te nemen. De vloeren worden alleen toegepast als beganegrondvloer voor de woningbouw. De onderzijde is voorzien van voorgevormd PS-isolatie waarbij ook de ribben voorzien zijn van isolatie. De koppen zijn ook voorzien van isolatie. De platen hebben een vaste breedte van 1,20 meter. Een aantal pasplaten zijn beschikbaar. Afwijkende breedten dienen in het werk gestort te worden. Hiervoor worden veelal PS-passtukken geleverd als bekisting/isolatie. Meestal krijgt de vloer alleen een afwerklaag. Soms is een druklaag voorgeschreven.

171

5 Leidingvloersystemen De breedplaat is van oorsprong een vloersysteem waar leidingen eenvoudig in toegepast kunnen worden. De kanaalplaatfabrikanten hebben een vloer ontwikkeld waarbij op bepaalde plaatsen sleuven loodrecht op de kanalen aangebracht kunnen worden. De leidingen kunnen dan hierin worden aangebracht. Er zijn ook vloeren ontwikkeld die breedplaat en kanaalplaat combineren. Hierdoor zijn grotere overspanningen mogelijk met de flexibiliteit van de breedplaat. Het meest ver zijn de producenten van massieve leidingvloeren gegaan. Een voorbeeld is de ‘kant&klaarvloer’, figuur 8.6, en de Bestcon60vloer. Hierbij zijn in de fabriek alle gewenste leidingen al in de plaat aangebracht. Tussen de vloeren onderling worden de leidingen gekoppeld. Het voordeel is de snellere uitvoering. Bij deze vloeren is de engineeringsfase langdurig en lastig, omdat informatie betreffende deze leidingen al in een zeer vroeg stadium vereist is (voor productie van de prefab-elementen moeten alle leidingen bekend zijn, terwijl bij opname van de leidingen in de in het werk gestorte druklagen dit pas bekend moet zijn vlak voor het storten op de bouw). ▶▶ In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen in beton worden prefabvloersystemen behandeld; in deel 5 Afbouw komen in hoofdstuk 5 Dekvloeren de verschillende

4 Combinatievloeren Deze vloer wordt ook wel PS-isolatievloer genoemd. De begane-grondvloer voor de woningbouw bestaat uit voorgespannen kleine betonnen liggers in een omgekeerde T-vorm. De balkjes worden 60 of 80 cm uit elkaar gelegd. Tussen deze liggers worden polystyreen (PS) vulelementen gelegd. De druklaag (voorzien van wapening) wordt daarna hierop aangebracht. Het resultaat is een homogene vloerconstructie met goede thermische eigenschappen. De vloer is erg flexibel en kan zonder specialistisch gereedschap, kranen, enzovoort aan worden gelegd. De gebruikte hoeveelheid beton is gering.

vloersystemen ook aan de orde

Figuur 8.6 Inbrengen van de leidingen in een kant-en-klaar vloersysteem voor de woningbouw Bron: Bartels Ingenieursbureau

9006950513_Boek.indb 171

03-06-2005 10:15:17

172

8.1.4 Wanden Wanden spelen een belangrijke rol in het stabiliseren van de constructie. De stabiliteit kan worden verzorgd door: • volledige betonnen gevelelementen of penanten in de gevel. Hierbij moet er een verbinding bestaan tussen de gevel en de vloer of tussen de gevel en de bouwmuur om de krachten uit de vloer over te brengen op de gevelwanden; • binnenwanden haaks op de bouwmuur. Vaak kan hiervoor een wand bij het trapgat worden gebruikt. De wand dient weer gekoppeld te zijn aan de vloer om de optredende schuifkrachten over te brengen; • momentstijve wand-vloerverbindingen. Hierbij loopt de vloer constructief over de wanden heen, zodat de knoop tussen wand en vloer als momentstijf kan worden uitgevoerd. Dit wordt veel toegepast bij in het werk gestorte wanden en vloeren, door middel van een tunnel of tafelkist. Ook met breedplaten in combinatie met in het werk gestorte wanden is dit principe haalbaar. Ook de variant hierop, waarbij de stabiliteit wordt verzorgd door de kantelweerstand van de bouwmuren, is op dit principe gebaseerd. Hierbij wordt de vloer niet momentvast bevestigd met de wanden, maar moet de wand een weerstand overwinnen om als het ware ‘los te kantelen’ van de vloer. Deze variant wordt vooral gebruikt bij rijen woningen zonder dwarswanden. De vloeren moeten hierbij voldoende oplegging op de bouwmuur hebben. De fundering van de bouwmuur wordt hierbij op torsie belast; • stijve kern in een gebouw. Dit principe wordt veelal toegepast bij hoge woongebouwen waarbij de liftschachten, trappenhuizen en kopgevelwanden de stabiliteit verzorgen. De wanden dienen zeer goed gekoppeld te worden met de vloeren en de vloeren moeten worden ontworpen op schijfwerking. Soms is hiervoor een constructieve druklaag nodig. ▶▶ Stabiliteit wordt besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen

De wanden worden ongewapend, gewapend of voorgespannen uitgevoerd. Door middel van berekening kan de wapening worden bepaald. Ongewapende wanden moeten overigens steeds voorzien worden van een wapening rondom,

9006950513_Boek.indb 172

aan de randen van het element. Ook is vaak wapening ten behoeve van ontkisten en transport noodzakelijk. Ter plaatse van de vloer dient in dragende wanden steeds een doorgaande horizontale wapening aanwezig te zijn, de zogenaamde koppelwapening die dient om het incasseringsvermogen van de constructie op een minimumniveau te handhaven. Achtereenvolgens worden besproken: 1 woningscheidende wanden; 2 gevelwanden; 3 topgevelwanden. 1 Woningscheidende wanden De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de uitvoering van de wanden dienen gecombineerd te worden met de eisen aan de vloeren, zie de tabel van figuur 8.2. In principe kan daarbij gekozen worden voor een massieve uitvoering of een uitvoering met een ankerloze spouw. De dikte van de wand is ook afhankelijk van de constructieve eisen. Vooral de stabiliteit en de bovenbelasting bij hogere gebouwen kan leiden tot grotere diktes. De keuze van de wand (massief of met spouw) leidt tot verschillende oplegdetails van de vloeren op de wanden, zie figuur 8.7. 2 Gevelwanden De gevelwanden worden veelal in houtskeletbouw of in prefab-beton uitgevoerd. Een uitvoering in geprefabiceerd beton past zeer goed bij een metselwerkgevel met luchtspouw. Bij deze bouwwijze worden wanden gebruikt waarin de raamsparingen zijn aangebracht. De wanden worden vlak gestort. Om verbouwingen van het model (de bekisting) te voorkomen worden de raamkaders op de bodem van het model bevestigd. Om deze reden heeft de raamsparing steeds een afschuining ten behoeve van het ontkisten van circa 10%. De raamkaders hoeven dan niet elke keer gedemonteerd te worden bij het ontkisten. De vloeren worden veelal opgelegd op de wand, of worden langs de wand gestopt. Ze worden dan door middel van ankers of een strip gekoppeld aan de wanden. De detaillering tussen wand en vloer dient te worden aangepast aan het mogelijke vervormingsgedrag van de vloer ten opzichte van de wand. In figuur 8.8 wordt

03-06-2005 10:15:17

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

173

����� ��������� ������������� ��������������

�������������� ��������������

������������� ����������� ���������� ��������



���������������������������������������



����������������������

�����

�������������� ��������� �������������

�������������� �������������������� ��������������

����������������

����������������

���������



�����������������������������������������



������������������������

Figuur 8.7 Details aansluiting bouwmuur met vloer

������ ���������

�������� ���������������� ���������������� �������

�����������

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

���������� ����������� ������������� ��������������� ������ ������������� ������������� ����������������

����������������� ���������������������

��������� ��������� ���������

Figuur 8.8 Verbinding vloer naast binnenspouwblad

9006950513_Boek.indb 173

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

03-06-2005 10:15:18

174



������ ���������

��������

��������������

���������������� ���������������� ��������������������

�����������������

Figuur 8.9 Verbinding vloer op binnenspouwblad Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

een detail gegeven waarbij de verticale vervorming van de vloer ten opzichte van de wand mogelijk is. In figuur 8.9 is dat niet meer mogelijk en wordt de vloer in dwarsrichting belast. Een kanaalplaatvloer bezit geen dwarswapening en is dus minder geschikt om zo toe te passen. De dikte van de wanden varieert van 70 (nietdragend, voorgespannen) tot 100 mm (dragend, gewapend) bij eengezinsbouw tot circa 200 mm bij hogere appartementenbouw. De binnenspouwbladen kunnen worden voorzien van diverse voorzieningen, figuur 8.10 en 8.11, zoals: • kunststof klemprofielen om de waterkeringslabbe te bevestigen; • ankerrails om de buitengevel aan te bevestigen;

Figuur 8.10 Opvang metselwerk door middel van hoekstaal

9006950513_Boek.indb 174

houten stelkozijnen om de kozijnen aan te bevestigen; • spouwankers voor het metselwerk (aanbrengen door ze gewoon in de nog niet verharde beton te steken); • inkassingen voor een leidinggoot, elektraleidingen en -dozen. Met deze voorzieningen kan na de montage ook de afbouwfase snel en efficiënt plaatsvinden. De binnenspouwbladen worden woningbreed uitgevoerd. De verbinding met de bouwmuren kan door middel van een strip of een lasverbinding geschieden. Hierdoor is de gevel ook toepasbaar als stabiliserend onderdeel van de woning. De wanden worden vastgezet aan de onderliggende elementen door middel van stekken en gaines, lasplaten of strippen. De horizontale voeg wordt gevuld met gietmortel of stelmortel volgens voorschriften van de constructeur. De horizontale voeg wordt meestal weggewerkt door de afwerklaag en hoeft alleen nog maar aan de buitenkant te worden afgeplakt met een strook EPDM-folie. De buitenzijde wordt als stortzijde gekozen. Aan de afwerking hiervan worden veelal geen additionele eisen gesteld. Wanneer er sprake is van een gevelafwerking met bijvoorbeeld een hard isolatiemateriaal en een stuclaag, dan is de gladheid, maar ook de exacte dikte van het element van belang. In dat geval moet het stortvlak worden gespaand tot de vereiste vlakheid.

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

03-06-2005 10:15:20

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

����������������

175

������������� �������������

�������������



�������������

�����������

������������� �����������������



��������

����������

������������� ������������� ��������������� ����

�����������������



�������������

���������� ������������

�����������

Figuur 8.11 Kozijnaansluitingen

3 Topgevelwanden Topwanden, figuur 8.12, worden veel toegepast als een prefab-onderdeel. Ook bij een uitvoering door middel van tunnelen wordt toch de topwand geprefabriceerd. De enige andere mogelijke productiewijze is immers met kalkzandsteen. Dit is echter een bewerkelijke uitvoering. De topwand wordt ook met ankerloze spouw of als massieve wand uitgevoerd. De wand wordt verbonden met de onderliggende wand door middel van een paar stekken met gaines. Voor de verbindingen met de houten dakliggers zijn veelal al ankers of draadeinden opgenomen.

9006950513_Boek.indb 175

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

8.1.5 Gevels Toepassing van prefab-gevels komt voort uit esthetische overwegingen of vanuit de systematiek van de uitvoering. Het laatste geldt vooral voor appartementenbouw in de binnenstedelijke omgeving. Hier is vaak weinig ruimte op de bouwplaats. Het gebouw is snel wind- en waterdicht te maken, waardoor de afwerkfase eerder kan starten. Steigers zijn niet of veel minder nodig. Andere redenen om voor beton te kiezen zijn de hogere belastingen op de gevel en de stabiliteit van het gebouw.

De mogelijkheden van toepassing van prefabbeton in gevels zijn zeer uitgebreid.

03-06-2005 10:15:20

176

������������� ������� ����

��������������������������������� Figuur 8.12 Topgevelwand

▶▶ Prefab-beton in gevels wordt besproken in deel 4b Omhulling – Gevels, hoofdstuk 10 Geprefabriceerde betonnen gevels

Sierbeton Beton kan tegenwoordig in diverse vormen en met fraai materiaalgebruik en -afwerking worden toegepast. Het oppervlak kan op vele manieren worden gekleurd, bewerkt of bekleed. De oppervlaktestructuur kan variëren van zeer glad tot zeer geprofileerd (gecannuleerd). Bewerkingen van beton zijn bijvoorbeeld: zuren, slijpen, polijsten, uitwassen, stralen, glad uit de kist, toepassen van rubberen matten in de kist, toepassen van profileringen in de kist, opnemen van keramische tegels, sparingen of glazenbouwstenen. De keuze van de toeslagstoffen, cementsoort en kleurstoffen zijn van belang voor de kleur en het uiterlijk van het beton. De kleinste details, zoals de wijze van opslag van de materialen of de elementen die gereed zijn of de keuze van de bekistingsolie, kunnen grote invloed hebben op het uiterlijk of de duurzaamheid van het uiterlijk van het beton. Vooral met kalkuittreding dient rekening gehouden

9006950513_Boek.indb 176

������������������������ Bron: Van Oudenallen Beton BV

te worden. De ervaring en het vakmanschap van de leverancier spelen hierbij een belangrijke rol. Ook bij het ontwerp van dergelijke constructies dient men rekening te houden met veel kwaliteitsbepalende en vooral kostenbepalende detailkeuzes. Ook voor deze ontwerpzaken en de engineering is ervaring en vakmanschap vereist. Sandwich-elementen met metselwerk Gevels kunnen worden opgebouwd uit enkel- en dubbelschalige elementen. In de woningbouw worden meestal sandwich-elementen toegepast. In de woningbouw komen als buitenblad meestal metselwerk of sierbeton voor. Bij sandwich-elementen is het mogelijk de elementen met en zonder luchtspouw uit te voeren. De uitvoering zonder luchtspouw is meestal goedkoper. Een nadeel hiervan is echter de beperkte mogelijkheid voor vochttransport in het buitenblad. Poreuze metselstenen kunnen hierdoor meer vorstgevoelig zijn en schade oplopen. Bij uitvoering met luchtspouw wordt deze spouw meestal gevormd door een kunststof beluchtingsfolie met grote noppen. Deze folie wordt tussen de isolatie en het buitenblad aangebracht.

03-06-2005 10:15:21

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

Het buitenblad kan daardoor goed geventileerd worden. Sandwich-elementen met metselwerk worden in Nederland veel toegepast in de woningbouw. De buitenzijde van metselwerk kan worden uitgevoerd in steenstrips ingestort in een betonnen buitenblad. Bij deze methode ziet de gevel er zeer strak en regelmatig uit. Tenzij er in het ontwerp rekening mee gehouden is, wordt dit vaak als kunstmatig ervaren. Een fraaiere uitvoering is wanneer het buitenblad uit hele of gezaagde stenen bestaat. Hierbij worden de stenen in de kist gelegd op een rubberen mat of tussen een houten regelwerk. De ruimte tussen de stenen kan worden volgegoten met een giet/lijmmortel. Eventueel kan ook een laagje zand worden gestrooid in de voegen om later ruimte te hebben voor het traditioneel aanbrengen van de voegen, eventueel op de fabriek. Ook op de stenen wordt een dun laagje mortel aangebracht om een vlak oppervlak te verkrijgen voor de luchtspouwfolie of de isolatie. Bij gezaagde stenen is dit meestal een dikkere laag beton. In de voegen tussen de stenen worden op regelmatige afstanden spouwankers aangebracht. Door het gebruik van zelfverdichtend beton is het vasthouden van de metselstenen in de mal niet meer noodzakelijk. Hierdoor is het ook mogelijk allerlei handvormstenen te gebruiken. Er zijn producenten die het arbeidsintensieve leggen van de stenen in de mal hebben geautomatiseerd. Hierdoor ontstaat een industrieel product dat kan concurreren met traditioneel metselwerk, figuur 8.13.

Figuur 8.13 Sandwichelement van IGG

9006950513_Boek.indb 177

177

Andere producenten hebben de sandwichbladen geïntegreerd met hun totale cascooplossing, waardoor de voordelen in de uitvoering volledig benut worden.

Hoekoplossing Bij hoekoplossingen is de fraaiste oplossing als het metselwerk doorloopt langs de zijkant. De voeg moet dan aan de binnenzijde van het binnenblad worden gepositioneerd. Dit is in verband met de thermische werking van de gevel ook de beste plaats. De voegen worden meestal aan de buitenzijde gekit. De keuze van de kit verdient veel aandacht in verband met de duurzaamheid en de dichting. Als men aan de buitenzijde van de gevel geen voegdichting wil aanbrengen, is het mogelijk een aan de buitenzijde open voeg te ontwerpen of een compressiedichting toe te passen. Eventueel kunnen de kozijnen en zelfs het glas worden aangebracht tijdens het productieproces. In de gevels kunnen ook voorzieningen ten behoeve van elektriciteit, zonwering, kabelgoten en dergelijke worden aangebracht. ▶▶ Sandwich-elementen worden besproken in deel 4b Omhulling – Gevels, hoofdstuk 10 Geprefabriceerde betonnen gevels

8.2 Bouwsystemen in prefab-beton Verschillende leveranciers hebben complete bouwsystemen in prefab-beton voor de woningbouw ontwikkeld. Hiermee geven zij een antwoord op de vraag van vooral kleine en middelgrote aannemers voor een totaallevering. Alle systemen bestaan in principe uit losse in de fabriek vervaardigde betonnen wandelementen (gevel- en bouwmuurelementen) en vloerelementen, figuur 8.14 en 8.15. Het verschil tussen de systemen zit in het gebruikte materiaal (normaal beton, licht beton, gasbeton), de levering van de buitengevel, de toepassingsmogelijkheden in appartementenbouw, de mogelijkheid van opname van leidingen, ventilatie in de elementen, de gebruikte detaillering en het type vloer.

03-06-2005 10:15:22

178

������������������



��

���

�� �� ��



��

������������

�������������������

Figuur 8.14 Prefab-betonelementen voor montagebouw

�������

���������������������������

���������

���������������

����������������������������

Het voordeel van een volledig systeem is de onderlinge afstemming van de verschillende onderdelen. Er is sprake van een goede constructieve en bouwkundige samenhang. De ontwerper en bouwer kunnen hiermee risico en maninzet uitbesteden. De meeste systemen zijn gesloten: vanwege de eigen detaillering van het systeem moeten alle componenten ontworpen en geleverd worden door dezelfde leverancier. Slechts een paar systemen hebben mogelijkheden voor toepassing van bijvoorbeeld verschillende vloersystemen.

8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton Een voorbeeld van een dergelijk systeem is dat van de firma Heembeton, figuur 8.16. Dit systeem is vooral financieel aantrekkelijk bij grotere series in middelgrote projecten. De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde ribcassettevloeren of geïsoleerde kanaalplaatvloeren. De verdiepingsvloeren bestaan uit voorgespannen kanaalplaatvloeren, dik 200 mm, breedplaten en speciale trapgatelementen. In de vloeren kunnen alleen centraaldozen, doorvoersparingen, leidingsleuven en luiksparingen worden opgenomen.

Woningscheidende wanden van eengezinswoningen worden als dubbele wand uitgevoerd (90/40/90 mm: ankerloze spouwmuur). Gestapelde woningbouw komt in dit systeem niet vaak meer voor, maar is wel mogelijk.

��������������������������� Figuur 8.15 Montage prefab-betoncasco

Figuur 8.16 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton

9006950513_Boek.indb 178

03-06-2005 10:15:24

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

179

�������� �����

������� �����������������

��������� ����������� ���������

��������������

Figuur 8.17 Binnenspouwbladen

Bron: Heembeton

De langsgevels worden voorzien van prefabbetonnen binnenspouwbladen. Gekoppeld aan de draagwanden verzorgen deze de stabiliteit in de langsrichting. Bijzonder voor het systeem van Heembeton is de toepassing van voorgespannen binnenspouwbladen, figuur 8.17. De langsgevels kunnen ook worden dichtgezet met houtskeletbouw-elementen. In de langsstabiliteit moet dan worden voorzien door in de plattegrond op te nemen stabiliteitswandjes. De maximale lengte van de binnenspouwbladen is 6,900 m, de maximale hoogte is circa 3,400 m (indien nodig inclusief een vorstscherm). Raam- en deuropeningen kunnen afhankelijk van het betreffende ontwerp worden aangebracht. Hierbij moet rekening worden gehouden met de benodigde afmetingen van de muurdammen en de muurvlakken boven en onder de gevelopeningen in verband met de productie, de sterkte en stabiliteitsfuncties alsmede het transport en de hijspunten. Vroegtijdig contact hierover met de producent is aan te bevelen. De wanden worden onderling en met de vloeren gekoppeld door aangestorte stalen verbindingsmiddelen in het werk aan elkaar te lassen, zodat een stabiel geheel ontstaat. Ook bij laagbouw is dat tegenwoordig de gangbare wijze van koppelen, figuur 8.18.

9006950513_Boek.indb 179

Figuur 8.18 Koppelen

De overige constructies en de afbouw behoren niet tot het prefab-betoncasco en moeten door de aannemer worden verzorgd. Dit zijn de fundering, de begane-grondvloer, de buitenbekleding van de gevels, de eventuele galerijplaten, de kapconstructie met de dakhuid en de dakbedekking, de afwerkvloeren alsmede de installaties. Voor de afbouw komen alle gebruikelijke materialen en technieken in aanmerking. Hellende daken worden voorzien van een gordingenkap of van sporendakelementen.

03-06-2005 10:15:25

180

De gevels kunnen worden voorzien van isolatie en verder worden afgewerkt met een gemetseld buitenspouwblad, plaatmateriaal of stukadoorswerk. Het systeem stelt specifieke eisen aan de fundering voor wat betreft paalplaatsing ter plaatse van sparingen in wanden en koppelingen van funderingsbalken, figuur 8.19, ten behoeve van de stabiliteit. Ook de om productietechnische redenen aan te brengen naden tussen de wandelementen hebben invloed op de paalplaatsing. In dit verband is het goed om op te merken dat deze naden vanwege de geluidsisolatie het best aan te brengen zijn bij een dwars hierop aansluitende lichte scheidingswand. �����������

Figuur 8.19 Plaatsing paal bij wandopening

Iedere woning is op zichzelf gestabiliseerd. De koppeling van de vloervelden met de verticale wanden gebeurt door een driehoekige plaat op de hoekpunten van de vloervelden die de horizontale krachten kunnen overdragen. Ter plaatse van de verdiepingsvloer komt de ‘knip’ meestal ter hoogte van de bovenkant van �

���������

de constructievloer en worden de binnenspouwbladen verankerd met zelfzoekende ankerstrippen, figuur 8.20. 8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht beton Een voorbeeld van een dergelijk systeem wordt onder meer geleverd door de firma Spaansen. Het systeem van Spaansen is vooral financieel aantrekkelijk bij kleinere series in kleinschalige en middelgrote projecten. Het bouwen met licht beton is oorspronkelijk uit Denemarken afkomstig. De voordelen van licht beton zijn: geringer gewicht, spijkerbaar, zeer eenvoudig te frezen en boren, minder milieubelastend, iets meer isolerend en vochtregulerend. De nadelen zijn: geringe sterkte, weinig aanhechtingsterkte betonstaal, meer dikte nodig bij woningscheidende wanden in verband met de massa.

Voor de lichtbetonmengsels worden geëxpandeerde gebroken kleikorrels met een korrelgrootte van 0-4 mm gebruikt. Verder worden zand, cement en water toegevoegd. De water/ cementfactor bedraagt 0,35. Dit levert een aardvochtige specie op die niet meer met normale trilmotoren te verdichten is. Men gebruikt hiervoor een trilwals. Na opbouw van de zijlijsten (de bekisting van de zijkant van de wand) en de inbouw van de voorzieningen wordt de eerste laag gestort. Hierop wordt een wapeningsnet gelegd ten behoeve

��

���������������� �����������������������

���������������������������� ��



�����������

Figuur 8.20 ‘Knip’ tussen betonnen binnenspouwbladen

Figuur 8.21 Op juiste hoogte gewalst en tegelijkertijd

ter plaatse van verdiepingsvloer

verdicht

9006950513_Boek.indb 180

03-06-2005 10:15:27

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

van transport en montage. Eventueel wordt extra, constructief noodzakelijke wapening bijgelegd. Daarna wordt de specie met een berekende overhoogte gestort. Hierna wordt het element door de ronde wals op de juiste hoogte gewalst en tegelijkertijd verdicht. Hierdoor ontstaat direct ook een zeer vlakke ‘stortzijde’, figuur 8.21. Voor afwerking met behang is er geen extra laag nodig, slechts afwerken met een vlak mes is voldoende. Spuitwerk en sierpleister kunnen direct worden aangebracht nadat de wanden stofvrij zijn gemaakt. De elementen worden afgedekt met folie en verwarmd. Na circa twaalf uur kunnen ze ontkist worden. Hiervoor zijn kanteltafels noodzakelijk. Het op deze wijze geproduceerde beton heeft een sterkte van B8 en B10 met een soortelijke

massa van 1650 tot 1725 kg/m3, maar voldoet niet aan de uitgangspunten van NEN 6720 (VBC). Er zijn daarom aparte rekenregels voor ontwikkeld op basis van de voorschriften voor steenconstructies. In het algemeen geldt dat de treksterkte niet groot is. De aanhechting van dit beton met betonstaal is daarom ook niet erg groot. Dit mengsel kan dus slechts gebruikt worden voor situaties vergelijkbaar met kalkzandsteen of ongewapend grindbeton. Voor de meer constructief aangesproken elementen is een sterker mengsel van B25 vereist. Hierbij is de hoeveelheid cement en water een stuk groter. Dit mengsel kan normaal gestort en verdicht worden. Het soortelijke gewicht

�������������



181

�������������

�������������

��������������



�������������

�������������

�������������



���������

Figuur 8.22 Wandverbindingen

9006950513_Boek.indb 181



�������� Bron: Spaansen

03-06-2005 10:15:28

182

van dit mengsel is 1925 kg/m3. Toepassing van constructieve wapening in dit mengsel is niet gebruikelijk. De woningscheidende wanden (eengezinswoningen) worden uitgevoerd als een ankerloze spouwmuur met wanden van 120 mm dik (120/60/120). De gevelwanden kunnen in licht beton of in houtskeletbouw worden uitgevoerd. De elementlengte is maximaal 10 meter. De elementhoogte is maximaal 3,1 meter. De dikte van de wanden is variabel van 70 mm tot 300 mm. Topelementen zijn meestal hoger dan 3,1 meter en worden daarom opgedeeld in twee stukken. De stabiliteit wordt verzorgd door dragende gevels of dwarswanden naast de trap. In de stabiliteit wordt voorzien door de kantelveiligheid van de stabiliteitswanden of penanten. Er worden geen stekverbindingen toegepast. Onderlinge wandverbindingen worden gerealiseerd door middel van een lijmvoeg met ankers, figuur 8.22. Hiervoor is een speciale spanverankering ontwikkeld, figuur 8.23.

In de wanden kunnen alle gewenste voorzieningen, inclusief leidingen ten behoeve van betonkernactivering opgenomen. Betonkernactivering is warmteopslag in de massa van de betonvloer, waarmee een dempend effect op de wisselingen van de energiebehoefte van de woning wordt bereikt, hetgeen weer een energiebesparing geeft. In de vloeren gelden dezelfde beperkingen als bij kanaalplaatvloeren. Eventueel worden breedplaatvloeren toegepast als er veel voorzieningen opgenomen moeten worden. 8.2.3 Cascosysteem met complete gevels Een aantal leveranciers levert complete systemen voor de woningbouw, waarbij ook de gevels, inclusief de buitenschil, in prefab-beton worden uitgevoerd. Dit systeem, zoals door Heijmans Bestcon geleverd, het Bestcon60-systeem, bestaat uit massieve voorgespannen vloeren, sandwichgevels met metselwerk en kolommen en binnenwanden indien nodig. Het systeem is vooral geschikt voor appartementenbouw. De vloeren kunnen daarbij alle gewenste voorzieningen en leidingen bevatten, ook waterafvoer van badkamers en toiletten en mechanische ventilatie. Omdat de wanden ook geleverd worden in hetzelfde systeem is een optimale afstemming van de vloer-wandverbinding, zowel constructief als wat betreft de voorzieningen, inbegrepen. ������ ���������

����������

���������������� ���������������� ���������

Figuur 8.23 Spanverankering

De wanden worden met een stelruimte van 30 mm geplaatst op stelblokjes en een speciebed.

������������ ��������� ����������������

Lateiconstructies kunnen bestaan uit losse lateien of in het beton opgenomen wapeningskorven of ingestorte stalen balken. De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde ribcassettevloeren of kanaalplaten. De verdiepingsvloeren bestaan uit kanaalplaten of eventueel breedplaten.

9006950513_Boek.indb 182

�����������

Figuur 8.24 Elektra-doorvoer ter plaatse van vloerplaten

03-06-2005 10:15:29

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

De elektra- en cv-leidingen worden in de dekvloer opgenomen. Centraaldozen en doorvoeren worden wel in de vloerelementen opgenomen, figuur 8.24. De vloerplaten kunnen maximaal 3,60 m breed worden uitgevoerd. De overspanningen gaan gewoonlijk tot maximaal 11 m. De vloerelementen worden in langsrichting voorgespannen. Doordat de vloeren breder dan 1,20 m worden uitgevoerd, moet er wapening in dwarsrichting in de fabriek worden opgenomen. Hierdoor is het vrij eenvoudig om trapgaten, schuine of ronde beëindigingen van de vloer of uitkragingen op te lossen in het vloerelement zelf. Dit maakt dat het systeem gewoonlijk als geheel ‘droog’ kan worden gemonteerd. In het werk gestorte vloerdelen zijn niet meer nodig, ook niet bij zeer lastige vloerindelingen. Lasverbindingen zijn meestal ook niet nodig. Door de breedte van de vloerelementen is er minder vaak een koppeling tussen de leidingen nodig. Vaak kan men het gehele leidingsysteem in één vloerplaat van 3,60 m breedte op laten nemen. De wanden, zowel de gevelwanden als de ankerloze spouwwanden, worden in 160 mm dikte uitgevoerd. Indien er geen gevelwanden worden toegepast moeten er ook bij dit systeem in stabiliteitswanden bij de trapgaten voorzien worden. In hogere appartementenbouw is er meestal sprake van trappenhuizen en liftschachten die de stabiliteit kunnen verzorgen. Indien de gevel in sandwich-elementen worden uitgevoerd, kunnen deze, indien dragend, ook de stabiliteit verzorgen. De vloeren liggen volledig op de wanden, over de volledige dikte. Hierdoor ontstaat een centrische belasting in de wanden, waardoor het mogelijk is relatief hoog te bouwen met slechts een minimale wanddikte. De vloeren worden gekoppeld aan de wanden door middel van gaines in de vloeren en in de bovenliggende wanden. In de onderliggende wanden worden doken in ingestorte ankers gedraaid. De vloeren en bovenliggende wanden worden met de gaines over de doken gemonteerd. Deze stekverbinding wordt aangegoten

9006950513_Boek.indb 183

183

met krimparme mortel. De ondersabelingsmortel wordt op de vloer aangebracht voordat het wandelement wordt gesteld. De kelkvoegen worden aangegoten met een zandcementmortel. Hiermee is in principe voldoende schijfwerking mogelijk. Bij hogere gebouwen zoals in de appartementenbouw zijn soms aanvullende maatregelen nodig in de vorm van een ringbandwapening. Bij het systeem Bestcon 60 wordt dit via de koppeling van de vloeren en de wanden verzorgd. De vloeren worden steeds over de verticale voeg van de wanden heen gemonteerd. Door de vloeren goed te koppelen met de wanden is er steeds sprake van een doorgaande horizontale koppeling in het vloerveld, via de vloeren en de wanden. De krachten in de trekband mogen hierbij niet te hoog oplopen, in verband met de benodigde stijfheid van de trekband. Per project dienen constructieve zaken als bijvoorbeeld de brandwerendheid en het voorkomen van voortschrijdende instorting beoordeeld en opgelost te worden. Deze onderwerpen spelen bij appartementenbouw een veel grotere rol dan bij eengezinswoningbouw. De gevels in het Bestcon60-systeem kunnen worden uitgevoerd als metselwerk sandwichelementen, figuur 8.25. Hierbij worden volle stenen gebruikt waarbij de voegen tussen de stenen worden gevuld met een gietmortel. Elk element wordt aan de onderzijde voorzien

Figuur 8.25 Prefab-gevel (appartementenbouw) uitgevoerd als metselwerk sandwich-element inclusief kozijnen Bron: Bartels Ingenieursbureau

03-06-2005 10:15:30

184

van een stalen hoeklijn waarop het metselwerk steunt. De hoeklijn wordt door middel van stalen platen bevestigd aan de binnenschil. Door een speciale vorm van de onderste laag stenen is de hoeklijn niet zichtbaar van de buitenzijde van het gebouw. De overige verbindingen tussen metselwerk en binnenblad worden verzorgd door thermisch verzinkte spouwankers. Boven raamkaders wordt het metselwerk wederom ondersteund door een stalen hoeklijn. Indien de sparing niet te groot is, is het ook mogelijk deze hoeklijn op de metselwerkpenanten af te laten dragen in plaats van aan de binnenschil te bevestigen. De sandwich-elementen zijn voorzien van een luchtspouw. De 80 mm polystyreenisolatie vult de ruimte tussen binnenblad en metselwerk geheel. Het binnenblad is minimaal 100 mm bij een breedte kleiner dan circa 7 meter, indien niet-dragend. Bij grotere breedtes is een grotere dikte nodig in verband met ontkisten en transport. De stenen kunnen in overleg met de fabrikant vrijelijk gekozen worden. Hierbij is de vorstgevoeligheid in verband met het ontbreken van de luchtspouw wel een aspect om rekening mee te houden. Eventueel worden de elementen voorzien van kozijnen en glaswerk. Het voegwerk wordt ge-

Figuur 8.26 Cascosysteem in gasbeton

9006950513_Boek.indb 184

Bron: Ytong/Xella

woonlijk in de fabriek aangebracht. Het gebouw is dus snel weer- en winddicht na montage. 8.2.4 Cascosysteem in gasbeton Behalve grindbeton en licht beton wordt in Nederland ook prefab-gasbeton vaak gebruikt in casco’s, figuur 8.26. In een opsomming van bouwsystemen mag dit dan ook niet ongenoemd blijven. ▶▶ 3,3 In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 3 Dragende elementen in steen gasbeton besproken

8.3 Zorgaspecten montagebouw in prefab-beton 8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw De kwaliteitsprocedure is overeenkomstig de beschreven procedures bij hoofdstuk 6 Stapelbouw en 7 Gietbouw. Ten behoeve van de betonkwaliteit beschikt de producent over een intern kwaliteitsbewakingssysteem inclusief een laboratoriumuitrusting zoals overeengekomen met en onder controle van de certificatie-instelling. Op de bouwplaats dienen de betreffende kwaliteitsverklaringen aanwezig te zijn. 8.3.2 Arbeidsomstandigheden Voor de algemene opmerkingen en regels voor Arbo-zorg wordt verwezen naar paragraaf 4.6.2 Arbo-zorg. Belangrijke aandachtspunten zijn ook bij montagebouw: • dichtleggen van sparingen; • aanbrengen van kantbeveiligingen; • voldoende borgen en stutten; • orde op werkvloeren; • gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen; • bescherming tegen uitstekende stekwapening.

Het transport op de bouwplaats gebeurt met een zware kraan. Deze kraan moet voldoen aan de normen NEN 2017 tot en met 2028 en voor ingebruikname door de bevoegde instanties zijn gekeurd. De kraandocumenten moeten aanwezig zijn. Alle hulpstukken en hijsgereedschap dienen onder certificaat te zijn geleverd en moeten regelmatig worden geïnspecteerd op slijtage, scheuren, vervormingen en dergelijke. In het

03-06-2005 10:15:31

8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON

algemeen bestaat de stelploeg op de werkvloer uit drie tot vijf vakmensen. De wanden moeten bij het stellen worden geschoord en/of onderling worden doorgekoppeld. De schoorstempels moeten door middel van een sneldraaibout in een zogenoemde schoorpunthuls worden bevestigd. De indraaidiepte dient minstens 60 mm te zijn. De hijsmiddelen mogen pas worden ontkoppeld als de wanden voldoende zijn geschoord. Reeds bij het ontwerpen moet rekening worden gehouden met de condities waaronder de zware prefab-elementen moeten worden getransporteerd en geplaatst. Vooraf kan een risicoanalyse worden opgezet waaruit een pakket van risicobeperkende maatregelen is op te stellen. Pakket van risicobeperkende maatregelen Het pakket van risicobeperkende maatregelen omvat drie stadia: 1 vooroverleg; 2 transport; 3 montage.

Voor elk stadium worden de aandachtpunten besproken. 1 Vooroverleg • vaststellen wijze van hijsen en te gebruiken hulpmiddelen; • rekening houden met mogelijke kanteling van elementen tijdens transport; • vaststellen transport- en opslagcondities. Op elk element met een massa van meer dan 1000 kg wordt door de producent het gewicht aangegeven; • aangeven van de voorzieningen voor trek- en drukschoren; • de te gebruiken hijs- en schroefogen moeten bestand zijn tegen koudevervorming. Dat wil zeggen: bij vorst mag het staal niet koudbros worden en dient daarvoor de voorgeschreven minimum kerfslagwaarde (27 J bij –20 °C) te bezitten. De hijsogen moeten zodanig zijn geplaatst dat het aanpikken en lossen van hijshaken veilig kan gebeuren; • het regelen van de aanvoervolgorde en het aanvoertempo moet zodanig zijn dat geen tussenopslag nodig is.

9006950513_Boek.indb 185

185

2 Transport • aanvoerwegen moeten zodanig zijn dat kantelen wordt voorkomen; • controle van hijsmiddelen en hijsogen, ingevuld kraanboek, gewaarmerkte hijstabel en juiste hijsmiddelen; • controle op constructieve beschadigingen zoals afgebroken stukken beton op de aangrijppunten. 3 Montage • afzetten montageplaats onder kraanbereik met duidelijk zichtbare markeringen. Binnen dat gebied mogen alleen personen aanwezig zijn die zijn belast met de montagewerkzaamheden. Vastmaken, aanpikken en lossen van elementen moet gebeuren vanaf veilige standplaatsen; • hijsstroppen mogen pas worden losgemaakt als het element voldoende is geschoord of verankerd; • controle van bevestigingsmiddelen en verankeringsmiddelen op juiste plaatsing; • werkzaamheden moeten worden onderbroken bij slechte weersomstandigheden (harde wind, dichte mist, zware regenval, sneeuwval, gladheid). 8.3.3 Milieuzorg Bij prefab-betonelementen worden dezelfde grondstoffen gebruikt als bij gietbouw. Het milieu kan worden ontlast door toepassing van reststoffen zoals vliegas, hoogovenslak en sloopgranulaat. Sommige producenten passen harde kalksteen toe als toeslagmateriaal in plaats van grind. Ook de toepassing van betongranulaat of van menggranulaat (dat ten minste 50% gerecycled betongranulaat en maximaal 50% metselwerkgranulaat bevat), is mogelijk. Het prefab-betoncasco kan vooraf worden voorzien van kozijnen. Ook doorvoeringen, sparingen, elektriciteitsleidingen en sleuven voor waterleidingen kunnen vooraf worden aangebracht. Dit voorkomt het frezen van sleuven en veroorzaakt minder lawaai, stof en bouwafval. Op de bouwplaats is nauwelijks sprake van restmateriaal. Tot slot kan worden vermeld dat casco’s prefabbetonnen onderdelen vaak relatief eenvoudig zijn te demonteren en dus verplaatsbaar zijn. Daardoor zijn gehele bouwdelen herbestembaar.

03-06-2005 10:15:31

186

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Achtergronden van ZVB en de rekenregels. CUR-rapport 2002-4. CUR, Gouda. 2 Bennenk, prof. ir. H.W., De kracht van dragende wanden. Belton Magazine. 3 Beton en Brandveiligheid 2002. Stufib-rapport. Stufib, Nieuwegein. 4 Bruggeling, prof. dr. ir. A.S.G., Berekenen en detailleren van constructie-onderdelen. 5 Construeren met Alvon holle wandsysteem. Alvon, Veenoord. 6 Geluid en wonen, Gietbouw in de woningbouw. VOBN, Veenendaal. 7 Ondergieten van constructieve voegen. SBR-Rapport B7-4. SBR,Rotterdam. 8 Prefab Beton, deel 1 en 2, BFBN, Woerden, 2003. 9 Prefab Beton in Detail. Belton, Woerden. 10 Schoon Beton Verschijningsvormen en Keuringscriteria. VNC, ‘s-Hertogenbosch.

NEN 6702 Belastingen en vervormingen NEN 6720 Voorschriften Beton v TGB 1990 – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995) NPR 2652 Vochtwering in gebouwen NPR 7050 Geluidwering in woongebouwen – voorbeelden van wand- en vloerconstructies

Normen NEN 2017 Hijskranen – Algemene bepalingen NEN 2018 Hijskranen – Belastingen en belastingscombinaties NEN 2019 Hijskranen – Het metalen geraamte NEN 2020 Hijskranen – De mechanische uitrusting NEN 2021 Hijskranen – De elektrische uitrusting NEN 2022 Hijskranen – Stabiliteit (veiligheid tegen kantelen) NEN 2023 Hijskranen – Constructieve eisen in verband met de veiligheid NEN 2024 Hijskranen – Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en onderhoud NEN 2025 Hand- en armseinen bij het werken met hijs- en hefwerktuigen NEN 2026 Mobiele kranen – Algemene bepalingen – Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en onderhoud NEN 2028 Hijskranen – Automatische begrenzingsinrichtingen NEN 2888 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen voor het stellen van draagconstructies van gebouwen NEN 2889 Betonelementen. Maximaal toelaatbare maatafwijkingen. NEN 5950 Voorschriften Beton; Technologie, VBT 1995

9006950513_Boek.indb 186

03-06-2005 10:15:32

9

Montagebouw houtskeletbouw ir. J.G.M. Raadschelders, ir. A. van Tol

Ter stimulering van de export van hout en triplex stelde de Canadese regering in 1965 een aantal Nederlandse deskundigen in de gelegenheid de in Canada veel toegepaste houtskeletbouwmethode te bestuderen. Ook in Scandinavische landen heeft men zich toen diepgaand georiënteerd. Deze onderzoeken hebben in 1968 geleid tot de uitgave van het SBR-rapport Houtskeletbouw en de introductie van deze bouwmethode in Nederland. Sinds die tijd is een groot aantal woningbouwprojecten in houtskeletbouw gerealiseerd en zijn ook invloeden van deze bouwmethode op de ontwikkeling van de Nederlandse woningbouw merkbaar.

9006950513_Boek.indb 187

03-06-2005 10:15:32

188

9.1 Typering montagebouw houtskeletbouw 9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw Bij de houtskeletbouwmethode worden alle dragende en niet-dragende elementen boven de fundering met behulp van gestandaardiseerd bouwhout en plaatmateriaal geconstrueerd. Het principe dat daarbij in Nederland meestal wordt toegepast, is de platformbouwmethode, figuur 9.1, waarbij verdiepingshoge wandelementen worden onderbroken door vloeren.

De wandelementen worden samengesteld uit stijl- en regelwerk en plaatmateriaal; vloerelementen bestaan uit een balklaag die aan de

bovenzijde is voorzien van een houtachtig plaatmateriaal zoals triplex, OSB (‘Oriented Strand Board’) of spaanplaat. De stabiliteit van de constructie wordt ontleend aan de combinatie van gesloten wanden en stijve vloervelden. Woningscheidende wanden worden uitgevoerd als zogenoemde ankerloze spouwmuren. De beide spouwmuren zijn gevuld met isolatiemateriaal en gescheiden door een luchtspouw. De binnenspouwbladen van de gevels worden aan de buitenzijde in de meeste gevallen beschoten met een plaatmateriaal en afhankelijk van het soort plaatmateriaal al dan niet afgedekt met een waterkerende, dampdoorlatende folie. De ruimte tussen de stijlen is geheel gevuld met isolatiemateriaal.

�������������

������������������� �������

���������

����������� ����������

�����

����������� ���������� �������

������������������� ���������

����������� ����������

�����

�����������

����������

����������������� ����������� ����

Figuur 9.1 Platformmethode

9006950513_Boek.indb 188

03-06-2005 10:15:33

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

Voor de kap komen eigenlijk alle gebruikelijke constructies in aanmerking. Meestal worden geprefabriceerde dakelementen toegepast. Alle in de woning in het zicht komende vlakken van wanden en plafonds worden bekleed met gipsplaten die de basis vormen voor de afwerking van de woning. Voor deze afwerking kunnen vrijwel alle in Nederland gebruikelijke materialen worden toegepast. Hetzelfde geldt voor de buitenbekleding van de gevel. Naar keuze kunnen hiervoor baksteen, hout, pleisterwerk en diverse plaatmaterialen of combinaties daarvan worden gebruikt. De schuine dakvlakken worden met dakpannen gedekt, maar toepassing van leien of shingles is ook mogelijk. Houtskeletbouw wordt niet alleen maar toegepast voor het bouwen van eengezinswoningen, maar ook voor woon- en bedrijfsgebouwen. Daarnaast is er een toenemend gebruik van houtskeletbouwonderdelen in gebouwen van steen en beton. Hier volgen enkele belangrijke eigenschappen van houtskeletbouw: • het principe van de draagconstructie is eenvoudig. De constructie wordt opgebouwd met standaardbalkhout in twee of hoogstens drie verschillende houtmaten en afgewerkt met een aantal materialen die elk eigen specifieke eigenschappen hebben. Het voordeel hiervan is dat wanneer andere eisen aan de constructie worden gesteld, het principe van de opbouw gehandhaafd blijft en kan worden volstaan met alleen de dikte of de kwaliteit van die onderdelen aan te passen; • houtskeletbouw is flexibel. Als rekening wordt gehouden met het principe van de constructie is het minder kostbaar om te variëren dan bij veel andere bouwmethoden. Dit geldt voornamelijk voor de indeling van de woning en de uitwendige vormgeving; • houtskeletbouw heeft een laag eigengewicht. Een hsb-woning weegt slechts 15 à 25% van een steenachtige woning. Dit kan in een aantal gevallen een voordeel zijn bij het ontwerpen van de fundering en het is gunstig bij het transport van de bouwdelen. Deze lichte bouwmethode geeft ook nieuwe mogelijkheden, zoals het aanbrengen van extra woonlagen op bestaande gebouwen. Ook worden bij woningen soms alleen de bovenverdiepingen uitgevoerd in houtskeletbouw;

9006950513_Boek.indb 189

189



de materieelinzet is gering. Dit maakt het mogelijk om op bouwplaatsen met weinig ruimte te bouwen, bijvoorbeeld bij kleine projecten en in stadsvernieuwingsgebieden; • de bouwmethode heeft uitstekende prefabricagemogelijkheden. De bouwelementen kunnen volledig in de fabriek, vrij van weersinvloeden en onder voortdurende kwaliteitscontrole, worden geproduceerd. Het is een droge bouwmethode. De op de bouwplaats aangevoerde elementen kunnen in snel tempo worden gemonteerd. Een woning wordt in één, uiterlijk anderhalve dag geheel wind- en waterdicht opgericht. Verhardingstijden komen niet voor en de bouw ondervindt weinig last van regen en vorst. Bovendien bevat de woning vrijwel geen bouwvocht en langdurig droogstoken is dus niet nodig; • de woning kan ook in een snel tempo worden afgebouwd, omdat het aantal bewerkingen en daarmee de onderlinge afstemverliezen gering zijn. Een korte bouwtijd betekent ook besparing van tijdgebonden bouwplaatskosten en minder rente over grond- en bouwkosten; • vrijwel alle eigenschappen van houtskeletbouw worden gebruikt bij het bouwen in stadsvernieuwingsgebieden. Het reconstrueren van oude stadswijken is steeds meer een keuze tussen slopen of renoveren. Soms gaat het om een heel blok, maar in veel gevallen is er sprake van een paar huizen in een blok die gesloopt moeten worden, terwijl de rest te renoveren is. Zo is in een aantal stadsgebieden met gebruik van de hsb-methode de oude sfeer behouden en heeft men niet omwille van één of twee panden hele blokken moeten slopen. De ervaring die is opgedaan met het bouwen van houtskeletbouw van meerlaagse woongebouwen is inmiddels ook met succes toegepast bij de bouw van woongebouwen van maximaal vijf bouwlagen in houtskeletbouw in uitbreidingsplannen. 9.1.2 Materialen houtskeletbouw Het is bij houtskeletbouw van groot belang om het juiste materiaal te kiezen. Bij deze bouwmethode is er namelijk sprake van een optimale afstemming van de diverse materialen op elkaar. Veranderingen in de dikte of lengte van het ene materiaal kunnen daarbij belangrijke gevolgen

03-06-2005 10:15:34

190

hebben voor de toepassing van het andere materiaal. Een optimaal en dus efficiënt materiaalgebruik wordt verkregen door een uitgebalanceerde materiaalkeuze qua handelsafmetingen. Het gebruik van afwijkende maten is mogelijk, maar vereist meer herzagen, inkorten en dergelijke en is daardoor relatief duur en geeft meer afval. In de SBR-uitgave Handboek Houtskeletbouw en Houtskeletbouw, Handleiding voor de praktijk van het Centrum Hout worden de voor de hsb-methoden belangrijkste materialen uitvoerig behandeld. We geven hier een kort overzicht: 1 houtachtige plaatmaterialen; 2 gipskartonplaten; 3 isolatiematerialen; 4 verbindingsmiddelen; 5 voegdichtingen. 1 Houtachtige plaatmaterialen In de houtskeletbouw wordt een groot aantal verschillende houtachtige plaatmaterialen toegepast. Het is van groot belang dat nagegaan kan worden in hoeverre de geleverde partij voldoet aan de eisen die gelden voor de beoogde toepassing. Het is dan ook het beste om platen voor te schrijven en te gebruiken waarvan bekend is dat er op betrouwbare wijze controle op de productie plaatsvindt. Indien dat het geval is, heeft de fabrikant veelal een bepaald certificaat of attest. Dit certificaat of attest is in dat geval vrijwel altijd terug te vinden op de stickers of stempels, hetzij op elke plaat, hetzij op elk pak. Voor een constructieve toepassing zijn betrouwbare reproduceerbare rekenwaarden nodig ten aanzien van sterkte en stijfheid. In het houtdocumentatieblad Index plaatmateriaal van het Centrum Hout wordt uitgebreid ingegaan op de grote verscheidenheid aan plaattypen met daarbij een indeling naar toepassingsgebieden. Van deze plaattypen worden de volgende houtachtige plaatmaterialen gebruikt in de houtskeletbouw: • triplex; • spaanplaat, type V, enigszins vochtbestendig; • hardboard, type medium board; • zachtboard, type gebitumineerd zachtboard; • OSB, een groep onderling nauw verwante platen die zijn aangeduid als ‘Oriented Strand Board’.

9006950513_Boek.indb 190

2 Gipskartonplaten In de hsb worden veel gipskartonplaten voor de binnenbekleding gebruikt. Dit zijn mineraalgebonden platen; zij onderscheiden zich sterk van de houtachtige plaatmaterialen. In het bijzonder wordt in dit verband gewezen op: • ongevoeligheid voor schimmelaantasting; • (zeer) grote vochtbestendigheid; • (zeer) beperkte uitzetting; • grote mate van brandwerendheid. De belangrijkste grondstoffen die voor gipskartonplaten worden gebruikt, zijn: • natuurgips (calciumsulfaat-dihydraat CaSO2.2HO) of rookgasontzwavelingsgips (kolencentrales); • karton; en eventueel: • glasvezels (brandwerendheid); of • siliconen (vochtbestendigheid). De kern van gipskartonplaten bestaat uit gips. Aan de buitenzijde worden lagen karton opgebracht. De gipskartonplaten kunnen ook worden voorzien van aluminiumfolie, isolatiemateriaal of een afwerking. Voor zwaardere eisen worden vezelversterkte gipsplaten toegepast. 3 Isolatiematerialen Het isolatiemateriaal dat in de houtskeletbouwconstructie wordt toegepast, moet aan een aantal algemene criteria voldoen: • niet capillair of hygroscopisch; • waterafstotend; • niet gevoelig voor biologische aantasting; • vormvast; • geen voedingsbodem voor ongedierte en dergelijke; • niet-corrosief; • gunstige brandvertragende eigenschappen; • warmte-isolerend. Minerale wol (steenwol of glaswol) voldoet aan al deze criteria en is daarom het gebruikelijke isolatiemateriaal in de houtskeletbouw. Een van de kenmerken van houtskeletbouw is de uitstekende thermische isolatie. Om dit te kunnen realiseren, wordt behalve hout en houtachtig plaatmateriaal (beide goede isolatoren) veel isolatiemateriaal toegepast.

03-06-2005 10:15:34

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

Minerale wol levert een gunstige bijdrage aan de brandwerendheid van het bouwdeel waarin het is toegepast. Wel moet dan worden voldaan aan de minimumeis voor de volumieke massa (steenwol ≥ 31 kg/m3, glaswol ≥ 16 kg/m3). Hoewel er voor steenwol en glaswol slechts enkele producenten zijn, is er geen duidelijke standaardisatie in de maatvoering. Wel is in verband met de maatvoering een speciaal type voor de houtskeletbouw ontwikkeld. Uit ecologische overwegingen wordt soms schapenwol toegepast. 4 Verbindingsmiddelen De meest voorkomende verbindingsmiddelen met hun toepassingen bij houtskeletbouw zijn: • draadnagels (glad, geribd of getordeerd); • spaanplaatschroeven; • nieten: bevestiging van bijvoorbeeld dampremmende folie en waterkerende dampdoorlatende folie. Gipsplaten mogen, gezien de grote kans op beschadiging van de kartonlaag niet worden geniet; • houtdraadbouten: onder meer bij extra verankeringen en bij het onderling verbinden van gesloten elementen; • gipsplaatschroeven en gipsnagels; gipskartonplaten worden met speciale gipsplaatschroeven bevestigd; • spouwankers (rondstaal doorsnede 4 mm, voorzien van een schroefdraad): bevestiging buitenbekleding van metselwerk aan het houtskeletbouw-binnenspouwblad; • stalen ankers: verankering stelregel of onderregel aan de fundering of begane-grondvloer en extra verankering stabiliteitswand aan de fundering; • plaatstalen schoenen en griphoekankers: verbinding liggers (vloerbalken) aan kopbalken, onderslagen en dergelijke; • hechtplaten: verbindingen in sporenspanten; • knoopplaten (staal of hout): verbindingen in spanten; • stalen strips: gebruikt voor aanvullende voorzieningen en opgenagelde schoren. Verbindings- en bevestigingsmiddelen zoals draadnagels, nieten, schroeven, stiften en krammen moeten zijn vervaardigd van verzinkt staal, aluminium of roestvast staal. In houtsoorten met

9006950513_Boek.indb 191

191

weinig agressieve inhoudstoffen kunnen elektrolytisch verzinkte of gesherardiseerde verbindingsmiddelen worden toegepast. In houtsoorten die veel agressieve inhoudstoffen bevatten, zoals western red cedar en oregon pine, dienen de bevestigingsmiddelen van roestvaststaal of aluminium te zijn. Metalen verbindingsmiddelen en verankeringsbandstaal die worden blootgesteld aan buitenlucht of spouwlucht, dienen bij thermisch verzinken een laagdikte te hebben die overeenkomt met de normgegevens. Verbindingsmiddelen van thermisch verzinkt staal, koper en koperlegeringen die in aanraking komen met beton of metselwerk, uitgezonderd spouwankers, moeten zijn voorzien van twee aaneengesloten lagen epoxyteer of bitumen. Zij mogen niet worden toegepast in een agressieve atmosfeer (SO2-concentratie gemiddeld groter dan 200 microgram per m3). 5 Voegdichtingen Om naden en openingen te kunnen afdichten, wordt gebruikgemaakt van verschillende voegdichtingsmaterialen. Deze materialen zijn te onderscheiden in: • afdichtingsbanden (elastomeren, thermoplasten), synthetische rubbers; • comprimerend schuimband (polyurethaan, geplastificeerd pvc); • minerale wol afdichtingsband (glaswol, steenwol); • kitten (blijvend elastisch); • schuimen (PUR).

9.2 Samenstelling van het hsb-casco 9.2.1 Algemeen Houtskeletbouw leent zich goed voor vormvariaties. Sprongen in gevel en dak zijn relatief eenvoudig uitvoerbaar. Afmetingen van stijl- en regelwerk worden mede bepaald in relatie met de dikte van het isolatiemateriaal. Voor het aanbrengen van plaatselijke versterkingen (bijvoorbeeld een extra stijl) is voldoende ruimte in de elementen aanwezig. Afwijkingen als gevolg

03-06-2005 10:15:34

192

van variaties kunnen met paselementen worden opgelost. De stabiliteit van de constructie wordt ontleend aan de combinatie van de met behulp van plaatmateriaal gesloten wanden en stijve vloervelden. Gelamineerde liggers worden daar toegepast waar de indeling van de woning een moerbalk noodzakelijk maakt. Door de hogere toegelaten spanning krijgt men een kleinere balk voor grotere belastingen en/of overspanningen. 9.2.1.a Moerbalken Vaak worden als moerbalk HE-A- of HE-B-profielen toegepast, figuur 9.2. Deze balken worden opgenomen in het vloerpakket, zodat een vlak plafond wordt verkregen. Boven deze balken wordt een vrije ruimte gehouden van minimaal 20 mm, opdat er bij krimp van het houten vloerpakket geen verhoging in de vloer ontstaat.

������� �������

�����������������������

�������������������� ������������

Figuur 9.2 Detail stalen balk

9.2.1.b Opbouw In beginsel wordt één woning tegelijk verticaal opgetrokken (verticale bouwwijze). In de praktijk kan een blok van twee à drie woningen in zijn geheel worden opgetrokken indien de montagecapaciteit zodanig is dat de woningen toch snel wind- en waterdicht zijn.

Voordat met de montage van het houten casco wordt begonnen, wordt eerst rondom de steiger geplaatst. Vanaf de steiger kunnen dan de nodige verbindingen worden gemaakt. De kenmerkende volgorde bij de opbouw is wand-vloer-wand-vloer-dak. De opbouw uit schijfvormige elementen betekent bij de platformbouwmethode dat belastingsafdracht hoofdzakelijk via lijnlasten gebeurt. Bij openingen in dragende wanden moeten de krachten

9006950513_Boek.indb 192

worden ‘omgeleid’ door middel van lateien. Vloeropeningen worden gerealiseerd met behulp van raveelconstructies. Praktisch alle houtverbindingen kunnen worden genageld en geschroefd. Schroeven heeft als voordeel dat verbindingen kunnen worden aangetrokken en eventueel worden gedemonteerd. Bovendien zijn schroeven sterker. Sterkte- en/of stabiliteitsberekeningen kunnen echter uitwijzen dat een zwaardere vernageling of andere verbindingsmiddelen zoals griphoekankers, oplegschoenen, koppelstrips vereist zijn. De onderlinge aansluiting van gesloten wandelementen vraagt, afhankelijk van de detaillering, vaak andere verbindingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld houtdraadbouten. 9.2.2 Fundering Door het lage eigen gewicht van een houtskeletbouwwoning is in veel gevallen een iets lichtere fundering mogelijk dan bij steenachtige woningen. Door de aard van de constructie is een houtskeletbouwwoning bovendien minder gevoelig voor zettingsverschillen. Hierdoor kan eerder voor een fundering op staal worden gekozen. Daar staat tegenover dat er (in verband met de beperkte maximale overspanning van de houten vloeren) ook vaker dragende binnenwanden nodig zijn en dus ook tussenstroken of -balken in de fundering.

Bij een fundering op staal (uitgevoerd in metselwerk of gewapend beton) zijn aanlegbreedte en strookdikte (in een vergelijkbaar geval) geringer dan bij steenachtige bouw. Bij houtskeletbouw kan het zelfs mogelijk zijn dat een woning, waarvoor bij een steenachtige bouwwijze heiwerk noodzakelijk is, op staal kan worden gefundeerd. Indien toch een paalfundering noodzakelijk is, kan vaak worden volstaan met kortere, slankere of minder palen. 9.2.3 Vloeren De vloer is bij houtskeletbouw steeds het platform voor de verdere opbouw van de woning. De vloer bestaat uit vloerbalken, randbalken, kopbalken, vloerbeplating (zoals triplex of OSB), plafond (verdiepingsvloer) en in veel situaties ook isolatiemateriaal. De vloerbalken zijn op-

03-06-2005 10:15:35

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

gelegd op een stelregel, een koppelregel, een bovenregel of een onderslag. De balkafstand wordt mede beïnvloed door de afmetingen van de vloerplaten. De meest voorkomende plaatafmeting is 1220 × 2440 mm2. De platen overspannen in de lengterichting, de richting van het topfineer. De vloerplaten worden in halfsteensverband gelegd. De mogelijke balkafstanden worden dan 1220/3 = 405 mm, 1220/4 = 305 mm respectievelijk 1220/5 = 244 mm. Balkafstanden groter dan circa 400 mm worden niet gekozen, in verband met de stijfheid van de gebruikelijke vloerbeplating. De lange zijden van die platen hebben meestal een messing en een groef. De korte zijden hebben dit veelal niet en worden op de balken gelegd. De vloerplaten worden bevestigd met gegroefde of getordeerde nagels of schroeven om trillingen en kraken tegen te gaan. Een alternatief daarvoor is de bevestiging met gladde nagels in combinatie met lijm tussen de vloerplaten en de balken. Voor de spreiding van geconcentreerde lasten en voor verhoging van de stijfheid van de vloer worden bij grotere overspanningen (> 3,0 m) klossen tussen de balken aangebracht, figuur 9.3. Tussen de randbalk in de gevel en de eerste vloerbalk (strijkbalk) worden extra klossen aangebracht om een gelijkmatiger overgang te verkrijgen tussen de doorbuiging van de vloerbalken en de gevel. Tevens voorkomen deze klossen het kantelen van de randbalk in de gevel.

9.2.3.a Begane-grondvloeren In de houtskeletbouw worden, net als bij andere bouwmethoden, in het algemeen steenachtige vloeren toegepast. Bij enkele woningen komen geïsoleerde combinatievloeren in aanmerking. Bij seriematige woningbouw worden veelal geprefabriceerde geïsoleerde ribcassette- of kanaalplaatvloeren toegepast. Bij de aansluiting van buitenwanden aan een steenachtige beganegrondvloer en aan de fundering vereist het vermijden van koudebruggen de nodige zorg. Bij de aansluiting van hsb-wanden aan beganegrondvloeren van steenachtig materiaal wordt vaak een stelregel toegepast, figuur 9.4-1 en 9.4-2. Deze stelregel is tegen optrekkend vocht beschermd door een folie of door impregneren. Van tevoren aangebrachte stelregels vergemakkelijken het op hoogte en op maat stellen van de wanden. Aangezien het hele systeem van vloeren, wanden en dak na elkaar wordt opgericht met de stelregel als basis, is het voor snel en passend monteren een eerste vereiste dat de stelregel precies op hoogte en op maat wordt gesteld. Bij een vooraf vlak afgewerkte begane-grondvloer kunnen de stelregels worden weggelaten. In dat geval wordt de onderregel van de wand rechtstreeks verankerd aan de vloer of fundering. De stelregel dient na het stellen ‘vol en zat’ te worden onderkouwd. Om dit goed uit te kunnen voeren, is voldoende speling tussen stelregel en vloer nodig. Indien de vloer vooraf vlak wordt afgewerkt, is onderkouwen van de stelregel, of van de onderregel indien geen stelregel wordt

�������

��������

�����

�������

�������

����

����� �������

193

�������� ���

Figuur 9.3 Plattegrond verdiepingsvloer (dwarsversteviging)

9006950513_Boek.indb 193

03-06-2005 10:15:36

194

������������������ ���������

������������ ���� ��������������� ����������

��������������� ����������������� �������������

�����������

�����������

������������� ������������������

������������ ������������

���������������� ������������������� ������������

��������������������� �����������������������

������������� �������������

������������������



����������������������



����������������������������������������� ������������������������������������������������ ����������������������������

Figuur 9.4 Aansluiting op fundering

toegepast, niet nodig. Behalve toepassing van een vochtkerende folie dient dan wel een strook samendrukbaar materaal tegen de onderzijde van de stelregel of onderregel te worden aangebracht als luchtdichting. Tussen onderregel en stelregel is altijd een luchtdichte verbinding vereist. �����

���������� �������������� �����������

��������������

Figuur 9.5 In het werk gestorte gevelbalk

9006950513_Boek.indb 194

Ook kunnen houten begane-grondvloeren worden toegepast. Hierbij worden de funderingsbalken ook voorzien van een stelregel waarop de geprefabriceerde houten vloerelementen worden bevestigd. 9.2.3.b Aansluiting fundering – beganegrondvloer – begane-grondwand De figuren 9.4 en 9.5 geven voorbeelden van de aansluiting op de fundering en de beganegrondvloer. De stelregel of onderregel van buitenwanden en woningscheidende wanden op begane-grondniveau in direct contact met een steenachtige vloer of fundering, dient daar volledig te worden gescheiden door een waterdichte laag. Deze laag, bijvoorbeeld een sterke kunststoffolie, dient om optrekken van vocht te voorkomen. De stelregel, of onderregel in het geval dat geen stelregel wordt gebruikt, niet zijnde van duurzaamheidsklasse I of II, moet worden verduurzaamd tot minimaal duurzaamheidsklasse II. Bij de aansluiting ‘fundering – begane-grondvloer – woningscheidende wand’ is het van essentieel belang dat wordt voorkomen dat lucht vanuit de kruipruimte in de spouwruimte van de woningscheidende wand kan doordringen. Als dit niet goed is, kunnen de gevolgen zijn: stank in de woning en een onverantwoord

03-06-2005 10:15:37

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

hoog vochtgehalte in de houtconstructie. De meest eenvoudige en doeltreffende manier is de spouw afsluiten met een dampremmende folie. Bij toepassing van een steenachtige begane-grondvloer, al of niet voorzien van een afwerking, dient deze folie ter plaatse van de bovenkant van de vloer te worden aangebracht, figuur 9.4-2. 9.2.3.c Verdiepingsvloeren Verdiepingsvloeren in houtskeletbouw bestaan uit een houten balklaag met daarop een houtachtig plaatmateriaal en daartussen eventueel minerale wol (isolatie), figuur 9.6. Vloeren worden aan de onderkant afgewerkt met gipskartonplaten op houten of stalen rachels. De economisch maximale overspanningslengte van standaard hsb-vloeren is circa 5,40 m. Dit betekent dat bij een grotere overspanning een tussensteunpunt nodig is. Daarnaast is de benodigde dikte van de houten vloerconstructie (240 tot 340 mm).

Ter beperking van de trillingsgevoeligheid (doorbuiging in eigen frequentie) van houten vloeren bij belopen, worden, afhankelijk van de balkoverspanningen, balklaagverstijvingen toegepast. De tabel van figuur 9.7 geeft de maximale theoretische overspanning waarbij geen verstijvingen (andreaskruizen of klossen, figuur 9.3) nodig zijn. Indien balkverstijvingen (klossen) worden toegepast, hetgeen veelal het geval is bij grotere overspanningen, dan is de theoretische over��

������������������������������ ����������������������� ������������������������������������

��� ��

���

Houtmaat

195

H.o.h.-afstand (m)

b×h

zonder lijm

met lijm

0,40

0,40

Europees naaldhout 40 × 146 40 × 171 40 × 196 46 × 146 46 × 171 46 × 196 46 × 221 59 × 171 59 × 196 59 × 221 71 × 196 71 × 221 71 × 246 71 × 271

2,00 2,35 2,70 2,10 2,45 2,80 3,20 2,65 3,05 3,45 3,25 3,65 4,10 4,50

2,25 2,65 3,05 2,35 2,75 3,15 3,60 2,95 3,40 3,85 3,65 4,10 4,60 5,05

Noord-Amerikaans naaldhout 38 × 140 38 × 184 38 × 235 38 × 286

1,90 2,50 3,15 3,85

2,05 2,80 3,50 4,30

Naaldhout van de sterkteklasse c18 volgens NEN 6760. De tabel is ontleend aan SBR-rapport 89. De tabelwaarden ‘met lijm’ zijn van toepassing indien het vloerdek verlijmd is aan de vloerbalken. Figuur 9.7 Maximale theoretische overspanning van vloerbalken, waarbij geen andreaskruizen of klossen nodig zijn ���������������������������������� ������������������������� ��������������

��

��� �

��

��

���

����������������� ��������������� ��������������������������� ������������

���������������������

Figuur 9.6 Geprefabriceerde houten verdiepingsvloer

9006950513_Boek.indb 195

03-06-2005 10:15:38

196

spanning groter dan de waarde die in de tabel vermeld staat. De tabel van figuur 9.7, die is ontleend aan SBRrapport nr. 89, geeft geen eisen aan, doch wordt in verband met wooncomfort aanbevolen. Conform de voorschriften wordt rekening gehouden met het gewicht van niet-dragende hsb-binnenwanden op de vloer. Indien echter een niet-dragende hsb-binnenwand evenwijdig aan de vloerbalken loopt, kan er zonder nadere berekening van worden uitgegaan dat één

��������� ���������

������������ ��������������� ����������������

���������������������

���������������������������

Figuur 9.8 Opbouw verdiepingsvloer

��������������������

�������

���������

����������� ����������

�����

����������� ���������� ������� ���� ����������� ����������

�������������������� ���������

�����

�����������

���������� ������� ���������

�����������������

��������������

Figuur 9.9 Uitkragende verdiepingsvloer

9006950513_Boek.indb 196

03-06-2005 10:15:41

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

197

extra balk onder deze wand nodig en voldoende is met een gewicht dat niet groter is dan 1,25 kN per m1.

Soms wordt in de fabriek ook de eventuele vloerisolatie al aangebracht en ook de rachels voor het plafond, figuur 9.8.

In verband met geluidlekken en brandoverslag moeten in de verdiepingsvloer alle doorgaande ruimten ter plaatse van de binnenwanden worden dichtgemaakt met klossen van minimaal 40 mm dik en met dezelfde hoogte als de vloerbalken ter plekke, figuur 9.9. Mits goed aangebracht vormen stroken minerale wol een alternatief voor deze klossen, echter niet als het binnenwanden met een stabiliteitsfunctie betreft. In dat geval zijn de klossen ook nodig om schuifkrachten over te brengen.

Bij houtskeletbouwvloeren is het goed mogelijk om een verdiepingsvloer te laten overkragen. De manier waarop dat gebeurt, hangt af van de overspanningsrichting van de balken. Bij een overkraging in het verlengde van de balken kunnen de balken als uitkraging over de onderliggende wand uitsteken, figuur 9.9. Bij een overkraging loodrecht op de richting van de vloerbalken moeten ‘gedraaide’ balken bevestigd aan dubbele vloerbalken worden toegepast. De toelaatbare uitkraging, alsmede de afstand tussen de ondersteunende wand en de dubbele balk, moet worden bepaald door berekening.

Gebruikelijk is dat de vloeren worden samengesteld met geprefabriceerde vloerelementen die bestaan uit één frame van vloerbalken, klossen, ravelingen, enzovoort dat voorzien is van het vloerdek.

����� �����������

������ ����������� ������ �����������

��������������� � �

����������������� ���������

�������������������������� �

�������������

�������������

��������

��������������������������� �

�����������������������������

Figuur 9.10 Vormvastheid van wandelementen

9006950513_Boek.indb 197

9.2.4 Wanden De wanden worden opgebouwd uit stijl- en regelwerk. Voor de stijfheid van hsb-wanden wordt gebruikgemaakt van plaatmaterialen, figuur 9.101. Wanneer gipsplaat onvoldoende stijfheid geeft, worden houtachtige plaatmaterialen zoals triplex en OSB toegepast. Een enkele maal moeten aanvullende voorzieningen worden toegepast, figuur 9.10-2. Afhankelijk van het systeem wordt het constructieve plaatmateriaal aan de buitenzijde of de binnenzijde aangebracht. Dit is afhankelijk van de leverancier/producent van het casco. De afzonderlijke geprefabriceerde wandelementen worden vaak onderling gekoppeld door middel van koppelregels die over de bovenregels van de elementen worden aangebracht, figuur 9.11.

Ook is het mogelijk de koppelregels te vervangen door een extra bovenregel en de onderlinge koppeling van de elementen te realiseren met bijvoorbeeld koppelstrips of -platen of de vloer boven de wand te laten fungeren als koppeling. Vooral bij gesloten wandelementen wordt dikwijls voor deze alternatieven gekozen. Door de aanwezigheid van bovenregel en koppelregel, of van een dubbele bovenregel, is het niet noodzakelijk dat vloerbalken en sporen respectievelijk sporenspanten direct boven stijlen worden opgelegd. Wel moeten de buigspanningen in de bovenregel en koppelregel, respectievelijk de dubbele bovenregel, ten gevolge van de oplegging van vloerbalken en dergelijke worden ge-

03-06-2005 10:15:42

198

����������� ��� ��� ���

���

���

���

����������

Figuur 9.11 Koppeling door middel van koppelregel

9006950513_Boek.indb 198

03-06-2005 10:15:43

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

controleerd door middel van een berekening. Dit is zeker een vereiste als er een enkele bovenregel en geen koppelregel wordt toegepast. De onderregel van de wanden of wandelementen wordt op de houten vloer genageld. Figuur 9.12 geeft een voorbeeld van een nietdragende binnenwand die evenwijdig aan de vloerbalken loopt. Bij dragende binnenwanden in die situatie zal het aantal benodigde extra vloerbalken door berekening bepaald moeten worden en veelal meer dan één bedragen. 9.2.4.a Woningscheidende wanden In verband met de geluidweringseisen worden woningscheidende wanden uitgevoerd als ankerloze spouwmuren. Beide spouwbladen zijn volledig gescheiden vanaf de onderkant van de begane-grondvloer tot aan het dak, door een spouw van 50 mm. Tussen het stijl- en regelwerk is elk spouwblad gevuld met minerale wol, figuur 9.13. Het stijl- en regelwerk van elk spouwblad wordt

199

aan de woningzijde bekleed met gipskartonplaten. Afhankelijk van de gewenste brandwerendheid gebeurt dit in één of twee lagen (enkele of dubbele gipskartonplaat). Figuur 9.14-1 geeft de aansluiting van de woningscheidende wand op de verdiepingsvloeren waarvan de balkrichting loodrecht op deze wand is. Figuur 9.14-2 geeft dit aansluitdetail met vloerbalken evenwijdig aan de wand. In de spouw tussen de woningscheidende wanden worden fire-stops aangebracht. Deze fire-stops bestaan uit een in folie verpakte strook steenwol, die door middel van een spijkerflens ��������������������������� ������������������������ ������������������������� ��������������������� �����

��������������� ���������� ��������

����

��������� �����������������

��������������� ������

����� �������� �����������������������

Figuur 9.12 Binnenwand op verdiepingsvloer

���������������������� ����������������

�����

Figuur 9.13 Woningscheidende wand

������������������ ������������ ����������

�������������� � ������

������������� ����������� ��������������� ����� ��������������� �������



���������������������������� �������������������������



������������������������������ �������������������������

Figuur 9.14 Aansluiting woningscheidende wand op verdiepingsvloer

9006950513_Boek.indb 199

03-06-2005 10:15:45

200

worden vastgezet aan het casco. De fire-stops worden verticaal over de volle hoogte aangebracht bij de voor- en achtergevel en horizontaal ter hoogte van iedere vloer en het dak. Op deze wijze wordt de spouw gecompartimenteerd en wordt voorkomen dat door luchtstroming in de spouw het vuur verder wordt overgedragen. 9.2.4.b Binnenspouwblad Het hsb-binnenspouwblad bestaat uit een stijlen regelwerk dat wordt gevuld met isolatiemateriaal en aan de binnenzijde wordt afgewerkt met een dampremmende folie en gipskartonplaat, figuur 9.15. Het stijl- en regelwerk wordt aan de spouwzijde beschoten met een (veelal houtachtig) plaatmateriaal en/of afgedekt met een waterkerende, dampdoorlatende folie.

Geeft de gipsplaat voldoende stijfheid, dan kunnen bij buitenwanden ook andere plaatmaterialen zoals gebitumineerde vezelplaat of cementgebonden platen als beschieting aan de spouwzijde worden toegepast. Afhankelijk van het toegepaste plaatmateriaal wordt die beschieting al of niet afgedekt met een waterkerende dampdoorlatende folie. In situaties waarbij er voor gekozen wordt om direct achter de gipskartonbeplating van de buitenwanden

een houtachtig plaatmateriaal aan te brengen, is het mogelijk de beschieting aan de spouwzijde te laten vervallen en op die plaats alleen een (gewapende) waterkerende dampdoorlatende folie aan te brengen. 9.2.4.c Scheidingswand De wandelementen zijn verdiepinghoog en worden samengesteld uit stijl- en regelwerk met daarop aangebracht een (gipskarton) plaatmateriaal, figuur 9.16. Het stijl- en regelwerk van scheidingswanden wordt in de regel niet gevuld met isolatiemateriaal.

Tegenwoordig worden niet-dragende scheidingswanden uitgevoerd in metal-stud (MS). Deze separatiewanden worden pas geplaatst nadat de gipsplaten van de wanden en plafonds zijn aangebracht. Het voordeel is dat met grotere plaatafmetingen kan worden gewerkt en dat vlakkere wanden en plafonds worden verkregen. 9.2.4.d Openingen in wanden Voor openingen in wanden wordt gebruikgemaakt van lateien. Deze worden veelal samengesteld uit balken die worden opgelegd op één of meer aangespijkerde wandstijlen, figuur 9.17-2 en figuur 9.18-2 en -3. In niet-dragende wanden

��������������� ��������� ��������������������

�������������������� ��������������������������� ��������������� ����������������� ���������������� ��������������������

��������������������

��������������������

����� ��������� ����������

������������������������������ �����������������

���������������� ��������������������

Figuur 9.15 Binnenspouwblad

9006950513_Boek.indb 200

03-06-2005 10:15:46

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

��������������� ������

�����������������������������������

201

��������������� ����������������� ������������ �����������������

������������������������������������������

Figuur 9.16 Binnenwanden

kan boven een deuropening worden volstaan met een regel van dezelfde houtzwaarte als de stijlen, figuur 9.17-1. Bij grotere openingen kunnen lateien van balken met regels, figuur 9.17-3 of gelamineerde liggers, figuur 9.17-4, worden toegepast. Ter beperking van de lateihoogte kan men bij gevelkozijnen in plaats van een brede opening meerdere kleine openingen maken. Tussen de kozijnen kunnen dan stijlen worden geplaatst die de belasting opnemen. In verband met windbelasting op de buitenwand zijn er dikwijls meerdere doorgaande stijlen naast de wandopening nodig. Als praktische regel kan hierbij worden gehanteerd: • breedte wandopening ≤ 2,00 m: één doorgaande stijl; • breedte wandopening > 2,00 m en ≤ 4,00 m: twee doorgaande stijlen; • breedte wandopening > 4,00 m: drie doorgaande stijlen. Deze praktische regel geldt met name voor de stijlafmetingen 38 × 89 mm en 40 × 96 mm. Voor de zwaardere stijlafmetingen wordt het nodig het aantal stijlen door middel van berekening vast te stellen. Deze doorgaande stijlen en de hulpstijlen onder de latei dienen onderling voldoende vernageld te worden.

9006950513_Boek.indb 201

������������������ �������������

��������

���������

�������������������

����������������������

Figuur 9.17 Lateiconstructies

9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw In principe zijn er in hsb-woningen drie soorten kapconstructies mogelijk: 1 gordingenkap; 2 doos- of sporenkap; 3 kap van sporenspanten.

1 Gordingenkap De gordingenkap is beperkt in de overspanningen en is bij grote woningbreedten alleen uitvoerbaar met een dragende binnenwand of met een tussenspant, figuur 9.19. De dakbelasting wordt via

03-06-2005 10:15:47

202

����������

����������

���� ����������

������������� �����

����������

����� ������������� �������������

�����

���������� ����������

������������������������������������ ��������������������������

����������

Figuur 9.18 Openingen in wanden

dakpanelen afgedragen aan de gordingen die de belasting op hun beurt afdragen aan de wanden en/of spanten. Een gordingenkap brengt puntlasten met zich mee en dit kan betekenen dat er voorzieningen in de gordingondersteunende wanden moeten worden aangebracht zoals extra stijlen of regels. Als de gordingafstand klein genoeg wordt gekozen, kan in plaats van het dakpaneel (sandwichof ribpaneel) een dakbeschieting van triplex, OSB en dergelijke direct op de gordingen worden toegepast. In dat geval ligt het voor de hand geprefabriceerde dakelementen toe te passen waarin de gordingen zijn opgenomen. 2 Sporenkap De doos- of sporenkap heeft als voorwaarde dat deze alleen dan kan worden toegepast als de spoor aan de voet op de vloer kan eindigen om de spatkracht op te vangen, figuur 9.20. Als er borstweringen in het ontwerp zijn opgenomen,

9006950513_Boek.indb 202

�������������

�������������

�����

�������������

����������

������������������������������������

03-06-2005 10:15:48

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

203

����

�������

���������������

�����

Figuur 9.19 Gordingenkap

valt de mogelijkheid van deze kapconstructie af, tenzij onder de nok een dragende wand of onderslag wordt aangebracht. De belasting wordt bij sporenkappen rechtstreeks aan de ondergelegen constructie afgedragen. Aan de voet wordt de spatkracht overgebracht naar de vloerconstructie. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van een directe verbinding tussen de sporen en de vloerbalken, figuur 9.20, of

9006950513_Boek.indb 203

van een stelregel die de belasting via het vloerdek (bijvoorbeeld van triplex of OSB) overdraagt aan de vloerbalken. Meestal wordt bij sporenkappen gewerkt met geprefabriceerde dakelementen, waarbij de sporen in het element zijn opgenomen, figuur 9.21. De h.o.h.-afstand van de sporen is in veel gevallen 610 mm.

03-06-2005 10:15:49

204

����

��� ������������

���

������ ���

��������������

���������� ����������

Figuur 9.20 Sporenkap

3 Sporenspanten Bij flauw hellende daken, met een niet-begaanbare zolder, kunnen sporenspanten worden gebruikt, figuur 9.22. Dat zijn vakwerkspanten opgebouwd uit relatief lichte houten balken. Als verbindingsmiddelen worden veelal hechtplaten gebruikt. De sporenspanten worden op een afstand van 600 mm of 1200 mm geplaatst met hierop een dakbeschieting (plaatmateriaal) of folie en een zwaardere panlat. Met spanten,

9006950513_Boek.indb 204

maar zeker ook met vloeren, is eenvoudig een dakoverstek te maken. Dat heeft als voordelen dat de gevel droger blijft en dat er in de zomer bij hoge zonnestand minder zonbelasting optreedt, figuur 9.19. 9.2.6 Gevelbekleding Voor de gevelbekleding komt in principe een groot aantal oplossingen in aanmerking. De keuze uit deze mogelijkheden wordt nauwelijks

03-06-2005 10:15:50

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

205

����������������

���������

Figuur 9.21 Sporenkap (prefab)

��������� �������������������������

Figuur 9.22 Sporenkap

9006950513_Boek.indb 205

03-06-2005 10:15:51

206

bepaald door de houtskeletbouwmethode als zodanig. Er kan voor hout worden gekozen, maar ook alle materialen, bekend uit de traditionele bouw, kunnen worden gebruikt. Voor gevelbekleding zijn er veel keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld: • metselwerk; • vurenhout of grenenhout (rabatdelen of schroten minimaal 19 mm dik); • pleisterwerk; • plaatmateriaal. Hout voor gevelbekleding Hoewel een groot aantal houtsoorten geschikt is voor buitenkleding, worden in de houtskeletbouw van die soorten in de praktijk in hoofdzaak western red cedar en Europees vuren toegepast. Voor de toepassing van hout als buitenbekledingsmateriaal wordt verwezen naar de betreffende houtdocumentatie van het Centrum Hout en de KVT ’95. Zoals in paragraaf 9.3.2 is aangegeven, dient bij detaillering van de aansluiting van de gevel en de verdiepingsvloer rekening te worden gehouden met de krimp van de houten draagconstructie. Die krimp treedt voornamelijk in het vloerpakket op. In geval van een buitenbekleding van metselwerk moet met dit krimpverschijnsel rekening worden gehouden aan de onderzijde van raamopeningen en aan de bovenzijde van metselwerk dat tot aan de goot of dakconstructie of vloeroverkraging doorloopt. Dat wil zeggen dat tussen het metselwerk buitenblad en de daarboven gelegen constructie voldoende ruimte aanwezig dient te zijn, zodat die constructie kan zakken ten gevolge van krimp zonder dat deze gaat dragen op het metselwerk buitenblad. Bij toepassing van verticale houten bekleding of plaatmaterialen zal ter hoogte van de vloeren ook rekening moeten worden gehouden met deze krimp. Meestal wordt dit opgelost door gebruik te maken van een waterslagprofiel, figuur 9.23, of door de bekleding van de hoger gelegen verdieping iets voor die van de ondergelegen verdieping te laten oversteken, figuur 9.24.

9006950513_Boek.indb 206

����������������� ���������������������� ��������������������� ������������� ������������������ �����������������

��������� ���������������� �������������������������

Figuur 9.23 Aansluiting gevelbekleding verdieping op gevelbekleding begane grond met waterslag

9.3 Constructieve veiligheid houtskeletbouw 9.3.1 Stabiliteit De horizontale windbelasting op de hsb-constructie wordt in het algemeen per verdieping opgenomen door de gevels, de dak- en vloerschijven en zonodig door speciale stabiliteitswanden. Indien woningen in een rij niet onderling gekoppeld zijn, moet iedere woning als zelfstandige eenheid de windbelasting kunnen opnemen.

Bij rijtjeswoningen worden veelal groepen van twee of drie woningen gekoppeld om de horizontale belasting door wind over een aantal woningen te verdelen. In de voor- en achtergevel van rijtjeswoningen zijn de aanwezige penanten vaak smal. Daarom zijn extra stijlen en beplating noodzakelijk en een verankering naar de fundering. Bij doorkoppeling van de woningen kan dit worden voorkomen. De doorkoppeling vindt plaats door middel van genagelde staalplaten. Deze platen worden aangebracht in de voor- en achtergevel ter hoogte van alle vloeren.

03-06-2005 10:15:52

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

207

��������

�������������������������������� ��������������������������������� ���������������

�����������������������

������� ���������� ������

���������������� ������������ ����

�������

�������� ���������������

��������

�������������������������

����������� ������� ����������

Figuur 9.24 Aansluiting gevelbekleding verdieping op gevelbekleding begane grond met uitkraging van verdiepingsvloer

De schijfwerking van vloeren en daken komt tot uitdrukking in de schuifkrachten die ter plaatse van de oplegging op de stabiliteitswanden moeten worden overgedragen. De stabiliteitswanden moeten weerstand bieden tegen verschuiven, kantelen en schranken. Bij het kantelen zijn daarbij van belang de grootte van de rustende verticale belasting en de verankering van de randstijlen aan de ondergelegen constructie. Voor het opnemen van horizontale belastingen moeten er ten minste drie vol-

9006950513_Boek.indb 207

doende vormvaste wanden als stabiliteitswand kunnen fungeren. Deze stabiliteitswanden dienen zodanig te worden gesitueerd dat één wand niet evenwijdig loopt met de twee andere wanden, figuur 9.25. De stabiliteitswanden van de verschillende verdiepingen plaatst men bij voorkeur recht boven elkaar. De verankering van de stelregel aan de fundering of vloer wordt vrijwel uitsluitend op afschuiving belast. Meestal is daarbij een verankering door middel van ingestorte of ingemetselde ankers

03-06-2005 10:15:53

208

���������������������������������

���������������������������������

���������������

����������������������������� ����������������

���������������� ��������

�����������������������������������

����������������������������������

Figuur 9.25 Stabiliteit in houtskeletbouw

∅ 12 mm h.o.h. 1,2 m (minimaal twee ankers per stelregelonderdeel) voldoende. Ook is er een verankering met boorankers en dergelijke mogelijk. Het voordeel hiervan is dat de hiervoor benodigde gaten achteraf kunnen worden geboord, zodat voor een betere maatvoering kan worden gezorgd. Indien uit de stabiliteitsberekening blijkt dat trekkrachten van de stabiliteitswanden naar de fundering moeten worden overgebracht, dienen de randstijlen van de betreffende wanden direct verankerd te worden aan de fundering. Indien geen stelregel wordt toegepast, wordt de onderregel van de wand rechtstreeks verankerd aan de vloer of fundering. Bij half-open wandelementen kan dat op dezelfde wijze als bij de stelregel. Bij gesloten wandelementen komen veel uiteenlopende verankeringsmethoden voor. 9.3.2 Krimp Het vochtgehalte van het hout in de draagconstructie daalt van circa 20% tijdens de bouw tot zo’n 14% als de woning geruime tijd in gebruik is. Deze afname van het vochtgehalte veroorzaakt krimp en wel voornamelijk in richtingen loodrecht op de vezel, dat wil zeggen in breedteen dikterichting van de balken en regels; in de lengte treedt nauwelijks krimp op. Voor de vorm-

9006950513_Boek.indb 208

veranderingen ten gevolge van verandering van het houtvochtgehalte moeten volgens NPR 6761 de volgende rekenwaarden in rekening worden gebracht: 1 Voor naaldhout toegepast in klimaatklasse I, II of III een relatieve lengteverandering: • evenwijdig aan de vezelrichting per procent verandering in houtvochtgehalte: αψ;0 = 0,1 ∙ 10-3 • loodrecht op de vezelrichting per procent verandering in houtvochtgehalte: αψ;90 = 3,0 ∙ 10-3. 2 Voor loofhout geeft deze norm geen waarden voor de vormveranderingen, omdat deze sterk uiteenlopen per houtsoort. Bij de platformbouwmethode worden de wanden op elke verdieping volledig onderbroken door de vloeren. Een voordeel hiervan is dat de gevolgen van de krimp (in de balklaag van de vloeren en de regels van de wanden) niet zichtbaar worden in de binnenafwerking. De krimp van het vloerpakket bedraagt onder ongunstige omstandigheden maximaal 5 à 10 mm per bouwlaag. Bij de detaillering van de aansluiting van wanden vloerconstructie, zowel binnen als buiten, zal met deze krimp rekening moeten worden gehouden. Krimp kan grotendeels worden voor-

03-06-2005 10:15:54

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

komen door bij het bouwen en het prefabriceren van de elementen hout te gebruiken met een vochtgehalte dat dicht bij het eindvochtgehalte van circa 14% ligt.

9.4 Productie van een houtskeletbouw-casco In Nederland worden over het algemeen gesloten elementen toegepast met een hoge graad van prefabricage. Als belangrijke uitvoeringskenmerken van de houtskeletbouw kunnen we noemen: • het eigengewicht van de constructie is belangrijk lager dan bij constructies van steenachtig materiaal; • er bestaan verschillende mogelijkheden met betrekking tot prefabricage, mede afhankelijk van de bouwplaatsomstandigheden; • er is meestal geen groot en zwaar materieel nodig, waardoor de bouwplaatskosten relatief laag kunnen blijven; de in de hsb-fabriek gemaakte elementen worden op de bouwplaats gemonteerd met behulp van een lichte bouwkraan en twee à drie mensen; • korte bouwtijd op de bouwplaats (daar tegenover staat een langere voorbereidingstijd dan bij bijvoorbeeld gietbouw of stapelbouw); • het is een droge bouwmethode; • de montagewerkzaamheden op de bouwplaats zijn weinig verletgevoelig (regen en vorst); • installaties moeten in een vroeg stadium, vrijwel geheel in één arbeidsgang worden aangebracht; • het afwerken van de naden (‘afmessen’) tussen de gipskartonplaten en de schroef- en nagelgaten is de enige afwerking die voor wanden en plafonds nodig is. 9.4.1 Prefabricage elementen Bij het realiseren van hsb-bouwprojecten kan al of niet gebruik worden gemaakt van geprefabriceerde elementen. Ook de mate van prefabricage is in principe vrij. Ten aanzien van de plaats waar de fabricage plaatsvindt, worden de volgende mogelijkheden onderscheiden: 1 op de bouwplaats in de open lucht op de voltooide vloeren: deze zogenoemde stick-built-

9006950513_Boek.indb 209

209

methode is vrij ambachtelijk en wordt in Nederland nauwelijks toegepast; 2 op de bouwplaats in een overdekte ruimte (veldfabriek) al of niet op speciale montagetafels, afhankelijk van de omvang van het werk; deze mogelijkheid is in feite een tussenvorm van prefabricage die in ons land ook bijna niet wordt toegepast; 3 in een timmerfabriek: dit is voor Nederland de meest gebruikte productiemethode. 9.4.1.a Wandelementen Met betrekking tot de samenstelling van de wandelementen op het moment van monteren zijn drie typen te onderscheiden: 1 open elementen (alleen stijl- en regelwerk); 2 halfopen elementen (open elementen, waar nodig aan één zijde bekleed met plaatmaterialen, aangevuld met reeds beglaasde kozijnen en soms voorzien van gevelbekleding); deze kunnen op de bouwplaats worden voorzien van isolatiemateriaal; 3 gesloten elementen (halfopen elementen aangevuld met elektravoorzieningen, isolatie, dampremmende folie en gipskarton beplating).

Halfopen en gesloten elementen zullen alleen in een timmerfabriek worden gefabriceerd. Een element is pas vormvast als het frame is bekleed met een beplating. Naarmate de prefabricage-graad toeneemt, neemt het aantal te maken aansluitingen af; de moeilijkheidsgraad van de verbindingen neemt echter meestal toe. Indien wanden worden geprefabriceerd als open of halfopen wandelementen, kunnen aansluitingen volledig door middel van nagels, zonodig aangevuld met verankering van stabiliteitswanden door middel van strippen en dergelijke worden gerealiseerd. Bij toepassing van gesloten elementen zal het nodig zijn een aantal aansluitingen aan te passen. 9.4.1.b Vloerelementen Bij vloerelementen kan de vloerbeplating niet verspringend worden aangebracht, waardoor een minder goede schijfwerking kan ontstaan. Dit kan worden ondervangen door koppeling van de balken door middel van nagels.

03-06-2005 10:15:54

210

9.4.1.c Productie elementen Bij het produceren van de hsb-elementen in een timmerfabriek zijn de volgende zaken van belang: • er moet een goed geoutilleerde werkplaats met montagetafels beschikbaar zijn; • de productie is niet gevoelig voor weersomstandigheden; • er is een zeer nauwkeurige maatvoering mogelijk; • er is een goede controle op het productieproces; • de werkwijze is gestandaardiseerd. Echter: • de gevolgen van maatfouten en onnauwkeurigheden zijn bij prefab ingrijpender; • er zijn meer tekeningen nodig; • de transportkosten van fabriek naar bouwplaats kunnen aanzienlijk zijn; • er is veel aandacht nodig voor bescherming van de elementen tegen beschadigingen tijdens transport en montage; • er moet bescherming zijn tegen indringend vocht; • delen van de installatie kunnen al in de timmerfabriek worden aangebracht. 9.4.2 Transport Tijdens transport en montage van prefab-hsbelementen kunnen beschadigingen optreden door bijvoorbeeld stoten of slechte weersomstandigheden. Dit is vooral van belang bij kwetsbare materialen zoals gipskartonplaten, uitkragende folies ten behoeve van overlappingen, beglazing en dergelijke.

Ook verfwerk van bijvoorbeeld een houten buitenbekleding loopt kans op beschadiging. De reparatie van beschadigingen kan vertraging van de bouw geven. Om de kans op beschadigingen te verminderen, is een aantal maatregelen mogelijk zoals het met tengels vastzetten van folies en het inpakken of afdekken van vochtgevoelige materialen. 9.4.3 Werkvolgorde Meer dan bij de bouw in steenachtige materialen wordt de bouwvolgorde bij de houtskeletbouw in hoofdzaak bepaald door de voorwaarde dat een woning zo snel mogelijk water- en winddicht moet worden gemaakt.

9006950513_Boek.indb 210

Behalve voor de funderingen en de eventuele steenachtige begane-grondvloeren dient de bouwstroom in de ruwbouw daartoe zoveel mogelijk verticaal gericht te zijn, dat wil zeggen dat wand- en vloerelementen per woning zo snel mogelijk worden gemonteerd. De mate waarin dit in de praktijk te verwezenlijken is, hangt af van de graad van prefabricage. De graad van prefabricage is voor elk bedrijf en per project in principe anders. De maximale afmetingen van de prefab-elementen worden door de vervoersmogelijkheden (hoogte en breedte) bepaald. In hoofdlijnen wordt in het productieproces op de bouwplaats onderstaande werkvolgorde aangehouden. 1 onderbouw: fundering en (indien nodig) steenachtige begane-grondvloeren; 2 ruwbouw: houten draagconstructie van vloeren, wanden en dak; 3 buitenafwerking: dakbedekking, kozijnen, buitenbekleding voorzover (prefab) nog niet in de ruwbouwfase aanwezig; 4 afbouw binnen: (leidingen, isolatie, dampremmende folie, gipskartonplaten, binnendeurkozijnen, afwerking) voorzover (prefab) nog niet in de ruwbouwfase aanwezig. Voor een deel kan de afbouw onafhankelijk van de buitenafwerking ter hand worden genomen. Meer dan bij de bouw in steenachtige materialen is een voorwaarde dat direct na of tijdens de ruwbouw de volledige buitenafwerking wordt aangebracht, bij voorkeur te beginnen bij de dakbedekking. Voor opslag van vochtgevoelige materialen kan een overdekte ruimte nodig zijn. Bij gebruikmaking van prefab-elementen die een water- en winddichte woning opleveren, is geen speciale opslagruimte nodig. Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de elementen spoedig na aanvoer worden gemonteerd, liefst direct vanaf een vrachtwagen. Het aanleveren van de elementen dient daarbij volgens een strak schema te verlopen, wat uiteraard risico’s met zich meebrengt (pech, oponthoud door files, vastlopen op toevoerwegen en dergelijke). Dit risico kan worden vermeden door het aanleggen van een buffervoorraad door middel van wisseltrucks of containers.

03-06-2005 10:15:54

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

Materialen ten behoeve van de binnenafwerking zoals isolatiemateriaal en gipskartonplaten kunnen in de woning zelf worden opgeslagen; wel dient men van tevoren na te gaan of transport in de woning mogelijk is. Denk hierbij aan afmetingen van portalen, trap-opgangen, raamkozijnen en dergelijke. Deze beperking kan worden ondervangen door al tijdens de montage van de elementen bijvoorbeeld de pakketten gipskartonplaten op de vloer van de desbetreffende ruimte te zetten. Hierbij dient dan wel in het oog te worden gehouden dat de vloerbelasting niet te hoog wordt (zonodig op die plaats tijdelijk onderstempelen). Door het geringe gewicht van hout ten opzichte van steen en beton zijn de elementen zowel met een mechanisch transportmiddel als (soms) met de hand te monteren. De houten elementen hebben een massa van 300 tot 700 kg en zijn eigenlijk voor handtransport te zwaar. Bij een houten gevel kan de gevelbekleding prefab op de gevelelementen worden bevestigd. Dan is een gevelelement een complete gevel waarna buiten geen werkzaamheden en steigers meer nodig zijn. De bouwkraan moet voor vier verschillende bouwdelen elementen monteren: 1 bouwmuren; 2 gevels; 3 vloeren; 4 dak. In het productieproces van een hsb-woning moet er over het algemeen verder worden gelet op de volgende punten: 1 indien in buitenwanden leidingen noodzakelijk zijn, dienen deze (met name de leidingen van metaal) tussen dampremmende laag en isolatie te worden aangebracht ter voorkoming van koudebruggen; 2 leidingen en dozen dienen, in verband met brandwerendheid en geluidsisolatie, niet in woningscheidende wanden te worden toegepast. Indien dit erg bezwaarlijk is, mag voor de elektriciteitsinstallaties een uitzondering worden gemaakt, mits de wandisolatie zorgvuldig achter dozen en leidingen wordt langsgevoerd; 3 leidingen waarop condensatie kan ontstaan (koudwaterleidingen) isoleren door middel van omhulling met een mantelbuis;

9006950513_Boek.indb 211

211

4 sommige houten constructiedelen hebben een brandwerende functie die intact moet blijven (onder andere brandkeringen); 5 het aanbrengen van de isolatie vindt plaats na het aanbrengen van de installaties. Achter wandcontactdozen, bevestigingen van leidingen en dergelijke, in ruimten die na het aanbrengen van de installaties onbereikbaar zijn, dient men tijdig isolatiemateriaal aan te brengen (voorkomen van warmtelekken); 6 spleten en naden bij leidingen en dozen goed afdichten ter voorkoming van geluidlekken, damplekken en warmtelekken; 7 bij houtskeletbouw is een snelle, systematische en eenvoudige aanleg van leidingen mogelijk. Is de binnenafwerking eenmaal gereed, dan zijn echter verdere veranderingen ingrijpend. Wanneer het verloop van de leidingen vooraf voldoende is vastgelegd, kunnen veel gaten al voor de montage van de elementen in balken en stijlen worden aangebracht. Planning voor aanleg van het leidingensysteem in de ontwerpfase is daardoor nodig; 8 de leidingen moeten voldoende zijn ondersteund om vervormingen en daaruit eventueel voortvloeiend lekkages te voorkomen. Aangezien het krimpen en werken van een hsb-constructie zich vrijwel volledig concentreert in de balklaag van de vloeren, dient daar ter plaatse met een vervorming van de leidingen rekening te worden gehouden (bevestiging en verloop van de leidingen daaraan aanpassen: ruime bochten, flexibele bevestiging, expansiestukken, schuifstukken, ruimte doorvoeropeningen); 9 gaten en kepen niet groter maken dan strikt noodzakelijk (geen onnodige verzwakking van balken en stijlen) met als maxima zoals aangegeven is in figuur 9.26. Per (verdiepings)vloer wordt dezelfde balkhoogte toegepast, hetgeen betekent dat de balken met kleinere dan de maatgevende overspanning zijn overgedimensioneerd: bij voorkeur de leidingen die loodrecht op de balkrichting lopen in de kleinere overspanningsgebieden leggen. Grotere leidingen vragen een op de richting van de balklaag afgestemd leidingverloop. Bij doorvoering bij dampremmende folie en/of isolatie moeten de beschadigingen worden gerepareerd.

03-06-2005 10:15:55



�� � ��

212

�� � ��

����

������������������������������ �

�� � ��

�� � ��

�������������������������

�� � ��



������������������������������

�� � ��

�� � �



�������������������������

�� � �



������������������������ �

�������������������������

Figuur 9.26 Gaten naast elkaar in balk

9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco 9.4.4.a Sparingen in wand en vloer Het is niet altijd mogelijk om een ruimte met de beschikbare balkafmetingen in één keer vrij te overspannen. Dan moet er gebruik worden gemaakt van onderslagbalken of moerbalken. Een onderslagbalk kan, afhankelijk van de overspanning, bestaan uit meerdere vloerbalken, een stalen balk of een gelamineerde houten balk. In het laatste geval steekt de gelamineerde balk onder het plafond uit, figuur 9.27. Stalen balken kunnen meestal in het vloerpakket worden opge-

9006950513_Boek.indb 212

nomen. Tussen die stalen balken en het vloerdek dient dan wel enige ruimte (minimaal 15 mm) gehouden te worden met het oog op de krimp van de houten vloerbalken, figuur 9.28. Bij spanten, raveelbalken en dergelijke kan de oplegkracht aanmerkelijk groter zijn, waardoor oplegging direct boven de stijlen, ook bij toepassing van bovenregel en koppelregel of dubbele bovenregel, noodzakelijk is. Een alternatief daarvoor bij een raveelbalk is om deze met griphoekankers aan de kopbalk te bevestigen waardoor deze oplegkracht hoofdzakelijk door deze kopbalk naar de stijlen wordt geleid, figuur 9.29. Bij grote puntlasten (onderslagbalken) worden extra stijlen aangebracht. 9.4.4.b Doorvoersparingen De installaties voor sanitair, elektra en verwarming hebben een systeem nodig van leidingen en aansluitpunten. Houtskeletbouw onderscheidt zich daarbij van de traditionele installatiebouw door het volgende: • in veel gevallen kunnen de elektraleidingen in de holle constructieruimten van wanden, vloeren en plafonds worden aangebracht, figuur 9.30, en wel bij voorkeur evenwijdig aan stijlen en balken; • leidingen kunnen op eenvoudige wijze door stijlen en balken worden gevoerd (boor, zaag en beitel); • alle bevestigingen van leidingen, aansluitpunten en installaties zijn gemakkelijk en overal te realiseren (overal kan men nagelen, schroeven of klossen aanbrengen); • de plaats van de installaties is, voorzover deze plaats afhangt van leidingverloop, niet of in geringe mate aan de constructie gebonden (respectievelijk bij leidingen van geringe omvang zoals kabels, elektriciteitsleidingen, gas- en waterleidingen en leidingen van grotere omvang zoals rioolleidingen). Door kanalen van luchtverwarming kan de constructie wel sterk worden beïnvloed.

In de onderkant van balken mag men geen inkeping maken in verband met het gevaar voor splijten van het hout. Soms moet er een hogere of bredere balk komen om een groot gat of inkeping op een constructief belangrijke plaats te kunnen accepteren.

03-06-2005 10:15:57

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

213

��������� ����������

Figuur 9.27 Gelamineerde ligger als onderslag

������������������

�����������

Figuur 9.28 Stalen balk als onderslag in het vloerpakket

���������� ���������� ������������������

Figuur 9.29 Kleine raveling

9006950513_Boek.indb 213

03-06-2005 10:16:01

214

����������������������

����������

���������������������

������������

Figuur 9.30 Leidingloop in houtskeletbouw

Uit praktische overwegingen moeten deze leidingen zoveel mogelijk worden geconcentreerd. Het doorvoeren van leidingen door balken hoort in het hart van het hout te gebeuren ter voorkoming van verlies aan effectieve constructiehoogte. Bij houtskeletbouw legt men soms

9006950513_Boek.indb 214

leidingen aan in een draagconstructie die tevens een gevoelig bouwfysisch systeem vormt. Speciale aandacht is dan nodig wanneer men de constructie raakt of het bouwfysisch systeem dreigt te verstoren.

03-06-2005 10:16:02

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

9.5 Prestaties houtskeletbouw 9.5.1 Brandwerendheid In de houtskeletbouw vraagt de brandwerendheid van bouwdelen, constructies en aansluitingen, een eigen aanpak. Hierbij worden de eisen ten aanzien van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken gekoppeld aan de bestaande brandproeven die ook als basis hebben gediend voor publicaties zoals SBR-uitgave Handboek Houtskeletbouw, Ontwerp, techniek, uitvoering en de SBR-uitgave Referentiedetails houtskeletbouw.

Vloeren en dragende en/of stabiliserende wanden van hsb-woningen behoren tot de bouwconstructie. Indien bezwijken van een dergelijke vloer of wand niet alleen leidt tot het bezwijken van de direct erop rustende constructieonderdelen, maar ook tot het bezwijken van andere constructieonderdelen, wordt die vloer of wand geacht tevens een deel te zijn van de hoofddraagconstructie. Hoofddraagconstructie Een praktische vertaling voor houtskeletbouw, van de definitie van hoofddraagconstructie volgens NEN 6702, is daarom: ‘De hoofddraagconstructie wordt gevormd door alle dragende en/of stabiliserende wanden en vloeren inclusief hun onderlinge verbindingen, exclusief wanden en vloeren die uitsluitend direct krachten afkomstig uit de dakconstructie afvoeren.’ 9.5.1.a Brandwerende wanden Voor de buitenwanden geldt dat een brandwerendheid (ook op bezwijken) van 30 of 60 minuten en een brandwerendheid op bezwijken van 90 minuten kan worden bereikt met een volledige vulling met minerale wol en enkele of dubbele al dan niet met glasvezels gewapende gipskartonplaten aan de binnenzijde overeenkomstig figuur 9.31.

Bij de woningscheidende wanden leveren de vulling met minerale wol en de beplating een aandeel in de brandwerendheid, figuur 9.32.

9006950513_Boek.indb 215

�����



��������������������� �������������������������

������������

��������������������������� �������������������

�������������������������������������� �������������������������������������������������� �����



������������

�������������������������������������� ��������������������������������������������������

�����



����������������������� �������������������

�������������������������������������� ��������������������������������������������������

�����



215

������������

������������������������� �������������������������

�������������������������������������� �������������������������������������������������� ���� �������� �����������������������

Figuur 9.31 Wandopbouw met een brandwerendheid van ten minste 30, respectievelijk 60 en 90 minuten met betrekking tot bezwijken

De vulling van de wand dient daarbij aan een aantal voorwaarden te voldoen. Om te voorkomen dat branddoorslag optreedt direct na het doorbranden van de bekleding, mogen er geen naden voorkomen tussen vulling en stijlen en mag de vulling niet uit de wand vallen. Dit kan worden bereikt door: • platen van minerale wol met enige overmaat klemmend tussen de stijlen aan te brengen;

03-06-2005 10:16:03

216

�����



���������������������� �������������������������

�������������������������������������� ��������������������������������������������������� �����



������������ �����

������������ �����



���������������������������� �������������������

�������������������������������������� ��������������������������������������������������� ������������ ����� �����

������������������������������������������������� �������� ������������������ ����������������� ������������

�������������������������� �������������������������

�������������������������������������������� ���������������������������������������� ����������������������� ������������������������� �������� ������������������ �������������



�������������������������������������������� ���������������������������������������� ���� ����������������������� ��������

Figuur 9.33 Vloer met een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste 60 minuten





�������������������������������������� ��������������������������������������������������� ���� �������� �����������������������

Figuur 9.32 Wandopbouw met een brandwerendheid van ten minste 60, respectievelijk 90 minuten met betrekking tot bezwijken



de vulling zorgvuldig tegen de zijkanten van stijlen en regels aan te brengen, zodanig dat ze tegen vroegtijdige inbranding worden beschermd; • zo weinig mogelijk naden in de minerale wol aan te brengen;

9006950513_Boek.indb 216

bij voorkeur geen wandcontactdozen en dergelijke in de woningscheidende wanden op te nemen. Indien dit niet voorkomen kan worden, dan de minerale wol zorgvuldig rondom en achter elektriciteitsdozen en -leidingen aanbrengen en het spouwblad achter de doos door middel van een strook gipskartonplaat afsluiten en op die plaats de spouw met een strook minerale wol vullen; • gipsplaten verspringend aanbrengen. Voorzover aan de spouwzijde geen beplating aanwezig is, verdient het aanbeveling een ‘rugdekking’ in de vorm van rachels, gaas, ijzerdraad, band of dergelijke aan de spouwzijde tegen de wand aan te brengen. 9.5.1.b Brandwerende vloeren Een vloerconstructie met een vloerdek van een houtachtig plaatmateriaal (triplex, OSB) en een plafond van gipskartonplaten (dikte 9,5 mm of meer; de naden ter plaatse van rachels leggen of

03-06-2005 10:16:04

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

����������������� �������� ���������

��������������������������� �������������������������

217

����������

������������������� �����������������

������������ ������ �������� ���������

���� ����������������������� ��������

����������� ����������������������

Figuur 9.34 Woningscheidende vloer met een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste 90 minuten

de naden afwerken) heeft een brandwerendheid van 30 minuten. In figuur 9.33 is een vloerconstructie aangegeven met een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste 60 minuten. Het essentiële verschil tussen beide oplossingen wordt bepaald door de dikte van de vloerbalken. In figuur 9.34 is een woningscheidende vloerconstructie aangegeven met een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste 90 minuten. Daarbij is de keuze van het soort zwevende dekvloer niet relevant voor die brandwerendheid. 9.5.1.c Brandkeringen In het algemeen dienen brandkeringen te zorgen voor het zoveel mogelijk tegengaan of voorkomen van brandvoortplanting via holle ruimten in bouwdelen. Daarnaast zijn zij bij een aantal onderlinge aansluitingen van bouwdelen noodzakelijk om te voorkomen dat die aansluitingen de brandwerendheid van die delen negatief beïnvloeden. Brandkeringen kunnen bestaan uit houten regels of klossen, stroken minerale wol of brand-isolatieplaten. Plaatsen waar brandkeringen moeten worden aangebracht, zijn: 1 aansluiting binnenwandenvloer; 2 aansluiting woningscheidende wandbuitenwand 3 aansluiting buitenwandvloer; 4 aansluiting woningscheidende wanddak; 5 aansluiting woningscheidende wand-verdiepingsvloer; 6 schoorstenen en stookplaatsen.

9006950513_Boek.indb 217

Figuur 9.35 Brandkering ter plaatse van aansluiting binnenwand-vloer

1 Aansluiting binnenwandenvloer Boven binnenwanden moeten doorgaande ruimten in de verdiepingsvloer worden dichtgezet met houten klossen of zorgvuldig aangebrachte stroken minerale wol, figuur 9.35. 2 Aansluiting woningscheidende wandbuitenwand De spouw achter de gevelbekleding en de spouw van de woningscheidende wand moeten ter plaatse van de aansluiting tussen woningscheidende wand en buitenwand worden dichtgezet met een plaatmateriaal of een strook minerale wol. In figuur 9.36 is een mogelijke oplossing aangegeven. 3 Aansluiting buitenwandvloer Een spouw achter de houten gevelbekleding moet van brandkeringen worden voorzien ter hoogte van elke vloer en het plafond bij nietbegaanbare zoldervloer, figuur 9.37 (horizontale spijkerregel als brandkering). 4 Aansluiting woningscheidende wanddak De dakspouw en de spouw van de woningscheidende wand dienen ter plaatse van de aansluiting woningscheidende wand en dak dichtgezet te worden met brandkeringen, figuur 9.38.

03-06-2005 10:16:05

218

�������������������� �����������������

�������������

�����������

���������������������� �������������������

�������������������������

Figuur 9.38 Sporenkap op woningscheidende wand

�������������

Figuur 9.36 Aansluiting gevel-woningscheidende wand, gevel met afwerking van baksteen ���������������������������� ����������������� ���������������������� ��������������������� �������������

figuur 9.39 is aangegeven. Alternatieven voor die strook minerale wol in de spouw zoals bijvoorbeeld een strook brandwerend plaatmateriaal of een metalen strook, zijn minder gewenst uit het oogpunt van geluidsisolatie. Achter de rand- of kopbalk is een houten klos of extra balk of een strook minerale wol nodig ter vergroting van de brandwerendheid van de vloerrand.

����������������� ����

Belangrijk bij de aansluiting woningscheidende wand-verdiepingsvloer is de wijze waarop de brandwerendheid op bezwijken is opgelost. In veel gevallen zal de verdiepingsvloer deel uitmaken van de hoofddraagconstructie en een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van 60 minuten hebben. In dat geval wordt de brandwerendheid van de woningscheidende wand niet nadelig beïnvloed door de verdiepingsvloer. ��������� ����������������

�����������������������

Figuur 9.37 Aansluiting gevel-verdiepingsvloer-gevel, op begane grond en verdieping gevel met afwerking van houten delen of plaatmateriaal, geen vloeruitkraging

5 Aansluiting woningscheidende wandverdiepingsvloer De spouw van de woningscheidende wand moet ter hoogte van de aansluiting woningscheidende wand-verdiepingsvloer worden dichtgezet met een brandkering. Op die plaats is het meest geschikt daarvoor een strook minerale wol zoals in

9006950513_Boek.indb 218

6 Schoorstenen en stookplaatsen Schoorstenen voor open haarden (inbouw of voorzet) en zogenoemde allesbranders mogen niet in houten kasten of kokers of achter houten wanden worden weggewerkt. Bij een doorgang van de schoorsteen door een houten vloer dienen houten onderdelen ten minste 50 mm vrij gehouden te worden van de buitenzijde van de wand van het rookkanaal. Deze ruimte dient met onbrandbaar materiaal te worden opgevuld. Voorkomen dient te worden dat de wand achter een open haard of allesbrander zoveel warmtestraling opvangt dat zelfontbranding van de houtconstructie achter de gipskartonbeplating kan optreden. Bij een inbouw-openhaard dient

03-06-2005 10:16:07

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

����������� ��������������

219

�������������� ������������������� ������������������� �������������������

����� �������� �����������������������

Figuur 9.39 Aansluiting woningscheidende wand aan een verdiepingsvloer met brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van 60 minuten

daartoe tussen de gemetselde achterwand van de haard en de houtskeletbouwwand een geventileerde luchtspouw van ten minste 50 mm te worden aangebracht. Bij allesbranders en voorzet-openhaarden kan worden gedacht aan het op enige afstand van de houtskeletbouwwand plaatsen van een metalen scherm, terwijl de gipskartonbeplating daarachter met een reflecterende aluminiumfolie kan worden beplakt. Open haarden e.d. Het woord ‘alles’ in allesbrander moet met enige reserve worden bekeken. Sloophout dat is geschilderd of gecreosoteerd moet daarin niet worden verbrand. Open haarden worden meestal zodanig gestookt dat er geen volledige verbranding plaatsvindt. Bij vochtig of regenachtig weer slaat de rook in de omgeving neer hetgeen uitermate hinderlijk is voor cara-patiënten. Sommige gemeenten overwegen daarom het plaatsen van open haarden in bepaalde buurten bij verordening te verbieden.

9006950513_Boek.indb 219

9.5.2 Geluidwering Ook geluidwering in houtskeletbouw onderscheidt zich van de steenachtige bouwmethoden. Bij de steenachtige bouwmethoden vindt geluidwering plaats door de massa van de woningscheidende constructies. Zware, stijve constructies worden niet in trilling gebracht. Houtskeletbouw is circa 75% lichter dan de steenachtige bouwmethoden. Hierbij vindt de geluidwering plaats door middel van buigslappe akoestisch dempende constructies die geluidstrillingen herleiden tot lagere geluidswaarnemingen. Hiermede kan niet alleen worden voldaan aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit maar ook aan de verhoogde voorkeursmaatregel van het NPW.

De uitvoering van geluidwering in houtskeletbouw is echter gevoeliger dan bij de steenachtige constructies. Belangrijke kenmerken van de hsb-woningen ten aanzien van geluidsisolatie zijn: • woningscheidende spouwwanden opgebouwd uit een enkele laag (15 mm) plaatmateri-

03-06-2005 10:16:08

220

aal op gescheiden stijl- en regelwerk van hout; • zeer grote spouwbreedten; > 200 (2 × 100 mm) (afstand van ‘gipsplaat tot gipsplaat’); • spouw niet opgedeeld in meerdere smalle spouwen; • speciale detaillering; • spouwvulling bestaat uit onverpakte minerale wol; • naden zijn afgeplakt of afgekit; • zeer uitvoeringsgevoelig; • vakkennis vereist. 9.5.2.a Aandachtspunten voor geluidwering bij de details In deze subparagraaf wordt in hoofdzaak volstaan met het aangeven van een aantal vloeren wandconstructies die voldoen aan de eisen die aan de betreffende scheidingsconstructies worden gesteld. Aansluitingen, mogelijke geluidlekken, situering van ruimten onderling en dergelijke hebben echter een grote invloed op de geluidsisolatie. Er is daarom steeds de nodige voorzichtigheid geboden bij het hanteren van de in dit hoofdstuk gegeven oplossingen voor de verschillende scheidingsconstructies. Dit geldt met name voor de woningscheidende wanden aansluitend aan hellende daken, en de woningscheidende vloeren. Indien die situaties zich in een project voordoen, is het raadzaam tijdig deskundig advies in te winnen. De prestaties met betrekking tot geluidsisolatie zijn zoals genoemd bij houtskeletbouw, niet gebaseerd op massa zoals bij steenachtige constructies, maar op buigslappe constructie en ontkoppeling.

Er zijn veel factoren die de mate van geluidsisolatie bepalen. Voor hsb-wanden en -vloeren zijn de belangrijkste: • de mate van koppeling tussen beide bekledingen (dat wil zeggen tussen de bekleding aan weerszijden van de wand respectievelijk tussen vloerdek en plafond): belangrijk is om zo weinig mogelijk strakke koppeling aan te brengen. Eventueel kan een veerkrachtige koppeling worden toegepast; • aansluitingen: streven naar zo min mogelijk koppeling aan omringende constructies (beperking flankerende geluidsoverdracht) en voorkomen van geluidlekken;

9006950513_Boek.indb 220

• installaties: zorgvuldig uitvoeren van leidingdoorvoeren ter voorkoming van geluidlekken, elektravoorzieningen in opbouwuitvoering; • aansluitdetails afwerken met kit, dicht cellenband, minerale wol of speciale rubberprofielen; • stijl- of balkafstand: streven naar een zo groot mogelijke hart-op-hartafstand tussen stijlen, balken en dergelijke met als gevolg een zo min mogelijke verstijving van de buigslappe bekleding; • de afstand tussen de bekledingen: streven naar een zo groot mogelijke afstand (spouwwijdte); • de massa van de bekledingen: vergroting van de massa heeft een gunstig effect; • de demping van de bekleding: een bekleding samenstellen uit meerdere lagen verhoogt de demping; • de buigstijfheid van de bekleding: akoestisch buigslappe materialen toepassen; • vulling van de constructie: geluidsabsorberend materiaal (onverpakte minerale wol) verhoogt de demping. 9.5.2.b Geluidsisolatie vloeren binnenwoningen Voor verdiepingsvloeren binnen de woning stelt het Bouwbesluit als eis dat zowel de in NEN 5077 bedoelde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu:k) als de in die norm bedoelde isolatie-index voor contactgeluid (Ico) ten minste gelijk zijn aan –20 dB.

Vloerconstructies met een star bevestigd plafond (houten rachels) zonder minerale wol voldoen echter veelal niet aan de eisen. Een verbetering van de contactgeluidsisolatie kan nog worden verkregen door het toevoegen van een ‘droge’ zwevende dekvloer van bijvoorbeeld een zachtboard-hardboard combinatieplaat of van bijvoorbeeld een triplexplaat op minerale wol. Een dekvloer van zand-cement-estrich op een harde persing minerale wol geeft een nog sterkere verbetering. Let er wel op dat de vloer rondom (bij de wanden) 10 mm wordt losgehouden (voorkomen van contactgeluid). We kunnen het volgende stellen: • de vloerconstructie zonder rachels voldoet niet aan de eisen en is daarom ontoelaatbaar;

03-06-2005 10:16:08

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW



er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat een vloerconstructie met houten rachels aan gestelde eisen voldoet; • het aanbrengen van een laag (niet-verpakte) minerale wol van circa 80 mm dik in de vloerconstructie levert met name een positief resultaat in combinatie met andere maatregelen; • aan alle eisen wordt voldaan bij toepassing van een verend bevestigd plafond, figuur 9.40. 9.5.2.c Geluidsisolatie binnenwanden Voor binnenwanden als scheiding tussen verblijfsruimten binnen de woning eist het Bouwbesluit voor zowel de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid Ilu:k als voor de isolatie-index voor contactgeluid Ico een waarde van ten minste –20 dB. Deze eis geldt echter niet indien de betreffende verblijfsruimten in dezelfde bouwlaag zijn gelegen en in open verbindingen met elkaar staan of door een wand met een deur van elkaar zijn gescheiden.

We kunnen het volgende stellen: • aan de eis Ilu:k ≥ –20 dB en Ico ≥ –20 dB wordt bij een wand met enkele beplating en zonder vulling van minerale wol, figuur 9.16-1, in prin��������

������������

������� ���������

221

cipe alleen voldaan bij een stijlafstand van 600 mm; • een vulling van minerale wol, figuur 9.16-2, geeft een verbetering, waardoor ook bij een stijlafstand van 400 mm veelal aan de eis van –20 dB voor zowel de Ilu:k als de Ico wordt voldaan; • de opbouw met een dubbele beplating zonder vulling van minerale wol levert ongeveer dezelfde geluidsisolatie op als de opbouw met enkele beplating en vulling met minerale wol; • een vulling van minerale wol bij de opbouw met dubbele beplating, figuur 9.41, geeft over de gehele linie een resultaat dat enkele dB’s beter is dan oplossingen volgens figuur 9.16-1 en 2; • een stijlafstand van 600 mm is in alle situaties aan te bevelen. Als in verband met de grootte van de verticale wandbelasting bij dragende binnenwanden bij een bepaalde stijlafmeting meer stijlen nodig zijn, is het raadzaam om dubbele stijlen h.o.h. 600 mm toe te passen of zwaardere stijlen h.o.h. 600 mm; • de holle ruimte in de vloeren onder en boven de binnenwand dient afgesloten te worden ter plaatse van die binnenwand met klossen of stro���������

���������������������������������������������������������� ������������������

������ ���������� �����

��������������

���������������������������������� Figuur 9.40 Verende ophanging plafondplaten

9006950513_Boek.indb 221

03-06-2005 10:16:09

222

�����

������������

���������������

���� �������� �����������������������

Figuur 9.41 Binnenwand met dubbele beplating en vulling van minerale wol ��������������������� ����� �������������� �������

������������������

�����������

������������ ����������������

������������� �����������

�����������������������������

������������������������������������������������������� �������������� �������������� �������

��������

�����������

������������������������������� �������������������� �����������������������������

������������������������������������������������������ ��������������

Figuur 9.42 Woningscheidende vloer

ken minerale wol ter voorkoming van omloopgeluid. 9.5.2.d Geluidsisolatie woningscheidende vloeren Voor woningscheidende vloeren (tussen besloten ruimten en verblijfsgebieden) wordt zowel voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid Ilu:k als voor de isolatie-index voor contactgeluid

9006950513_Boek.indb 222

Ico door het Bouwbesluit ten minste de waarde 0 dB geëist. Voor niet-geluidsgevoelige ruimten zoals toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten, geldt de minder strenge eis –5 dB. Figuur 9.42-2 geeft de gebruikelijke oplossing voor een woningscheidende vloer die aan de eis Ilu:k ≥ 0 dB en Ico ≥ 0 dB voldoet. Belangrijk is dat de zwevende dekvloer (van een zachtboardhardboard combinatieplaat of van een triplex- of OSB-plaat op minerale wol) wordt vrijgehouden van de omringende wanden, leidingen en dergelijke. Ook de plint dient te worden vrijgehouden van de dekvloer. De minerale wol moet onverpakt zijn. De dubbele gipskartonplaten van het plafond zijn bevestigd op metalen veerregels of anderszins verend opgehangen aan de vloerbalken, figuur 9.40. Indien een dekvloer van zandcement-estrich op minerale wol wordt toegepast in plaats van de ‘droge’ zwevende dekvloer, figuur 9.42-1, wordt ‘een klasse beter (+5 dB)’ haalbaar. Als het handhaven van de droge bouwmethode van belang is, zal de ‘droge’ zwevende dekvloer vaak de voorkeur verdienen. 9.5.2.e Geluidsisolatie woningscheidende wanden Het Bouwbesluit eist voor woningscheidende wanden tussen besloten ruimten en verblijfsgebieden zowel voor de karakteristieke isolatieindex voor luchtgeluid Ilu:k als voor de isolatieindex voor contactgeluid dat ten minste de waarde 0 dB wordt gehaald. Voor niet-gevoelige ruimten (toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten en dergelijke) geldt de minder strenge eis –5 dB.

Bij de opbouw van woningscheidende wanden is akoestisch gezien onderscheid te maken in de volgende vier principe-oplossingen: 1 open spouwbladen, figuur 9.32; 2 akoestisch open spouwbladen, figuur 9.43-1; 3 gesloten spouwbladen, figuur 9.43-2; 4 halfopen spouwbladen (verspringende spouwbeplating). Plafondhangers In het verleden werd in de houtskeletbouw voor woningscheidende vloeren op grond van akoestische overwegingen vaak gekozen voor een vloerconstructie met vrijdragende

03-06-2005 10:16:11

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW ���������������

��������������� �����

223

��������������� �������������������� ��������������������� ����������������������� �������������������� ������

����� ���������������

��������������

������������� �����



������������������������� �����������������������������

�������������



�����

������������������������� ����������������������

Figuur 9.43 Woningscheidende wand

plafondhangers. Uit onderzoek is gebleken dat met deze tamelijk ingrijpende oplossing niet het resultaat wordt bereikt dat men er destijds van verwachtte. Weliswaar wordt de koppeling tussen vloerdek en plafond erdoor verminderd, maar de invloed van de flankerende geluidsoverdracht staat een duidelijke verbetering van de geluidsisolatie in de weg. De oplossingen van figuur 9.43-1 en 9.43-2 zijn daarentegen relatief eenvoudig, doordat ze volledig aansluiten op het principe van de platformmethode, en genieten daarom duidelijk de voorkeur.

Als de spouw is beplaat met bepaalde soorten dun hardboard (in halfharde persing), gebitumineerde vezelplaat, kunststoffolies en dergelijke, spreken we van een akoestisch open spouwblad. Met de opbouw met open spouwbladen, figuur 9.32, wordt op de begane grond, de verdieping en onder een plat dak voldaan aan de eis Ilu:k ≥ 0 dB en Ico ≥ 0 dB. Zelfs een Ilu:k van +5 dB en een Ico van +10 dB zijn regelmatig haalbaar. Onder het platte dak is wel een plafond noodzakelijk om aan de eis Ilu:k ≥ 0 dB te voldoen. Onder een hellend dak met enkelschalige dakelementen, figuur 9.44, is een plafond noodzakelijk. Zonder dat plafond kan alleen aan de minder strenge eis van –5 dB te worden voldaan, waardoor die oplossing dan niet is geschikt voor verblijfsgebieden.

9006950513_Boek.indb 223

���������������������

������

�������� ���

���� �������� �����������������������

Figuur 9.44 Aansluiting woningscheidende wand aan hellend dak met enkelschalig dakelement en plafond

Onder een hellend dak met sporen(elementen) met alleen aan de onderzijde een plaatmateriaal is de waarde Ilu:k = 0 dB niet altijd haalbaar. Een oplossing waarbij de dakelementen zich tussen de woningscheidende wanden bevinden, figuur 9.45, geeft echter een beter resultaat. Ook een sporenelement met onder- en bovenplaat geeft een beter resultaat. In alle situaties is het zorgvuldig dichten van alle naden van het grootste belang. De opbouw met gesloten spouwbladen, figuur 9.43-2, is niet geschikt om de eis Ilu:k ≥ 0 dB en Ico ≥ 0 dB te halen. Toepassing kan slechts plaatsvinden in situaties waarvoor de lichtere eis

03-06-2005 10:16:13

224



�������

���������������������

Figuur 9.45 Aansluiting woningscheidende wand tussen sporenelementen van dakconstructie

≥ –5 dB geldt. De opbouw met halfopen spouwbladen is qua resultaten op het gebied van geluidsisolatie vergelijkbaar met de oplossing akoestisch open spouwbladen, figuur 9.43-1.

Samenvatting Samenvattend kan met betrekking tot de geluidsisolatie van hsb-woningen worden gesteld: • de opbouw met gesloten spouwbladen is in de meeste situaties niet toepasbaar in de woningbouw; • een dubbele beplating aan de kamerzijde geeft een beter resultaat dan een enkele beplating; • de h.o.h.-afstand tussen de stijlen dient bij voorkeur 600 mm te bedragen. Kleinere afstanden verslechteren het resultaat, hetgeen met name kritisch kan zijn onder een hellend dak; • op de begane grond, de verdieping en onder een plat dak met plafond op verende regels is aan de eis Ilu:k ≥ 0 dB en Ico ≥ 0 dB ruimschoots te voldoen. Onder een hellend dak is dit echter sterk afhankelijk van de toegepaste dakconstructie en -aansluiting. De flankerende geluidsoverdracht van de dakconstructie is daarbij mede afhankelijk van het dakoppervlak dat in de ontvangruimte geluid kan afstralen;

9006950513_Boek.indb 224

de begane-grondvloeren dienen ter plaatse van de woningscheiding onderbroken te worden. In het algemeen kan zelfs worden gesteld dat constructies die over de woningscheiding doorlopen ontoelaatbaar zijn in verband met geluidsisolatie, bijvoorbeeld doorgaande vloerbalken, gordingen, dakpanelen en panlatten. Dit geldt ook voor gevelbekledingen van hout, plaatmateriaal en dergelijke (beplatingen onderbreken); • ook de spouwbreedte is voor geluidsisolatie van belang. Tussen open, akoestisch open en halfopen spouwbladen is een luchtspouw van minstens 50 mm, aan weerszijden geflankeerd door circa 90 mm minerale wol, aan te bevelen. 9.5.3 Vochtwering 9.5.3.a Vochtwering van buiten Na het monteren van wanden, vloeren en dak is de draagconstructie voltooid. Door het aanbrengen van een buitenbekleding wordt de constructie beschermd tegen invloeden van buitenaf. Regen, sneeuw en wind mogen niet in of door de wanden en het dak dringen. Een bekleding moet echter wel damp doorlaten. Waterdamp die van binnenuit in de constructie is doorgedrongen, moet kunnen ontsnappen aan de koude zijde. In de wanden en het dak moeten doorgangen mogelijk zijn zoals ramen, deuren, ventilatieroosters, dakkapellen en schoorstenen. Inwateren bij overgangen in de buitenafwerking dient te worden voorkomen met bijvoorbeeld een lood- of vinylslabbe of een waterslagprofiel. Een buitenafwerking moet vervormingen van de draagconstructie of eigen vervormingen ten gevolge van krimpen, zwellen of kruipen kunnen volgen (vocht, temperatuur, belasting). De buitenafwerking is bovendien van groot esthetisch belang. 9.5.3.b Waterkerende dampdoorlatende laag Afhankelijk van het soort buitenbekleding en het toegepaste plaatmateriaal voor de beschieting aan de spouwzijde van de buitenwanden, wordt de beschieting afgedekt met een waterkerende dampdoorlatende folie en wel aan de ‘koude’ zijde. Dit is vooral van toepassing bij een bekleding met houtachtige plaatmaterialen. Plaat-

03-06-2005 10:16:14

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

225

materialen zoals gebitumineerde vezelplaat en cementgebonden platen, worden normaliter niet afgedekt met folie. Voor de waterkerende dampdoorlatende laag kan gebruik worden gemaakt van gewapende kunststof folies, kruislaminaten en non-woven materialen. Voor deze materialen is de beoordelingsrichtlijn BRL 4708 Waterkerende, dampdoorlatende membranen voor daken en gevels beschikbaar.

Aan de binnenzijde van de warmte-isolatie wordt een dampremmende laag aangebracht. Het meest geschikte materiaal voor deze dampremmende laag is een polyetheenfolie met een dikte van minimaal 0,15 mm. Een alternatief voor deze folie dient vergelijkbare eigenschappen te bezitten. Voor op het werk aangebracht polyetheenfolie of voor op het werk gedurende enige tijd onbeschermde folie wordt een dikte van 0,20 mm aanbevolen.

De laag wordt – meestal reeds in de fabriek – in horizontale of verticale banen aangebracht, waarbij men van onder naar boven werkt, en ze wordt bevestigd met nieten, nagels of tengels. De overlappen dienen afwaterend te worden uitgevoerd en bedragen minimaal 100 mm. Waar lood- of vinylslabben nodig zijn, worden deze eerst aangebracht en vervolgens de waterkerende en dampdoorlatende folie die deze slabben overlapt. Tussen kozijn en wandconstructie wordt de folie naar binnen gevouwen en aan de zijkanten van stijlen en regels geniet of genageld.

Er zijn echter ook ontwikkelingen gaande met een bouwfysisch andere samenstelling van wand- en dakconstructies, waarbij de folie minder belangrijk wordt voor de dampremmingen en voornamelijk een functie in de luchtdichting gaat vervullen. In die situaties komen alternatieven voor de PE-folie in beeld zoals ‘bouwpapier’. De diffusieweerstand mag niet te groot zijn: μd ≤ 1,0 m. Ook kan aluminiumfolie worden gebruikt, waarmee een grotere dampdichtheid wordt verkregen. De folie wordt op stijlen, regels, balken, sporen en dergelijke geniet en aangebracht in banen met overlappen van ten minste 50 mm ter plaatse van die constructieonderdelen. Indien na het aanbrengen van de dampremmende laag nog onbedekte constructiedelen overblijven, moeten deze met flinke overlappen apart dampremmend worden afgedekt. Alle doorvoeringen van leidingen, aansluitingen en bevestigingen voor installaties door de dampremmende laag moeten goed dampremmend worden afgedicht.

Geperforeerde kunststof folies die direct op een harde ondergrond worden aangebracht, verliezen een groot deel van hun waterkerendheid. Dit kan vooral in de bouwfase bij het ontbreken van de buitenbekleding een te grote waterdoorslag geven. Het verdient daarom aanbeveling in dat geval deze folie niet direct op de beschieting aan te brengen, maar op tengels die op de beschieting worden bevestigd. Daardoor blijft de folie vrij van de beschieting. 9.5.3.c Dampremmende laag: vochtwering van binnen De dampremmende laag (aan de warme zijde) dient om te voorkomen dat er inwendige condensatie optreedt als gevolg van damptransport door de constructie. Deze laag dient te worden aangebracht bij: • buitenwanden (direct achter de gipskartonplaten); • platte daken (onder de isolatie): bij een koud dak altijd, bij een warm dak in sommige gevallen; • geïsoleerde zoldervloeren (onder de isolatie); • geïsoleerde hellende daken (onder de isolatie).

9006950513_Boek.indb 225

Hout is gevoelig voor vocht; een langdurig vochtgehalte van meer dan 21% kan schade opleveren. Een zorgvuldige detaillering en uitvoering zijn daarom van groot belang voor een lange levensduur. Het aanbrengen van een dampremmende folie tegen de isolatie achter vloerranden ter plaatse van de buitenwanden stuit op een aantal praktische bezwaren, waardoor de kans op damplekken groot is. Toch dient ook op die plaats veiligheidshalve een dampremmende voorziening te worden aangebracht. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende oplossingen: 1 de dampremmende folie op de wand doortrekken in de vloerranden;

03-06-2005 10:16:14

226

2 tegen de binnenzijde van rand- of kopbalken isolatie aanbrengen met dampremmende cachering; 3 aanbrengen van thermisch isolerende en dampremmende platen zoals geëxtrudeerde PSschuimplaten; 4 rand-of kopbalk naar binnen verplaatsen, de dampremmende folie op de binnenzijde van de wanden langs de buitenzijde ervan aanbrengen; 5 toepassing van een dubbele randbalk of kopbalk met klossen, waarbij het isolatiemateriaal bij de vloerrand vervalt. Deze vijf oplossingen zijn geen van alle ideaal. De eerste drie oplossingen zijn met name uitvoeringsgevoelig, vooral met het oog op de benodigde kierloze aansluitingen. De laatstgenoemde oplossing is het eenvoudigste. Hoewel de dampremming bij deze oplossing beperkt is, wordt dit toch verantwoord geacht omdat door het weglaten van de isolatie de kans op inwendige condensatie voldoende klein is. Voorwaarde is dan wel dat er geen kieren mogen optreden (aanwezige kieren moeten dus zorgvuldig worden gedicht). Een dampremmende folie dient te worden aangebracht tegen constructiedelen die de scheiding vormen tussen ruimten waarin gedurende kortere of langere tijd betrekkelijk grote temperatuurverschillen optreden. Doordat de woning ‘dichter’ wordt gemaakt door kier-en tochtdichting wordt de dampdruk binnen groter. Hierbij kan men dus niet zorgvuldig genoeg zijn met het aanbrengen van dampremmende folie. Voor dampafvoer zal men gebruik moeten maken van een mechanische ventilatie. 9.5.4 Warmte-isolatie Bij houtskeletbouw is energiebesparing, in technische zin, ingebouwd en die besparing kan dan ook op de juiste manier worden verkregen. Energiebesparing is echter meer dan het aanbrengen van voldoende isolatie. Het betekent een integrale aanpak van isolatie, verwarming, ventilatie en het dichten van voegen en kieren. Het grote voordeel van houtskeletbouw is dat de opbouw van de constructie en de detaillering zich zeer goed lenen voor een optimale uitvoering van dit pakket. Goede isolatie en een goede

9006950513_Boek.indb 226

tochtdichting zijn geen probleem. De ruimte in de constructie van wanden, vloeren en daken kan gemakkelijk en relatief goedkoop worden opgevuld met isolatiemateriaal en door naadloze aansluiting van de bouwdelen onderling zijn er geen kieren. Een zorgvuldig afgestemd verwarmingssysteem en een goede ventilatie, eventueel aangevuld met warmteterugwinning, maken het geheel compleet. Als vuistregels voor een goede warmte-isolatie in de houtskeletbouw kunnen gelden: • buitenwanden minstens 120-140 mm dik; • dak: minstens 150 mm dik; • isolatie in vloeren binnen een woning: 80 mm minerale wol (mede in verband met de geluidsisolatie en brandwerendheid van de hoofddraagconstructie). 9.5.4.a Warmte-isolatie van vloeren Vloeren boven buitenlucht, overkragende vloeren, boven niet-verwarmde of vaak openstaande ruimten en boven kruipruimten en kelders moeten worden geïsoleerd. De wijze van ondersteunen van het isolatiemateriaal is afhankelijk van de stijfheid van dat isolatiemateriaal. De voorkeur gaat uit naar isolatie bovenin de vloer. Indien men van deze voorkeur afwijkt, kan men gaasdekens met speciale bevestigingsmiddelen tegen de onderzijde van de vloerbalken bevestigen, of het isolatiemateriaal laten rusten op loodrecht op de balkrichting lopende en tegen de onderzijde van de balken genagelde rachels. 9.5.4.b Warmte-isolatie van wanden De vereiste warmte-isolatie van de (buiten)wanden wordt verkregen door het aanbrengen van isolatiemateriaal tussen de stijlen. Gebruikelijk is om voor deze isolatie minerale wol (steenwol of glaswol) toe te passen. De persing dient bij steenwol minstens 31 kg/m3 en bij glaswol minstens 16 kg/m3 te bedragen. De minerale wol wordt met enige overmaat tussen de stijlen geplaatst. Ten aanzien van de bijdrage die de mineraalwol levert in de brandwerendheid van de constructie wordt verwezen naar de paragraaf over brandwerend (par. 9.5.1). Er wordt naar gestreefd om overal waar de minerale wol een warmte-isolerende functie heeft, het

03-06-2005 10:16:15

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

zo ver mogelijk ‘naar binnen’ aan te brengen. Op plaatsen die na de montage of na het aanleggen van de leidingen niet meer te bereiken zijn zoals de holle ruimte tussen de dubbele stijl bij de aansluiting met binnenwanden, dient men voor de montage en installatie het isolatiemateriaal aan te brengen. Hierbij mag de ruimte in de vloer achter de randbalk niet worden vergeten. 9.5.4.c Binnenoppervlaktetemperatuur De Vereniging van Houtskeletbouwers (VHSB) heeft van een aantal aansluitingsprincipes de nodige berekeningen van de binnenoppervlaktetemperatuurfactor laten maken. Uit dit onderzoek is gebleken dat zich bij een hsb-constructie met betrekking tot de huidige eisen voor de binnenoppervlaktetemperatuurfactor weinig of geen problemen voordoen. Moeilijker ligt het bij de aansluiting van de hsb-constructie aan een fundering met een steenachtige begane-grondvloer en aan de gevelkozijnen. Echter in vrijwel alle gevallen zijn met aanvullende maatregelen aanvaardbare oplossingen gevonden.

De voornaamste aandachtspunten ten aanzien van dit thema zijn: • de aansluiting aan een steenachtige beganegrondvloer. Deze aansluiting is, ongeacht het type van de vloerconstructie, kritisch. Het probleem zit daarbij in de vloer en niet in de hsbconstructie en dan nog voornamelijk ter plaatse in de hoek tussen langs- en kopgevel. Houtskeletbouw is hier in het nadeel omdat bij steenachtige constructies veel meer warmte van de wand naar de vloer wordt getransporteerd. De isolerende voorzieningen dienen dan ook aan de vloer te worden toegevoegd en niet aan de hsbconstructie, figuur 9.4; • de buitenhoekaansluiting van langs- en kopgevel. Hier blijkt dat de afwerking met houten delen of plaatmateriaal kritischer is dan afwerking met metselwerk. In het bijzonder wanneer er in de hoekoplossing veel hout wordt toegepast, wat zich soms voordoet bij toepassing van gesloten elementen. De afmeting 40 × 120 mm voor het stijl- en regelwerk blijkt dan niet te voldoen. De oplossing is òf zoeken naar een aansluiting met minder hout òf overgaan op een zwaardere houtafmeting, bijvoorbeeld 38 × 140 mm;

9006950513_Boek.indb 227

227



de aansluiting verdiepingsvloer-hellend dak. Wanneer een overkragende verdiepingsvloer zonder knieschot wordt toegepast, dient op de verdieping extra aandacht besteed te worden aan de hoek tussen langs- en kopgevel (een stuk isolatiemateriaal aanbrengen aan de binnenzijde in die hoek); • de plaats en vorm van de buitenkozijnen. Bepalend voor de aansluiting gevel-kozijn blijkt de breedte van het kozijnhout en de plaats van het kozijn ten opzichte van het binnenspouwblad. Bij kozijnen met een geringe breedte en die geplaatst zijn tegen de buitenzijde van het binnenspouwblad wordt de vereiste waarde echter bij lange na niet gehaald. Indien men die kozijnen met die plaatsing toch wenst toe te passen, zal men dagstukken en vensterbanken met een glad en dicht oppervlak dienen te gebruiken. Deze zijn dan te beschouwen als ‘deeluitmakend’ van het kozijn.

9.6 Afbouwdetails In feite kan bij houtskeletbouw nauwelijks worden gesproken over afbouw. De binnenspouwbladen maken een wezenlijk onderdeel uit van het casco (stabiliteitsfunctie) en ook de dakconstructie (dakelementen) worden door de leveranciers van het casco geleverd en gemonteerd. De gevels, ook de kopgevels, ter plaatse van de verdieping worden bekleed met een beschieting van hout of plaatmateriaal. Deze buitenbekleding wordt al in de fabriek op de betreffende wandelementen aangebracht. In verband met beschadiging en begroeiing worden de gevels op de begane grond voorzien van een gemetseld buitenspouwblad. Aansluitdetails hiervan zijn gegeven in: • figuur 9.4-1, funderingsaansluiting; • figuur 9.23, aansluiting gevel verdieping op gevel begane grond; • figuur 9.24, aansluiting gevel verdieping op gevel begane grond door middel van uitgekraagde verdiepingsvloer; • figuur 9.36, aansluiting gevel op woningscheidende wand.

03-06-2005 10:16:15

228

9.7 Zorgaspecten 9.7.1 Kwaliteitszorg Ten aanzien van de kwaliteitsborging is het van belang te weten dat de Stichting Keuringsbureau Hout (SHK) als certificerend instituut optreedt voor hout en houtachtige producten. Dit houdt in dat de SHK (gecontroleerd door de Raad voor Accreditatie) kwaliteitsverklaringen mag afgeven. Dit zijn het KOMO-certificaat en het KOMOattest met certificaat. Verder is het mogelijk dat de SHK partijkeuringen volgens bepaalde normen uitvoert. Kwaliteitsverklaringen Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Stichting Keuringsbureau Hout. Voor de steenachtige materialen zoals bijvoorbeeld gipskartonplaten, maar ook voor dakelementen fungeert onder andere het Bureau Kwaliteitsverklaringen Bouw (BKB) als certificeringsorgaan. Het BKB geeft twee soorten kwaliteitsverklaringen af, te weten het KOMOattest en het KOMO-attest met certificaat. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het BKB. Ten slotte geeft KIWA kwaliteitsverklaringen (KOMO-certificaten) af voor onder andere isolatiematerialen en cementgebonden spaanplaat.

Bij houtskeletbouw is het industrialisatieproces ver doorgevoerd. Alle dragende en niet-dragende wanden worden in houten stijl- en regelwerk geconstrueerd. Indien gewenst kunnen de hsb-elementen compleet afgewerkt vanaf de fabriek worden geleverd. Afhankelijk van mogelijke mengvormen van bouwmethoden kunnen er drie productietechnieken worden onderscheiden: 1 open elementen (alleen stijl- en regelwerk); 2 halfopen elementen (gedeeltelijke afwerking, rekening houdend met op de bouwplaats aan te brengen voorzieningen); 3 gesloten elementen (compleet afgewerkte elementen met geïntegreerde installatie- en isolatievoorzieningen). Voor afzonderlijk te leveren bouwdelen zoals houten binnenwanden, houten binnenspouwbladsegmenten en gevel- en dakelementen, komen afzonderlijke BRL’s voor

9006950513_Boek.indb 228

op basis waarvan de betreffende leverancier een afzonderlijk attest-met-productcertificaat kan verkrijgen. Voor complete houtskeletbouw uitgevoerd in gesloten elementen, kan de producent een attest verkrijgen op basis van BRL 0904. In deze BRL worden alle relevante eisen vanuit het Bouwbesluit beschouwd. De kwaliteitsprocedure inzake een attest of attest-met-certificaat is besproken: de producent beschikt over een intern kwaliteitsbewakingssysteem onder controle van de certificatie-instelling. Op de bouwplaats moet een exemplaar van de kwaliteitsverklaring aanwezig zijn. Bij levering op de bouwplaats vindt een visuele inspectie plaats overeenkomstig de in de kwaliteitsverklaring omschreven wenken voor de afnemer. 9.7.2 Arbo-zorg Een hsb-woning is ongeveer 75% lichter dan een vergelijkbare steenachtige woning. Het is niet alleen mogelijk maar ook gebruikelijk om bijvoorbeeld een eengezinswoning binnen één werkdag wind- en waterdicht te plaatsen. Dit wordt verticale montage genoemd. Echter ook bij horizontale montage (bijvoorbeeld bij een blok of complex meergezinswoningen) is het gebouw zeer snel wind- en waterdicht.

De op de bouwplaats aangevoerde elementen worden door een ploeg van twee of drie vakmensen met behulp van een lichte bouwkraan gemonteerd. Ook een lichte kraan moet goedgekeurd zijn, voorzien van de nodige documenten, en worden bediend door gekwalificeerd personeel. Door de hoge mate van prefabricage vergt de afstemming van leveranties en werkzaamheden in de fabriek een nauwkeurige planning: in korte tijd moeten veel disciplines worden ingeschakeld. Zowel bij het assembleren in de fabriek als het monteren op de bouwplaats worden hoge eisen aan de maatvoering gesteld. Op de bouwplaats vinden in verhouding minder werkzaamheden plaats. Het is een droge bouwmethode met een korte bouwtijd. Steigerwerk komt nauwelijks of niet voor; eigenlijk alleen als buitenbekledingen van metselwerk worden toegepast.

03-06-2005 10:16:15

9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW

Behalve de vereiste basisvoorzieningen vergt houtskeletbouw minder ‘zwaarwichtige’ voorzieningen dan de andere bouwmethoden. 9.7.3 Milieuzorg Hout kan worden verduurzaamd (in een dikke schil hout aan de buitenzijde), waardoor levende organismen zoals schimmels en insecten, geen kans krijgen om het binnenste hout aan te tasten. De stelregel op de betonnen begane-grondvloer wordt gemaakt van verduurzaamd hout. Er worden twee soorten middelen toegepast: zouten en creosoot-olie en wel door middel van de vacuümmethode en drukmethode. Met zout geïmpregneerd hout heeft een lichtgroene kleur. De nabehandeling bij het creosoteren dient om het hout een schoon oppervlak te geven, waaruit geen afgifte van creosoot-olie plaatsvindt. Gecreosoteerd hout mag niet binnenshuis of in dierenverblijven worden toegepast. Indien dit hout na de eerste toepassing niet opnieuw wordt gebruikt, moet het naar de stortplaats, omdat verbranden niet is aan te bevelen. ▶▶ Conservering van hout wordt besproken in deel 5 Afbouw, hoofdstuk 7

Beperking tegen schadelijke stoffen en ongedierte (ratten, muizen) kan worden bereikt door een goede kierdichting en detaillering volgens het Bouwbesluit; geen openingen in gevel groter dan 5 mm, leidingen rondom afdichten. Er worden in Nederland steeds meer projecten gebouwd waarbij met verschillende bouwmethoden milieuvriendelijke woningen worden gerealiseerd. Hierbij blijkt steeds dat houtskeletbouw één van de best scorende bouwmethoden is. Hsb maakt voor een groot gedeelte gebruik van vernieuwbare grondstoffen en bovendien is er weinig energie nodig voor de productie van de bouwmaterialen en voor het bouwproces zelf. Dit maakt houtskeletbouw van huis uit milieuvriendelijk. De fabrieksintensieve – dus bouwplaatsextensieve – werkwijze leidt tot een minimum van productieafval. Dit is in overeenstemming met specificatieblad S051 NPW Pas geprefabriceerde producten toe.

9006950513_Boek.indb 229

229

Een aantal vaste voorkeursaanwijzingen uit het NPW is voor alle bouwmethoden universeel zoals: • S002 en S003 Verlaging energieprestatienorm; • S012 t/m S014 Verhoging Rc-waarden; • S407 verhoging Geluidsisolatiewaarden. Bij de steenachtige bouwmethoden ligt een accent van de voorkeursmaatregelen op toepassing van grondstoffen als zand, grind en cement en dergelijke. Bij houtskeletbouw hebben de volgende voorkeursmaatregelen een zwaarder accent: 1 S063 Gebruik uitsluitend duurzaam geproduceerd hout (hout afkomstig uit landen/regio’s met bosbeleid en beheer gericht op bescherming en duurzame productie – minimaal net zoveel aanplanten als wordt gekapt); 2 S066 Gebruik voor gipstoepassingen binnen de woning Rogips of natuurgips (Rogips is een industriële reststof met een laag gehalte aan radioactieve stoffen. Dit in tegenstelling tot nitrogips, fosfogips en fosforzuurzuiveringsgips die eveneens reststoffen van industriële processen zijn); 3 er is nog een aantal specificatiebladen op het gebied van hout, onder andere S064, S170, S183 en S211 die eveneens duurzaam geproduceerd hout als achtergrond hebben. De insteek daarbij is: ‘Gebruik geen hogere duurzaamheidsklasse hout dan strikt noodzakelijk is.’ Hout wordt onderscheiden in vijf duurzaamheidsklassen waarbij hardhout over het algemeen duurzamer is dan naaldhout. De achtergrond van deze maatregelen is om geen hardhout (uit de moeilijk duurzaam beheersbare tropische regenwouden) te gebruiken als er met naaldhout kan worden volstaan. De begrote hoeveelheid energie, benodigd voor de productie van één m2 woningscheidende wand bedraagt 200 MJ, hetgeen circa 40% minder is dan voor kalkzandsteenelementen en circa 70% minder dan voor grotere prefab-betonelementen. We wijzen erop dat dit type gegevens met de nodige reserves moeten worden gehanteerd. De cijfers betreffen uitsluitend de woningscheidende wand en zijn zeker geen milieumaat voor de gehele woning. Bovendien verouderen ze snel. Als in een bepaalde sector kans wordt gezien om meer reststoffen in het productiepro-

03-06-2005 10:16:15

230

ces toe te passen eventueel in combinatie met een energiebesparende maatregel bij de productie, is het mogelijk dat zich enige verschuivingen voordoen in deze vergelijking. Bij de productie van minerale wol wordt gebruikgemaakt van cokes en aardgas. Hierbij is sprake van uitstoot van rookgassen. Verder is er elektriciteit nodig voor persen en transporteren. De productie van gipskarton vereist elektrische en thermische energie voor het drogen en calcineren. Dikke smalle platen vergen meer energie dan dunne brede platen. Reststoffen houtskeletbouw Bij houtskeletbouw hebben we te maken met hout-, minerale wol-, gipskarton-, en folieresten. Bij houtskeletbouw worden ook reststoffen toegepast. Toepassing van rookgas-ontzwavelingsgips dat ontstaat door het reduceren van de uitstoot van zwavel bij kolengestookte elektriciteitscentrales, voor gipskartonplaten, voorkomt het storten van gips.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Handboek Houtskeletbouw; Ontwerp, techniek, uitvoering. Stichting Bouwresearch en Centrum Hout, Rotterdam, 2002. 2 Houtinformatie; Publicatieoverzicht. Centrum Hout, Almere, 2004. 3 Houtskeletbouw; Handleiding voor de praktijk. Ten Hagen Stam en Centrum Hout, Almere, 2002. 4 SBR-referentiedetails Woningbouw, 2003 Normen NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt door installaties NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen

9006950513_Boek.indb 230

03-06-2005 10:16:16

REGISTER

Register A aanpasbaarheid van een gebouw 42 adembescherming 69 ademhalingsbescherming 100 afbouwdetails houtskeletbouw 227 afroepschema’s 88 afschot 49 Amsterdamse school 11 ankerloze spouwmuur 112 ankers, wand- 91 arbeidsomstandigheden 40 Arbeidsomstandighedenbesluit 40, 67 Arbeidsomstandighedenwet 1994 67 arbeidsomstandigheden montagebouw 184 Arbo-paal 167 Arbo-zorg 67, 228 Arbo-zorg gietbouw 156 Arbo-zorg stapelbouw 100

B baksteen 80 balklaagverstijvingen 195 bedrijfscertificeringen 100 begane-grondvloer 43 begane grond, uitrijvlonders 157 bekisting, contact- 106 bekisting, half-systeem- 110 bekisting, project- 110 bekisting, sprong- 123 bekisting, systeem- 110 bekisting, tafel- 115 bekisting, tunnel- 118 bekisting, vloer- 115 bekisting, vorm- 106 bekisting, wand- 110 bekistingen, kosten 109 bekistingen gietbouw 105 bekistingselementen, hijsen 157 bekistingselementen, parkeren 157

9006950513_Boek.indb 231

bekistingsisolatie 140 bekistingsmateriaal, standaardmaten 122 bekistingsplaatvloer 117 bekistingssystemen voor woningbouw 110 bekistingstussenstukken 123 belasting, montage- 47 belasting, wind- 47 belastingen 47 belastingen, bijzondere 47 belastingen, veranderlijke 47 beoordelingsrichtlijn 35 Berlage 11 beschermende kleding 69 beschermingsmiddelen, persoonlijke 69 Besluit Uniforme Bouwvoorschriften 30 Bestcon60-systeem 182 bestek 36 bestekssystematiek voor de burger en utiliteitsbouw 37 beton, bewerkingen 176 beton, grondstoffen voor 104 beton, kubusdrukproeven 141 beton, kubusdruksterkte 141 beton, nabehandeling 140 beton, natrillen van 134 beton, rijpheid 142 beton, rijpheidsmethode 130 beton, schrikeffect 141 beton, sier- 176 beton, toeslagstoffen 105 beton, zelfverdichtend 134 betondruksterkte, terugslagproef 141 betondruksterkte, verhardingsproef 141 betonkernactivering 182 betonmortel, kwaliteitszorg 156 betonmortelcentrales 152 betonmorteltransport 156 betonoppervlakken, groepen 151 betonspecie conditioneren 134 betonsteen 82 betonstorten 133

231

betontransport naar de bouwplaats 110 betonverharding 139 betonverhardingstijd 142 betonverharding bij lage temperaturen 139 betonvloeren, prefab- 93 beton verdichten 133 beton verwarmen 140 betonwapening 105 beveiliging op het tunneldek 157 bevolkingsontwikkelingen 2 bezwijken 47 bijkomende doorbuiging 49 bijlegstaven 105 bijzondere belastingen 47 binnenoppervlaktetemperatuur 227 binnenspouwbladen, voorgespannen 179 binnenspouwbladen, voorzieningen aan 174 binnenspouwblad gietbouwcasco 125 bleeding (van beton) 134 blokbeëindigingen woningblok 122 blokvormen, gebogen 123 BMC, certificatie-instelling 152 bodemonderzoek 32 bodemsanering 32 boorankers 208 bouwafval 33 Bouwbesluit 30, 31, 60 Bouwbesluit, conversie van het 30 bouwen, industrieel 15 bouwen, levensloopbestendig 3 bouwinformatie, functies van 36 bouwkraan 100, 110 bouwkraan, hulpstukken 89 bouwmethoden, keuzeaspecten 73 Bouwprocesbesluit 40 bouwprocessen 74 bouwprocessen, keuzeaspecten 73

03-06-2005 10:16:16

232

bouwproducten 31 Bouwproducten, richtlijn 40 bouwregelgeving 31, 36 bouwsnelheid gietbouwwoningen 127 Bouwstoffenbesluit 45 bouwsysteem Wanden Breedplaat 146 bouwsystemen in prefab-beton 177 bouwveiligheidsplan 33 bouwvergunningplichtige bouwwerken, licht- 32 Bouwverordening 32 bouwwerken, bouwvergunningsvrije 32 bouwwerken, licht-bouwvergunningplichtige 32 bouwwerken, vergunningplichtige 32 brand 51 brandbaarheid vloeren 53 brandkeringen 217 brandveiligheid 51 brandvoortplanting vloeren 53 brandwerendheid houtskeletbouw 215 breedplaatvloer 117, 169 breekpennen 144 BRL 35 bruikbaarheidstoestand 48 buigen 46 buitengebied 62 bureaubestekken 38 bureaubestek vanuit STABU 38 bureaukeuze 38

C calciumsulfaatgebonden dekvloer 93 casco 42 cascosysteem in gasbeton 184 cascosysteem met complete gevels 182 CE-markering 39, 40 cementgebonden dekvloer 93 Cementsoorten 105 centerpennen 109 certificatie-instelling 34, 98

9006950513_Boek.indb 232

certificeringen, bedrijfs- 100 collectieve voorzieningen 69 combinatieklem, hydraulische 100 combinatievloer 84, 171, 193 comfortklasse (geluidwering) 165 compensatiecilinder 138 condensatie 57 conditioneren betonspecie 134 conformiteitscertificaat 40 conformiteitsverklaring 40 consoles 109 consoles, betonnen 112 constructie-eisen woningbouw 165 constructieve veiligheid 45 constructieve veiligheid houtskeletbouw 206 contactbekisting 106 contactdozen 143 contactgeluid, isolatie-index 220 contactgeluid, isolatie-index voor 145 convectief waterdamptransport 58 conversie van het Bouwbesluit 30 curing compound 141

D daglichttoetreding 59 damptransport 44 dekvloer 93 dekvloer, calciumsulfaatgebonden 93 dekvloer, cementgebonden 93 demontage tunnelbekisting 127 demontage tunnelbekisting in de tunnel 127 demontage tunnelbekisting op de vloer 127 detaillering afbouw gietbouwcasco 149 deursparingen 143 dilataties 50, 86, 113

dilataties in gietbouw 126 dilatatievoegen 86 dompen 138 doorbuiging 48 doorbuiging, bijkomende 49 doorbuiging, totale 49 doorbuiging in de eindtoestand 49 doorvoersparingen 212 dooskap 202 draagconstructie 42 drive-in-woningen 123 druksterkte 84 duplexwoningen 15 duurzaam bouwen 28, 71, 160 dwarscontractie 84

E eengezinsbouw-cascosysteem in licht beton 180 eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton 178 eengezinswoningen, grondgebonden 17 eigen-woningbezit 5 eigendomssituatie 3 eindgevels 97 eindwand 112 elementenstelmachine 88, 90, 100 elementenstelmachine, hulpstukken 89 energie-extensivering 28 energiegebruik 101 energieprestatiecoëfficiënt 64 Energieprestatienorm (EPN) 167 energieverbruik gietbouw 159 energiezuinige ventilator 66 energiezuinigheid 64 EPC 64 Europese technische specificaties 40 Europese Unie 39 evenwichtsvochtgehalte 50

03-06-2005 10:16:17

REGISTER

F f-factor 167 functionele eisen 48 functionele stad 12 fundering 43 funderingen van prefab-beton 167 funderingsbalken van prefab-beton 168 fundering op staal 192

G gasbeton, cascosysteem 184 gebruiksklasse 38 gebruiksoppervlakte 62 gehoorbescherming 69 gelijkwaardigheidsbepalingen 31 geluidhinder 54 geluidseisen woningbouw 165 geluidwering 54, 102, 145 geluidwering, comfortklasse 165 geluidwering in houtskeletbouw 219 geluidwering tussen ruimten 56 geluidwering tussen woningen 54 geluid van buiten 55 Gemeentelijke Bouwverordening 32 gevelbekleding 206 gevels, prefab- 175 gezondheid 54 gietbouw 19, 103, 104 gietbouw, Arbo-zorg 156 gietbouw, bekistingen 105 gietbouw, constructieve veiligheid 125 gietbouw, dilataties 126 gietbouw, energieverbruik 159 gietbouw, kwaliteitszorg 151 gietbouw, leidingwerk 143 gietbouw, materialen 104 gietbouw, materieel 105 gietbouw, milieuzorg 159 gietbouw, ontwerpen van woningcasco 121

9006950513_Boek.indb 233

gietbouw, stabiliteit 125 gietbouw, transportmaterieel 110 gietbouw, veiligheidsvoorzieningen 157 gietbouw, zorgaspecten 151 gietbouwcasco, constructieve samenstelling 123 gietbouwcasco, detaillering afbouw 149 gietbouwcasco, productie 126 gietbouwcasco, verdiepingsvloeren 125 gietbouwcasco, wanden 123 gietbouwmethoden 104 gietbouwwoningen, bouwsnelheid 127 gipskartonplaten 190 glijfolie 93 gordingenkap 201 Granpré Molière 12 granulaatbeton 160 groeikernen 21

H half-systeembekisting 110 halfhoutse verbinding 168 halftunnelbekisting 120 handbescherming 69 harmonische stad 11 hechtsterkte mortel 84 herbergzame stad 21 herstructureringsopgave 26 hijsen bekistingselementen 157 Hinderwet 71 hoekoplossing 177 hoekstaal 94 hollebaksteenlateien 94 hollewand-element 168 hoofdbescherming 69 hoofddraagconstructie 215 hoogbouw 17 houtskeletbouw 187 houtskeletbouw, afbouwdetails 227 houtskeletbouw, brandwerendheid 215 houtskeletbouw, casco 191

233

houtskeletbouw, constructieve veiligheid 206 houtskeletbouw, eigenschappen 189 houtskeletbouw, fundering 192 houtskeletbouw, geluidwering 219 houtskeletbouw, gevelbekleding 204 houtskeletbouw, materialen 189 houtskeletbouw, sparingen 212 houtskeletbouw, stabiliteit 206 houtskeletbouw, transport 210 houtskeletbouw, vloeren 192 houtskeletbouw, vochtwering 224 houtskeletbouw, wanden 197 houtskeletbouw, warmte-isolatie 226 houtskeletbouw, werkvolgorde 210 houtskeletbouw, zorgaspecten 228 Howard, Ebenezer 11 huren 4 huursubsidie 4 hypotheekrenteaftrek 5

I IKB-schema 98, 99 in- en afbouwdelen 42 Industrieel bouwen 15 informatieverwerkingssystemen 35 infraroodstralers 140 installaties 42 integraal ketenbeheer 28 Interne Kwaliteits Bewakings-schema 98 isolatie, thermische 65 isolatie-index voor contactgeluid 145, 220 isolatie-index voor luchtgeluid 220 isolatie-index voor luchtgeluid, karakteristieke 145

03-06-2005 10:16:18

234

isolatiematerialen 190 isoleren bekisting 140

K kabeldoorvoeren 144 kalk 100 kalk, ongebluste 82 kalktoevoeging aan mortel 81 kalkzandsteen 82, 100 kalkzandsteenwanden, verankering 91 kanaalplaatvloeren 169 kant&klaarvloer 171 kantelen 45 kelders van prefab-beton 168 keuzeaspecten bouwmethoden 73 keuzeaspecten bouwprocessen 73 kim 119, 144 kimblokken 82 kimlaag 82, 89 kleding, beschermende 69 knik 45 knikschoren 118 knikveiligheid 46 kokerlichamen 144 KOMO-attest met certificaat 228 KOMO-certificaat 228 KOMO-kwaliteitsverklaring 45 kopgevels 97 koppelankers 126 koppelregels 197 koppelwapening 172 kopschot 143 kopschotten 112 koudebrug 21 koudebrugberekeningen 57 krimp 50, 208 kruip 49 kruipluik 43 kruipruimte 43 kruipruimte, ventilatie 97 kubusdrukproeven beton 141 kubusdruksterkte 141 kubusdruksterkte van beton 141

9006950513_Boek.indb 234

kwaliteitsverklaring 31, 34, 98, 228 kwaliteitsverklaring voor de bouw 34 kwaliteitszorg 66 kwaliteitszorg betonmortel 156

L langsgevels, opbouw 97 lateiconstructies 94 lateien, samenwerkende 94 lateien, zelfdragende 94 legplan 87 legplattegrond 87 leidingvloersystemen 171 leidingwerk gietbouw 143 levensloopbestendig bouwen 3 leveringsschema elementen 89 licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken 32 lijmmortel 90 lijmvoegen, dwarscontractie 85 lossen tunnelbekisting 130 luchtdoorlatendheid 58 luchtgeluid, isolatie-index 220 luchtgeluid, karakteristieke isolatie-index voor 145

M MBB 71 MBV (Model Bouwverordening) 30 metselmortel 81 metselwerk, uitzetting 85 Milieuberaad Bouw 71 milieuzorg 71, 229 milieuzorg gietbouw 159 milieuzorg prefab-betonelementen 185 milieuzorg stapelbouw 100 minerale wol 190 Model Bouwverordening 32 Model Bouwverordening (MBV) 30 montage 185

montagebelasting 47 montagebouw, arbeidsomstandigheden 184 montagebouw 187 montagebouw in prefabbeton, zorgaspecten 184 montagebouw prefab-beton 163 mortel, hechtsterkte 84

N nabehandeling beton 140 Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen 147 Nationaal Pakket Woningbouw 71 natrillen van beton 134 Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) 31 Nederlands Normalisatie Instituut 33 NEN 33 NEN 2489 81 NEN 3502 156 NEN 3835 81 NEN 3836 82 NEN 3837 82 NEN 5077 220 NEN 5740 32 NEN 5950 156 NEN 6700 45, 85 NEN 6702 45, 48, 85 NEN 6720 156, 181 NEN 6790 85 normalisatie 34 normbladen 33 normen 31, 34 normen steenconstructies 85 NPD 147 NPR 5070 147 NPR 6791 85 NPW 71

O omwaaiwapening 141 onderstopping 157 ontkisten 141

03-06-2005 10:16:19

REGISTER

ontkisten, tunnelbekisting op de vloer 127 ontkisten tunnelbekisting 127 ontkistingsolie 131 ontwerpbestek 37 oogbescherming 69 opperplan 90 oppervlakgroepen, beton- 152 overkragende woningdelen 123 overstaande tunnel, werken met 145 overstaande tunnel, werken zonder 145

P paal, Arbo- 167 paalplaatsing 180 paaltypen, recente ontwikkelingen in 167 paal met warmtewisselaar 167 palen van prefab-beton 167 parkeren bekistingselementen 157 persoonlijke beschermingsmiddelen 69 plaatmaterialen, houtachtige 190 plaatselijke verordening 30 plafondhanger 223 platformbouwmethode 188 portiek-etagewoningen 17 portlandcement 81 prefab-beton, funderingen van 167 prefab-beton, montagebouw 163 prefab-betonkelders 168 prefab-betonpalen 167 prefab-betonvloeren 93 prefab-betonwanden 172 prefab-beton funderingsbalken 168 prefab-gevels 175 prefab-vloersystemen 169 prestatie-eisen 31 prestatiebeginsel 39 prestatieconcept 39 procesanalyse 76

9006950513_Boek.indb 235

proceskwaliteit 76 procesmanagement 75 procesmetingen in het bouwproces 78 processtappen bouwonderneming 76 productie-uitval 101 productietekening 87 projectbekisting 110 projectmanagement 75 projectsturing 76 PS-isolatievloer 171

R raamsparingen 143 radongas 44 raveelijzers 95 RAW 37 revolutiebouw 10 ribcassettevloeren 171 richtlijn Bouwproducten 40 richtlijn Tijdelijke en mobiele werkplaatsen 40 Rijpheid, Gewogen 142 rijpheidsmethode beton 130 rijpheid beton 142 rookdichtheid 54 rookdoorgang 54 rookontwikkeling vloeren 54 ruimte, onbenoemde 64

S sandwich-elementen met metselwerk 176 satellietsteden 21 schaarklem 100 schadelijke stoffen, emissies 101 scheidingswand gietbouwcasco 125 schoorstenen 218 schoren 92, 109 schoren, knik- 118 schrikeffect beton 141 schuiven 46 serre 65 sierbeton 176 sluitwand 111

235

sociale huursector 10 sociale segregatie 22 spanverankering 182 sparing, trapgat- 95 sparingen 143 sparingen, vloer- 95 spindels 118 splitlevelwoningen 123 sporenkap 202 sporenkap (prefab) 204 sporenspanten 204 spouwmuren, ankerloze 112, 188 spouwwandbekistingen, werkmethoden 128 sprongbekisting 123 sprongen tussen woningen 122 SROW 37 SRW 37 stabiliteit 45, 49, 85 stabiliteit, gietbouw 125 stabiliteitswanden 206 stabiliteit houtskeletbouw 206 STABU 37 STABU-systeem 37 Standaardbestek Burger- en Utiliteitsbouw 151 standaardbrandkromme 51 Standaard Referentiebestek voor de Woningbouw 37 Standaard Referentiebestek voor Onderhoud en Woningverbetering 37 standzekerheid 45 stapelbouw 19, 79 stapelbouw, Arbo-zorg 100 stapelbouw, milieuzorg 100 stapelbouw, werkvolgorde 88 stapelbouw, zorgaspecten 98 stapelbouwcasco 80 stapelbouwcasco, constructieve veiligheid 84 stapelbouwcasco, detaillering afbouw 97 stapelbouwcasco, dilataties in 85 stapelbouwcasco, productie 87

03-06-2005 10:16:19

236

stapelbouwwanden, productie 89 steensoorten voor metselwerk 80 stelploeg 89 stelregel 193 stelwand 111 sterkte 47 steunconstructies 106 stick-built-methode 209 stookplaatsen 218 storten van beton 133 stortovergangen 144 stortsteiger 109 strijkvloer 93 supportliggers 133 systeembekisting 110 systeembouw 19 systeemwandbekistingen 110

T tafelbekisting 115 tafelhaak 137 technische specificaties, Europese 40 temperatuurwisselingen 50 terreinplan 87 terugslagproef betondruksterkte 141 TGB 1990 45 thermische isolatie 65 thermische vervormingen 85 toegankelijkheid 33 toeslagstoffen beton 105 topgevelwanden 175 topwanden 113 totale doorbuiging 49 transport 185 transportmaterieel bij gietbouw 110 transportmiddelen, inzet 88 transport betonmortel 156 transport op de bouwplaats 88 trapgatsparing 95 trapgatsparingen 144 treksterkte 84 triangel 138 tuinstad 11

9006950513_Boek.indb 236

tunnel, werken met overstaande 145 tunnel, werken zonder overstaande 145 tunnelbekisting 118, 119 tunnelbekisting, demontage in de tunnel 127 tunnelbekisting, demontage op de vloer 127 tunnelbekisting, hele 119 tunnelbekisting, inzet van 137 tunnelbekisting, montage 132 tunnelbekisting, ontkisten op de vloer 127 tunnelbekisting, transport 137 tunnelbekisting, typen 119 tunnelbekisting behandelen 131 tunnelbekisting lossen 130 tunneldek, beveiliging op het 157 tunnelgietbouw, productie 127 tunnelgietbouwmethode 118 tunnelmoten 120 tweesprong 158

U uitrijlier 138 uitrijsteiger 138, 139 uitrijsteigers verdiepingen 157 uitrijvlonders begane grond 157 uitvoeringsorganisatie 87

V valbescherming 69 valbeveiligingsvoorzieningen 93 veiligheid, constructieve 45 Veiligheids- en Gezondheidsplan 157 veiligheidsvoorzieningen gietbouw 157 ventilatiekokers 97 ventilatievoorzieningen 58 ventilatie kruipruimte 97 veranderlijke belastingen 47

verbindingsmiddelen 191 verblijfsgebied 62 verblijfsruimte 62 verdichten van beton 133 verdiepingen, uitrijsteigers 157 verdiepingsvloer 44 verdiepingsvloeren gietbouwcasco 125 vergrijzing 26 vergunningplichtige bouwwerken 32 verhardingsproef betondruksterkte 141 verhardingstijd beton 142 verharding van beton 139 verkeersruimte 62 verordening, plaatselijke 30 verplaatsing 48 verplichtingvrije bouwwerken 32 vervorming 49 vervormingen 48 vervormingen, thermische 85 verwarmen van beton 140 viersprong 138, 157, 158, 159 Vinex 25 vloeivloer 93 vloer, combinatie- 84 vloerbekisting 115 vloeren, brandbaarheid 53 vloeren, brandvoortplanting 53 vloeren, breedplaat- 169 vloeren, combinatie- 171 vloeren, dek- 93 vloeren, kanaalplaat- 169 vloeren, productie 92 vloeren, ribcassette- 171 vloeren, rookontwikkeling 54 vloersparingen 95 vloersystemen, prefab- 169 vloertypen in stapelbouwcasco 84 vochtweringseisen woningbouw 167 vochtwering bij houtskeletbouw 224 vochtwering van binnen 57 vochtwering van buiten 58 voegdichtingen 191

03-06-2005 10:16:20

REGISTER

voegdichtingsmaterialen 191 voetbescherming 69 voltunnelbekisting 119 vooroverleg 185 vormbekisting 106 vormvastheid 45 vormveranderingen 208 vrije indeelbaarheid van een gebouw 42 vullichamen 144 vuurbelasting 53

W W-markering 37 walsen licht beton 181 wandbekisting 110 wandbekisting, holle betonnen 114 wandbekistingen, systeem- 110 wanden, gevel- 172 wanden, prefab-beton- 172 wanden, topgevel- 175 wanden, verankering 91 wanden, woningscheidende 172 wanden gietbouwcasco 123 wandsparingen 93 wanduitslagen 82 wandverbindingen 182 wapeningsnetten 105 wapening van beton 105 warmte-isolatie-eisen woningbouw 167 warmte-isolatie bij houtskeletbouw 226 warmtepomp 65 warmteterugwinning 66 warmwaterleidingen 66 watercementfactor 134 waterdamptransport, convectief 58 wijkgedachte 17 windbelasting 47 woning, functionele eisen 41 woning, prestatie-eisen 41 woning, technische kwaliteit 7 woningbouw 1

9006950513_Boek.indb 237

237

woningbouw, bekistingssystemen 110 woningbouw, constructie-eisen 165 woningbouw, geluidseisen 165 woningbouw, ontwikkelingen 9 woningbouw, prestatie-eisen 165 woningbouw, vochtweringseisen 167 woningbouw, warmte-isolatie-eisen 167 woningcasco in gietbouw 121 woningdelen, overkragende 123 woningen, drive-in- 123 woningen, gestapelde 17 woningen, splitlevel- 123 woningen, sprongen tussen 122 woninggrootte 6 woningkwaliteit 6 woningnood 2, 15 woningtype 6 woninguitrusting 7 Woningwet (1901) 10, 14

Z zand 101 zelfverdichtend beton 134 zonering 65 zonne-energie 65 zonneboiler 65 zonneboilercombi 65 zorgaspecten 66 zorgaspecten gietbouw 151

03-06-2005 10:16:20

238

9006950513_Boek.indb 238

03-06-2005 10:16:21

View more...

Comments

Copyright ©2017 KUPDF Inc.
SUPPORT KUPDF