Jellema 1 Bouwnijverheid(decrypt)

February 1, 2017 | Author: cfgenech | Category: N/A
Share Embed Donate


Short Description

Download Jellema 1 Bouwnijverheid(decrypt)...

Description

JELLEMA 1 BOUWNIJVERHEID

06950408_voorwerk.indd 1

16-11-2005 15:29:39

2

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam opmaak Van de Garde, Zaltbommel De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95040 8 Tweede druk, tweede oplage

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2004 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

06950408_voorwerk.indd 2

16-11-2005 15:29:39

3

1

06950408_voorwerk.indd 3

Inleiding Bouwnijverheid

16-11-2005 15:29:40

4

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

Auteurs deel 1: ir. I.R. Pijpers, Pro4all B.V., Woerden ir. D.H.J. van der Woude, Pro4all B.V., Woerden

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs. De redactie: ir. H. Brinksma Docent Bouwkunde Utrecht

Hogeschool van Utrecht,

ir. A. van Tol Architect,Zwolle ir. M. Bonebakker Adviseur Bouwmanagement, Geesteren H.A.J. Flapper Bouwinnovator, Amsterdam ir. K. Hofkes Docent Bouwkunde Hogeschool INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar ing. N. Zimmermann Architect, Amsterdam

06950408_voorwerk.indd 4

16-11-2005 15:29:40

5

JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE

JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE

1

2

7

Inleiding Bouwnijverheid

3

Bouwtechniek Onderbouw

Bouwtechniek Draagstructuur

8

Bouwmethoden Bouwmethodiek

Bouwmethoden Woningbouw

JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE

JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE

Serieoverzicht

10

Bouwproces

11

Bouwproces

12

Bouwproces

Ontwerpen

Contracteren

www.jellema-online.nl

4

Bouwtechniek Omhulling

9

Bouwmethoden Utiliteitsbouw

A prestatie-eisen / daken

www.jellema-online.nl

4

Bouwtechniek Omhulling

A techniek

12

B gevels

4

Bouwtechniek Omhulling

Uitvoeren

Bouwproces Uitvoeren B organisatie

13

Bouwproces Beheren

C gevelopeningen

5

6

Bouwtechniek Afbouw

Bouwtechniek Installaties A elektrotechnisch en sanitair

6

Bouwtechniek Installaties B werktuigbouwkundig en gas

6

Bouwtechniek Installaties C liften en roltrappen

06950408_voorwerk.indd 5

16-11-2005 15:29:53

6 VI

Woord vooraf De bouwnijverheid staat de komende jaren voor een enorme uitdaging. De traditioneel ingestelde bouw zal een ontwikkeling gaan doormaken, waarbij samenwerken en heldere communicatie de toverwoorden zullen zijn. De bouwnijverheid zal uitgroeien tot een moderne bedrijfstak met zijn eigen specifieke aanpak, maar wel gebaseerd op ervaringen uit andere industrietakken. Dit deel 1 van de serie Jellema Hogere Bouwkunde levert een bijdrage aan deze ontwikkeling. Alle facetten van de bouwnijverheid, zoals structuren, processen, participanten, partijen en organisatie- en samenwerkingsvormen worden beschreven. Uitgangspunt is de wijze waarop er nu in de bouwnijverheid wordt gewerkt. Er wordt kritisch naar de huidige werkwijze gekeken en waar nodig een andere oplossingsrichting aangegeven.

06950408_voorwerk.indd 6

In het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 8) wordt de visie op welke wijze de bouwnijverheid moet veranderen, in zijn geheel gepresenteerd. Deze visie is gefundeerd op basis van verschillende onderzoeken naar de ervaringen en ontwikkelingen in andere landen en bedrijfstakken. Wij hopen dat wij met dit boek een bijdrage hebben geleverd om de mooie en spannende bedrijfstak ‘De Bouw’ te laten doorgroeien naar een moderne industrietak.

De auteurs mei 2004

16-11-2005 15:29:54

7 VII

Inhoud 1 Bouwen 1 Inleiding 2 1.1 Bouwen door de eeuwen heen 2 1.1.1 Middeleeuwen (tot 1700) 2 1.1.2 Vroeg-industriële maatschappij (1700–1900) 3 1.1.3 Industriële maatschappij (1900–heden) 5 1.2 Gebouwde omgeving 7 1.2.1 Kwaliteit van gebouwde omgeving 7 1.2.2 Gebouwen 8 1.3 Bouwopgave 8 1.3.1 Functies in bouwproces 9 1.3.2 Specifieke kenmerken van bouwnijverheid 11 1.4 Bouwen 12 1.4.1 Partijen in het bouwproces 12 1.4.2 Fasen in het bouwproces 16 1.4.3 Organisatievormen 17 1.4.4 Rol van overheid 18 1.4.5 Bouwmethoden 19 1.5 Maatschappelijke trends 20 1.5.1 Gevolgen van veranderende markt 20 1.5.2 Gevolgen van veranderende regelgeving 20 1.5.3 Gevolgen van veranderende informatietechnologie 21 1.5.4 Gevolgen van industrialisatie 21 1.5.5 Gevolgen van parlementaire enquête 21 1.5.6 Duurzaam Bouwen 22 2 Structuur van de bouwnijverheid 23 Inleiding 24 2.1 Indeling van bouwnijverheid 24 2.1.1 Indeling naar type bedrijf 24 2.1.2 Indeling naar marktsegmenten 25 2.1.3 Indeling naar aard van werkzaamheden 26 2.2 Karakteristieken 26 2.2.1 Markt 26 2.2.2 Product 27 2.2.3 Bouwlocatie 28 2.3 Belang van de bouwnijverheid 28 2.3.1 Omvang 28 2.3.2 Invloed op andere industrietakken 29 2.4 Ontwikkelingen in bouwproductie 29 2.5 Ontwikkelingen in de woningbouw 32 2.6 Ontwikkelingen in de utiliteitsbouw 33 2.6.1 Zakelijke dienstverlening 33

06950408_voorwerk.indd 7

2.6.2 Handel en horeca 34 2.6.3 Industrie en bouwnijverheid 34 2.6.4 Vervoer, opslag en communicatie 34 2.6.5 Landbouw en visserij 35 2.6.6 Overheid 35 2.6.7 Onderwijs 35 2.6.8 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 36 2.7 Ontwikkelingen in grond-, weg- en waterbouw 36 2.8 Ontwikkelingen in onderhoud 37 2.9 Het buitenland 37 2.9.1 Omzet Europese Unie 38 2.9.2 Omringende landen 40 2.9.3 Sterke en zwakke kanten van de Nederlandse bouwnijverheid 41 2.9.4 Toekomst van de Nederlandse bouwnijverheid 42 3 Bouwproces 43 Inleiding 44 3.1 Fasen in het bouwproces 44 3.1.1 Programmafase 45 3.1.2 Ontwerpfase 46 3.1.3 Uitwerkingsfase 46 3.1.4 Realisatiefase 46 3.1.5 Beheer- of gebruiksfase 47 3.1.6 Sloop 47 3.2 Programmafase 48 3.2.1 Initiatief 48 3.2.2 Haalbaarheidsstudie 49 3.2.3 Projectdefinitie 56 3.3 Ontwerpfase 59 3.3.1 Structuurontwerp 61 3.3.2 Voorlopig ontwerp 61 3.3.3 Definitief ontwerp 62 3.4 Uitwerking 63 3.4.1 Bestekfase 64 3.4.2 Prijsvorming 65 3.5 Realisatie 66 3.5.1 Werkvoorbereiding 67 3.5.2 Uitvoering 74 3.5.3 Oplevering 77 3.6 Gebruiks- en sloopfase 77 3.7 Kanttekeningen bij het bouwproces 78 3.7.1 Knelpunten 78 3.7.2 Besparingen 80 3.7.3 Procesintegratie 81

16-11-2005 15:29:54

8 VIII

4 De opdrachtgevende bouw 83 Inleiding 84 4.1 Opdrachtgevers 84 4.1.1 Belangen 84 4.1.2 Typen opdrachtgevers 86 4.2 Beleggers 86 4.2.1 Beleggingsobjecten 87 4.3 Eigen huisvesters 88 4.4 Rijksgebouwendienst 88 4.5 Projectontwikkelaars 89 4.5.1 Typen projectontwikkelaars 90 4.6 Woningbouwcorporaties 90 4.7 Incidentele opdrachtgevers 92 4.8 De toekomstige opdrachtgever 93 5 De opdrachtnemende bouw 95 Inleiding 96 5.1 Disciplines 96 5.2 Architect 97 5.2.1 Waar werken architecten? 97 5.2.2 Omvang van de architectenbranche 98 5.2.3 Werkzaamheden van een architect 99 5.2.4 Automatisering ontwerpproces 100 5.2.5 Opdrachtverstrekking architect 102 5.3 Adviesbureaus 102 5.3.1 Welke adviseurs zijn er? 102 5.3.2 Opdrachtverstrekking ingenieur 103 5.3.3 Constructeur 104 5.3.4 Projectmanager 104 5.3.5 Installatietechnisch adviseur 104 5.3.6 Bouwkundig (kosten)adviseur 104 5.3.7 Overige adviseurs 105 5.4 Aannemer 105 5.4.1 Omvang van de uitvoerende bouw 105 5.4.2 Kenmerken van de uitvoerende bouw 105 5.4.3 Organisatie bouwbedrijf 106 5.4.4 Automatisering bouwonderneming 107 5.4.5 Opdrachtverstrekking aannemer 107 5.5 Onderaannemer 108 5.6 Installateur 110 5.7 Toeleverancier 110 5.7.1 Industrie en groothandel 111 5.7.2 Ontwikkelingen bij toeleveranciers 111 5.7.3 Automatisering toeleveranciers 112 5.8 Samenwerking en overnames 112 5.8.1 Horizontale en verticale integratie 113 5.8.2 Co-makership en overname 113 5.8.3 Incidenteel en structureel 114 5.8.4 Publiek-private-samenwerking 114 5.8.5 Internationalisering 114

06950408_voorwerk.indd 8

5.9 Herstructering 114 6 De overheid als regelgever 117 Inleiding 118 6.1 Ruimtelijke ordening 118 6.1.1 Wet op de ruimtelijke ordening 118 6.1.2 Nota’s ruimtelijke ordening 122 6.2 Technische regelgeving 126 6.2.1 Historisch overzicht 126 6.2.2 Woningwet 128 6.2.3 Bouwbesluit 134 6.2.4 Energieprestatienormering 137 6.2.5 Normen, kwaliteitsverklaringen, model-aansluitvoorwaarden en ministeriële regelingen 141 6.2.6 Toezicht op het bouwen en wonen 142 6.3 Overige regelgeving 143 6.3.1 Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet 143 6.3.2 Milieuwetgeving 147 6.3.3 Bijzondere wetten 147 6.4 Financiële regelgeving 148 6.4.2 Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) 149 6.4.3 Huursubsidiewet (1997) 149 6.5 Invloed van de Europese Gemeenschap 149 6.5.1 Toepassingsgebieden 150 6.5.2 Drempelbedragen 151 6.5.3 Europese aanbestedingsprocedures 151 7 Bouworganisatievormen 153 Inleiding 154 7.1 Getrapte aanbestedingsvorm 154 7.2 Bouwteam 156 7.3 Turn-key 158 7.4 General-contracting 159 7.5 Managementcontracting 162 7.6 Rgd-prestatiecontract 163 7.7 Bouworganisatievormen naast elkaar 163 7.7.1 Individuele belangen van bedrijven 164 7.7.2 Relatieve machtsposities 165 7.7.3 Samenwerkingsvormen en de opdrachtnemende bouw 166 7.7.4 Samenwerkingsvormen en de opdrachtgevende bouw 167 7.8 Kiezen van een bouworganisatievorm 169 8 De bouw op middellange termijn 171 Inleiding 172 8.1 Problemen in de bouw op een rij 172

16-11-2005 15:29:54

9 IX

8.2 Wat kunnen wij leren van andere industrieën? 175 8.2.1 De auto-industrie en ‘lean production’ 175 8.2.2 Scheepsbouw 179 8.3 Wat kunnen wij leren van andere landen? 181 8.3.1 Japanse bouwondernemingen 181 8.3.2 Franse informatietechnologie 184 8.3.3 Australisch projectmanagement 185 8.4 Verwachte markt-ontwikkelingen 186 8.4.1 ARTB ‘Bouwvisie 2010’ 186 8.4.2 TNO, ‘De economische kracht van de bouw’ 190 8.4.3 ‘Bouwen op Kennis’ 193 8.4.4 Het Nieuwe Bouwen 196 8.4.5 Next Generation Scenario ICT in de Bouw 199 8.4.6 PAIS: communicatie in de bouw en infra 202 8.4.7 VISI 207 8.4.8 Parlementaire enquête Bouwnijverheid 210 8.4.9 Rethinking Construction 214 8.4.10 Regieraad Bouw 216 8.5 Toekomstvisie 217 8.5.1 De maatschappij 217 8.5.2 Ketenintegratie 218 8.5.3 De organisatievorm 218 8.5.4 De informatietechnologie 219 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 220 Register 223

06950408_voorwerk.indd 9

16-11-2005 15:29:55

10

06950408_voorwerk.indd 10

16-11-2005 15:29:55

Bouwen

1

ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

Bouwen lijkt in principe eenvoudig. Bouwen is het stapelen van materialen of het maken van een geraamte en dit bedekken. De basismaterialen hierbij zijn steen, klei, hout, zand en water en tegenwoordig metaal en kunststof. Door de jaren heen heeft het bouwen zich ontwikkeld tot een traditioneel ingestelde bedrijfstak met als verzamelnaam de bouwnijverheid. Een ambachtelijk ingesteld productieproces waarin de historisch gegroeide scheiding tussen ontwerp en uitvoering zich heeft vertaald in een strikte scheiding van de ontwerpende en uitvoerende disciplines. Tegenstrijdige belangen, samenwerkingsen communicatieproblemen en weinig innovatie zijn hiervan het gevolg. De bouwnijverheid staat voor ingrijpende veranderingen. De gevolgen van de Bouwenquête, de economische ontwikkelingen en betrokkenheid van de partijen in het bouwproces liggen hieraan ten grondslag.

06950408_hfdst01.indd 1

16-11-2005 15:32:58

2

Inleiding In dit hoofdstuk wordt de basis gelegd voor de volgende hoofdstukken. Alle facetten van de bouw komen in vogelvlucht aan de orde. In sneltreinvaart wordt het bouwen door de eeuwen heen gevolgd. Aangegeven wordt hoe het verleden van invloed is op het huidige bouwproces, maar ook de omvang van de gebouwde omgeving komt aan de orde. Daarnaast wordt ingezoomd op het bouwproces. De bouwnijverheid moet steeds vaker en sneller inspelen op sociale, economische en technologische veranderingen. Maar ook de parlementaire enquête naar de bouwfraude mag natuurlijk niet ontbreken. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk aangegeven wat de invloeden kunnen zijn van deze trends en de enquête-uitkomsten voor de toekomst van het bouwen.

1.1 Bouwen door de eeuwen heen Het is goed te weten hoe de bouw zich door de eeuwen heeft ontwikkeld. Wij beperken ons hierbij tot West-Europa. Bij deze ontwikkeling worden tevens de verschillende karakteristieken aangegeven, zodat het duidelijk wordt waarom de bouw op de huidige wijze is georganiseerd en welke rollen er vervuld moeten worden door de verschillende participanten. Door middel van dit overzicht wordt de basis gelegd voor de andere hoofdstukken in dit boek. Wij starten ons overzicht in de Middeleeuwen.

bouwen de plaatselijke gilden in. Tijd was nooit een probleem en soms werd de bouw gewoon enkele jaren onderbroken. De gilden met hun handwerkslieden hadden dus een duidelijk idee hoe het gebouw er moest uitzien als het klaar was. Gezien hun grote mate van vakmanschap was er geen behoefte aan uitgewerkte tekeningen of uitgebreide communicatie en zij stonden garant voor de kwaliteit. Gezien de sociale omstandigheden en het technische niveau van die tijd was dit een uitstekende werkstructuur. De bouwmeester had overzicht en kon op de bouw regelen en bijsturen daar waar nodig. De organisatiestructuur was in de Middeleeuwen dan ook uiterst simpel en direct. De verantwoordelijke voor het ontwerp en de uitvoering was verenigd in één persoon, de bouwmeester, die voor de uitvoering de gilden met hun handwerkslieden inschakelde, figuur 1.1.

De bouwmeester

uitvoering

Gilde

Gilde Gilde

Figuur 1.1 Organisatie van de bouw in de Middeleeuwen

1.1.1 Middeleeuwen (tot 1700) In de Middeleeuwen was de bouw op dezelfde wijze georganiseerd als de andere nijverheden in die tijd: handwerkslieden verenigd in gilden. De handwerkslieden werkten onder één leidende figuur, de bouwmeester of meester-ontwerper.

De bouwmeester was verantwoordelijk voor het gehele bouwproces. Meer dan een schets maakte de bouwmeester nooit. Wat er moest worden gebouwd zat in zijn hoofd en als het nodig was kon hij verwijzen naar een naburige stad waar bijvoorbeeld een soortgelijke kerk stond. De bouwmeester schakelde voor het

06950408_hfdst01.indd 2

De bouwmeesters werden in de Middeleeuwen vooral ingeschakeld om kathedralen te bouwen. Ieder zichzelf respecterende stad probeerde een grotere kathedraal of kerk te bouwen in vergelijking met de naburige steden. In deze periode werden grote ruimten overdekt door middel van het toepassen van gewelven. Deze constructiewijze vindt zijn oorsprong in de Romeinse periode (300-200 v. Chr.) maar is in de Middeleeuwen verder ontwikkeld omdat de bouwwerken steeds groter en groter werden. De bouwmeesters in de Middeleeuwen slaagden er in gebouwen te realiseren die de eeuwen moei-

16-11-2005 15:32:58

1 BOUWEN

3

teloos konden trotseren. De gewelfvormen die in de Middeleeuwen werden gebruikt zijn de tongewelven en de kruisgewelven. De techniek van het bouwen bestond uit handwerk en bleef verder beperkt tot de materialen hout, natuursteen en baksteen. Met deze materialen waren de handwerkslieden vertrouwd geraakt en zij hadden geen behoefte aan verdere ontwikkeling. Italiaans voorbeeld Bouwmeester Bruneleschi heeft met zijn ‘Koepel van Florence’ een werkelijk architectonisch en constructief hoogstandje gerealiseerd. Bruneleschi maakte hier een enorme koepel met een dubbele wand, figuur 1.2. Een nooit eerder vertoond verschijnsel dat om zeer speciale bouwtechnieken vroeg. Jarenlang is tevergeefs onderzocht hoe het mogelijk was een koepel met zulke grote afmetingen op een dergelijke wijze te construeren. Pas sinds kort is de bouwtechniek doorgrond en is de koepel op een veel kleinere schaal nagebouwd.

1.1.2 Vroeg-industriële maatschappij (1700–1900) Toen in 1700 de industriële revolutie begon kwam er verandering in de hiervoor geschetste situatie. Er ontstond in deze periode een toenemende vraag naar meer verschillende soorten gebouwen. Er moesten raadhuizen worden gebouwd om de stad te besturen, hallen en loodsen ten behoeve van de industrieën, grote woonhuizen ten behoeve van de notabelen, enzovoort. De ‘snelle’ ontwikkeling van de techniek maakte het in die tijd mogelijk complexere bouwwerken te realiseren, waarbij behoefte ontstond ook andere materialen toe te passen.

De technische kennis en ervaring van de handwerkslieden ontwikkelde zich echter niet in het gewenste tempo mee. Het bouwproces ging hierdoor moeilijker verlopen en de bouwmeester kreeg meer en meer te maken met minder geschoolde werklieden. De communicatie tussen de bouwmeester en de handwerkslieden verslechterde. Maar ook de opdrachtgever wilde door middel van tekeningen en schetsen inzicht krijgen in datgene dat voor hem werd gebouwd. Bovendien moest van hem het gebouw binnen

06950408_hfdst01.indd 3

Figuur 1.2 Koepel van Florence

16-11-2005 15:32:59

4

een bepaalde periode gereed zijn. Oplossing van dit probleem kwam in de vorm van het scheiden van ontwerp en uitvoering. Voor het ontwerp werd een architect verantwoordelijk. Deze ontwierp, tekende en beschreef het gebouw voor zijn opdrachtgevers. Voor de uitvoering werd de bouwmeester verantwoordelijk die hiervoor de gilden contracteerde. Het was een passende oplossing voor het communicatie-probleem van die tijd, figuur 1.3.

De architect

ontwerp

De bouwmeester

uitvoering

Gilde

Gilde Gilde

Figuur 1.3 Organisatie van de bouw in de periode 1700−1900

De industriële revolutie vroeg om massaproductie. Daarvoor waren grote hallen nodig waar mensen en machines in konden worden ondergebracht. Dit luidde het ontstaan in van fabrieken. Deze fabrieken behoefden niet mooi te zijn. Liever doelmatig en goedkoop. Uiteindelijk hebben deze eisen ertoe geleid dat gietijzeren kolommen en balken werden toegepast, voor het eerst in 1780 in een aantal Engelse katoenspinnerijen. Tot die periode werd gewerkt met houten kolommen en balken. De overspanning tussen de gietijzeren kolommen waarover de gietijzeren balken werden gelegd, werd gerealiseerd door dunne gesmede platen of gemetselde baksteengewelfjes opgevuld met beton, figuur 1.4 Het summum van de ontwikkeling in deze periode was het gebouw dat door Joseph Paxton in 1851 is ontwikkeld als Brits paviljoen voor de wereldtentoonstelling in Londen. Dit gebouw, Crystal Palace, is geheel opgetrokken uit ijzer en glas. Toen was het een ware wereldsensatie, figuur 1.5. In de loop van de 18e eeuw kwam er onder invloed van het economisch liberalisme bij de opdrachtgever meer en meer het gevoel op om bouwwerken aan te besteden tegen vaste prijzen. Na vergelijking van de door de gegadigden in concurrentie gedane prijsaanbiedingen werd het bouwwerk aan de partij met de laagste prijs

Figuur 1.4 Engelse raffinaderij van ±1845, ontwerp Fairbairn, combinatie van gietijzeren kolommen en balen met betonnen vloeren en gemetselde gevels; Royal Albert Docks, Manchester.

06950408_hfdst01.indd 4

(foto: Aidan O‘Rourke, Manchester)

16-11-2005 15:32:59

1 BOUWEN

5

Figuur 1.5 Crystal Palace, Londen 1851, ontwerp Joseph Paxton

gegund. Ook deze ontwikkeling heeft natuurlijk bijgedragen aan de vraag naar een scheiding tussen de functies ontwerpen en uitvoeren. Bij de aanbestedingsmethode moet, voordat tot aanbesteding wordt overgegaan, het werk nauwkeurig vaststaan. De ontwerper, de huidige architect, kreeg de taak het ontwerp compleet uit te werken door middel van tekeningen en beschrijvingen. De bouwmeester, de huidige aannemer, moest op basis van deze informatie het vaste bedrag bepalen waarvoor hij het werk ging uitvoeren. Alle risico’s en tegenvallers waren voor rekening van de aannemer. Het gevolg hiervan was dat sommige aannemers het tijdens de uitvoering minder nauw namen met de kwaliteit Opdrachtgever

Architect

Aannemer

Figuur 1.6 Driehoeksrelatie (traditioneel) tussen opdrachtgever, architect en aannemer

06950408_hfdst01.indd 5

van hun werk en de veiligheid van hun werknemers. De opdrachtgever reageerde hierop door de ontwerper opdracht te geven toezicht te houden tijdens de uitvoering. Zo ontwikkelde de architect zich langzaam tot de vertrouwenspersoon van de opdrachtgever voor het gehele bouwproject. De toezichthoudende taak van de architect groeide gaandeweg uit tot een leidinggevende taak. De architect ging directie voeren. Natuurlijk bleef de aannemer zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering. Deze ontwikkeling leidde tot een relatie tussen opdrachtgever, architect en aannemer die beter bekend is als de ‘traditionele’ of ‘driehoeksrelatie’, figuur 1.6. De ontwikkelingen in deze periode vormen nog steeds de basis voor de huidige bouworganisatievormen in Nederland. In feite is hier de basis gelegd voor de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering en de huidige aanbestedingscultuur. De problemen waar de bouw tegenwoordig mee worstelt, zijn in feite in de 18e eeuw ontstaan. Vanuit de Middeleeuwen, waarin ontwerpen en realiseren van een gebouw op basis van vertrouwen door één persoon plaatsvond, is het verworden tot een proces gestoeld op wantrouwen.

16-11-2005 15:33:00

6

van gebouwen en woningen constant aan het toenemen is. Zo ontstaat een ingewikkeld patroon van relaties van bij de bouw betrokken partijen, figuur 1.7.

1.1.3 Industriële maatschappij (1900–heden) In het begin van de 20ste eeuw nam de ontwikkeling van de industrieën ook in Nederland grootse vormen aan, dus ook de vraag naar gebouwen. De almaar toenemende vraag naar gebouwen leidde ertoe dat er steeds meer pogingen werden ondernomen de ambachtelijke bouwnijverheid te veranderen in een meer geïndustrialiseerde vorm. In dezelfde periode namen de technische mogelijkheden enorm toe. De ontwikkeling van deze noodzakelijke technieken vroegen om hun eigen specialisatie. Dit had en heeft nog steeds tot gevolg dat het aantal participanten bij het ontwikkelen en realiseren

Op zich hoeft dat niet tot problemen te leiden. Maar iedere bij de bouw betrokken partij heeft zijn eigen cultuur, vaktaal, werkwijze, wijze van automatisering en niet te vergeten zijn eigen belangen. De problemen van de huidige bouw liggen dan ook voornamelijk op het gebied van samenwerking en communicatie.

Opdrachtgever

Adviseur

Projectmanager

Adviseur

Architect

Adviseur

Adviseur

Adviseur

Toeleverancier

Constructeur Installatie adviseur

Bouwkundig (hoofd) aannemer

Onderaannemer

Onderaannemer

Installateur Onderaannemer

Onderaannemer

Onderaannemer

Toeleverancier

Figuur 1.7 Relaties in het bouwproces

06950408_hfdst01.indd 6

16-11-2005 15:33:01

1 BOUWEN

Een ander probleem is dat het uitvoerend bouwbedrijf vaak erg laat wordt betrokken bij het bouwproject. Dit hangt overigens nauw samen met de aanbestedingscultuur die in de periode 1700–1900 is ontstaan. Door deze late inschakeling van het uitvoerend bouwbedrijf, eigenlijk alleen maar om de prijs vast te stellen, is er geen gelegenheid geweest invloed uit te oefenen op de uitvoerbaarheid van het ontwerp. De kansen om het rendement van het uitvoeringsproces in positieve zin te beïnvloeden nemen sterk af naarmate het bouwproces vordert. Het is dus zaak, dat de uitvoerende bedrijven, vooral in de wat complexere bouwprocessen, een bepaalde invloed krijgen in het ontwerptraject. Samenwerkingsvormen Eigenlijk begon er de laatste tientallen jaren een steeds grotere behoefte te ontstaan om in meer of mindere mate terug te keren naar het model van de Middeleeuwen: de bouwmeester als leidinggever en coördinator van het hele bouwproces. Dit werd in de praktijk opgepakt met het ontwikkelen van verschillende samenwerkingsvormen. Naast de traditionele organisatievorm ontstond allereerst het bouwteamconcept en vervolgens de turn-key-overeenkomst. Maar ook deze organisatievormen lossen de geschetste samenwerkingsproblemen niet geheel op. In hoofdstuk 7 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende organisatievormen in de bouw. Het blijkt telkens weer, welke organisatievormen ook worden gehanteerd, dat er sprake is van gelegenheidsteams: partners bijeengebracht om een eenmalige klus te klaren. Hierbij moeten de deelnemers, om een kwetsbare positie te voorkomen, blijven werken volgens traditionele principes. Er kan dan ook worden geconstateerd dat de beoogde resultaten, zoals een sterk verbeterde samenwerking, optimale informatie-overdracht en een uitstekende communicatie, niet worden gerealiseerd omdat de organisatievormen van het bouwproces geen gelegenheid bieden de problemen in de bouw integraal aan te pakken en op te lossen. De gevolgen van de in de periode 1700-1900 aangebrachte scheiding tussen ontwerp en uitvoering werken ook nu nog steeds enorm door in de bouwnijverheid.

06950408_hfdst01.indd 7

7

1.2 Gebouwde omgeving Als we door de straten lopen van een stad of dorp, zien we een grote verscheidenheid aan gebouwen en woningen. Al die gebouwen en woningen samen vormen onze gebouwde omgeving. Er kan worden geconstateerd dat er dan ook gediscussieerd wordt over de kwaliteit van deze omgeving. Om een indruk te krijgen over de omvang van de gebouwde omgeving wordt deze paragraaf afgerond met cijfers en kengetallen. 1.2.1 Kwaliteit van gebouwde omgeving Het spreekt vanzelf dat de kwaliteit van de omgeving ook relaties heeft naar de periode waarin de gebouwen en woningen zijn gerealiseerd. Deze kwaliteit door de eeuwen heen wordt in deze paragraaf nader beschreven.

In de Middeleeuwen lag de nadruk op de kathedralen en kerken. Gebouwen die tegenwoordig, ondanks vele functiewijzigingen, nog steeds goed functioneren. Dit komt omdat de hoofdvorm van deze gebouwen veelal eenvoudig is en qua techniek is uitgevoerd met materialen en constructies die een lange levensduur hebben. Bij gebouwen uit die tijd was de toepassing van materialen evenals de detaillering met veel zorg en gevoel voor esthetica behandeld. Vanaf het begin van de industriële revolutie is daar verandering in gekomen. Zoals al eerder aangegeven kwam dit door een steeds grotere variatie in gebouwtypen. De oorzaak hiervan was de groeiende verscheidenheid aan functionele behoeften. Ook de materiaaltoepassingen en ontwikkeling van de constructiewijzen hebben hieraan bijgedragen. Een belangrijke ontwikkeling ten aanzien van de kwaliteit van de gebouwde omgeving, was in deze periode de scheiding tussen de esthetica en de functionaliteit. Dit had tot gevolg dat de ruimten werden vormgegeven op basis van hun specifieke functionele eisen. Omdat de perioden waarin de gebruikseisen geldig bleven steeds korter werden, terwijl de ruimten specifiek op basis van die eisen werden gemaakt, was de functionele levensduur van zo’n gebouw ook beperkt. Economisch gezien is het in deze situaties zinvol om

16-11-2005 15:33:01

8

de technische levensverwachting niet veel langer te maken dan de functionele levensduur. Een groot deel van de esthetica kwam voort uit de functionele ordening en de gekozen technische oplossingen. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen we via een periode van wederopbouw in een tijd van grote economische groei, waardoor de vraag naar bouwvolume enorme proporties ging aannemen. In een periode van schaarste bepaalt vanzelfsprekend de aanbodzijde wat er gebeurt. De vraagkant is dan uiteraard niet in beeld. Het gevolg hiervan was dat alle aandacht zich richtte op het bouwen van de gebouwen en woningen, terwijl het gebruiken en beheren van die gebouwen en die woningen compleet uit het oog werden verloren. Tegelijkertijd met deze enorme bouwbehoefte namen de technische ontwikkelingen, de schaalvergroting en de functionele complexiteit toe. Zoals hiervoor al is aangegeven, ontstond hierdoor een verdere splitsing van de verantwoordelijkheden en de bij de ontwikkeling en realisatie betrokken partijen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog is er steeds meer de nadruk gelegd op de productie, waardoor geld de eerste prioriteit is geworden en niet meer de kwaliteit van het gebouw en ook niet de kwaliteit van de arbeid. Voor de toekomst en de schoonheid van de gebouwde omgeving is dit natuurlijk geen positieve ontwikkeling. We zullen deze negatieve ontwikkeling dan ook moeten doorbreken. De gebouwde omgeving kan alleen goed functioneren als ze aan allerlei verschillende eisen voldoet. Niet alleen moeten de technische prestaties voldoende hoog zijn en moeten de gebruikswaarden in termen van functionaliteit en logistiek groot zijn, ook factoren als beleving en uitstraling bepalen in hoge mate de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Mensen moeten er prettig kunnen werken, leven en wonen, nu en in de toekomst. Problemen ontstaan vaak doordat een van de eisen de nadruk krijgt. De kunst is het vinden van een optimaal evenwicht tussen technische, functionele, financiële en esthetische kwaliteitseisen.

06950408_hfdst01.indd 8

1.2.2 Gebouwen Het product van het bouwproces zoals de gebouwen, de woningen, de bruggen, de wegen, enzovoort is duidelijk een ander product in vergelijking met producten gefabriceerd door andere industrieën. Het product van het bouwen heeft een ingrijpende invloed op ons leven en de kwaliteit van onze dagelijkse omgeving (architectuur). Daarnaast is het product plaatsgebonden en heeft het een verhoudingsgewijs lange levensduur.

De definitie van een gebouw is terug te vinden in de Woningwet: ‘Elk bouwwerk, dat een voor de mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt’. Onder deze definitie valt zowel een bunker als een torenflat. Welke typen gebouwen kunnen wij onderscheiden? Een goede leidraad hiervoor is Tabel 0 van de Cl/SfB die ook door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd. De volgende hoofdgroepen worden daarin onderscheiden: • landschap, ruimtelijke ordening; • civiele werken, verkeer en water; • gebouwen voor verkeer en industrie; • kantoor- en handelsgebouwen; • gebouwen voor gezondheidszorg, sociale verzorging en detentie; • restauratie-, amusements- en recreatiegebouwen; • gebouwen voor godsdienstbeoefening; • gebouwen voor onderwijs, cultuur en wetenschap; • woongebouwen in het algemeen; • gebouwen en ruimten in het algemeen. De volgende vraag die we kunnen stellen is: wat is de omvang van het gebouwde? In figuur 1.8 zijn kengetallen verzameld.

1.3 Bouwopgave In de vorige paragrafen is aangegeven op welke wijze er door de eeuwen heen is gebouwd, hoe het met de kwaliteit van de gebouwde omgeving is gesteld en ten slotte tot hoeveel gebouwen en woningen dit heeft geleid. In het vervolg

16-11-2005 15:33:01

1 BOUWEN

van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het daadwerkelijk ontwikkelen en realiseren van gebouwen en woningen. In deze paragraaf wordt gestart met de elementaire functies in het bouwproces en vervolgens de karakteristieken van de bouwopgave. 1.3.1 Functies in bouwproces Er kan maar niet zo worden begonnen met bouwen. Allereerst zal er iemand moeten zijn die het initiatief neemt tot het ontwikkelen van een gebouw of woning. Het kan natuurlijk niet blijven bij plannen. Het gebouw of de woning zal ook op een stuk grond moeten komen te staan. Vervolgens zal moeten worden gekeken naar de financiering: hypotheken, leningen, lease-concepten, enzovoort. Nadat dit allemaal is Inwoners (in 2002)

geregeld, kan er worden gestart met het ontwerpen en vervolgens met het uitvoeren. Concreet betekent dit dat er vijf elementaire functies in het bouwproces kunnen worden onderscheiden, figuur 1.9: • initiatief nemen; • verwerven van de grond; • geld beschikbaar stellen; • ontwerpen; • uitvoeren. 1.3.1.a Initiatief Een organisatie of bewoner is ontevreden over zijn huidige huisvesting. Na analyse van zijn huisvestingsbehoefte is de conclusie duidelijk. De huidige woning voldoet niet meer aan zijn behoefte. Het nemen van initiatief is begonnen. 16,1 miljoen

Jonger dan 20 jaar

3,9 miljoen (24%)

Ouder dan 64 jaar

2,2 miljoen (14%)

Allochtonen

2,9 miljoen (18%)

Huishoudens (in 2002)

6,9 miljoen

1-persoonshuishoudens

2,4 miljoen (34%)

2-persoonshuishoudens

2,3 miljoen (33%)

Woningvoorraad (in 2002)

6,8 miljoen

Gemiddelde woonbezetting

2,3 miljoen

Eengezinswoningen

4,3 miljoen

Meergezinswoningen

2,1 miljoen

Koop

3,4 miljoen

Huur

3,4 miljoen

Oppervlakte Nederland (in 2000)

4.152.803 ha

Totaal oppervlakte verkeer

113.039 ha

Totaal oppervlakte landbouw

2.326.047 ha

Totaal oppervlakte buiten- en binnenwater

774.472 ha

Totaal oppervlakte bos en natuur

483.463 ha

Totaal bebouwd oppervlakte Woongebied Detailhandel en horeca

318.330 ha 221.141 ha 4.592 ha

Openbare voorzieningen

11.486 ha

Onderwijs/gezondheidszorg/cultuur

15.167 ha

Bedrijfsterreinen

65.945 ha

Figuur 1.8 Kengetallen bebouwde omgeving Nederland

06950408_hfdst01.indd 9

9

Bron: CBS

16-11-2005 15:33:02

10

1 Initiatief nemen • analyseren huisvestingsbehoefte; • verrichten van haalbaarheidsstudie; • beslissen tot realiseren; • wijze van realiseren; • contracteren; • opstellen Programma van Eisen.

blazen of door te zetten. In geval van het laatste zal de initiatiefnemer moeten besluiten op welke wijze de plannen zullen worden gerealiseerd. In feite gaat het hier om de keuze van bouworganisatievorm: traditioneel (driehoeksverhouding), bouwteam, turnkey-contract, general contracting, enzovoort. Nadat de keuze gemaakt is kan het Programma van Eisen voor de nieuwe huisvesting definitief worden samengesteld.

2 Verwerven van de grond • locatiekeuze; • verwerven van de grond. 3 Geld beschikbaar stellen • keuze wijze van financiering. 4 Ontwerpen • structuurontwerp; • voorlopig ontwerp; • definitief ontwerp; • bestek en bestektekeningen; • werktekeningen; • vergunningen. 5 Uitvoeren • werkvoorbereiding; • uitvoering; • oplevering; • nazorg. Figuur 1.9 Elementaire functies van het bouwproces met bijbehorende activiteiten

De volgende stap is nu om vast te stellen of de gewenste nieuwe situatie ook betaalbaar is. Een haalbaarheidsstudie is van essentieel belang. In een vroege fase moet worden vastgesteld of de plannen voor het beschikbare budget te realiseren zijn. Wordt dit vroegtijdig gedaan, dan zijn teleurstellingen verderop in het traject, nadat al veel geld is uitgegeven, te voorkomen. Verstandig is het dan ook om in deze fase een kostendeskundige in te schakelen als de noodzakelijke deskundigheid niet aanwezig is. Op basis van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie kan de initiatiefnemer, vanaf nu opdrachtgever genoemd, beslissen de plannen af te

06950408_hfdst01.indd 10

1.3.1.b Verwerven van grond De opdrachtgever zal vervolgens gaan zoeken naar een locatie die aansluit bij zijn huisvestingsbehoefte. Dit kan te maken hebben met de bereikbaarheid per auto of openbaar vervoer, de nabijheid van havens of vliegvelden en de uitstraling. Het verwerven van de grond is afhankelijk van eigendomssituatie. Het kan al eigendom zijn van de opdrachtgever, de overheid kan eigenaar zijn of een derde. Bij het verwerven van de grond is het wel van belang vast te stellen of de bouwplannen op de betreffende locatie mogen worden gerealiseerd (bebouwingsvoorschriften). 1.3.1.c Financiering Tegelijkertijd met het verwerven van de grond zal moeten worden gekeken op welke wijze de financiering van de grond en de bouwplannen moet gaan plaatsvinden. Dit kan gebeuren door externe financiering zoals hypotheken, langlopende leningen of lease-contracten, interne financiering (dus vanuit eigen vermogen) of door voorfinanciering. Deze laatste situatie ontstaat als de opdrachtgever het gebouw of woning al verkoopt aan de gebruiker voordat het al gebouwd is. 1.3.1.d Ontwerpen Nadat door de opdrachtgever een architect is geselecteerd, kan vervolgens het ontwerpen plaatsvinden. Het ontwerpen wordt veelal onderverdeeld in verschillende fasen, zoals: • vervaardigen structuurontwerp; • vervaardigen voorlopig ontwerp; • vervaardigen definitief ontwerp; • vervaardigen bestek en bestektekeningen.

Op basis van het bestek en de bestektekeningen kan vervolgens de aanbesteding en/of prijsvorming plaatsvinden. Nadat bekend is welke

16-11-2005 15:33:02

1 BOUWEN

aannemer het werk gaat uitvoeren, worden door de ontwerpende partijen de werktekeningen vervaardigd. Tijdens dit ontwerpproces worden door de opdrachtgever en de architect afhankelijk van de fase van het ontwerp meer partijen betrokken. Zo berekent en ontwerpt de constructeur de funderingsconstructie en de draagconstructie van het gebouw, en zijn de installatie-adviseurs verantwoordelijk voor het ontwerpen en tekenen van de verwarmingsinstallatie, de mechanische ventilatie, de koelingsinstallatie, de krachtstroominstallatie, de verlichtingsinstallatie en de liftinstallatie. De opdrachtgever zal tijdens het ontwerpen zelf ook het proces volgen en alle ontwerpresultaten beoordelen op kwaliteit en kosten, en kijken of ze voldoen aan het gestelde in het Programma van Eisen. Mocht de opdrachtgever niet beschikken over de noodzakelijke kennis, dan is het verstandig een deskundig adviseur in te schakelen. Daarnaast zal de opdrachtgever er eventueel via zijn financier voor zorgdragen dat de gecontracteerde partijen op tijd worden betaald voor de verrichte werkzaamheden. Tot slot zal in deze fase nauw overleg moeten plaatsvinden met de nutsbedrijven voor de noodzakelijke aansluitingen en met de overheidsinstanties voor het verkrijgen van de bouwvergunning en verdere goedkeuringen.

partijen continu betrokkenen bij de uitvoering. Zodra de uitvoering gereed is vindt oplevering plaats van het werk en is de aannemer gedurende een periode (onderhoudstermijn) verantwoordelijk voor de nazorg. Bij de oplevering draagt de aannemer ook zorg voor het afgeven van garanties voor het bouwwerk en/of onderdelen daarvan. Tijdens de uitvoering zal de opdrachtgever de voortgang, de kwaliteit en de financiële voortgang willen controleren. Hiervoor kan wederom een adviesbureau worden ingeschakeld. De opdrachtgever zal ook in deze fase al dan niet via een financier zorgdragen voor betalingen aan de gecontracteerde partijen. 1.3.2 Specifieke kenmerken van bouwnijverheid De bouw is niet zomaar te vergelijken met een willekeurige andere industrietak. De oorzaak hiervan is gelegen in de volgende twee specifieke kenmerken van het bouwen: 1 wijze van productie; 2 schommelingen op de bouwmarkt.

Deze twee hoofdkenmerken zijn verder uit te werken in subkenmerken. In figuur 1.10 is hiervan een overzicht opgenomen. Hoofdkenmerken

Uitwerking

Wijze van productie

• wisselende bouwplaatsen;

1.3.1.e Uitvoeren Nadat de aannemer opdracht heeft gekregen voor het uitvoeren van de werkzaamheden conform het bestek, de bestektekeningen en zijn begroting start hij met de werkvoorbereiding. Die bestaat uit: • vervaardigen van een werkbegroting; • vervaardigen van een overall-planning; • plannen van materieel; • plannen van de bouwplaatsinrichting; • verzorgen van de inkoop van materiaal en onderaannemers.

Figuur 1.10 Specifieke kenmerken van de bouw

Vervolgens kan het werk worden uitgevoerd conform de vervaardigde werktekeningen, de planningen en de werkbegroting. Via een overlegstructuur tijdens de uitvoering (bouwvergaderingen en werkvergaderingen) worden alle

Het is goed te beseffen dat de bouwproductie voor het grootste gedeelte op locatie, dus op de plaats waar het gebouw of de woning moet komen te staan, plaatsvindt. Er worden wel onderdelen in de fabriek vervaardigd maar ver-

06950408_hfdst01.indd 11

11

• uniek eindproduct; • weersafhankelijk; • traditioneel. Schommelingen op de bouwmarkt

• veranderende vraag na economische ontwikkelingen; • plotselinge wijzigingen in beleid overheden.

16-11-2005 15:33:02

12

reweg het grootste gedeelte moet nog steeds ter plaatste worden gemaakt. De productie wordt dus iedere keer weer op een andere bouwplaats gerealiseerd, in plaats van op een vaste productie-faciliteit. Het eindproduct van de bouwproductie is telkens weer een uniek product en niet een massaproduct zoals in andere industrietakken.

Duitsland en de omringende landen sterk heeft beïnvloed.

Omdat op locatie wordt geproduceerd, is de bouw ook erg afhankelijk van de weersomstandigheden. Vorstverlet en regenverlet zijn typisch termen die praktisch alleen in de bouw voorkomen. Daarnaast is de bouw nog steeds ambachtelijk ingesteld. Heeft de robot in andere industrietakken een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt, in de Nederlandse bouw moet de eerste robot op de bouwplaats nog verschijnen.

1.4 Bouwen

Het is duidelijk dat de bouw niet zonder meer vergeleken kan worden met andere industrietakken, die al jarenlang werken met volledig geautomatiseerde productielijnen. De discussie die dan ook veel wordt gevoerd, is of de mechanismen voor vernieuwing van de productieprocessen ook van toepassing kunnen zijn op de bouwnijverheid. Er is een sterke behoudende stroming binnen de bouwnijverheid die stelt van niet. Wij zijn echter van mening dat, ondanks de grote differentiatie in eindproducten, de hier geschetste specifieke kenmerken geen belemmering vormen om toch de mechanismen van andere industrietakken in te voeren. De grootste belemmering wordt juist gevormd door het ontbreken van samenwerking in de totale bouwkolom. De bouwmarkt wordt verder gekenmerkt door zeer sterke en vaak onvoorspelbare schommelingen. De oorzaken zijn veelal gelegen in de economische ontwikkelingen. Deze hebben een directe uitwerking in de vraag naar bouwproductie. Maar ook plotselinge wijzigingen in het beleid van de overheid kan grote consequenties hebben voor de bouwproductie. Een goed voorbeeld daarvan is de hereniging van het voormalige West- en Oost- Duitsland. Niemand had dit kunnen voorspellen, maar het heeft geresulteerd in een enorme nieuwe vraag in de bouw, die de strategieën van bouwondernemingen in

06950408_hfdst01.indd 12

Qua productieomstandigheden is de bouwnijverheid dus duidelijk een bijzondere bedrijfstak die sterk reageert op economische ontwikkelingen en het beleid van de overheid.

In het voorgaande zijn we ingegaan op de vijf elementaire functies in het bouwproces om te komen van initiatief tot het uitvoeren en opleveren van het bouwwerk. We hebben bij die uiteenzetting ook kunnen zien dat er veel partijen of organisaties betrokken kunnen zijn en dat ze op verschillende wijze met elkaar kunnen samenwerken. In deze paragraaf worden deze onderwerpen nader toegelicht als inleiding op de volgende hoofdstukken. Gestart wordt met een nadere uiteenzetting van de partijen in het bouwproces, vervolgens de verdere fasering in het bouwproces en daarop aansluitend de organisatievormen in het bouwproces. Apart aandacht wordt in dit kader besteed aan de dominante rol van de overheid in het bouwproces. 1.4.1 Partijen in het bouwproces De bouwnijverheid kent dus een grote verscheidenheid aan participanten om de bouwwerken te ontwikkelen en te realiseren. In figuur 1.11 is in een schema weergegeven hoe de hoofdrelaties in feite liggen. Al deze partijen moeten met elkaar samenwerken om uiteindelijk te voorzien in de behoefte van de opdrachtgever. Dit is natuurlijk geen eenvoudige klus en in de praktijk blijkt steeds weer dat de samenwerking tussen deze uitgebreide lijst van participanten moeizaam en met verspilling van middelen verloopt.

De belangrijkste partijen dan wel functies, die binnen het huidige bouwproces kunnen worden onderscheiden, zijn: • opdrachtgever met inbegrip van financier en adviseurs; • architect met inbegrip van alle adviseurs die in opdracht van de architect werkzaamheden verrichten; • aannemer met inbegrip van nevenaannemers,

16-11-2005 15:33:02

1 BOUWEN

13

Gebruiker

Kostendeskundige Bedrijfskundige Projectmanager e.d.

Financier

Opdrachtgever

Constructeur Adv. installaties Adv. bouwfysica Stedenbouwkundige Landschapkundige e.d.

Hoofdaannemer

Architect

Installateurs Onderaannemers

Bouwmaterialenhandel Toeleveranciers

Figuur 1.11 Betrokken partijen in het bouwproces

onderaannemers, handelaren in bouwmaterialen en toeleveringsbedrijven die in opdracht van hoofdaannemer betrokken zijn bij uitvoering van een project; • gebruiker van gebouw of woning. In figuur 1.12 is op basis van de vijf elementaire kenmerken van het bouwproces de mate van betrokkenheid van de belangrijkste partijen in de huidige bouwpraktijk weergegeven. 100% aannemer architect gebruiker opdrachtgever

80% 60% 40%

Bouwen

Ontwerpen

Geld

Grond

0%

Initiatief

20%

Figuur 1.12 Mate van betrokkenheid van de belangrijkste

Wat vooral opvalt in dit schema, opgezet voor een gemiddeld bouwproject, is dat de mate van betrokkenheid van de opdrachtgever gaandeweg het traject steeds verder afneemt, de rol van de gebruiker minimaal is en dat de aannemer niet noemenswaardig wordt betrokken bij het ontwerpen. Onderstaand worden de vier belangrijkste partijen in het huidige bouwproces nader omschreven. De overheid ontbreekt als aparte partij in het voorgaande. Dit omdat de overheid diverse functies kan vervullen. De overheid is een van de grootste professionele opdrachtgevers, treedt op als financier voor de volkshuisvesting, de gezondheidszorg en het onderwijs en verzorgt daarnaast de regelgeving. 1.4.1.a Opdrachtgever Tegenwoordig kunnen wij twee categorieën van opdrachtgevers onderscheiden, te weten: • professionele opdrachtgever; ontwikkelt of realiseert een bouwwerk dat voorziet in de behoefte van een potentiële gebruiker; • incidentele opdrachtgever; bouwt met het oog op voorziening in eigen behoefte.

partijen in het huidige bouwproces

Kenmerkend voor de professionele opdrachtgevers is dat ze bouwplannen ontwikkelen en reali-

06950408_hfdst01.indd 13

16-11-2005 15:33:03

14

seren, niet om ze zelf te gaan gebruiken maar voor een andere gebruiker. Deze gebruiker kan het gebouw of de woning dan kopen, huren of leasen. Bij deze groep van opdrachtgevers moet gedacht worden aan beleggers (het maken van rendement op spaartegoeden via de huur of winst bij verkoop), projectontwikkelaars (opgeleverde gebouwen of woningen met winst verkopen aan de belegger of de gebruiker), sociale woningbouwers (het realiseren van huurwoningen) en een groep overigen. Deze laatste groep realiseert veel bouwwerken en is dus naast professioneel opdrachtgever ook gebruiker. Een voorbeeld hiervan is de Rijksgebouwendienst die alle rijksgebouwen ontwikkelt (laat ontwikkelen) en realiseert (laat realiseren) voor het huisvesten van de rijksambtenaren.

deze adviseurs eveneens de werktekeningen verzorgen. In feite is dit dezelfde rol als de architect, maar dan op het gebied van de installaties.

De incidentele opdrachtgever is natuurlijk niet professioneel en zal in het algemeen maar één keer in zijn bestaan besluiten tot het nieuw bouwen om te voorzien in zijn huisvestingsbehoefte.

Ook op het gebied van de stedenbouw zijn er specialisten. Stel dat er sprake is van een maagdelijk gebied waarop bouwwerken moeten worden gerealiseerd, dan zal een stedenbouwkundige eerst een stedenbouwkundig plan opstellen, in sommige gevallen zelfs in samenwerking met een landschapsarchitect. De landschapsarchitect kan zorgdragen voor de juiste integratie van het totale plan in de natuurlijke omgeving alsmede voor de groenaanleg binnen het plan. De stedenbouwkundige buigt zich over de ontsluitingen van het gebied, de afwikkeling van alle openbaar vervoersstromen en andere verkeersstromen zoals auto’s, fietsers en voetgangers. Maar ook over het toekennen van bestemmingen aan bepaalde deelgebieden, de bebouwingsdichtheid, de overgangen tussen de verschillende gebieden, enzovoort. In figuur 1.13 is een gedeelte van een stedenbouwkundig plan opgenomen. Nadat het stedenbouwkundig plan gereed is, kan de architect aan de slag om de vlekken verder te ontwikkelen en uit te werken. De grotere gemeenten beschikken over een stedenbouwkundige dienst waarin allerlei bestemmingsplannen worden ontwikkeld. De kleinere gemeenten vallen veelal terug op stedenbouwkundige adviesbureaus.

1.4.1.b Architect De functie van de architect is door de jaren heen steeds verder uitgehold. Was de architect in het verleden in staat alle facetten van het bouwwerk te ontwerpen en uit te werken, door de jaren heen zijn er steeds meer specialisten toegevoegd aan de ontwerpzijde. Allereerst kwam daar de constructeur bij. De constructeur maakt het constructieve plan: de fundering, de draagconstructie en de stabiliteit. Het toekomstige bouwwerk moet goed worden gefundeerd en de gekozen draagconstructie zal de belastingen die optreden, moeten kunnen afvoeren naar deze fundering. Bouw- en Woningtoezicht controleert de berekeningen van de constructeur voordat de bouwvergunning wordt afgegeven.

Ook op het gebied van de werktuigbouwkundige-, elektrotechnische- en transportinstallaties schakelt de opdrachtgever in overleg met de architect deskundige adviseurs in. Dit is nodig voor het bepalen van de benodigde capaciteiten van installaties, het ontwerpen van installaties en het uitwerken van de installaties in bestek en bestektekeningen ten behoeve van de prijsvorming. Ten behoeve van de uitvoering kunnen

06950408_hfdst01.indd 14

Conform het Bouwbesluit moet de bouwaanvraag vergezeld gaan van de berekening van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hiervoor wordt de bouwfysisch adviseur ingeschakeld. De berekeningswijze van de EPC ligt voor woningen vast in de NEN 5128 en voor de overige gebouwen in de NEN 2916. Ook bij bouwfysische vraagstukken in het ontwerp wordt een bouwfysisch adviseur ingeschakeld. Bijvoorbeeld voor de akoestiek van een concertzaal of de geluidsisolatie van een discotheek, of voor het berekenen van de warmtebalans bij een ijsbaan.

1.4.1.c Aannemer Niet alleen de architect omringt zich met meerdere partijen al naar gelang de omvang en complexiteit van de opdracht. Ook de aan-

16-11-2005 15:33:03

1 BOUWEN

15

Figuur 1.13 Gedeelte van een stedenbouwkundig plan

nemer heeft niet alle disciplines in huis om het totale bouwwerk te kunnen realiseren. Voor de leverantie van hout, verf, bouwmaterialen, bouwproducten, samengestelde elementen en installatieonderdelen wordt teruggevallen op de toeleverancier. Voor het verrichten van diverse werkzaamheden zoals stukadoren, schilderen, maar ook metselen maakt de aannemer gebruik van onderaannemers. De werktuigbouwkundige-, elektrotechnische- en transportinstallaties zal de aannemer altijd uitbesteden aan installateurs. Een volgende stap is natuurlijk dat producten door de toeleverancier worden samengesteld, en vervolgens als grotere bouwelementen worden aangevoerd en op de bouwplaats alleen nog maar moeten worden geplaatst. Voorbeelden hiervan zijn: de betonindustrie die heipalen en prefab betonnen elementen, balken en kolommen levert en de constructiewerkplaatsen voor

06950408_hfdst01.indd 15

het fabriceren van staalconstructies en aluminium gevelkozijnen, gevelbekledingsystemen, enzovoort. De onderaannemers zijn op een bepaald onderdeel gespecialiseerde bedrijven. Het aanbod van onderaannemers is dusdanig groot dat voor alle werkzaamheden aan een bouwwerk onderaannemers kunnen worden ingeschakeld. Was het in het verleden zo dat alle bouwkundige werkzaamheden konden worden uitgevoerd door de aannemer, sinds de laatste tientallen jaren is het heel gewoon dat 50 tot 80% van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door de gespecialiseerde onderaannemers. Er zijn zelfs aannemers die 100% van de werkzaamheden uitbesteden. Het gevaar van deze ontwikkeling is wel dat de betrokkenheid tot het totale bouwwerk sterk afneemt, wat weer ten koste gaat van de kwaliteit. Meer onderaannemers inschakelen zal een betere controle op geleverde kwaliteit van de aannemer vergen.

16-11-2005 15:33:04

16

In de hoofdstukken 4 en 5 van dit boek wordt dieper ingegaan op de hier opgesomde participanten. Hierbij is een scheiding aangebracht tussen de opdrachtgevende en de opdrachtnemende bouw. De opdrachtgevende bouw heeft betrekking op de opdrachtgevers en de opdrachtnemende bouw heeft betrekking op de architect met al zijn adviseurs en de aannemer met al zijn onderaannemers, bouwmaterialenhandelaren en toeleveranciers. 1.4.2 Fasen in het bouwproces De vijf elementaire procesfuncties (initiatief, grond, geld, ontwerpen en uitvoeren) en de vier belangrijkste partijen (opdrachtgever, architect, aannemer en gebruiker) in het huidige bouwproces zijn nu bekend. Voordat dieper wordt ingegaan op de diverse samenwerkingsvormen worden in deze paragraaf de hoofdlijnen weergegeven van de verschillende fasen die zich voordoen in het bouwproces van een project.

06950408_hfdst01.indd 16

Programma

1 Initiatief 2 Haalbaarheidsstudie 3 Projectdefinitie

4 Structuurontwerp

Ontwerp

Uit deze bespreking van de belangrijkste partijen blijkt dat er in de bouwnijverheid nauwelijks sprake is van samenwerking tussen de participanten. Dit kan een mogelijke oorzaak zijn voor veel voorkomende fouten tijdens de uitvoering. Dit wordt nog eens versterkt omdat de samenstelling van de ontwerpende en de uitvoerende bedrijven evenals de personeelsbezetting per project steeds weer verschilt.

Bij het faseren gaat het om inhoudelijke activiteiten. Doel van het proces is natuurlijk om een resultaat te verkrijgen.

5 Voorlopig ontwerp 6 Definitief ontwerp

Uitwerking

1.4.1.d Gebruiker De gebruiker van een gebouw of woning is in feite de partij die de functies van een bouwwerk benut. Het kan de incidentele opdrachtgever zijn, die naast opdrachtgever ook de uiteindelijke gebruiker van een gebouw of woning is. De gebruiker kan ook degene zijn die een gebouw huurt van de professionele opdrachtgever.

Doelstelling van het faseren van het bouwproces is om per deelfase toetsing en besluitvorming te laten plaatsvinden. Ten slotte gaat het om een eenmalig product. Door de fasering kan ook bewaking van tijd en financiën goed plaatsvinden. Een belangrijk voordeel van het faseren van de diverse werkzaamheden is de mogelijkheid de voortgang van het project zichtbaar te maken. Een ander voordeel is dat stap voor stap zichtbaar wordt dat het resultaat inderdaad wordt bereikt. Het lijkt erop dat de fasering van het bouwproces de inbreng en besluitvorming van de opdrachtgever beter mogelijk maakt. Dit leidt tot vergroting van de doelgerichtheid.

Realisering

Het is in de bouwnijverheid altijd gebruikelijk geweest de uitvoering van installaties onder te brengen bij de installateurs. De aannemer is evenals de architect gericht op de bouwkundige werkzaamheden en heeft minder verstand van installaties. De aannemers beschikken dan ook zelden over installateurs binnen hun bedrijf, zodat uitbesteding hiervan heel gewoon is.

7 Bestek 8 Prijsvorming

9 Werkvoorbereiding 10 Uitvoering 11 Oplevering

Beheer

Sloop Figuur 1.14 Fasering van het bouwproces volgens het NEN

16-11-2005 15:33:05

1 BOUWEN

Dit betekent dat de inhoudelijke activiteiten opgenomen in figuur 1.14 stapsgewijs een waarde toevoegen aan het resultaat. Het gevolg hiervan is dat elk van deze activiteiten noodzakelijk is om het resultaat te verkrijgen en bij het niet uitvoeren van een activiteit een ander project-resultaat tot stand komt. Bij fasering van het bouwproces moet er wel worden opgelet dat als de activiteiten stap voor stap worden doorlopen vastgesteld moet kunnen worden wanneer een activiteit is afgerond. Daartoe moet per activiteit duidelijk zijn wat het resultaat van die activiteit moet zijn (resultaatverwachting). In figuur 1.14 is het totaaloverzicht opgenomen van de fasering van het bouwproces onderverdeeld naar fase en activiteit. Ten grondslag aan elk bouwproces ligt de behoefte van een opdrachtgever aan een nieuw of verbeterd gebouw of woning. De opdrachtgever zal pas besluiten tot de volgende fase als hij duidelijk inziet dat met de nieuwe huisvesting belangrijke voordelen zijn te behalen. In de programmafase wordt de basis gelegd voor de ontwerpfase door middel van de projectdefinitie. Met name kenmerkt deze programmafase zich door het opstellen van de eisen waaraan het eindproduct moet voldoen. In de ontwerpfase gaat het om het vinden van oplossingen. De architect verwerkt de projectdefinitie tot plattegronden, aanzichten en doorsneden. Het resultaat van de ontwerpfase is een definitief ontwerp dat in de uitwerkingsfase zal worden gebruikt om het bestek te specificeren. Nadat het bestek en de bijbehorende bestektekeningen door de opdrachtgever zijn goedgekeurd vindt de prijsvorming plaats. Het resultaat van de aanbesteding is dat de definitieve uitvoeringscontracten kunnen worden opgesteld. In de realisatiefase wordt het bouwwerk uitgevoerd. De opzet van de uitvoeringsmethode wordt bepaald, het werk wordt voorbereid en tijdens de uitvoering worden de factoren kwaliteit, kosten en tijd scherp bewaakt. Na de oplevering kan het bouwwerk definitief in gebruik worden genomen en de beheer- en

06950408_hfdst01.indd 17

17

gebruiksfase breekt dan aan. Het streven moet zijn het bouwwerk continu in een optimale conditie te houden in overeenstemming met de gewenste functionaliteit. Kan het gebouw op geen enkele wijze meer voldoen aan zijn functie, zelfs niet door middel van een grootschalige renovatie of herbestemming (bijvoorbeeld een kantoor wordt geschikt gemaakt voor appartementen), dan kan sloop plaatsvinden. Dit is de fasering die in de Nederlandse bouwnijverheid wordt gehanteerd en die in hoofdstuk 3 verder wordt uitgewerkt. Ook uit deze fasering blijkt dat er verschillende partijen betrokken zijn bij het bouwproces. In ieder geval is er een duidelijke scheiding tussen het ontwerpen en de realisatie. De overgang tussen de ontwerpfase en de realisatiefase is de uitwerking. Deze fase is noodzakelijk om de architect de mogelijkheid te bieden bestek en bestektekeningen te vervaardigen, meestal zonder overleg met de aannemer, en om uiteindelijk van de aannemer de prijs te verkrijgen waarvoor het bouwwerk wordt uitgevoerd. 1.4.3 Organisatievormen Wij kennen nu de partijen die in de verschillende fasen van het bouwproces moeten samenwerken. Dit resulteert in de zogeheten bouworganisatie. In Nederland kennen wij verschillende vormen van samenwerking dus verschillende bouworganisatievormen. Het belangrijkste onderscheid tussen de verschillende bouworganisatievormen is in welke fase de verschillende partijen samenwerken. De kwaliteit van dat bouwwerk staat of valt met een goede organisatie van de inbreng van alle participanten.

De drie hoofdvormen van bouworganisaties in Nederland zijn: 1 traditionele organisatievorm. Hierbij stelt de opdrachtgever vast wie de architect en de aannemer zijn. De architect is dan verantwoordelijk voor het ontwerp en eventueel voor de controle op de bouwplaats. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering; 2 bouwteam. Hierbij tracht de opdrachtgever door het bijeenbrengen van de ontwerpende en de uitvoerende partijen deze gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor het ontwerp en

16-11-2005 15:33:05

erheid

18

Door de jaren heen hebben de bouworganisatievormen zich ontwikkeld van ‘turn-key’ in de Middeleeuwen (de bouwmeester was verantwoordelijk voor het ontwerp en de uitvoering) tot de traditionele organisatievorm ten tijde van de industriële revolutie (duidelijke scheiding van taken en verantwoordelijkheden tussen architect en aannemer). In de jaren zestig van de vorige eeuw is het bouwteam ontstaan. Doelstelling was om door een constante samenwerking de afstemming tussen ontwerp en uitvoering te bewerkstelligen, met als resultaat een betere kwaliteit en een lagere prijs. Al gauw is het bouwteam verworden tot een organisatievorm om zo snel mogelijk de prijs te weten. De integratie tussen ontwerp en uitvoering die werd nagestreefd, werd dus nooit bereikt. Om dit probleem op te lossen is het turn-key-contract ontstaan: één organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp en de uitvoering. Dit lijkt natuurlijk een schitterende oplossing voor de samenwerkings- en communicatieproblemen in de bouw. Echter, de partijen die deze bouworganisatievorm oppakten voerden de bouwwerken volgens traditionele principes uit. In hoofdlijnen kan worden gesteld dat de traditionele vorm vooral geschikt is voor de eenvoudige, eenmalige projecten. Het bouwteam is zeer geschikt zolang het projectbelang niet botst met het bedrijfsbelang van de aannemer. Turn-key is goed voor de opdrachtgever die weet wat hij wenst en die kennis van zaken heeft. De bouwnijverheid is nog steeds zoekende om de problemen van de bedrijfstak, zoals de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering, de moeizame samenwerking en de communicatieproblemen tussen al deze partijen, op te lossen. Dit heeft inmiddels al weer geresulteerd in nieuwe bouworganisatievormen zoals:

06950408_hfdst01.indd 18

• • • • •

general contracting; managementcontracting; prestatieconcepten; strategische netwerken; totaalbouwondernemers.

1.4.4 Rol van overheid Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de overheid een dominante invloed heeft op de totstandkoming van een bouwwerk, figuur 1.15. Te c

hn

isc

he

reg

elg

ev

im

ing

Ru

De bouwmarkt Fina

ing

v gelge

re nciële

g

nin

lan

p ijke

tel

Over opdr heid als g achtg r ever ote

Overige regelgeving en andere bemoeienis

bijbehorende controle. De uitvoerende partijen blijven verantwoordelijk voor de uitvoering; 3 turn-key-contract. De turn-key-organisatie is totaal verantwoordelijk voor het ontwerp alsmede de uitvoering van het bouwwerk. De opdrachtgever is alleen aanwezig bij het initiatief en pas weer bij de ingebruikname om de sleutel om te draaien: turn-key.

Figuur 1.15 Dominante invloed van de overheid

1.4.4.a Technische regelgeving De overheid legt door de technische regelgeving het kwaliteitsniveau van het uiteindelijke product vast. Te noemen zijn het Bouwbesluit, de Arbowetgeving, de van kracht verklaarde NEN- en NPR-normen, enzovoort. Natuurlijk heeft ook de lokale overheid door middel van Bouw- en Woningtoezicht en Welstand invloed op de gebouwde omgeving. De ontwikkelingen zijn nog niet ten einde. Maatregelen die verband houden met het milieu staan op dit moment nadrukkelijk in de belangstelling. Duurzaam bouwen is dan ook een term die de komende jaren steeds meer impact zal krijgen. Het gevolg van deze technische regelgeving is dat er een uniforme vraag is ontstaan, zodat concurrentie tussen de bedrijven niet gaat om verschillen in kwaliteit (de regelgeving laat nauwelijks speelruimte hiertoe open) maar op de prijs. 1.4.4.b Ruimtelijke planning Door de overheid wordt ook zorgvuldig omgesprongen met de beschikbare ruimte (ruimtelijke

16-11-2005 15:33:05

1 BOUWEN

ordening). Beslissingen op dit punt hebben een directe invloed op de hoeveelheid beschikbare bouwgrond en daardoor natuurlijk ook op het bouwproductievolume. 1.4.4.c Financiële regelgeving De overheid heeft met name in het verleden een zeer dominante financiële invloed gehad op de bouwmarkt door middel van de financiële regelgeving. De overheid verstrekte leningen en garanties, gaf object- en locatiesubsidies, en regelt nog steeds de huursubsidies en de fiscale aspecten van het wonen, zoals rente-aftrekmogelijkheden van de hypotheken. Het grootste gedeelte van deze regelgeving heeft betrekking op de woningbouw, en niet op de andere sectoren (utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw). Hierdoor ontstaat in de woningbouw echter een zeer strakke financiële marge waarbinnen de bouwproducten moeten worden geleverd. Verder ontstaat er door de overige regelgeving zoals mededingings-, vestigings-, en aanbestedingsbeleid een grote invloed op het functioneren van de bouwmarkt. Ook de invloed van de overheid door middel van de wetgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden heeft een behoorlijke impact op de bouwnijverheid. 1.4.4.d Overheid als opdrachtgever Als opdrachtgever is de overheid (Rijkswaterstaat en de lagere overheden) de grootste opdrachtgever. Ook in de utiliteitsbouw is de overheid via de Rijksgebouwendienst en Dienst Gebouwen Werken en Terreinen van het Ministerie van Defensie een zeer belangrijke opdrachtgever. Daarnaast heeft de overheid door middel van de financiële regelgeving en het beschikbaar stellen van contingenten een zeer dominante invloed in de woningbouw.

De conclusie is dan ook simpel: op een dergelijke bouwmarkt die voor een groot gedeelte door regelgeving wordt bepaald liggen de kwaliteitsniveaus grotendeels vast. Het is dan lastig voor een bouwbedrijf zich te onderscheiden van de collega’s, anders dan op prijs. Door de dominante rol van de overheid die bepaalde wat er moest worden gebouwd, richtten de bouwbedrijven zich op een technisch en organisatorisch optimale bedrijfsvoering. De bouwbedrijven hiel-

06950408_hfdst01.indd 19

19

den zich totaal niet bezig met marktonderzoek, marketingstrategieën en dergelijke. Een logisch gevolg hiervan is het feit dat de innovatie van de totale bouwnijverheid niet of nauwelijks van de grond kwam. De overheid is zich echter steeds meer aan het terugtrekken zodat het voor alle partijen op de bouwmarkt van belang is een strategie voor de toekomst te ontwikkelen. In hoofdstuk 8 wordt dieper ingegaan op de toekomst van de bouwnijverheid op de middellange termijn. De rol van de overheid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 6. 1.4.5 Bouwmethoden De ontwerpende partijen, zo blijkt uit de fasering van het bouwproces, leggen in het begin van het proces een aantal primaire keuzes vast die grote consequenties hebben voor de verdere organisatie tijdens de uitvoering. Met name de keuze voor een specifieke bouwmethode bepaalt de karakteristieken voor de logistiek en uitvoeringswijze van het project. Als we praten over de diverse bouwmethoden dan is het gebruikelijk de constructie centraal te stellen. De reden hier voor is simpel. Alle werkzaamheden op de bouwplaats worden beïnvloed door de gekozen funderingswijze en werkwijze voor de draagconstructie. Een veel gehanteerde indeling van de diverse bouwmethoden is het onderscheid tussen: ◆ stapelbouw; ◆ gietbouw; ◆ montagebouw.

◆ Stapelbouw Stapelbouw werd gekenmerkt door een vloerconstructie van hout (houten balklaag met vloerdelen) die in het werk werd vervaardigd. Thans worden de vloeren vervaardigd van beton die in het werk in niet-gestandaardiseerde bekistingen is gestort. Ook kunnen de vloeren worden samengesteld uit prefab betonnen vloerelementen. De draagwand bestaat uit in het werk gemetselde of gelijmde bakstenen, kalkzandstenen of van betonsteen. ◆ Gietbouw De tweede methode is gietbouw, waarbij de bouwstoffen op het werk worden aangevoerd en daar verder nat worden verwerkt. De bouwstof-

16-11-2005 15:33:06

20

fen die in de gietbouw worden gehanteerd zijn de zogenaamde vormloze bouwstoffen zoals grind, zand en cement. Grondprincipe bij gietbouw is dat de wand- en vloerconstructie met behulp van bekisting op de bouwplaats wordt gestort. Bij de traditionele gietbouw gaat het om op de bouwplaats samengestelde unieke bekistingen, terwijl bij de niet-traditionele gietbouw gestandaardiseerde bekistingen worden gebruikt. ◆ Montagebouw Bij de derde bouwmethode, de montagebouw, wordt gebruikgemaakt van bouwelementen die op het werk worden aangevoerd. De montagebouw is per definitie niet traditioneel. In tegenstelling tot de gietbouw gaat het om zogenaamde grote elementen die buiten de bouwplaats in de fabrieken worden vervaardigd en op de bouwplaats worden geassembleerd. De elementen zijn in de fabriek al voorzien van diverse sparingen, leidingen, enzovoorts. Dit laatste gebeurt nog op een te geringe schaal. De meeste gebouwen en woningen worden nog gerealiseerd via het traditionele stapelbouwprincipe eventueel in combinatie met gietbouw. Ook hier ligt voor de komende jaren een enorme uitdaging om gezamenlijk met wijzigingen in de bouworganisatievormen te komen tot een meer geïndustrialiseerde bouwnijverheid.

1.5 Maatschappelijke trends Uit het voorgaande is de conclusie te trekken dat de bouwnijverheid moet gaan veranderen in een uiterst professionele industrietak, door gebruik te maken van moderne samenwerkingsvormen, informatietechnologie en industrialisatiemogelijkheden. Maar dat is niet het enige. Er zijn in de maatschappij trends waar te nemen, die los van wat wenselijk zou zijn, de bouwnijverheid nopen te veranderen. Het gaat om de volgende trends: • gevolgen van de veranderende markt; • gevolgen van de veranderende regelgeving; • gevolgen van de veranderende informatietechnologie; • gevolgen van de industrialisatie; • gevolgen van de parlementaire enquête; • effecten van Duurzaam Bouwen.

06950408_hfdst01.indd 20

1.5.1 Gevolgen van veranderende markt De trend is nu dat de overheid zich als regulerende orgaan steeds verder gaat terugtrekken. Dit betekent dat we gaan overstappen naar een zichzelf regulerend marktmodel. De marktpartijen gaan meer en meer bepalen wat er gebouwd moet gaan worden. Concreet betekent dit dat de volgende ontwikkelingen zullen plaatsvinden: • de gebruiker van de onroerende zaak krijgt een steeds belangrijkere rol bij in principe alle procesactiviteiten. Dit heeft tot gevolg dat tijdens het ontwikkelen ook gelet gaat worden op aspecten die verband houden met het beheer; • doordat de gebruiker/beheerder meer invloed krijgt in het proces zal de aannemer eveneens een toenemende invloed krijgen, in eerste instantie op het ontwerp maar later ook op het Programma van Eisen. De aannemer is namelijk degene die uiteindelijk garanties aan de gebruiker zal verstrekken ten aanzien van onderdelen van het totale beheer. Het is logisch dat de aannemer dan ook invloed wil hebben op het proces waar een en ander wordt ontwikkeld en vormgegeven; • ook de opdrachtgever zal een toenemende invloed tentoonspreiden en wel ten aanzien van alle procesactiviteiten. Dit om de eenvoudige reden dat de aanbiedersmarkt is veranderd in een vragersmarkt; • omdat steeds meer partijen invloed willen op het bouwproces zal er toch minimaal één partij moeten zijn die een afnemende invloed krijgt en dat is de architect. De architect zal als onafhankelijke partij in het bouwproces ten aanzien van alle procesactiviteiten een afnemende invloed krijgen; • een afnemende invloed van de overheid als regulerende en toetsende partij.

Het gevolg van de hier geschetste trend is dat er een totaal andere samenwerkingsvorm zal moeten ontstaan in vergelijking met de nu gangbare bouworganisatievormen. 1.5.2 Gevolgen van veranderende regelgeving De veranderende regelgeving zoals het Bouwbesluit, de Kwaliteitstoets en de Energiepresta-

16-11-2005 15:33:06

1 BOUWEN

tienorm hebben een behoorlijke invloed op de kwaliteits- en kostenbewustzijn van de opdrachtgevers en de architecten. In een vroeg stadium van het bouwproces zullen er keuzes moeten worden gemaakt uit de kwaliteitsmogelijkheden die er zijn. Dit vergt echter wel deskundigheid op het gebied van kosten, teneinde bij de kwaliteitskeuzes dit kostenaspect mee te kunnen nemen. Dit betekent dat de partij met de meeste kostendeskundigheid ook meer invloed gaat krijgen op het samenstellen van het Programma van Eisen en het ontwerp: de aannemer dus. 1.5.3 Gevolgen van veranderende informatietechnologie De verwachte trend is dat de informatietechnologie een sterke integrerende invloed zal hebben op het bouwproces. De communicatie tussen de samenwerkende partijen in het proces kan gaan toenemen door het gebruik van de computer. Dit vereist natuurlijk wel de nodige afstemming om te komen tot een effectieve uitvoering van de werkzaamheden en sluitende afspraken over taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast biedt het gebruik van de informatietechnologie ook de opdrachtgever de mogelijkheid de projectgerichte informatie te raadplegen en te toetsen. Dit betekent dus dat de opdrachtgever nog nadrukkelijker zijn controlerende rol kan uitvoeren.

De ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie hebben tevens tot gevolg dat de partij die optreedt als de beheerder van de computerondersteunende communicatie tevens een centrale en coördinerende rol in het bouwproces zal vervullen. Met andere woorden: degene die kapitaalkrachtig genoeg is om over een compleet informatiesysteem voor het bouwproces te beschikken zal de spil in het nieuwe proces gaan worden. 1.5.4 Gevolgen van industrialisatie Zoals aangegeven is industrialisatie in de bouwnijverheid een must. De consequentie van deze al in gang gezette ontwikkeling is echter wel dat een groot gedeelte van de ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden wordt verricht door de toeleveringsindustrie. De invloed van de toeleveringsindustrie op het ontwerpen en uitvoeren zal dan ook gaan toenemen. Alweer een partij die

06950408_hfdst01.indd 21

21

meer en meer naar voren schuift in het bouwproces. 1.5.5 Gevolgen van parlementaire enquête Naar aanleiding van de zaak rond de schaduwboekhouding van het Groningse bedrijf Koop Tjuchem en de fraude bij de bouw van de Schipholtunnel stelde de Tweede Kamer in 2002 een parlementaire enquête in. Onderzocht werd de ongeoorloofde kartelvorming, prijsafspraken en andere wanpraktijken in de bouwwereld. Ook is de rol van de overheid bekeken bij het onderzoek. De gevolgen voor de bouwnijverheid zijn desastreus: • de komende jaren verdwijnen in de bouw tienduizenden banen (in 2004 opgelopen tot 50.000) als gevolg van de nieuwe marktverhoudingen; • het Rijk en enkele tientallen gemeenten startten procedures om bij de bouwbedrijven die hen hebben benadeeld honderden miljoenen euro’s terug te halen. De bouwkosten zullen hierdoor na een voorlopige daling sterk gaan stijgen; • de bouwnijverheid heeft nu een onbetrouwbaar imago. 1.5.6 Duurzaam Bouwen Tot slot moet worden stilgestaan bij het milieu. In de meeste westerse landen en vooral in Nederland wordt steeds meer onderkend dat een duurzaam milieu zowel uit maatschappelijk als economisch oogpunt noodzakelijk is. In Nederland heeft dat al geresulteerd in het zogenaamd Duurzaam Bouwen. Deze gedachtegang moet een sterke motor gaan vormen voor het ontwikkelen van nieuwe, duurzame producten en tevens naar nieuwe concepten voor woningbouw en utiliteitsbouw, de wijze van produceren en de belasting daarvan op het milieu. Dit kan natuurlijk de kans zijn om een geheel nieuw type bouwmarkt te ontwikkelen. De verwachting is uitgesproken door verschillende futurologen dat deze zogenaamde Duurzame Ontwikkeling de vierde golf zal worden in de driegolventheorie van Alvin Toffler. In figuur 1.16 is dit weergegeven.

16-11-2005 15:33:06

22

5 4 3 2 1 0

1700

1980

Landbouwmaatschappij Industriële maatschappij

2010 Informatiemaatschappij Duurzame maatschappij

Figuur 1.16 De vier maatschappelijke golven

Samenvatting In dit hoofdstuk zijn in hoofdlijnen alle aspecten van de bouwnijverheid uiteengezet. Hierbij is tevens aangegeven waar eventuele knelpunten aanwezig zijn. Aangegeven is welke veranderingen zouden moeten worden doorgevoerd. De ontwikkelingen die op ons afkomen en de trends die al zijn ingezet, onderstrepen nogmaals dat de bouwnijverheid voor ingrijpende veranderingen staat. In de volgende hoofdstukken worden de diverse onderwerpen uitvoeriger besproken, waarna in hoofdstuk 8 wordt aangegeven hoe de bouwnijverheid moet veranderen om te kunnen overleven op middellange termijn.

06950408_hfdst01.indd 22

16-11-2005 15:33:07

2

Structuur van de bouwnijverheid ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

Bouwnijverheid wordt vaak gezien als totaalbegrip voor alle bouwbedrijven en aannemingsbedrijven. Maar de bouwnijverheid omvat meer. Niet alleen het daadwerkelijk bouwen, maar ook de toeleveringsindustrie evenals het ontwerpen en adviseren in de breedste zin van het woord. Gezien de totale jaaromzet behoort de bouwnijverheid tot de grootste branches. Ondanks deze positie is zij ten opzichte van andere branches te kenschetsen als volgend en traditioneel, niet initiërend, innoverend of sturend. Dit is voor een groot deel het gevolg van de gefragmenteerde structuur van de Nederlandse bouwnijverheid. Toch neemt Europees gezien de Nederlandse bouwnijverheid wat betreft de prijs/kwaliteitsverhouding en de efficiënte uitvoering evenals projectmanagement een vooraanstaande plaats in.

06950408_hfdst02.indd 23

16-11-2005 15:34:43

24

Inleiding

2.1 Indeling van bouwnijverheid

Als we praten over de bouwnijverheid is niet direct duidelijk wat hieronder valt, welke producten en diensten ertoe behoren, welke bedrijven in de branche werkzaam zijn, wat de gezamenlijke productie is, wat de karakteristieken van deze bedrijfstak zijn, enzovoort.

De indeling van de bouwnijverheid kan op drie manieren plaatsvinden: naar type bedrijf, naar producten ofwel marktsegmenten of naar aard van de werkzaamheden.

Een goede definitie van het begrip bouwnijverheid is in 1987 door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gegeven: ’De bouwnijverheid bestaat uit het geheel van bedrijven die bijdragen aan de technische realisatie en instandhouding van bouwwerken‘.

2.1.1 Indeling naar type bedrijf Volgens de definitie van VROM valt de totale aanbodzijde voor de technische realisatie en instandhouding van onroerende zaken onder de bouwnijverheid. Dit betekent dus dat vele bedrijven van verschillende pluimage werkzaam zijn in de bouw, figuur 2.1. Architectenbureaus • ontwerpende architecten;

Deze definitie geeft duidelijk aan dat naast de aannemingsbedrijven onder de bouwnijverheid tevens zijn inbegrepen de ontwerpende en adviserende bedrijven, die direct bij de technische realisatie en instandhouding zijn betrokken, evenals de betrokken toeleveringsbedrijven. Vrij vertaald betekent dit dat onder de bouwnijverheid kan worden verstaan het totaal aan bedrijven dat aan de aanbodzijde van de bouwmarkt opereert. Een verdere uiteenzetting wordt gegeven in paragraaf 2.1. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk het belang van de bouwnijverheid voor de Nederlandse economie toegelicht. Tevens wordt ingezoomd op de karakteristieken van de bouwnijverheid. De markt, de producten en diensten komen hierbij aan bod. Ook de bouwmarkt is sterk in beweging en ontwikkeling. De factoren die deze ontwikkelingen beïnvloeden worden per sector in de bouwnijverheid (de woningbouw, de utiliteitsbouw en de grond-, water- en wegenbouw) nader uitgewerkt. Tot slot wordt in dit hoofdstuk de bouwnijverheid in Nederland gespiegeld aan die van Europa. Gekeken wordt naar de omzet, de productiviteit, de innovatie en het aandeel van de bouw in het Bruto Nationaal Product. Op basis van het totaal wordt dit hoofdstuk met een toekomstperspectief afgesloten.

• uitvoerende architecten; • interieurarchitecten; • tuinarchitecten; • facilitairtekenbureaus; Ingenieursbureaus • constructiebureaus; • bouwkundige adviesbureaus; • installatietechnische adviesbureaus; • stedenbouwkundige adviesbureaus; • bouwkosten adviesbureaus; • bouwfysische adviesbureaus; • projectmanagementbureaus; Bouwbedrijven • bouwkundig aannemer; • stucadoors; • schilders; Installatiebedrijven • elektrotechniek; • warmtetechniek; • liften; Toeleveranciers • bouwmaterialenhandel; • fabrikanten. Figuur 2.1 Indeling bouwnijverheid naar type bedrijf

06950408_hfdst02.indd 24

16-11-2005 15:34:44

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

In paragraaf 1.4.1 zijn de verschillende participanten beschreven. Kenmerkend voor de bouwnijverheid is dat vele bedrijven moeten worden ingeschakeld om uiteindelijk het gewenste resultaat te bereiken. Alleen bij de hele grote ondernemingen in Nederland zien we dat alle sectoren en disciplines binnen één holding zijn vertegenwoordigd.

25

Woningbouw huurwoningen; koopwoningen; recreatie. Utiliteitsbouw Marktsector: • zakelijke dienstverleners;

2.1.2 Indeling naar marktsegmenten Een andere belangrijke onderverdeling van de bouwnijverheid is die naar producten of anders gezegd marktsegmenten. In de bouw wordt meestal gewerkt met een driedeling: 1 woningbouw; 2 utiliteitsbouw; 3 grond-, weg- en waterbouw (GWW).

In de woningbouw is de overheid altijd sterk betrokken geweest bij de financiering van de woningbouw, zodat de onderverdeling naar financieringsvorm inzicht geeft in de opbouw. De gesubsidieerde woningbouw vormde tot voor kort de zogenaamde sociale woningbouw. Doordat de rijksoverheid zich heeft teruggetrokken uit het subsidiëren van de woningbouw komt bij nieuwe woningen de term sociale woningbouw niet meer voor. Wij hebben nu te maken met huurwoningen en koopwoningen, figuur 2.2. Deze zijn natuurlijk in de diverse (prijs)klassen verkrijgbaar. Huurwoningen kunnen worden verkregen bij de woningbouwcorporaties, institutionele beleggers en particuliere beleggers. Bij de utiliteitsbouw kan worden gekeken naar de aard van de gebouwen of de wijze van financiering. Er wordt gesproken over de marktsector en de budgetsector. De marktsector bestaat uit opdrachtgevers in de zakelijke dienstverlening, de handel en horeca, industrie en bouwnijverheid, vervoer en communicatie en landbouw en visserij. De budgetsector bestaat uit overheid, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. In de budgetsector is de overheid direct of indirect betrokken bij de investeringen in de gebouwen of de infrastructuur.

06950408_hfdst02.indd 25

• handel en horeca; • industrie en bouwnijverheid; • vervoer en communicatie; • landbouw en visserij. Budgetsector: • overheid; • onderwijs; • gezondheidszorg; • maatschappelijke dienstverlening. Grond-, Weg- en Waterbouw Budgetsector: • Rijk; • lager publiekrechtelijke lichamen. Onderhoud: niet-nieuwbouw; klein onderhoud. Figuur 2.2 Indeling bouwnijverheid naar marktsectoren

De Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) wordt ook opgedeeld naar marktsector en budgetsector. In de budgetsector wordt een onderscheid gemaakt tussen rijk en lager publiekrechtelijke lichamen. Het laatste marktsegment is onderhoud. Bij onderhoud wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-nieuwbouw en klein onderhoud. Niet-nieuwbouw betreft bestedingen aan bouwproducten met een levensduurverlengend karakter die niet als nieuwbouw worden gekenmerkt. Onder klein onderhoud vallen ook bestedingen aan bouwproducten, maar hebben geen levensduurverlengend karakter; het zijn consumptieve uitgaven.

16-11-2005 15:34:44

26

2.1.3 Indeling naar aard van werkzaamheden Wordt gekeken naar de aard van de werkzaamheden, dan kan een onderverdeling worden gemaakt naar aard van de werkzaamheden, figuur 2.3.

De waarde en omvang van het product is in vergelijking met andere industrieën relatief groot, waarbij de productie telkens weer op een andere locatie plaatsvindt. Daarnaast is in vergelijking met andere industrietakken in Nederland de ontwikkeling van de productiviteit in de bouwnijverheid laag en loopt de innovatie (ver) achter.

Nieuwbouw Verbouw Restauratie Vernieuwbouw (renovatie) Onderhoud Figuur 2.3 Indeling bouwnijverheid naar aard van werkzaamheden

De nieuwbouw spreekt voor zich. Het gaat hier om het geheel nieuw realiseren van gebouwen, woningen, wegen, havens, enzovoort. Verbouw, restauratie, renovatie en onderhoud zijn werkzaamheden die aan bestaande onroerende zaken worden uitgevoerd. Vaak zien we dat deze werkzaamheden vallend onder verbouw, restauratie en onderhoud worden uitgevoerd door kleine specialistische bedrijven.

2.2 Karakteristieken In vergelijking met andere industrieën heeft de bouwnijverheid zeer specifieke karakteristieken. De producten die worden voortgebracht en het daarmee samenhangende productieproces worden gekenmerkt door een aantal bijzondere eigenschappen en omstandigheden. Een specifiek kenmerk van de bouwnijverheid is dat het een sterk regionaal en nationaal gestructureerde markt betreft, en dat het proces op zijn eigen wijze plaatsvindt. Worden in andere industrieën beslissingen veelal op zeer rationele en kwantificeerbare gronden genomen, in de bouw wordt aan de persoonlijke component grote waarde gehecht. Dit komt enerzijds doordat het bouwproces langdurig en het overleg intensief is, anderzijds doordat het resultaat en de werkwijze niet altijd zijn te kwantificeren. Vertrouwen is daarom een zeer belangrijk aspect in de bouw.

2.2.1 Markt De bouwmarkt is in sterke mate een ‘relatiemarkt’; plaatselijke opdrachtgevers geven op basis van regionaal-economische gronden en omwille van het vertrouwen vaak de voorkeur aan plaatselijke bouwers. Daarnaast is het zo dat juist het ambachtelijke en plaatsgebonden produceren op locatie de bouwnijverheid karakteriseert. Het is dan ook logisch dat de bouwnijverheid van oudsher opereert binnen de grenzen van een vestiging: dus lokaal of regionaal. Dit geldt zowel voor de aannemers als de installateurs, de onderaannemers en de bouwmaterialenhandelaren.

Dit heeft ook weer tot gevolg gehad dat grote bedrijven overal in den lande vestigingen oprichtten dan wel bedrijven opkochten. Het ter plekke aanwezig zijn is voorwaarde om in aanmerking te komen voor uitvoering van werken. Dezelfde situatie wordt overigens ook in de andere Europese landen aangetroffen. De meeste Nederlandse bouwbedrijven richten zich zowel op de utiliteitsbouw en de woningbouw, zowel nieuwbouw, verbouw, herstel en onderhoud. Het richten op meerdere sectoren is niet alleen ingegeven door de geringe omvang van de Nederlandse markt maar ook door de sterke omzetschommelingen in de genoemde sectoren. Bouwbedrijven moeten hierdoor breed inzetbaar zijn teneinde de aanwezige productiecapaciteit te kunnen inzetten. Wel is het zo dat de kleine en middelgrote bedrijven die zich bezighouden met woningbouw en utiliteitsbouw zich zelden richten op de sector GWW. Het omgekeerde is ook van toepassing. Bedrijven in de GWW-sector houden zich niet bezig met woningbouw en utiliteitsbouw. Kortom, de aanbodzijde in de bouw richt zich vanwege de geringe omvang en de sterke

06950408_hfdst02.indd 26

16-11-2005 15:34:44

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

schommelingen in de sectoren op het produceren van alle producten en doet dit bij voorkeur binnen de grenzen van zijn vestiging. Het kiezen, zoals in andere industrieën plaatsvindt, voor het leveren van specifieke producten, dus het specialiseren, is op de bouwmarkt nog niet aan de orde. Voor architecten en adviseurs geldt hetzelfde. Opdrachtgevers vinden het persoonlijke contact met hun adviseurs zeer belangrijk. Vaak kiezen zij dan ook een plaatselijke architect. Daarnaast is het belangrijk dat de architect de lokale omstandigheden goed kent en de nodige plaatselijke contacten heeft. Regelgeving en procedures verschillen namelijk lokaal nogal sterk. Voor grote representatieve gebouwen of stedelijke ontwikkelingen worden vaak beroemde internationale architecten of stedenbouwkundigen ingeschakeld. 2.2.2 Product Het product in de bouwnijverheid is het te realiseren bouwwerk ofwel een gebouw. Dit kan een kantoor zijn, maar ook een fabriekshal, flatgebouw, eengezinswoning, stadhuis of garage. Kenmerkend is dat het uiteindelijke product niet homogeen is. Ieder product is weer op zijn geheel eigen wijze samengesteld. Het enige dat veelal standaard is zijn de bewerkingen. Het is dan ook logisch dat specialisatie bij uitvoerende bedrijven niet zozeer plaatsvindt naar product maar veel meer naar bewerkingen. Voorbeelden hiervan zijn metselaars, timmerlieden, schilders of stukadoors, die telkens op locatie het uiteindelijke product vervaardigen.

Een ander kenmerk van het product van de bouwnijverheid is de lange levensduur. Tijdens de levensduur heeft het gebouw vaak verschillende gebruikers of bewoners. Deze gebruikers hoeven geen eigenaar te zijn van het gebouw. Zij kunnen immers het gebouw hebben gehuurd of geleasd van een woningbouwvereniging, een belegger of een financier. Tijdens de lange levensduur heeft het gebouw ook invloed op zijn omgeving, bijvoorbeeld de omwonenden, de verkeersdrukte, het milieu. Anders dan in de meeste industrietakken kan dan ook de architect als productontwikkelaar zich niet veroorloven

06950408_hfdst02.indd 27

27

zich alleen te richten op de consument, maar moet hij ook terdege rekening houden met de specifieke belangen van zijn opdrachtgever (de financier) en met maatschappelijke belangen. In vergelijking met andere industrieën is de waarde van het product dat door de bouwnijverheid wordt geproduceerd (woning, kantoren, bedrijfsruimte, wegen, viaducten enzovoort) relatief hoog. Dit geldt niet alleen ten aanzien van andere consumptie- en investeringsgoederen, zoals een televisietoestel, computer of auto, maar ook in relatie tot het eigen vermogen van het individuele bouwbedrijf. In onderstaand voorbeeld wordt dit verduidelijkt. Voorbeeld Waarde van gerealiseerde bouwwerken ten opzichte van eigen vermogen van een bouwonderneming Een bouwbedrijf maakt een jaarlijkse omzet van 50 miljoen euro. In een bepaald jaar is 50% van de omzet gerealiseerd in de utiliteitsbouw en 50% in de woningbouw. Het bouwbedrijf heeft 6 woningbouwprojecten opgeleverd tussen de 300.000 Euro en 6 miljoen euro. Daarnaast heeft het bedrijf een kantorencomplex gebouwd van 9 miljoen euro en 15 andere utiliteitsprojecten opgeleverd van gemiddeld 1 miljoen Euro. Totaal dus 21 projecten. De winst van het bedrijf bedroeg 2% van de omzet ofwel 1 miljoen voor belastingen. Het eigen vermogen van dit bouwbedrijf was in dat jaar 1 miljoen euro.

Aan de andere kant moeten we niet vergeten dat door de aard van het productieproces een bouwbedrijf niet hoeft te beschikken over dure bedrijfshuisvesting. Ook de materiaalvoorraden zijn klein. Voorfinanciering door het bouwbedrijf is beperkt doordat de afnemer tijdens het bouwproces in termijnen betaalt. De productie in deze bedrijfstak wordt dan ook gerealiseerd met een relatief geringe inzet van kapitaal. Vooral hierdoor is de toetredingsdrempel in de bouw laag. Met andere woorden: in de bouwnijverheid komen er steeds weer kleine bouwbedrijven bij omdat de investering gering is en er verder wei-

16-11-2005 15:34:44

28

Productiewaarde: 48,5 miljard euro (VROM)

nig eisen worden gesteld. Dit geldt voornamelijk voor de woningbouw en de utiliteitsbouw.

Aantal gereedgekomen woningen: 73.000 Zelfstandigen: 75.000 (VROM)

Anders ligt het in de GWW-sector. Deze is duidelijk kapitaalintensiever, waardoor er in deze sector in vergelijking met de woningbouw en de utiliteitsbouw het aandeel midden- en kleinbedrijf gering is.

Vacatures: 17.500 (VROM) Werkloosheid: 6.800 (VROM) Ziekteverzuim: 5,1% (VROM) Aandeel in bruto nationaal product: 10% (CBS) Multiplierfactor: 1,5

2.2.3 Bouwlocatie Het gebouw, de woning, de weg of viaduct wordt nooit in zijn geheel in een fabriek vervaardigd. De productie vindt plaats op locatie: de definitieve plaats waar het gebouw moet staan of de weg moet liggen. Het is duidelijk dat de omstandigheden waaronder de bouwnijverheid moet produceren in vergelijking met bijvoorbeeld de auto-industrie niet optimaal zijn. De uitvoerende bouw wordt dan ook wel eens gekenmerkt als ‘de bedrijfstak van de zwervende fabrieken’. Er wordt zelden op voorraad geproduceerd. De productie vindt telkens weer op een andere locatie plaats. Het gevolg van het werken op locatie is dat het productieproces op bepaalde punten gevoelig is voor ongunstige weersomstandigheden of juist daardoor vraagt om extra maatregelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het doorwerken tijdens vorst of regen.

Aantal actieve bedrijven: 73.200 (CBS) Waarde onroerend goed: 1 ,7 miljard euro (CBS) Totale kantorenvoorraad: 28,5 miljoen m2 (jaar 2002, VROM) Figuur 2.4 Belang van de bouwnijverheid in Nederland Cijfers 2001

2.3.1 Omvang De bouwnijverheid vertegenwoordigt in economisch opzicht een groot belang. In 2001 ‘verspijkerde’ bijna een half miljoen mensen een omzet van bijna 50 miljard euro (figuur 2.4). Hiermee behoort de bouw tot de grootste branches in Nederland wat betreft omzet en werkgelegenheid. Deze omzet is ruim 10% van het Bruto Nationaal Product. De werkgelegenheid bedraagt 6% van de nationale werkgelegenheid. In totaal zijn er bijna 75.000 bedrijven actief binnen de bouw, waarvan 90% bestaat uit kleine ondernemingen, veelal in de ontwerpende en adviserende disciplines. Bij uitvoerende bouwbedrijven ligt deze verhouding anders, hoewel daar ook een redelijk aantal kleine bedrijven voorkomt. De hoofdmoot wordt daar echter gevormd door de middelgrote bedrijven. In figuur 2.5 is een overzicht opgenomen van het aantal bedrijven naar omvang.

2.3 Belang van de bouwnijverheid Het belang van de bouwnijverheid is natuurlijk aan te tonen door te kijken naar het aandeel in het Bruto Nationaal Product en daaraan gekoppeld de uitstraling naar andere industrieën, de zogenaamde multiplierfactor. Een andere invalshoek is te kijken naar de bijdrage van de door de bouwnijverheid geproduceerde producten aan de internationale concurrentiekracht van Nederland.

Aantal werknemers

De grootste bouwondernemingen nemen samen een behoorlijk deel van de omzet voor hun rekening, figuur 2.6. In 2000 was dat ruim 30%.

Kleinbedrijf

Middenbedrijf

Grootbedrijf

minder dan 10

10–100

Meer dan 100

Totaal

Aantal ondernemingen (×1000)

65,1

7,7

0,4

73,2

Arbeidsvolume (arb.jr. ×1000)

154,3

189,8

122,8

466,9

12

26,1

25,9

64

Omzet (× euro 1 mld)

Figuur 2.5 Onderverdeling bouwnijverheid naar bedrijfsgrootte

06950408_hfdst02.indd 28

Cijfers 2001

16-11-2005 15:34:45

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

B&U

GWW

Proj.ontw.

Omzet in Nederland (mln euro)

% van totale bouwproductie

BAM NBN HBG

x

x

x

3.021

6,9

Koninklijke Volker Stevin

x

x

x

2.200

5,0

Heijmans

x

x

x

2.130

4,8

TBI

x

x

1.474

3,3

1.157

2,6

Strukton

x

Van Wijnen

x

x

969

2,2

Ballast Nedam

x

x

x

881

2,0

Koop Tjuchem

x

x

x

805

1,8

Dura Vermeer

x

x

x

782

1,8

13.419

30

Totale bouwvolume 2000

44.074

Figuur 2.6 Grootste Nederlandse bouwondernemingen in 2000

2.3.2 Invloed op andere industrietakken Het aandeel in het BNP is niet het enige. De bouw neemt producten af uit tal van andere branches en industrieën. De werkelijke invloed van de bouwnijverheid is daarom vele malen groter. Het grootste deel van de omzet komt immers de Nederlandse economie ten goede. De multiplier (de factor die aangeeft wat het effect van bestedingen in de ene industrietak is voor andere industrietakken) wordt geraamd op 1,5 tot 2.

Met een aantal voorbeelden is aan te geven welke industrieën belang hebben bij de bouwnijverheid. De woningtextielindustrie heeft een geschat belang van meer dan 95% bij de bouwnijverheid. Denk hierbij aan tapijten, vloermatten, linoleum en viltzeil. Maar ook de hout- en timmerindustrie heeft een belang van circa 85% bij de bouwnijverheid. De timmerfabrieken maar ook de parketvloer- en meubelindustrie, profiteren direct mee van de productie in de bouwnijverheid. Daarnaast heeft de chemische industrie belang bij de bouwnijverheid. Voorbeelden hiervan zijn de verf-, lak- en vernisfabrieken, de verfstoffen- en kleurstoffenindustrie alsmede de kunstharsenindustrie. Op deze wijze is de lijst uit te breiden met alle industrieën.

06950408_hfdst02.indd 29

29

Bron: CAP Analysis

2.4 Ontwikkelingen in bouwproductie De omzet en de omzetgroei in de bouw zijn heel duidelijk conjunctuurgevoelig. Stagnerende economische ontwikkelingen of juist groei van de economie hebben een direct gevolg voor de omzet en de omzetverwachting in de bouwnijverheid. De vooruitzichten voor de bedrijfstak op middellange termijn zijn dan ook aan sterke schommelingen onderhevig. Een hoge rentestand, een stagnerende groei van de besteedbare inkomens en een tanend vertrouwen van consumenten en ondernemers hebben direct invloed op de huidige omzet en omzetverwachtingen. In deze paragraaf kijken wij eerst naar de conjunctuurgevoeligheid en vervolgens naar de ontwikkelingen voor de komende jaren. Het is logisch dat er een verband bestaat tussen de ontwikkelingen in de bouwnijverheid en de gang van zaken in de economie. Is er sprake van een sterk groeiende economie, dan neemt de vraag naar producten en diensten toe. Vervolgens verhoogt de omzet van de bedrijven en kunnen zij meer mensen in dienst nemen om de productie aan te kunnen. De inkomens van zowel de overheid (meer belastingopbrengsten) als de inwoners (loonstijgingen) nemen toe. Dit heeft weer tot gevolg dat de overheid meer investeert in publieke gebouwen en infrastructuur, de bedrijven in nieuwe bedrijfshallen en

16-11-2005 15:34:45

30

kantoren, en de inwoners in meer duurzame consumptiegoederen en onroerende zaken. Worden de afgelopen 25 jaren nader beschouwd, dan blijkt dat er een verband bestaat tussen de rentestand en de investeringen in gebouwen en woningen. Stijgt de rente, dan dalen relatief de investeringen in de gebouwen en woningen. Daalt de rente, dan wordt er meer geïnvesteerd. Als voorbeeld kan worden gekeken naar de periode eind jaren zeventig, begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Toen werd het dieptepunt qua investeringen in gebouwen bereikt. Dit viel samen met een recordhoogte van de rente, het gevolg van een vrij langdurige inzinking van de Nederlandse economie. In enkele jaren nam de productie in de meeste sectoren met tientallen procenten af. De bouwproductie daalde van het topjaar 1980 tot 1984 met 20% van 23 miljard naar 18 miljard euro. De rente daalde vervolgens weer en geleidelijk aan namen de investeringen in de gebouwen weer toe. Deze enigszins vertraagde reactie is te verklaren door het feit de ondernemers eerst inves-

teren in machines en outillage en vervolgens pas in onroerende zaken. In de bouwproductie is dat duidelijk terug te vinden. In 1984 klom de bouw uit het dal, eerst voorzichtig, maar vervolgens steeds sneller. Rond de eeuwwisseling is de economie en dus ook de bouwmarkt flink overspannen. Zij bereikt een top van 47 miljard euro in 2001, figuur 2.7. In 2003 heeft de ontwikkeling in de bouwsector als gevolg van de scherpe conjunctuuromslag in 2001 een abrupte kentering te zien gegeven. De omzet daalt met 3,6%. Duidelijk wordt in ieder geval dat als het slecht gaat met de economie, de bouw beslist niet buiten schot blijft. Nieuwbouwplannen of grote infrastructurele werken worden in de koelkast gezet en verbeteringen en onderhoud aan gebouwen en infrastructuur kunnen ook nog wel een jaartje wachten. En juist in dergelijke periodes heeft de overheid, mede vanwege de hoge financieringstekorten, ook geen ruimte een stimuleringsbeleid te voeren.

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Nieuwbouw

7.167

7.147

8.221

8.389

8.780

9.332

9.671

9.250

9.050

Herstel en verbouw

3.188

3.461

3.733

4.637

5.005

5.343

5.686

5.800

5.850

Nieuwbouw

4.968

5.348

5.621

5.770

6.988

7.853

8.420

8.150

7.150

Herstel

1.624

1.839

1.990

2.767

3.056

3.339

3.742

3.800

3.700

Onderhoud

6.615

7.643

7.940

6.800

6.995

7.479

8.184

8.300

8.450

Nieuw en herstel

4.793

5.034

5.688

5.409

6.012

6.904

7.618

7.500

7.450

Onderhoud

1.081

1.170

1.222

3.222

3.464

3.824

4.169

4.150

4.150

29.437

31.642

34.416

36.993

40.298

44.074

47.490

46.950

45.800

7,5%

8,8%

7,5%

8,9%

9,4%

7,8%

6,5%

–3,6%

Woningbouw

Utiliteitsbouw

GWW

Totaal Omzetstijging

Bedragen in mln euro, excl. BTW Figuur 2.7 Ontwikkeling van de omzet door de jaren heen (mln euro, excl. BTW) Bron: 2002 EIB bewerking van voorlopige CBS-cijfers, 2003 raming

06950408_hfdst02.indd 30

16-11-2005 15:34:45

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

Naast de economische ontwikkelingen spelen demografische ontwikkelingen een rol (bijvoorbeeld de toestroom van allochtonen, de toenemende vergrijzing en het langer zelfstandig wonen van de ouderen). De demografische ontwikkelingen hebben invloed op de uitbreidingsbehoefte aan woningen, maar natuurlijk ook aan schoolgebouwen, sportaccommodaties, voorzieningen voor bejaarden en sociaal-culturele voorzieningen. Rapport Bouwprognoses Ieder jaar wordt de tweede kamer geïnformeerd via het rapport Bouwprognoses. Het rapport bevat ramingen ten aanzien van de bouwproductie voor de komende vijf jaar, figuur 2.8. Voor bouwbedrijven, architectenbureaus en toeleveranciers is het ook een belangrijk document voor het opstellen van de marktplanning voor de 2001

1999

31

korte en middellange termijn. Om inzicht te krijgen in de marktontwikkelingen binnen de bouwnijverheid nemen we in de komende paragrafen de belangrijkste onderdelen van de jaarlijkse bouwprognose door. In 2001 laat de totale bouwproductie nog een groei van 2,5% zien en komt uit op een omzet van 64,5 miljard euro. Maar in dit jaar vindt ook een omslag plaats. Aan de reeks van jaren waarin de bouwproductie een stijgende lijn vertoont, komt een einde. In 2002 vindt een daling plaats van circa 2%. In 2001 was er in de woningbouw al sprake van een lichte daling, maar konden de utiliteitsbouw en de GWW nog een positieve ontwikkeling laten zien. In 2003 vindt een verdergaande afname van de totale productie plaats.

2000

2001

2002

2003

2004 t/m 2007

Productiewaarde (miljoen euro) Volume Woningbouw

Groei in procenten

15.360

3

1

−2

−3

−1

−5

Nieuwbouw

9.670

2

1

−3

−4

−2

−6

Groot onderhoud

5.690

4

2

0

−2

0

−5

Utiliteitsbouw

12.160

11

6

3

−1

−4

−0

Budgetsector

3.070

−1

9

4

7

4

−3

Marktsector

9.090

15

5

3

−4

−7

−1

7.620

9

7

6

0

−3

−1

GWW Budgetsector

3.990

8

12

10

4

−2

−5

Marktsector

3.630

11

3

2

−4

−4

−9

Machines

830

46

7

2

1

1

−1

Bouwinvesteringen

35.970

7

4

1

−2

−2

−2

Klein onderhoud

12.360

5

4

4

−2

0

−3

380

−29

6

3

3

3

−2

48.710

6

4

2

−2

−2

−3

Handelsmarge Totaal bouwnijverheid (netto)

Arbeid en prijzen (aantal x 1000) Werkgelegenheid

490

467

478

490

479

466

Werknemers

415

397

407

415

407

396

72

70

Zelfstandigen Vacatures Werkloosheid

75

70

71

75

17,5

14,3

18,6

17,5

6,8

6,7

7,9

6,8

Figuur 2.8 Kerngegevens 1998 tot en met 2007 (mln euro, excl. BTW, prijzen 2001)

06950408_hfdst02.indd 31

Bron: Bouwprognoses 2002-2007 VROM

16-11-2005 15:34:46

32

De bouwprognoses tot 2007 staan in het teken van uitblijvend economisch herstel. Deze ontwikkeling heeft op verschillende manieren invloed op de bouwproductie. Zo heeft het een direct effect op het investeringsgedrag van bedrijven in de vorm van uitstel of afstel. Het geschonden consumentenvertrouwen en eventuele afname van de consumptie, zorgen voor afnemende omzetten en winsten die leiden tot minder investering in bedrijfshuisvesting. De onzekerheid bij de consument over werk en inkomen heeft tot gevolg: minder verhuizingen en huizenkopers. Ten slotte heeft een bezuinigende overheid minder budget voor investeringen en subsidies. In de volgende paragrafen worden de ontwikkelingen door de jaren heen per sector besproken. Op deze manier wordt een beeld geschetst van de invloed van onze samenleving op de productie en omzet in de bouwnijverheid.

2.5 Ontwikkelingen in de woningbouw Kenmerkend voor de woningbouw is dat de voortgang ervan sterk afhankelijk is van een aantal externe factoren. Vooral de (veranderingen in de) subsidieregelingen en het ruimtelijkeordeningsbeleid van de rijksoverheid spelen een belangrijke rol. Maar ook de demografische ontwikkelingen en de inkomensontwikkeling van woonconsumenten hebben direct invloed op de bouwproductie. Het volkshuisvestingsbeleid is sinds het verschijnen van de Nota Volkshuisvesting, in de jaren negentig van de vorige eeuw, gericht op een terugtredende rijksoverheid. Diverse taken en bevoegdheden werden aan de gemeenten overgedragen, waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het bouwprogramma. De afgelopen jaren is alsmaar de woningbehoefte naar boven bijgesteld. Gezien de groeiende behoefte is gezocht naar concentratie van de woningbouw. In 1995 krijgt dan ook een nieuw beleid gestalte. De kern van het beleid volgens de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is een concentratie van wonen, werken en voorzieningen volgens het

06950408_hfdst02.indd 32

compacte-stadprincipe. Het is de bedoeling dat nieuwbouw van zowel woning- als utiliteitsbouw grotendeels op (grote) locaties binnen bestaand stedelijk gebied en aan de rand van stedelijke gebieden wordt gerealiseerd. In landelijke gebieden wordt een restrictief bouwbeleid gevoerd. De woningbouw blijft stevig achter bij de VINEXafspraken voor de periode tot 2005. De grootste achterstanden treden op in de grootstedelijke gebieden. Daarnaast is door de hoge prijzen op de huizenmarkt een koopwoning voor een groot deel van de huurders onbereikbaar geworden. Het gevolg is dat de doorstroming op de woningmarkt laag is; starters voor een huurwoning hebben hierdoor weinig kansen. De te lage doorstroming staat ook transformatie van de woningvoorraad in de weg. Immers, een woning kan pas gesloopt en vervangen als de bewoners een alternatief hebben. De visie van het Rijk op de te lage doorstroming is dat meer bouwen in het midden- en hoge prijssegment tot meer doorstroming leidt. In de afgelopen jaren is de rol van de zogenaamde ‘bouwers voor de markt’ (bouwers en projectontwikkelaars) in de bouw van nieuwbouwwoningen sterker geworden. In de periode 1995 tot en met 2001 zijn vooral de woningbouwcorporaties relatief minder gaan besteden. De gewijzigde rol van woningbouwcorporaties in de woningnieuwbouw hangt samen met een kwantitatieve teruggang van nieuwe huurwoningen, terwijl de bouwers voor de markt (kwalitatief betere) koopwoningen zijn gaan bouwen. In 2001 valt de productiewaarde van woningen terug met 3,5%. Bovendien laat het herstel van de conjunctuur op zich wachten. Ook is de vermogenspositie van gezinnen zwakker geworden, hetgeen een negatief effect heeft op de verkoop van koopwoningen. De totale productiewaarde van de woningbouw (nieuwbouw plus groot onderhoud) daalt rond 2003. Om daarna pas, in de jaren 2004 en later, weer toe te nemen met ruim 5% per jaar. Belangrijk hiervoor is, naast een economische

16-11-2005 15:34:46

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

opleving, dat vraag en aanbod op een hoger niveau komen. Dat betekent dat er enerzijds meer ruimte moet komen en anderzijds de grond en bouwkosten omlaag moeten. Ruimte betekent naast voldoende bouwlocaties, dat ook de wet- en regelgeving vereenvoudigd wordt en daarmee de doorlooptijd voor het realiseren van woningbouwplannen wordt verkort. Gedurende de komende jaren zal de productiewaarde aan groot onderhoud doorgroeien. Oorzaken daarvoor zijn ten eerste de voortdurende groei van de woningvoorraad; hoe meer woningen er zijn, hoe meer uitgaven aan onderhoud. Ten tweede is er de druk op de woningmarkt zelf; verbouwen is een alternatief voor doorstromen.

2.6 Ontwikkelingen in de utiliteitsbouw In de jaren van economische voorspoed hebben veel bedrijven geïnvesteerd in vervangende of nieuwe huisvesting. De utiliteitsbouw ijlde in 2001 na op de economische groei van de voorgaande jaren, de bouwproductie steeg met circa 3% tot twaalf miljard euro, vooral door nieuwbouw. De stuwende kracht achter de stijging is de zeer sterke druk op de kantorenmarkt geweest. Daarnaast hebben in de jaren voor 2001 de industrie en bouwnijverheid en vervoer en telecommunicatie stevig geïnvesteerd in gebouwen en infrastructuur. Bij aantrekking van de conjunctuur zal op middellange termijn (tot 2007) een licht herstel van de productie plaatsvinden met een groei van minder dan een half procent. Deze groei komt vrijwel geheel voor rekening van de budgetsector (overheid), herstel en verbouw. Het grootste deel van de bedrijven heeft in de laatste jaren van de vorige eeuw de benodigde uitbreidingsinvesteringen uitgevoerd, waardoor er momenteel geen groei van de nieuwbouw is. Daarnaast is er erg veel gebouwd voor de markt, dus zonder dat de huurder of koper bekend was. Door de economische neergang heeft dat geleid tot veel leegstand.

06950408_hfdst02.indd 33

33

In de volgende subparagrafen kijken we naar de ontwikkelingen in de marktsector en de budgetsector. De marktsector bestaat uit opdrachtgevers in de zakelijke dienstverlening; de handel en horeca, industrie en bouwnijverheid, vervoer en communicatie en landbouw en visserij. De budgetsector bestaat uit overheid, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. In de budgetsector is de overheid direct of indirect betrokken bij de investeringen in de gebouwen of de infrastructuur. 2.6.1 Zakelijke dienstverlening Voorbeelden van zakelijke dienstverleners zijn consultancy- en ICT-bedrijven. Ondanks de economische neergang steeg de bouwproductie voor de zakelijke dienstverlening in 2001 met 8,4% ten opzichte van 2000 tot 3,5 miljard euro. Hiermee werd het hoogste niveau in productie voor deze sector ooit behaald. Het Kantoren Fonds Nederland (KFN) raamt de totale kantorenvoorraad per 1 mei 2002 op 28,5 miljoen m2, terwijl deze in 1990 ‘slechts’ 12,1 miljoen m² bedroeg.

De groei van de bouwproductie voor de zakelijke dienstverlening, vooral de juridische, fiscale en overige consultancy, werd in de jaren voor 2001 ingegeven door de zeer gunstige economische vooruitzichten. De ontmanteling van de ICTsector, de beursschandalen in binnen- en buitenland en de daarmee gepaard gaande onzekerheid zorgen in de jaren vlak na 2001 voor een daling van de nieuwbouwbehoefte. Daar waar het bouwen op risico eind jaren negentig weer een zekere opleving doormaakte, werd in 2001 de voorverhuureis weer in ere hersteld. De effecten van de economische ommekeer en de verzadigingseffecten zijn in 2002 merkbaar geweest en hebben zich in 2003 doorgezet. De daling in 2002 bedraagt circa 4% en in 2003 het dubbele. Het grote aantal verhuisbewegingen van zakelijke dienstverleners, in de periode rond de millenniumwisseling, heeft voor de meesten van hen waarschijnlijk geleid tot ruim voldoende kantoorruimte. Op het moment dat bedrijven verhuizen, blijken ze namelijk doorgaans 50 tot 100% meer metrage in gebruik te nemen dan strikt noodzakelijk. Daarnaast blijken bedrijven in economisch onzekere tijden investeringen in

16-11-2005 15:34:47

34

huisvesting uit te stellen, of zelfs bedrijfsruimte af te stoten. 2.6.2 Handel en horeca De drie sleutelwoorden die het bouwvolume binnen de sector handel en horeca verklaren zijn: internationalisering, concentratie en schaalvergroting. Concentratietendensen zullen zich naar verwachting verder voortzetten. Dit zal op termijn resulteren in een stabilisatie of vermindering van het aantal vestigingspunten, maar gelijktijdig leiden tot grotere winkelunits. In de komende jaren zet de internationalisering van de retailmarkt, mede door de invoering van de euro, eveneens verder door.

Het consumentenvertrouwen is in 2002 aangetast, mede omdat consumenten het gevoel hadden dat de invoering van de euro tot sterke prijsstijgingen heeft geleid. De fors oplopende werkloosheid en de grote dalingen van de beurskoersen hebben het consumentenvertrouwen eveneens geen goed gedaan. Gegeven deze ontwikkelingen is het des te opvallender dat - in een tijd van economische neergang – de planvoorraad voor winkels zeer sterk is toegenomen. Met een omvang van ruim 2,5 miljoen m² bruto vloeroppervlak (oplevering vanaf 2003) is de voorraad ten opzichte van 2000 met 25% gestegen. Door het vervullen van de uitbreidingsplannen in de periode van hoogconjunctuur wordt in de periode tot en met 2007 een lichte daling van de bouwproductie verwacht van gemiddeld 0,8% per jaar tot € 1,9 miljard in 2007.

in extra productiecapaciteit. In 2003 daalde de bezettingsgraad tot 82,9 procent, het laagste peil sinds 1993. Bij het aantrekken van de wereldhandel zullen de (nieuw)bouwinvesteringen in de industrie en bouwnijverheid weer aantrekken. Echter, de ruimte die nodig is om de productiecapaciteit uit te breiden, de verhuisbewegingen en de aantrekkende vraag vanuit het buitenland kan merendeels worden opgevangen door de huidige productiecapaciteit. Toe- en uittreding van bedrijven en herontwikkeling van incourante bedrijfspanden leiden op de middellange termijn waarschijnlijk tot de nodige nieuwbouw-, herstelen verbouwactiviteiten. Voor de periode tot en met 2007 wordt daarom een stabilisatie van het bouwvolume op circa € 1,3 miljard verwacht.

2.6.3 Industrie en bouwnijverheid Het sterke producentenvertrouwen van de jaren vóór 2001 heeft ertoe geleid dat vele gebruikers hun oude bedrijfsruimten hebben verruild voor een nieuw, modern object, bij voorkeur gelegen op een functioneel en verzorgd ingericht bedrijventerrein.

2.6.4 Vervoer, opslag en communicatie De aanhoudende schaalvergroting van logistieke dienstverleners zorgde in de jaren voor 2002 voor de nodige dynamiek. Daarnaast is de opkomst van de call- en telecommunicatiecenters verantwoordelijk voor de stijgende bouwproductie. De luchtvaartsector heeft naast de lagere groei van de wereldeconomie, ook veel last gehad van de aanslagen op 11 september 2001. Met name het passagiersvervoer is sindsdien sterk teruggelopen. De ’shake out‘ in de telecomsector, heeft geleid tot een negatief sentiment en grote onzekerheid. Als gevolg van de extreem hoge bedragen die voor de UMTSlicenties zijn betaald, komen veel telecombedrijven in de problemen. Waarschijnlijk zijn door deze ontwikkeling veel nieuwbouwplannen in de ijskast gezet. De negatieve ontwikkelingen van het laatste jaar vertroebelen het beeld van een in economisch belang toenemende sector. Vooral de telecomsector heeft gezien de enorme toename in het gebruik van mobiele telefonie een gezond perspectief.

Het niveau van de (nieuw)bouwinvesteringen in de industrie en bouwnijverheid wordt in belangrijke mate bepaald door de verwachtingen over de toekomstige productie. Als de economische groei laag is, is voldoende productiecapaciteit beschikbaar om aan de vraag te voldoen en bestaat daarom minder reden om te investeren

De huidige economische onzekerheden en de teruglopende bestedingen van consumenten doet de bouwproductie in 2002 dalen met 2% tot € 960 miljoen. In 2003 vindt een verdere daling plaats. Voor de daaropvolgende periode tot en met 2007 wordt, ondanks de huidige malaise, een gematigd positief groeiscenario voor

06950408_hfdst02.indd 34

16-11-2005 15:34:47

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

deze sector verwacht, gezien de gunstige onderliggende structurele factoren. De bouwproductie neemt naar verwachting jaarlijks toe met 1,6% tot € 980 miljoen in 2007. 2.6.5 Landbouw en visserij In 2001 daalde de bouwproductie voor de sector landbouw en visserij met 3,7% tot € 790 miljoen. Het jaar 2001 was voor de landbouw een moeilijk jaar als gevolg van de uitbraken van mond- en klauwzeer en de gevolgen van de BSE-crisis. De groei van de sector bleef bijna 5% achter bij de economie als geheel. Daarnaast is ook het ondernemersvertrouwen in de sector verder aangetast. Bovendien verliep de oogst van gewassen in een aantal gebieden niet vlekkeloos door minder gunstige groeiomstandigheden. Zo was er in 2001 veel neerslag in de tweede helft van augustus en in september. Echter, dit werd vrijwel volledig goedgemaakt door een sterke stijging van de afzetprijzen.

In de veehouderij en varkensfokkerij is het aantal varkens en andere dieren door maatregelen zover gedaald, dat de komende jaren nog slechts een gering mestoverschot bestaat. Deze daling werd ingegeven door de sterke afname van het aantal bedrijven, die op haar beurt grotendeels werd bepaald door de opkoopregeling van boerenbedrijven ingesteld door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het aantal agrarische bedrijven bedraagt momenteel circa 100.000. Ten opzichte van 1987 is het aantal boerenbedrijven met circa 30% afgenomen. De sanering van het aantal boerenbedrijven is de afgelopen jaren versterkt door de sterk stijgende grondprijzen. Voor boeren, en vooral oudere boeren zonder opvolger, werd het aantrekkelijk te stoppen. Tegenover deze daling van het aantal bedrijven staat een vergroting van het grondgebruik van het gemiddelde boerenbedrijf. In dezelfde periode steeg de gemiddelde bedrijfsomvang met iets meer dan 5 hectare. Het is duidelijk dat deze sector de laatste jaren steeds meer onder druk staat, als gevolg van het beleid van de Europese Unie om het aantal concurrentiebeperkende maatregelen te verminderen, en de subsidies en inkomenssteun uit te faseren. Het is daarbij de vraag in hoeverre de

06950408_hfdst02.indd 35

35

Nederlandse landbouw is opgewassen tegen de concurrentie van de nieuwe toetreders tot de Europese Unie en de toenemende concurrentie van buiten de Europese Unie, als gevolg van de liberalisering. Verwacht wordt dat de bouwproductie voor de landbouwsector zal dalen naar € 560 miljoen in 2007 (van € 790 miljoen in 2001). 2.6.6 Overheid De vraag naar gebouwen in de utiliteitsbouw voor de publieke sector hangt sterk samen met het overheidsbudget. Voor vrijwel elk gebouw in deze sector geldt dat de bouw en/of de exploitatie direct of indirect afhankelijk is van één van de overheden via onder andere leningen, subsidiëring of directe investering in een gebouw.

Het merendeel van de bouwactiviteiten voor de rijksoverheid kwam de afgelopen jaren voor rekening van de capaciteitsuitbreiding binnen het gevangeniswezen, gerechtsgebouwen en de nieuwbouw van de ministeries en (semi) overheidsdiensten zoals de Centra voor Werk en Inkomen (CWI’s). De begroting van de Rijksgebouwendienst laat voor de periode 2003-2007 een verwachte jaarlijkse investering van € 350 miljoen per jaar zien, waarvan circa eenderde voor renovatieprojecten en tweederde voor nieuwbouwprojecten. Dit leidt tot en met 2007 tot een redelijk stabiele bouwproductie van circa € 300 miljoen. De bouwinvesteringen van de lagere overheden zijn circa driemaal zo groot als de investeringen van de rijksoverheid. Binnen de lagere overheden zijn de gemeenten de belangrijkste opdrachtgevers voor de uitvoering van bouwprojecten. Voor de periode tot en met 2007 wordt een jaarlijkse trendmatige groei geraamd van circa 2% tot € 1,7 miljard. 2.6.7 Onderwijs Eén van de speerpunten van het overheidsbeleid is meer autonomie voor de instellingen. Middelbare scholen worden zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van hun schoolgebouw. Dat geldt ook voor de buitenkant van het gebouw, dat nu nog door de gemeente moet wordt

16-11-2005 15:34:47

36

onderhouden. Basisscholen krijgen vanaf 2005 eveneens meer zeggenschap over de besteding van hun budget. Ze krijgen de beschikking over één totaalbedrag waarvan ze zelf moeten bepalen of het voor personeel dan wel materieel wordt gebruikt. De omvang van de leerlingenpopulatie in het onderwijssysteem bepaalt voor een belangrijk deel de benodigde investeringen in nieuwbouw-, herstel- en verbouwactiviteiten. Het aantal leerlingen in het onderwijssysteem in de door ons beschouwde periode stijgt met circa 1% per jaar tot 3,6 miljoen onderwijsvolgenden in 2007/2008. Deze stijging wordt deels veroorzaakt door verlaging van de leerplichtige leeftijd van 5 naar 4 jaar. De decentralisering van het huisvestingsbudget en de toename van het leerlingenaantal leidt naar verwachting tot een jaarlijkse stijging van de bouwproductie in het onderwijs van circa 1,9% tot € 280 miljoen in 2007. 2.6.8 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening De gezondheidszorg vormt samen met het onderwijs en het veiligheidsthema de speerpunten van het overheidsbeleid. De discussie over het terugdringen van wachtlijsten en de vergrijzing zijn momenteel zeer actueel. De wachtlijstproblematiek wordt via twee sporen aangepakt. Het eerste spoor behelst de door het kabinet beoogde verdergaande ‘extramuralisering’ van de zorg. Hierdoor wordt de opnameduur naar verwachting verkort, waardoor de wachtlijsten krimpen. Het tweede spoor is de uitbreiding van de capaciteit van de intramurale voorzieningen. Net als in het onderwijs staat de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf voorop. Afgezien van het decentraliseren van de ziekenhuisbudgetten wordt het voor instellingen tevens makkelijker (nieuwbouw)-projecten te starten. Dit komt doordat de centrale meldingsplicht voor instandhoudingsinvesteringen en nieuwbouwinvesteringen wordt afgeschaft.

Voor de komende jaren voorziet het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen een uitbreiding met ruim 2.500 bedden en 200 plaatsen voor dagbehandeling in de verpleeghuiszorg. Ook in de gehandicaptenzorg worden de komende

06950408_hfdst02.indd 36

jaren ruim 700 plaatsen bijgebouwd. Ingegeven door de vergrijzing wordt een grotere vraag in het verpleeghuis- en verzorgingshuissegment verwacht. In de periode tot en met 2007 wordt dan ook een groei verwacht van de bouwproductie van circa 2,8% per jaar tot € 1,3 miljard in 2007.

2.7 Ontwikkelingen in grond-, weg- en waterbouw Investeringen in de grond-, water- en wegenbouw (GWW) zijn minder afhankelijk van de economie dan investeringen in de woningbouw of de utiliteitsbouw. Voor het grootste deel worden deze investeringen namelijk bepaald via het budgetmechanisme en hebben ze vaak een beleidsmatig karakter voor de middellange termijn. Investeringen in GWW komen veelal pas fysiek tot stand na een lang planningsproces en zodoende is sprake van aanzienlijke vertraging in de relatie tussen economische ontwikkeling en investeringen in de GWW. Investeringen in de GWW zijn grotendeels een publieke aangelegenheid. Van iedere bestede euro is vijfenzeventig cent afkomstig uit publieke middelen. Hoewel bedrijven een kwart van de middelen inbrengen zie figuur 2.9, is ook in dit deel de overheid indirect betrokken, omdat het bijvoorbeeld kan gaan om investeringen van de spoorwegen of nutsbedrijven. rijk 15% lagere publieke lichamen 60%

bedrijven 25%

Figuur 2.9 Investeringen naar opdrachtgever in 2001 Bron: VROM

Wordt gekeken naar de verdeling van de investering in de GWW naar functie, figuur 2.10, dan valt de overheersende positie van verkeer en vervoer op. Ruim de helft wordt besteed aan mobiliteit. Openbaar nut (inclusief waterzuivering) en landinrichting (inclusief riolering, groenvoorziening en bodemsanering) nemen elk 12% voor hun rekening. Aan bestemmingsplannen en

16-11-2005 15:34:47

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

overige 20% landinrichting 12%

openbaar nut 12%

verkeer en vervoer 56%

Figuur 2.10 Investeringen in de GWW in 2001 Bron: VROM

overige posten wordt een vijfde van het totale investeringsbudget GWW uitgegeven. Omdat investeringen in GWW voornamelijk via het budgetmechanisme tot stand komen, kan een indicatie van de toekomstige investeringsgroei in deze sector verkregen worden via de begrotingen. Voor sommige investeringen in GWW zijn echter geen goede indicatoren beschikbaar. Ook voor plannen in de begroting geldt dat vertragingen door politieke keuzes en procedures kunnen optreden. De implementatie van de Noord-Zuidlijn in de regio Amsterdam is daar een voorbeeld van.

37

Uitbreiding van de woningvoorraad staat gelijk aan nieuwbouw. Wijziging van de voorraad, bijvoorbeeld door woningsplitsing, is niet-nieuwbouw. Volgens deze indeling van het CBS is 65% van de netto bouwproductie (exclusief interne leveringen en saldo exportdiensten) nieuwbouw. Van de rest is 31% niet-nieuwbouw, en 4% is klein onderhoud. Dat is een relatief groot deel van de gehele woningbouwproductie. In totaal bedroegen de bestedingen aan nieuwbouw en niet-nieuwbouw in 2001 € 25,7 miljard. De uitgaven aan klein onderhoud bedroegen in 2001 ongeveer € 11,9 miljard. Hier droegen de verschillende sectoren elk bijna evenveel aan bij, figuur 2.11. overig 1,5 mld GWW 3,3 mld

woningbouw 3,9 mld

utiliteitsbouw 3,2 mld

Figuur 2.11 Klein onderhoud naar sector in 2001

In de jaren rond de millenniumwisseling zijn de investeringen in GWW fors gegroeid. In 2002 was er sprake van een stabilisering en de jaren daarna van een daling van de investeringen. Het aflopen van uitgaven aan megaprojecten als de HSL en de Betuweroute is één van de oorzaken. Ook nemen dan in de projecties de zogenaamde Gebundelde Doeluitkeringen af; dat zijn bijdragen van het Rijk aan lagere overheden voor kleinschalige projecten. Na 2005 wordt een groei van de investeringen in GWW verwacht; het gaat dan vooral om uitgaven aan Rijkswegen en de lokale en regionale infrastructuur.

Bron: VROM

2.9 Het buitenland

2.8 Ontwikkelingen in onderhoud

De bouwmarkt in Nederland is in de vorige paragrafen beschreven met al zijn tekortkomingen en karakteristieken. Een belangrijk verschil tussen de bouwmarkt en de markt voor industriele goederen is dat de bouwmarkt geen standaardontwerpen kent en op voorraad kan produceren. De aanduiding ‘bouwmarkt’ is dan ook eigenlijk een verkeerde aanduiding. Er is geen markt. De bedrijven aan de aanbodzijde beschikken over bouwcapaciteit, voor steeds weer op locatie geproduceerde unieke projecten.

Bij de investeringen in onderhoud wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-nieuwbouw en klein onderhoud. Niet-nieuwbouw betreft bestedingen aan bouwproducten met een levensduur verlengend karakter die niet als nieuwbouw worden gekenmerkt. Klein onderhoud valt ook onder bestedingen aan bouwproducten, maar heeft geen levensduurverlengend karakter; het is een consumptieve uitgave.

In het bouwproductieproces is een groot aantal partijen actief die in steeds wisselende samenwerking deze unieke projecten realiseren. De concurrentie van de bedrijven onderling vindt louter plaats op initiële kosten. Verder valt op dat de rijksoverheid zich steeds meer zal terugtrekken. Dit heeft weer tot gevolg dat de bouw nog conjuctuurgevoeliger wordt dan ze al was.

06950408_hfdst02.indd 37

16-11-2005 15:34:48

38

Een belangrijke vraag is dan: maar doen wij het dan zoveel slechter in vergelijking met de ons omringende landen? In zijn algemeenheid kan hier ‘nee’ op worden geantwoord. De Nederlandse bouwnijverheid doet het niet slechter dan die in de ons omringende landen. Sterker nog: op veel onderdelen komt onze bedrijfstak beter uit de bus. In de volgende paragrafen wordt allereerst de positie van de Nederlandse bouw neergezet in verhouding tot de ons omringende landen en vervolgens kort ingegaan op de diverse andere landen om specifieke kenmerken te kunnen achterhalen.

Bijna de helft van de bouwproductie is woningbouw, 30% betreft utiliteitsbouw en de resterende 20% de GWW (bron Euroconstruct). Toch blijft in Europa de groei in de woningbouw achter bij de ontwikkelingen in de GWW en de utiliteitsbouw. Positieve invloeden voor de woningbouw, zoals stijgende gezinsinkomens en een lage rentestand, worden tenietgedaan door een toenemende leegstand in sommige regio’s, minder overheidssteun en een stagnerende demografische ontwikkeling. Het aantal huishoudens in Europa neemt nog maar mondjesmaat toe. Vooral de voor de woningvraag belangrijke leeftijdsgroep van 25 tot 35 jaar neemt in veel landen relatief in belang af.

Bevolking (in mln)

Bouwproductie per bewoner

10,0%

82,0

252,44

14,6%

7,5%

60,0

200,00

17,9%

10,1%

59,0

249,15

128,0

15,6%

10,5%

58,0

220,69

650

75,0

9,1%

11,5%

40,0

187,50

429

46,0

5,6%

10,7%

16,0

287,50

Zweden

235

18,0

2,2%

7,7%

8,9

202,25

Polen

197

21,0

2,6%

10,7%

3,9

538,46

Finland

135

19,0

2,3%

14,1%

5,2

365,38

Bouwproductie (mld euro)

25,1%

BBP (mld euro)

Percentage van het nationale BBP

Ongeveer tweederde van de Europese utiliteitsbouw in 2000 betreft nieuwbouw. Net als in Percentage totale Europese productie

2.9.1 Omzet Europese Unie In de Europese Unie bedroeg de totale bouwproductie in 2001 € 822 miljard. Daarmee is de bouwnijverheid Europees gezien ook een belangrijke sector, namelijk 10% van het BBP. Europees gezien neemt het belang wel af, sinds 1993 blijft de bouwproductie achter bij de groei van het nationaal product van de landen van de Europese

Unie. Bijna 25% van de Europese bouwproductie wordt gerealiseerd in Duitsland. Nederland realiseert ongeveer 6% van de Europese bouwproductie, figuur 2.12.

Duitsland

2.063

207,0

Verenigd Koninkrijk

1.591

120,0

Frankrijk

1.460

147,0

Italië

1.217

Spanje Nederland

Portugal

122

27,0

3,3%

22,1%

10,0

270,00

Tsjechië

63

8,5

1,0%

13,5%

10,0

82,52

Hongarije

58

4,5

0,5%

7,8%

10,0

45,00

Slowakije

23

1,4

0,2%

6,1%

5,4

25,93

8.243

822

100,0%

100,0%

369

223,05

Totaal

Figuur 2.12 Bruto binnenlands product (BBP), bouwproductie en bevolking in de landen van de Europese Unie in 2001 Bron: Euroconstruct

06950408_hfdst02.indd 38

16-11-2005 15:34:48

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

Nederland is de Europese utiliteitsbouwproductie door de gunstige economie in de jaren rond de millenniumwisseling sterk gegroeid. Vooral in Frankrijk is de bouwmarkt voor utiliteitsgebouwen zeer dynamisch geweest. Zo is in de periode 1997−2000 de productie van nieuwe gebouwen met ruim 35% toegenomen. Duitsland vormt daar een uitzondering op met een gemiddelde groei van slechts 2%. In de periode 1997−2000

bleven hier de investeringen in de utiliteitsbouw flink achter met de rest van de Europese Unie, als gevolg van de slechte conjunctuur in dit land. Ongeveer 60% van de Europese bouwproductie in de GWW betreft de bouw van wegen en spoorlijnen. Nutsvoorzieningen en rioleringen nemen ongeveer tweederde van de productie voor hun rekening.

Rangorde Rangorde Bouwbedrijf wereldwijd Europees

Totale omzet

11111

11111 VINCI, Rueil-Malmaison, France

15,378.0

21111

21111 Skanska AB, Stockholm, Sweden

14,342.0

31111

31111 Bouygues, Guyancourt, France

12,830.0

51111

41111 Hochtief, Essen, Germany

11,682.0

171111

51111 AMEC plc, London, U.K.

5,241.9

191111

61111 Bovis Lend Lease, London, U.K.

4,785.0

211111

71111 FCC SA, Madrid, Spain

4,632.9

221111

81111 Grupo Dragados, Madrid, Spain

4,582.1

251111

91111 Grupo Ferrovial, Madrid, Spain

4,240.0

261111

101111 Balfour Beatty plc, London, U.K.

4,050.0

281111

111111 Bilfinger Berger AG, Mannheim, Germany

3,785.1

351111

121111 STRABAG AG, Cologne, Germany

2,974.0

401111

131111 TECHNIP-COFLEXIP, Paris, France

2,467.0

441111

141111 IMPREGILO SpA, Milan, Italy

2,283.0

451111

151111 NECSO Entrecanales Cubiertas SA, Madrid, Spain

2,282.0

491111

161111 Ballast Nedam NV, Nieuwegein, The Netherlands

2,087.2

551111

171111 Obrascon Huarte Lain SA, Madrid, Spain

1,859.8

591111

181111 ACS-Actividades de Construccion y Servicios SA, Madrid, Spain

1,678.9

681111

191111 Zublin, Stuttgart, Germany

1,460.0

1201111

281111 BESIX, Brussels, Belgium

748.4

1531111

301111 HBG Constructors Inc., Longmont, Colo., U.S.A.

442.0

1901111

321111 Heerema Fabrication Grp. BV, Zwyndrecht, The Netherlands

334.0

De rangorde van bouwbedrijven naar bouwomzet in 2001 in miljoenen Amerikaanse dollars. De weergegeven totale omzetcijfers zijn een optelsom van totale aanneemcontracten, aandelen in joint-ventures, subcontracten, het bouwomzetdeel van ‘Design and Build’-opdrachten en onderaannemingscontracten Figuur 2.13 Top van wereldwijd opererende bouwbedrijven

06950408_hfdst02.indd 39

39

waarbij het risico hetzelfde is als een hoofdaannemerscontract. De cijfers bevatten ook de waarde van alle geïnstalleerde bouwapparatuur waarover het betreffende bedrijf de verantwoordelijkheid heeft binnen de specificaties van het bouwcontract.

Bron: Engineering news-record

16-11-2005 15:34:49

40

Van de Nederlandse bouwonderneming is Ballast Nedam de enige bouwer die internationaal een speler van betekenis is, figuur 2.13. Deze zevende bouwer van Nederland qua omvang (zie figuur 2.6) staat wereldwijd op de 49ste plaats en in Europa op de 16e plaats. De omzet van de grote Nederlandse bouwondernemers is groot genoeg om te horen tot de top 50 van de global contractors, maar de omzet van deze bouwers betreft hoofdzakelijk nationale omzet. Het beeld van (BAM)HBG is wat diffuus door de vele deelnemingen in buitenlandse bedrijven. HBG VS komt bijvoorbeeld wel voor op de lijst van 250 global contractors. Op de lijst van global design firms zien we Nederland rijkelijk vertegenwoordigd. Maar liefst 5 ingenieursbureau komen op de lijst van de 150 grootste global design firms voor en Europees gezien behoren ze tot de top 20. Fugro uit Leidschendam staat op de 14e plaats internationaal en op de 2e plaats in Europa en ARCADIS te Arnhem op de 22e plaats internationaal en op 4e plaats in Europa. De rest zijn DHV te Amersfoort, Tebodin te Den Haag (onderdeel HBG) en Royal Haskoning, figuur 2.14. Rangorde wereldwijd

Rangorde Europees

2.9.2 Omringende landen Afgerond wordt met de opmerkelijke karakteristieken van de diverse landen.

België De Belgische aannemers kennen een geringe specialisatiegraad en hebben weinig concurrentiekracht op de Europese markt. Kenmerkend voor de Belgische bouwnijverheid is dat in België niet wordt gewerkt met een opzichter. De architect controleert het zichtbare gedeelte van het werk en de aannemer controleert het overige zelf. Hier stopt de verantwoordelijkheid van de aannemer niet. Hij heeft, evenals de architect en de constructeur, een garantieplicht van 40 jaar. Uiteraard kunnen de aannemers zich hier tegen verzekeren. Dit heeft weer tot gevolg dat de verzekeraars inspecties op het werk uitvoeren. Duitsland In Duitsland worden zeer vele en ook strenge eisen gesteld aan materialen en gebouwen. Bij onze Oosterburen is veel discussie over de lagere bouwkosten in Nederland. Deze zijn een gevolg van de lagere eisen die wij stellen aan vooral de brandwerendheid en de geluidsisolatie.

Bedrijf

Totale omzet

111111

11111 AMEC plc, London, U.K.

996.3

141111

21111 Fugro N.V., Leidschendam, The Netherlands

806.0

171111

31111 TECHNIP-COFLEXIP, Paris, France

724.0

221111

41111 ARCADIS NV, Arnhem, The Netherlands

639.0

231111

51111 Bovis Lend Lease, London, U.K.

578.0

241111

61111 ARUP, London, U.K.

531.3

251111

71111 Mott MacDonald, Croydon, U.K.

516.1

271111

81111 EGIS, Guyancourt Cedex, France

488.3

311111

91111 Grupo Ferrovial, Madrid, Spain

425.0

351111

101111 Jaakko Poyry Group, Vantaa, Finland

387.0

511111

121111 DHV Group, Amersfoort, The Netherlands

298.0

1031111

201111 Tebodin, The Hague, The Netherlands

140.5

1061111

221111 Royal Haskoning, Nijmegen, The Netherlands

128.7

Bedragen in miljoenen Amerikaanse dollars naar omzet in 2001. De rangorde van de bedrijven is bepaald door Figuur 2.14 Ingenieursbureaus

06950408_hfdst02.indd 40

de totale omzet van ontwerp/engineeringopdrachten in het thuisland van het bedrijf en internationaal. Bron: Engineering newsrecord

16-11-2005 15:34:49

2 STRUCTUUR VAN DE BOUWNIJVERHEID

Voorlopig is gesteld dat de goedkopere wijze van de Nederlandse woningbouw niet wordt overgenomen. Opvallend zijn verder de langere bouwtijden in vergelijking tot Nederland. Dit komt vooral omdat in Duitsland de aannemers die bij een werk betrokken zijn het werk na elkaar opleveren.

2.9.3 Sterke en zwakke kanten van de Nederlandse bouwnijverheid Om te kijken wat wij kunnen leren van de ons omringende landen is het verstandig eerst te kijken naar de sterke en zwakke kanten van onze bouwnijverheid. Op basis daarvan kan gekeken worden wat de leereffecten kunnen zijn.

Frankrijk Opvallend in Frankrijk is dat bouwbedrijven proberen op te treden als een totaalaanbieder: niet alleen bouwen, maar ook nemen van initiatief, ontwikkelen van projecten, verkrijgen van gronden en gelden, ontwerpen, uitvoeren en zorgdragen voor het onderhoud. Speciale aandacht wordt hierbij geschonken aan de informatiesystemen om het totale proces inzichtelijk te maken. Verder is kenmerkend in de Franse bouwwereld dat de opdrachtgever met alle aannemers afzonderlijk contracten afsluit waarbij één aannemer de coördinatie krijgt toebedeeld.

Sterke punten De sterke kanten van onze bouwnijverheid liggen op het gebied van goed gebouwmanagement en een reputatie op het gebied van een aantal product-marktcombinaties. Onder gebouwmanagement wordt de totale projectorganisatie verstaan; de beheersing van de totale planning en een goede beheersing van de kosten. Kortom: een efficiënt uitvoeringsproces, korte doorlooptijden en lage bouwkosten. Het is niets voor niets dat onze Nederlandse ingenieursbureaus horen bij de Europese top 20 en internationaal ook hoog scoren, figuur 2.14. Ook onderscheiden onze bouwers zich op het gebied van specifieke producten zoals, baggeren, waterbouw, betonbouw, seriematige woningbouw en complexe, stedelijke vernieuwingsprojecten.

Groot-Brittannië De werkloosheid in de Engelse bouw is enorm, wat natuurlijk ook verband houdt met de geringe omzet in dit land. Kenmerkend in GrootBrittannië is de zogenaamde ‘Quantity surveyor’. Deze onafhankelijke deskundige bepaalt namens de opdrachtgever de hoeveelheden van alle materialen van het project. Op basis van deze ‘bill of quantity’ kunnen de aannemers hun offerte calculeren en hoeven dus niet zelf de hoeveelheden te bepalen. In Groot-Brittannië kennen ze net als in ons land een hoofd- en onderaannemersstructuur waarbij echter de opdrachtgever zelf de onderaannemers kan selecteren. Zweden In Zweden is de informatietechnologie gebruikt om te komen tot integratie van het bouwproces en om de informatie te beheersen gedurende het gehele bouwproces. De Zweden zijn ver met hun classificatiesystemen. Denk hierbij aan het SfB-systeem waarvan ook onze elementencodering is afgeleid. Opvallend is verder dat de Zweedse bouwbedrijven geen vorstverlet kennen. De uitvoeringsomstandigheden zijn namelijk aangepast zodat kan worden doorgewerkt met prefab onderdelen.

06950408_hfdst02.indd 41

41

Zwakke punten De zwakke punten van de Nederlandse bouw liggen vooral op het gebied van de schaalgrootte en de verticale integratie. De geringe schaalgrootte van de Nederlandse bouwbedrijven blijkt ook uit de top twintig van de Europese bouwbedrijven. Dit hoeft echter niet een echt zwaarwegend argument te zijn. Veel belangrijker is het zwakke innovatieve vermogen van de Nederlandse bouw. De Nederlandse bouw moet klantgerichter gaan opereren, meer in integrale oplossingen gaan denken en meer geld besteden aan Research & Development (onderzoek en ontwikkeling). Zoals al eerder aangegeven is de samenwerking binnen de bedrijfskolom slecht ontwikkeld. Van een gezamenlijke aanpak over alle disciplines heen is zelden sprake. En juist het integreren van de disciplines financieren, ontwerpen, toeleveren, bouwen en installeren speelt in op de behoefte van de opdrachtgever en gebruiker en geeft internationale concurrentiekracht.

16-11-2005 15:34:49

42

2.9.4 Toekomst van de Nederlandse bouwnijverheid De ontwikkelingen in de ons omringende landen maken duidelijk dat ook de Nederlandse bouwnijverheid moet veranderen, ook al om de Europese competitie aan te kunnen. Belangrijke ontwikkelingen zijn voornamelijk in Frankrijk en Zweden waar te nemen: het optreden als totaalaanbieder in combinatie met een uitgekiende informatietechnologie. Ook de Nederlandse bouw moet de huidige bouworganisatievormen verlaten en kiezen voor een geïntegreerde aanpak, met samenwerking over alle disciplines heen. Zo zal innovatie door middel van uitgebreide R&D-projecten uiteindelijk in de traditioneel ingestelde bouw zijn intrede doen. Het is een uitdaging voor de huidige bouwnijverheid om uit te groeien tot een professionele bedrijfstak die direct kan inspelen op de ontwikkelingen in Nederland, maar ook kan concurreren in Europa.

06950408_hfdst02.indd 42

16-11-2005 15:34:50

Bouwproces

3

ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

Via een duidelijke fasering is het mogelijk grip te krijgen op alle activiteiten in het bouwproces. De zes fasen die normaal worden gehanteerd in de Nederlandse bouwnijverheid bestrijken het totale proces; van initiatief, via bouwen en beheer tot en met de sloop van de gebouwen. Een compleet en op het eerste gezicht geolied proces dat de partijen de mogelijkheid biedt het proces bij te sturen. Aan het einde van dit hoofdstuk zal worden toegelicht in hoeverre de traditionele scheiding tussen ontwerp en uitvoering niet alleen consequenties heeft voor de efficiency van het proces maar ook voor de kostprijs van het product. Het streven moet zijn om optimaal samen te werken en maximaal gebruik te maken van elkaars kennis, om zo tot een goed eindresultaat van het bouwproces te komen.

06950408_hfdst03.indd 43

16-11-2005 15:37:30

44

Inleiding

3.1 Fasen in het bouwproces

In de vorige twee hoofdstukken hebben wij kunnen lezen dat het bouwproces bestaat uit de vijf elementaire functies: initiatief, grond, geld, ontwerpen en uitvoeren. Een verdere fasering van het bouwproces is vervolgens noodzakelijk voor het beheersbaar maken van dit proces. Het bouwproces wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NEN) als volgt gedefinieerd:

Het doel van het bouwproces is het realiseren van een bouwwerk: een complex en meestal eenmalig product. De kans op mislukking is echter groot als een opdrachtgever of gebruiker aan het begin slechts eenmalig zijn eisen kenbaar kan maken en pas naderhand wordt geconfronteerd met een kant-en-klaar gebouw. Dit is één van de redenen waarom, volgens de Stichting Bouwresearch, het bouwproces (dus ook het beslissingsproces) gefaseerd wordt doorlopen.

‘Het bouwproces is een aaneenschakeling van opeenvolgende activiteiten of deelprocessen, die resulteren in te hanteren uitgangspunten en middelen om resultaten te bereiken, met als einddoelen een bouwwerk gereed te hebben en dit bouwwerk te beheren en te gebruiken, waarna de activiteiten of deelprocessen met het slopen van het bouwwerk eindigen. Bij het bouwproces is inbegrepen het bereiken van niet aan het projecten gebonden resultaten, zoals op de markt aangeboden bouwproducten die als middelen worden gebruikt voor het realiseren van bouwwerken.’ Het NEN definieert het bouwproces dus zeer breed: van initiatief tot sloop, van zand en water tot gebouw. In dit hoofdstuk wordt het faseren van het bouwproces verder uitgewerkt volgens de NEN 2574, ‘De fasen in het bouwproces’. Allereerst wordt beschreven hoe de fasering van het bouwproces thans is opgebouwd. Aan het slot van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de knelpunten in het proces en op besparingen die kunnen worden gerealiseerd door verbeteringen en integratie van het proces.

Fasering maakt het bouwproces beheersbaar: het biedt de mogelijkheid om het proces op te delen in een aantal duidelijk te onderscheiden ontwikkelingsstadia. Op die manier kan de opdrachtgever of gebruiker zich een aantal malen een oordeel vormen over afgeronde tussenresultaten, figuur 3.1, op een moment dat bijsturing nog mogelijk is. Fasering biedt bovendien de mogelijkheid om bouwprocessen goed te organiseren en bijvoorbeeld de financiële consequenties te overzien, figuur 3.2. Met name in het begin van het bouwproces zijn de investeringskosten maximaal te beïnvloeden. Uit figuur 3.1 blijkt dat met de keuze van het ontwerp 85% van de investeringskosten en 55% van de uiteindelijke exploitatiekosten van het gebouw zijn vastgelegd. In die beginfasen moeten wij daarom zorgdragen voor een goede kostenbeheersingssystematiek. Het bouwproces kan op verschillende manieren worden doorlopen. Deze verschillen ontstaan

Mate van beïnvloeding in %

100 90 80 70 Exploitatiekosten

60 50 40 30 Investeringskosten

20 10 0

Initiatief

PvE

Ontwerp Voorbereiding Realisatie Fasen bouwproces

Gebruik

Figuur 3.1 Naarmate het bouwproces vordert, neemt de mate van beïnvloeding sterk af Bron: De manager als bouwheer, P.P. Kohnstamm / L.H. Regterschot

06950408_hfdst03.indd 44

16-11-2005 15:37:30

3 BOUWPROCES

Alternatieve projecten vallen af

Alternatieve gebruiks- en onderhoudsmogelijkheden vallen af

Alternatieve ontwerpoplossingen vallen af

Initiatief

Definitie

Ontwerp

Voorbereiding

45

Realisatie

Nazorg

Alternatieve realisatiemogelijkheden vallen af Alternatieve eisen vallen af

Figuur 3.2 Mogelijkheid om investeringen en exploitatiekosten te beïnvloeden

onder meer door de diverse manieren waarop een opdrachtgever de bouwbranche tegemoet kan treden. Hij kan contact zoeken met een projectontwikkelaar, met een architect, met een adviseur of met een bouwbedrijf. Elk bouwproces kent echter een aantal activiteiten of deelprocessen die ongeacht de vorm van het proces moeten worden doorlopen. De meest algemene indeling van het bouwproces is die van het NEN. Het onderscheidt zes hoofdfasen die verder onderverdeeld worden naar fasen, figuur 3.3.

Bron: Twijnstra Gudde nv, 1987

3.1.1 Programmafase De eerste hoofdfase is de programmafase. Deze programmering start bij het eerste onderzoek naar de ruimtebehoefte. De programmafase eindigt op het moment dat er een functioneel, technisch, financieel, ruimtelijk en organisatorisch kader is bepaald waarbinnen de bouwactiviteiten dienen plaats te vinden. De programmafase is opgedeeld in drie fasen: initiatief, haalbaarheid en projectdefinitie.

1 Initiatief Het initiatief bestaat uit het analyseren van het huisvestingsprobleem c.q. de huisvestingsbehoefte.

Programma 1 Initiatief

2 Haalbaarheid Is nieuwbouw een optie, dan wordt er een haalbaarheidsstudie verricht. In deze studie worden alternatieve oplossingen voor het huisvestingsprobleem onderzocht op haalbaarheid. Hierna wordt uiteindelijk een keuze gemaakt voor het

2 Haalbaarheidsstudie 3 Projectdefinitie

Ontwerp 4 Structuurontwerp 5 Voorlopig ontwerp 6 Definitief ontwerp

Uitwerking 7 Bestek 8 Prijsvorming

Realisering 9 Werkvoorbereiding 10 Uitvoering 11 Oplevering

Beheer Beheer

Sloop

Figuur 3.3 Fasering van het bouwproces

06950408_hfdst03.indd 45

Sloop

16-11-2005 15:37:31

46

doorgaan van de nieuwbouw en zo ja, op welke locatie. 3 Projectdefinitie De eisen en wensen voor de nieuwe huisvesting en de voorwaarden die gesteld worden aan het bouwproces worden vertaald in een Programma van Eisen. 3.1.2 Ontwerpfase De tweede hoofdfase is de ontwerpfase. Tijdens het ontwerpen worden, in toenemende mate van gedetailleerdheid, een ruimtelijk en functioneel ontwerp en financiële, technische en organisatorische plannen gemaakt. De ontwerpfase is onderverdeeld in het structuurontwerp, voorlopig ontwerp en definitieve ontwerp.

4 Structuurontwerp In het structuurontwerp wordt het concept van het gebouw vastgelegd. Dit betekent dat de interne en externe structuur van het object, evenals de vorm en de omvang van de bouwmassa in de samenhang met de stedenbouwkundige inpassing worden vastgelegd. Ten slotte wordt in deze fase een investeringsraming gemaakt. 5 Voorlopig ontwerp In het voorlopig ontwerp wordt het gebouw ruimtelijk en functioneel vastgelegd. Dit houdt in dat situering, hoofdindeling, structurele opzet, constructieve opzet en architectonische verschijningsvorm worden ontwikkeld. Tijdens deze fase behoren zowel de investeringskosten als de exploitatiekosten en -opbrengsten te worden bepaald. 6 Definitief ontwerp In het definitieve ontwerp wordt het materiaalgebruik van het gebouw vastgelegd. Van het object worden vastgelegd: de structuur, de vorm, plaats en afmetingen van constructies en de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties. Daarnaast worden plaats en afmetingen van bouwdelen en het materiaalgebruik van de beeldbepalende bouwdelen vastgesteld. Op basis van het definitieve ontwerp worden de investeringsraming en de exploitatieopzet bijgesteld.

06950408_hfdst03.indd 46

3.1.3 Uitwerkingsfase Na de ontwerpfase volgt de uitwerkingsfase. Hierin wordt het definitieve ontwerp dusdanig uitgewerkt dat goedkeuring kan worden verkregen van de officiële instanties, zoals welstandscommissie, bouw- en woningtoezicht en brandweer. De uitwerkingsfase is verdeeld in bestek en prijsvorming.

7 Bestek Tijdens het maken van het bestek worden de ruimtedelen en bouwdelen, materiaalgebruik, afwerking en detaillering op een zodanige wijze gespecificeerd dat definitieve prijsvorming mogelijk is. 8 Prijsvorming De tweede fase van de uitwerking is de prijsvorming. Die moet leiden tot bindende afspraken over de uitvoeringsvoorwaarden: de ‘aanneemsom’, de aanvangs- en opleveringsdatum en de diverse administratieve en technische bepalingen. Na afronding van de fase bestek kan op basis van de bestektekeningen en het bestek de prijsvorming plaatsvinden. Al naar gelang de gekozen vorm van aanbesteding kunnen verschillende aannemers een inschrijvingsbegroting aan de hand van de aanbestedingsstukken van de bouwdirectie maken. Uit de aanbesteding rolt één aannemer die wordt gecontracteerd om het project te bouwen. Het werk aanbesteden op basis van bestek en tekeningen is één van de mogelijke contracteringsvormen. De aannemer, maar ook de uitvoerende partijen, worden tegenwoordig al veel eerder gecontracteerd. In een dergelijk geval verplaatst een deel van deze fase, namelijk het opstellen van de contractstukken, de concurrentiestelling, prijsonderhandelingen en contractering naar een vroeger moment in het bouwproces. 3.1.4 Realisatiefase Na de prijsvorming zijn de uitvoerende partijen bekend, dus het realiseren van het project kan beginnen. De realisatiefase begint met de voorbereiding op de uitvoering door de aannemer.

16-11-2005 15:37:31

3 BOUWPROCES

De directie tijdens de voorbereiding, uitvoering en oplevering kan door de opdrachtgever of door een aangewezen bedrijf worden uitgevoerd. De realisering eindigt met de oplevering. De realisatiefase is onderverdeeld in voorbereiden productie, uitvoering en oplevering. 9 Voorbereiden productie De eerste deelfase van de realisatiefase is dus het voorbereiden van de productie. Dit houdt in: het technisch uitwerken van het plan in de vorm van productie- en uitvoeringstekeningen. Dit betreft de prefab betonelementen, kozijnen, staalconstructie, gevelbekleding, enzovoort. Daarnaast worden de uitvoeringsystematiek en het logistieke proces uitgewerkt in een werkbegroting, uitvoeringsplanning en verschillende detailplanningen. Tevens worden de benodigde bouwmaterialen ingekocht en de onderaannemers gecontracteerd. 10 Uitvoering Het terrein wordt bouwrijp gemaakt, de ‘bouwput’ wordt uitgezet en in vele gevallen in Nederland wordt ‘de eerste paal geslagen’. De bouw kan beginnen: onderbouw (fundering), ruwbouw (het casco van het gebouw) en afbouw (afwerking, installaties en dergelijke). 11 Oplevering Als de uitvoering gereed, is wordt het gebouw formeel overgedragen aan de opdrachtgever oftewel opgeleverd. De garantiebepalingen worden vastgelegd. Ten slotte worden de resterende werkzaamheden uitgevoerd en worden de tijdens de onderhoudstermijn geconstateerde gebreken verholpen . Invloed van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet op het bouwproces Sinds 1984 is de Arbeidsomstandighedenwet, kortweg Arbowet, van kracht. Hierin zijn algemene regels opgenomen over de verplichtingen van werkgever en werknemer ten aanzien van de arbeidsomstandigheden. De uitwerking van die regels staan (in toenemende mate van detaillering) in het ArboBesluit, de Arboregeling en de Beleidsregels. In de Beleids-

06950408_hfdst03.indd 47

47

regels wordt ten slotte vaak verwezen naar zeer gedetailleerde NEN-normen. Deze NENnormen hebben echter geen kracht van wet; de werkgever mag ervan afwijken als hij zelf een andere oplossing heeft waarmee de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden minstens op dezelfde wijze wordt bereikt. De Arbowet is erop gericht door een goede coördinatie de zorg voor de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats strak te regelen, en daardoor het werken in de bouw veiliger en gezonder te maken. Het unieke aan de Arbowet is dat het voorkomen van gevaarlijke en ongezonde werksituaties niet alleen in de uitvoeringsfase, maar ook in de ontwerpfase van een bouwwerk moet plaatsvinden. De Arbowet eist veiligheids- en gezondheidsplannen in zowel de ontwerpfase als uitvoeringsfase. Kenmerkend is dat er sprake moet zijn van een goede samenwerking tussen de betrokken partijen. Iedere participant heeft dan ook zijn eigen verplichtingen tijdens het totale proces, ongeacht de gekozen vorm van samenwerking. De Arbowet wordt in hoofdstuk 6 verder besproken.

3.1.5 Beheer- of gebruiksfase Na oplevering van het gebouw (of delen daarvan) vindt de ingebruikname plaats: de beheeren gebruiksfase. Het voltooide bouwwerk zal worden gebruikt en beheerd waarbij de tijdens de oplevering verkregen gebouwgegevens zullen worden geraadpleegd. Tijdens de gebruiksfase vindt planmatig onderhoud plaats om de technische conditie van het gebouw goed te houden. Ruimtebeheer is noodzakelijk voor het optimale gebruik van de ruimten en daarbij kunnen er om functionele redenen verbouwingen aan het gebouw plaatsvinden. 3.1.6 Sloop Nadat de onroerende zaak functioneel, economisch en/of technisch onbruikbaar is verklaard, worden de voorbereidingen getroffen voor het slopen daarvan. Na het slopen is er weer bouwgrond beschikbaar waarop een ander bouwwerk kan worden gerealiseerd. Het huisvestingsproces is dan ook als een keten, figuur 3.4.

16-11-2005 15:37:31

48

Ook gedeeltelijke sloop, waarbij bijvoorbeeld alleen de draagconstructie blijft staan komt veel voor.

Nieuwe huisvesting

Gebruik

Bouwproces (nieuwbouw, aanpassen)

Figuur 3.4 Huisvestingsproces

Wij hebben nu in grote lijnen het bouwproces qua fasering uiteen gezet. De zes fasen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht waarbij ook aan de hand van voorbeelden in de verschillende fasen van het project de betreffende tekeningen, de begrotingen en planningen, alsmede de rol van het Bouwprocesbesluit worden toegelicht.

3.2 Programmafase Verschillende personen of organisaties kunnen vragen naar nieuwe huisvesting, aanbouw of verbouw van bestaande huisvesting: een huiseigenaar, een gebruiker van een kantoor, een fabrikant, een winkelier, een directie van een ziekenhuis, de overheid, enzovoort. Aan deze vraag kunnen verschillende motieven ten grondslag liggen: • het te klein of juist te groot zijn van de bestaande huisvesting (bijvoorbeeld gezinsuitbreiding, of een winkelier die een groter assortiment wil gaan voeren); • start van nieuwe activiteiten (bijvoorbeeld gaan samenwonen, of het fabriceren van een nieuw product); • veroudering van de huidige huisvesting om functionele, esthetische en/of technische redenen (andere fabricageprocessen, achterstallig onderhoud); • dwang als gevolg van het vestigingsbeleid, vergunningen, milieuwet, bestemmingsplan en regionale herinrichting;

06950408_hfdst03.indd 48

• verkeerde locatie (verandering van werkgever, slechte bereikbaarheid voor klanten of goederen). De gebruiker is in veel gevallen niet direct betrokken bij de realisatie van een bouwwerk. Het initiatief wordt dan genomen door bijvoorbeeld een woningbouwvereniging, een belegger of een projectontwikkelaar. De wensen en eisen van de toekomstige gebruikers worden dan vaak via marktonderzoek geïnventariseerd. Welke activiteiten wij in deze fase moeten ontplooien wordt aan de hand van de drie deelfasen nader toegelicht. 3.2.1 Initiatief Het initiatief bestaat uit het formuleren van de huisvestingsbehoefte op basis van een analyse van de te huisvesten particulier of organisatie of op basis van een via marktonderzoek gesignaleerde vraag naar huisvesting.

Het voldoen aan de huisvestingsbehoefte kan gebeuren door het verbouwen van de bestaande huisvesting, het huren van bestaande of nog nieuw te bouwen huisvesting of het bouwen van nieuwe huisvesting. De nieuwbouw kan worden gerealiseerd op de bestaande locatie of op een andere locatie. Als bij een organisatie blijkt dat de huisvesting om één van de hiervoor genoemde redenen niet meer voldoet, moet worden gestart met het beoordelen van deze huisvesting. Het is van belang om precies vast te stellen waarom er een veranderingsbehoefte is. Kan dit precies worden omschreven, dan zijn direct de eisen, waaraan de toekomstige huisvesting moet voldoen, bekend. De input van deze fase bestaat uit een vraag naar verbetering van de huidige huisvesting. De output bestaat uit een beschrijving van de huisvestingsbehoefte. Karakteristieke werkzaamheden in deze fase zijn: • bij het huisvesten van particulieren het bepalen van de huisvestingsbehoefte; • bij het huisvesten van organisaties het beoordelen van de technisch en functionele staat van de huidige huisvesting, het bepalen van de ge-

16-11-2005 15:37:31

3 BOUWPROCES

bruikswaarde van de huidige huisvesting en het vertalen van de plannen voor de toekomst naar consequenties voor de nieuwe huisvesting; • bij huisvesten voor de markt het doen van een marktonderzoek naar huisvestingswensen en -eisen. Op basis van de resultaten van de bovenstaande werkzaamheden, de financiële situatie, prioriteitsstellingen en andere mogelijke oplossingen (reorganisatie, uitstellen van gezinsuitbreiding, andere transportvormen, enz.) moet nu een beslissing worden genomen of men van plan is de huidige huisvestingssituatie te handhaven of te veranderen. Belangrijke informatiebronnen in deze fase kunnen zijn: • het gebouwdossier; • informatie uit een klachteninformatiesysteem van het gebouw; • het managementinformatiesysteem van de organisatie; • onroerend goedexperts (bijvoorbeeld makelaars); • bedrijfskundigen. 3.2.2 Haalbaarheidsstudie Is besloten het huisvestingsvraagstuk op te lossen door te gaan bouwen (verbouw, nieuwbouw) dan wordt er een haalbaarheidsstudie verricht. In deze studie worden de financiële, juridische, technische en stedenbouwkundige/

49

planologische haalbaarheid onderzocht van de huisvestingsbehoefte. Het is allereerst noodzakelijk de bouwbehoefte in hoofdzaken te ontleden. De fundamentele uitgangspunten voor de te realiseren huisvesting moeten worden vastgelegd. Tot deze uitgangspunten horen: • locatiekeuze (eisen te stellen aan locatie en bouwterrein); • ruimtebehoefte (opgave van de behoefte in vierkante meters vloeroppervlakte); • uiterlijk van het gebouw (eisen ten stellen aan de uitstraling en vormgeving); • comfort van het gebouw (eisen te stellen aan binnenklimaat, ventilatie, verlichting, zonwering, vloerbelasting, verdiepingshoogte en afwerking). Natuurlijk moet het een goed gebouw worden maar de locatie is meestal minstens zo belangrijk. Aandachtspunten hierbij zijn: • bereikbaarheid (openbaar vervoer, wegen, parkeergelegenheid); • uitstraling (high-tech center, A-1 zichtlocatie, industrieterrein, binnenstad, villawijk); • voorzieningenniveau (winkels, dienstverlening). Een veel gemaakte fout is dat in deze fase te gedetailleerd te werk wordt gegaan en al wordt overgegaan tot het tekenen van indelingslayouts van de gewenste huisvesting. Het aangeven van de benodigde vierkante meters is voldoende.

Bruto-oppervlakte van het gebouw (BVO) Verhuurbare vloeroppervlakte (VVO) Gebruiksruimten

Horizontaal verkeer

Sanitaire ruimten

Bergruimten

Niet-verhuurbare vloeroppervlakte

Correctie Bijruimglaslijn ten

De belangrijke begrippen bij het huisvesten van organisaties zijn de bruto-vloeroppervlakte ( BVO) en de vrij verhuurbare vloeroppervlakte (VVO). De BVO is de som van de buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van alle bouwlagen. De VVO heeft alleen betrekking op de

Installatieruimten

Verticaal verkeer

Statische bouwdelen Buitenwanden

Binnenwanden

oppervlakten die effectief gebruikt kunnen worden inclusief de gangen en de hallen (horizontaal verkeersoppervlakte) en inclusief correctieglaslijn. De vensterbank wordt gerekend tot het effectief te gebruiken vloeroppervlak en dus tot de VVO.

Figuur 3.5 Verhouding bruto- en verhuurbare oppervlakte

06950408_hfdst03.indd 49

16-11-2005 15:37:32

50

Daarbij moet voor utiliteitsgebouwen rekening worden gehouden met het verschil in VVO en BVO, figuur 3.5. Bij het maken van een investeringsraming wordt gewerkt met de BVO. Als vuistregel wordt gehanteerd dat de verhouding tussen de VVO en de BVO groter of gelijk is aan 85%. Nu de globale functionele eisen zijn vastgelegd, zal de huisvestingsmarkt moeten worden verkend. Om te beginnen zijn er twee mogelijkheden: verbouwen of verhuizen. Bij verhuizen zijn er weer twee keuzen nieuwbouw of bestaande bouw. Binnen nieuwbouw kan vervolgens weer worden gekozen voor een standaard gebouw (confectie) of compleet naar de eisen en wensen gebouwd (maatwerk). In beide gevallen kan vervolgens gekozen worden voor huur en koop. Bij de bestaande bouw kan eveneens worden gekozen voor huur of koop, figuur 3.6. In de praktijk blijkt maar al te vaak dat op globale overwegingen beslissingen worden genomen om nieuwe huisvesting te realiseren. Het nemen van een dergelijke principebeslissing kan pas plaatsvinden als ook bekend is wat de huisvesting gaat kosten. Dit kan zowel qua investering als exploitatie. Deze kosten moeten dus worden bepaald voor alle geselecteerde mogelijkheden. Op basis van deze kostenoverzichten kan worden vastgesteld of de nieuwe huisvesting haalbaar is. Is het haalbaar, dan kan tevens het definitieve

Huisvestingsalternatieven

budget worden vastgelegd waarbinnen de nieuwe huisvesting moet worden gerealiseerd. Dit is het taakstellend budget waarop het totale proces constant moet worden bewaakt. De investeringen worden meestal bepaald volgens de methodiek beschreven in de NEN 2631 Investeringskosten van gebouwen, figuur 3.7. Bestudering van de investeringsraming maakt duidelijk dat tussen de 45 en de 65% van de stichtingskosten bij kantoorgebouwen wordt bepaald door de bouwkosten, figuur 3.8. Er moet ook rekening worden gehouden met de omvang van de bijkomende investeringskosten en de in sommige gebieden abnormaal hoge grondkosten. De exploitatiekosten van het gebouw zijn de kosten die voortvloeien uit het eigendom of in gebruik hebben van de onroerende zaak. De meest gangbare methodiek ter bepaling van de exploitatiekosten is conform de rubricering van NEN 2632, figuur 3.9. In figuur 3.10 is de procentuele verdeling van de exploitatiekosten over 5 rubrieken weergegeven. Bij kantoren is het aandeel van de vaste kosten in de exploitatiekosten 45 tot 70%. Zijn de exploitatie- of investeringskosten te hoog, dan kan dit betekenen dat de nieuwe huisvesting niet doorgaat of dat de globale functionele eisen en behoeften moeten worden bijgesteld.

Niets doen aan de huisvesting

Verbouwen

Verhuizen

Bestaande bouw

Nieuwbouw

Standaard

Maatwerk

Figuur 3.6 Huisvestingsalternatieven

06950408_hfdst03.indd 50

16-11-2005 15:37:32

3 BOUWPROCES

Kosten- Elementgroep cluster 1

2

A

Grondverwerving

B

Infravoorzieningen

C

Bouwrijp maken terrein

inrichtingskosten 0-10%

Figuur 3.8 Kostengroepen volgens NEN 2631 en hun

A

Onderbouw

aandeel in de totale investeringskosten van kantoren

B

Draagstructuur

C

Dakafbouw

D

Gevelafbouw

E



rente en aflossing investeringskosten;

Binnenwanden



erfpacht;

F

Vloerafbouw



belastingen;

G

Trappenafbouw



verzekeringen.



elektriciteit;



gas



water.

Plafondafbouw

1 Vaste kosten

2 Energiekosten

Installatiewerken Werktuigbouwkundig

B

Elektrotechnisch

C

Transportinstallaties

4

Vaste inrichtingen

5

Terreinvoorzieningen

6

Algemene uitvoeringskosten A

Bouwplaatskosten

B

Bouwbedrijfskosten

C

Risico en Winst Subtotaal bouwkosten

8

bijkomende kosten 10-30%

Bouwkundige werken

A

7

bouwkosten 45-65%

grond 15-30%

Grond

H 3

Omschrijving

Inrichtingskosten A

Losse inrichtingen

B

Bedrijfsinstallaties

Bijkomende investeringskosten A

Voorbereidingskosten

B

Heffingen

C

Verzekeringen

D

Aanloopkosten

E

Financieringskosten

F

Risicoverrekeningen

G

Onvoorziene uitgaven

H

Onderhoudskosten terrein

3 Onderhoudskosten •

4 Administrative beheerskosten

51

onderhoud gebouw;



schoonmaken;



terreinonderhoud.

• •

incidentele; incasso;



bewaking.

5 Specifieke beheers- • kosten

kosten voortvloeiend uit het functioneren van de organisatie

Figuur 3.9 Opbouw exploitatiekosten volgens NEN 2632 administratiekosten 3-5%

specifieke bedrijfskosten 2-5%

onderhoudskosten 10-20%

energiekosten 5-15%

vaste kosten 50-85%

Figuur 3.10 Procentuele verdeling exploitatiekosten van gebouwen in 2003

Totaalinvestering excl. BTW BTW Totaalinvestering incl. BTW Figuur 3.7 Opbouw investeringskosten volgens NEN 2631

06950408_hfdst03.indd 51

16-11-2005 15:37:33

52

De voornaamste input voor deze fase bestaat uit de huisvestingsbehoefte. De output bestaat uit het oplossingsscenario, bijbehorende globale functionele eisen met daaraan gekoppeld een budget en liefst ook al een locatie. Karakteristieke werkzaamheden in deze fase zijn onder meer: • zoeken naar mogelijke huisvestingsoplossingen; • bepalen investeringskosten en exploitatiekosten per huisvestingsoplossing; • beoordelen huisvestingsoplossingen en kiezen voor één oplossing. Het type beslissingen dat in deze fase wordt genomen, richt zich vooral op het kiezen van het oplossingscenario. In figuur 3.11 is een voorbeeld opgenomen van een haalbaarheidsstudie van een bedrijfsgebouw. Kort is een overzicht gegeven van de eisen en vervolgens is te zien wat voor twee alternatieven de kosten worden. In het voorbeeld wordt het huren van een bestaande bedrijfsruimte vergeleken met een zelf nieuw te bouwen bedrijfsruimte. Belangrijke informatiebronnen in deze fase zijn ruimtegebruikgetallen, NEN 2631, NEN 2632, de Real Estate Norm, prestatiecontract Rijksgebouwendienst, onderhoudkengetallen, kengetallen gebouwtypen en financieringsmogelijkheden.

Hulpmiddelen die ter beschikking staan zijn programma’s voor het maken van investerings- en exploitatieberekeningen: Decision Support Systems (statische en wiskundige berekeningen om de besluitvorming te ondersteunen). Bouwkostenbeheersing tijdens het bouwproces De beheersing en het grip krijgen op de kosten is gedurende het gehele proces van groot belang. Hiervoor zijn methodieken ontwikkeld welke in de verschillende fasen van het bouwproces kunnen worden gebruikt. De bouwkosten kunnen worden bepaald via de volgende begrotingsmethoden: • kengetallen; • elementenbegroting; • bouwdeelbegroting; • detailbegroting. De kwaliteit van de kostenbeheersing wordt deels bepaald door de betrouwbaarheid, deels door de duidelijkheid en hanteerbaarheid van de begrotingsmethodieken. Aangezien het bouwproces zich kenmerkt door het werken van grof naar fijn, zullen ook de begrotingsmethodieken hierop moeten zijn afgestemd. Dit moet echter gebeuren met behoud van een hoge graad van betrouwbaarheid. Ook zal in elke fase van het bouwproces de kosteninformatie op eenduidige wijze

Voorbeeld Haalbaarheidsstudie 1 Bouwbehoefte in hoofdzaken • aard van het gebouw: Het betreft een bedrijfsgebouw voor een offsetdrukkerij. • locatiekeuze: De locatie moet dicht bij de uitvalswegen zijn gesitueerd. Vestigingsplaats moet X zijn, en wel nabij de huidige locatie. • ruimtebehoefte: De ruimtebehoefte is 2.300 m2 BVO voor de bedrijfsgedeelte en 500 m2 BVO voor het kantoorgedeelte. Het kantoorgedeelte mag in twee bouwlagen worden gerealiseerd. • uiterlijk van het gebouw: Het gebouw moet zich duidelijk onderscheiden van zijn omgeving en uitstralen dat men in het gebouw met vormgeving bezig is. • comfort van het gebouw: De binnenklimaat moet geheel kunnen worden geregeld. De binnenafwerking moet in overeenstemming zijn met het uiterlijk van het gebouw.

06950408_hfdst03.indd 52

16-11-2005 15:37:33

3 BOUWPROCES

53

2 Investeringsraming voor het nieuw realiseren van dit bedrijfsgebouw Kostengroep

Omschrijving

1

Grond Afkoop erfpacht 50 jaar Infravoorzieningen Bouwrijp maken terrein

Hoeveelheid

4.000 1 4.000

Eenheid

m2 post m2

Prijs/ eenheid

Bedrag

240 10.000 5

960.000 10.000 20.000

Totaal

990.000 2

Bouwkundige werken Kosten bouwkundig

2.800

m2

500

1.400.000 1.400.000

3

Installatiewerken Werktuigbouwkundig Elektrotechnisch Transportinstallaties

2.800 2.800 2.800

m2 m2 m2

165 95 15

462.000 266.000 42.000 770.000

4

Vaste voorzieningen Vaste voorzieningen

2.800

m2

10

28.000 28.000

5

Terreinvoorzieningen Terreinvoorzieningen

4.000

m2

50

200.000 200.000

6

Algemene uitvoeringskosten is begrepen in de kosten groepen 1, 2, 3, 4 en 5

0 0

7

Inrichtingskosten Losse inventaris Inventaris gebruikersactiviteiten

PM PM PM

8

Bijkomende investeringskosten Honararia architect/adviseurs Aansluitkosten, leges, verzekering Rente grond, bouwkosten en bijkomende kosten Prijsstijgingen, bestekswijzigingen

398.244 93.500 6% 141.945 232.000 865.689

Totaal investering excl. BTW

06950408_hfdst03.indd 53

4.253.689

16-11-2005 15:37:33

54

3 Exploitatieraming voor het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw Op basis van de opgestelde investeringsraming wordt nu de exploitatieraming opgesteld. De bouwkundige onderdelen en de terreinvoorzieningen worden in 50 jaar afgeschreven, de installaties in 15 jaar en de inventaris in 10 jaar. Kostengroep

Omschrijving

1

Vaste kosten Rente en aflossing 50 jaar Rente en aflossing 15 jaar Rente en aflossing 10 jaar Rente grond Belastingen, heffingen Verzekeringen

Hoeveelheid

Eenheid

Prijs/ eenheid

Bedrag

Totaal

6% 103.407 6% 79.279 6% 2.883 6% 57.600 28.000 11.200 282.369

2

Energiekosten Elektriciteit Gas Water

2.450 m2 2.450 m2 2.450 m2

12 6 1

29.400 14.700 2.450 46.550

3

Onderhoudskosten Technisch onderhoud Schoonmaakonderhoud Terreinonderhoud

2.450 m2 2.450 m2 2.450 m2

9 13 2

22.050 31.850 4.900 58.800

4

Administratieve beheerskosten Beheerskosten

PM PM

5

Specifieke bedrijfskosten Beveiligingskosten Afvalstromen

2.450 m2 2.450 m2

3 4

7.350 9.800 17.150

Totaal exploitatie excl. BTW

404.869

De totale investeringsraming groot € 1.520 per m2 BVO geeft een jaarlijkse exploitatie van € 145 per m2 BVO. Deze investering en exploitatie worden nu vergeleken met een bedrijfsgebouw dat kan worden gehuurd.

06950408_hfdst03.indd 54

16-11-2005 15:37:33

3 BOUWPROCES

55

4 Huren van een bedrijfsgebouw Op het bedrijventerrein waar de nieuwbouw kan worden gerealiseerd is ook een bedrijfsgebouw te huur. Het gebouw heeft een oppervlakte van 3.000 m2 BVO bestaande uit een kantooroppervlakte 700 m2 (616 m2 VVO) en een bedrijfsgedeelte van 2.300 m2 BVO (2.070 m2 VVO). De huurprijs voor dit gebouw bedraagt € 250.000,– en voor de parkeerplaatsen moet € 10.000,– worden betaald. Het gebouw wordt kaal opgeleverd, wat tot gevolg heeft dat er bouwkundig € 90.000,– en installatietechnisch € 180.000,– moet worden geïnvesteerd. Dan voldoet het gebouw aan de gestelde eisen. De exploitatieraming van dit huurpand is als volgt: Kostengroep

Omschrijving

1

Vaste kosten Huurkosten Rente en aflossing 50 jaar Rente en aflossing 15 jaar Belastingen, heffingen Verzekeringen

Hoeveelheid

Eenheid

Prijs/ eenheid

Bedrag

6% 6%

Totaal

250.000 5.710 18.533 14.000 5.000 293.243

2

Energiekosten Elektriciteit Gas Water

2.686 2.686 2.686

m2 m2 m2

12 6 1

32.232 16.116 2.686 51.034

3

Onderhoudskosten Technisch onderhoud Schoonmaakonderhoud Terreinonderhoud

2.686 2.686 2.686

m2 m2 m2

4 13 1

10.744 34.918 2.686 48.348

4

Administratieve beheerskosten Beheerskosten

PM PM

5

Specifieke bedrijfskosten Beveiligingskosten Afvalstromen

2.686 2.686

m2 m2

3 4

8.058 10.744 18.802

Totaal exploitatie excl. BTW

411.427

5 Conclusie van het haalbaarheidsonderzoek De accountant van deze ondernemer had op basis van omzet- en kostenontwikkelingen berekend dat een jaarlijkse exploitatielast van € 415.000,– maximaal was. Beide alternatieven voldoen aan de criterium en verschillen niet zoveel. Nadeel van het huurpand is dat de huurprijs jaarlijks wordt geïndexeerd, waardoor de exploitatie al snel boven het budget gaat uitkomen. Verder is de ondernemer van mening dat door het zelf realiseren van een bedrijfspand een veel betere op het bedrijf afgestemde uitstraling en werkomgeving kan worden gecreëerd. Besloten wordt te kiezen voor het zelf nieuw bouwen van het bedrijfspand en als maximum budget € 4,1 miljoen te hanteren. Figuur 3.11 Voorbeeld van een haalbaarheidsstudie van een bedrijfsgebouw

06950408_hfdst03.indd 55

16-11-2005 15:37:33

56

verwerkt moeten worden om de kostenontwikkeling per fase te kunnen volgen. Iedere methode van begroten heeft naast voordelen ook zijn beperkingen. De tabel van figuur 3.12 laat zien welke voordelen en beperkingen de methoden hebben, maar ook in welke fase ze in de praktijk gebruikt worden. In het algemeen kunnen wij dus stellen dat de snelheid van het begroten omgekeerd evenredig is aan de nauwkeurigheid van de kostprijs. In figuur 3.13 is aangegeven hoe de opbouw van detail tot kengetal kan plaatsvinden.

3.2.3 Projectdefinitie Besloten is dat er nieuw wordt gebouwd. De locatie is verworven (dit wil zeggen: de werkelijke overdracht via de notaris vindt pas vlak voor de bouw plaats) en wat betreft de opdrachtgevers: hoe sneller er wordt gebouwd hoe beter. Maar voordat de eerste paal in de grond kan worden geslagen, moet er nog heel wat gebeuren. Van belang is dat de opdrachtgever het bouwproces als een project organiseert. In figuur 3.14 wordt de toptien van succesfactoren gegeven voor een goed bouwproject.

Begrotingsmethode

Fase proces

Voordeel

Nadeel

Kengetallen

programma

zeer snel

grove benadering

ontwerp

redelijk nauwkeurige

benadering ±5%

Elementenbegroting

benadering, snelle methode, herkenning dure elementen Bouwdeelbegroting

ontwerp

benadering tot ±2%,

niet zonder meer

redelijk snel, herken-

bruikbaar als

ning dure details, op-

inschrijfbegroting

1

zetten van alternatieven Detailbegroting 1

uitwerking

zeer nauwkeurig

1

lange begrotingstijd

Door middel van automatisering kan een bouwdeelbegroting met één druk op de knop omgevormd worden tot een detailbegroting en is een bouwdeelbegroting wel bruikbaar als inschrijfbegroting zonder dat meer tijd nodig is voor het begroten.

Figuur 3.12 Begrotingsmethoden vergeleken

Gebouw

per werkplek per m3 per m2

Element gevel

Bouwdeel borstwering

Detail

materialen producten arbeidsnormen materieel samenstelling constructie uitvoeringsmethode afwerking binnenblad isolatie buitenblad

Figuur 3.13 Verband tussen begrotingsniveaus

06950408_hfdst03.indd 56

16-11-2005 15:37:34

3 BOUWPROCES

1

Een duidelijk zichtbaar gemotiveerde (vertegenwoordiger) van de opdrachtgever.

2

Voldoende mandaat voor de (vertegenwoordiger) van de opdrachtgever (financiën, benodigde capaciteit en middelen).

3

Het project en de beschrijving van het projectresultaat zijn de resultaten van een gedragen strategische koers.

4

Een bewuste projectaanpak, locatieverwerving, eigendoms- en financieringsstructuur.

5

De toekomstige gebruikers zijn nauw betrokken bij het project.

6

Een duidelijke projectorganisatie, waarin taken en verantwoordelijkheden goed gedemarceerd zijn.

7

Het project is opgedeeld in duidelijke fasen, die afgesloten worden met beslisdocumenten.

8

Tijdens het project vindt voortdurend budgetbepaling en -bewaking plaats.

9

Direct bij aanvang van het project is er een communicatieplan gemaakt.

10 Direct bij aanvang van het project is er een informatieplan gemaakt. Figuur 3.14 Succesfactoren van een huisvestingsproject Bron: De manager als bouwheer, P.P. Kohnstamm / L.J. Regterschot

Het formuleren van de projectdefinitie, oftewel het Programma van Eisen (PvE), valt uiteen in twee stukken. In het eerste stuk wordt het PvEObject geformuleerd. Dit zijn de functionele eisen die gesteld worden aan het te realiseren gebouw. Het tweede deel is de formulering van de PvE-Randvoorwaarden. Hierin wordt vastgelegd aan welke eisen (bijvoorbeeld opleveringstijd en budget) het gebouw moet voldoen. Beide stukken vormen een leidraad voor het verdere verloop van het bouwproces. Bij het definiëren van de gewenste locatie zijn de globale eisen en behoeften gedefinieerd. Dit moet nu verder worden uitgewerkt tot een voorlopig Programma van Eisen. Het PvE-Object moet de volgende gegevens vastleggen: • organisatiestructuur en omvang van de te huisvesten organisatie; • functionele eenheden; • ordening en relaties; • logistiek; • ruimtebehoefte/-normering;

06950408_hfdst03.indd 57

• •

57

esthetische uitstraling; fysische kwaliteiten.

De omschrijvingen moeten zodanig worden vastgelegd dat ze kunnen dienen als uitgangspunt voor het ontwerp en dat het ontwerp hierop kan worden getoetst. Natuurlijk moet ook dit Programma van Eisen worden getoetst op haalbaarheid, zodat ook de financiële consequenties zijn te overzien. De financiële randvoorwaarden, tijdsschema en andere organisatorische voorwaarden worden vastgelegd in de PvE-Randvoorwaarden. Op deze wijze kan aan het PvE een taakstellend budget worden gekoppeld waaraan in latere fasen wordt getoetst. De opzet van de investeringsraming en de exploitatieraming is natuurlijk zoals hiervoor al beschreven is. Nu het voorlopig Programma van Eisen is afgerond moeten de eerste contacten met de bouwbranche worden gelegd. Hiervoor kan een Plan van Aanpak (PvA) worden opgesteld, waarin de projectorganisatie wordt vastgelegd om te komen tot het gewenste resultaat. Allereerst moet worden gekozen op welke wijze de verschillende disciplines in de bouw ingeschakeld gaan worden. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. In hoofdstuk 5 wordt dit aan de hand van de bouworganisatievormen nader toegelicht. In dit hoofdstuk gaan we uit van een getrapte aanbesteding. Dit houdt in dat alle partijen na elkaar, dus getrapt, door de opdrachtgever worden geselecteerd. Allereerst moet de ontwerper, de architect gekozen c.q. geselecteerd worden. Vaak is het verstandig op basis van gebouwen die mooi worden gevonden vier of vijf architecten te kiezen. Deze architecten kunnen vervolgens worden gevraagd een bureaupresentatie te verzorgen, aangevuld met foto’s van gerealiseerde projecten. Een bezoek aan die projecten en navragen bij de desbetreffende opdrachtgevers kan ook zeer verhelderend werken. Op basis van verdere gegevens kan eventueel een nadere selectie worden gemaakt door meerdere architecten een globaal ontwerp te laten

16-11-2005 15:37:34

58

maken op basis van het voorlopig Programma van Eisen. Aan deze wijze van selecteren zijn natuurlijk wel kosten verbonden. Nadat een architect is geselecteerd zal een contract met de architect worden afgesloten. Dit gebeurt bijna altijd op basis van SR 1997 (Standaard Reglement rechtsverhouding opdrachtgever-architect), waarin onder andere deelopdrachten, resultaten en honorariumregeling standaard vastliggen. Het Programma van Eisen is de basis voor de ontwerpopdracht aan de architect. Volgens artikel 3 lid 3 en 4 van de SR 1997 ‘standaard reglement rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect’ van de Bond Nederlandse Architecten (BNA) mag een architect pas een opdracht aanvaarden indien de opdrachtgever een duidelijk Programma van Eisen beschikbaar stelt en de architect dit Programma van Eisen realiseerbaar acht in relatie tot de beoogde uitvoeringsduur en de beoogde maximale bouwkosten. De praktijk is echter vaak anders. De voornaamste input voor de fase bestaat uit de haalbaarheidsstudie. De output bestaat uit een Programma van Eisen en het Plan van Aanpak. Karakteristieke werkzaamheden in deze fase zijn: • vastleggen van de functionele eisen; • vastleggen randvoorwaarden (tijd, budget, organisatie); • keuze organisatievorm en selectie bouwpartners. Het type beslissingen, dat in deze fase wordt genomen, richt zich vooral op formuleren van de bouwopgave door middel van een Programma van Eisen. Hulpmiddelen die ter beschikking staan bij het maken van de projectdefinitie zijn standaard Programma van Eisenpakketten. De verschillende tekeningen tijdens het bouwproces Net als bij het bepalen van de bouwkosten van een ontwerp gaat de architect niet starten met het heel gedetailleerd tekenen van het gebouw of de woning. Ook de architect werkt van grof naar fijn. Onderstaand worden de belangrijkste niveaus weergegeven die ook in de voorbeelden bij de diverse paragrafen zijn terug te vinden.

06950408_hfdst03.indd 58

Structuurontwerp Het structuurontwerp bestaat veelal uit tekeningen en schetsen op kleine schaal, bijvoorbeeld 1:500 of 1:200 bij grote gebouwen en 1:100 bij kleinere gebouwen. Deze schetsen hebben naast het bouwvolume veelal betrekking op de situatieschets met mogelijke terreinindeling, ontsluiting, groei/uitbreiding en inpassing in de omgeving. Met deze schetsen kan in feite het volgende plaatsvinden: • bouwmassastudies, met analyse ten aanzien van bezonning en windinvloeden; • ontwikkelen van functionele principes (vooral van veelvuldig herhalende ruimtelijke eenheden); • verkeer- en transportsystemen (mensen, goederen, auto’s, afval); • het bepalen van principiële uitgangspunten voor ruimtelijke en constructieve oplossingen; • het analyseren van funderings- en draagconstructies in relatie tot de bodemgesteldheid. Voorlopig ontwerp Het voorlopig ontwerp bestaat uit op grotere schaal (1:100) getekende plattegronden, doorsneden en aanzichten, alsmede een globale technische omschrijving. Het voorlopig ontwerp is de eerste gemaatvoerde tekening. Aan het voorlopig ontwerp worden minimaal de volgende eisen gesteld: • het maken van voorlopig ontwerptekeningen van het project in interne en externe opzet, zodanig dat een voldoende voorstelling wordt gegeven van de situering, de hoofdindeling, de structurele en constructieve opzet en de architectonische verschijningsvorm; • vorm, plaats en hoofdmaten van alle ruimtelijk eenheden c.q. ruimten; • vormgeving, opbouw en materiaalindicatie van de voornaamste bouwkundige elementen (zoals bijvoorbeeld gevels, binnenwanden, daken en plafonds); • vorm, plaats, hoofdafmetingen en materialen van de voornaamste constructieve elementen (fundering, stabiliteitselementen, wanden, kolommen, balken en vloeren). Definitief ontwerp Het definitieve ontwerp bestaat uit tekeningen op schaal 1:100, of voor grotere bouwprojec-

16-11-2005 15:37:34

3 BOUWPROCES

ten 1:200, van alle plattegronden, van de gevels en van de belangrijkste doorsneden. Het definitieve ontwerp heeft betrekking op het maken van definitieve ontwerptekeningen van het bouwwerk in interne en externe opzet, zodanig dat een volledig inzicht in het bouwwerk ontstaat. Dit betekent onder meer: • een definitieve en volledige indeling en inrichting van het gebouw; • een definitieve en volledige opzet van de constructie, de installatie en de vaste inrichting; • een definitieve plaatsbepaling van het bouwwerk in zijn omgeving; • een definitieve oplossing met betrekking tot de samenvoeging van constructies, bouwkundige en installatietechnische elementen. Bestektekeningen Bestek of bouwvoorbereidingstekeningen bestaan uit tekeningen op schaal 1:100, of voor grotere bouwprojecten 1:200 en zijn op te delen in plattegronden, doorsneden, aanzichten en principedetails. Bouwvoorbereidingstekeningen zijn tekeningen en staten die voor een juiste prijsvorming of voor het sluiten van het uitvoeringscontract van belang zijn, als mede dat deel van de uitvoeringstekeningen, dat bij aanvang van de uitvoering van het werk gereed dient te zijn om de uitvoering volgens het daarvoor vastgestelde tijdsschema en op de voorgenomen wijze te laten verlopen. Een bestektekening moet minimaal laten zien: • maatvoering van alle ruimten en ruimtelijke elementen; • principedetails van belangrijke bouwkundige elementen; • volledige maatvoering van de constructie met aanduiding van de wapeningshoeveelheden; • maatvoering en materiaalkeuze van belangrijke installaties, schachtafmetingen, afmetingen technische ruimten en plaat en afmetingen van grote sparingen c.q. grote concentraties kleine sparingen. In het bestek wordt beschreven: • algemene randvoorwaarden; • technische omschrijvingen; • afwerkstaat.

06950408_hfdst03.indd 59

59

Het bestek wordt opgedeeld in de volgende deelbestekken: • bouwkundig inclusief infrastructuur; • installatie elektrotechniek, werktuigbouwkunde, sanitaire techniek en transporttechniek; • terrein. Uitvoeringstekeningen Uitvoeringstekeningen zijn tekeningen en staten waarin bepaalde facetten van het ontwerp zodanig zijn uitgewerkt dat zij een voldoende duidelijk inzicht in de beoogde uitvoering van het ontwerp bieden. Productietekeningen zijn door de aannemer of door een derde gemaakte tekeningen en staten die dienen om te worden gebruikt bij de fabricage of productie van onderdelen van het werk of bij de vervaardiging van tijdelijke constructies of hulpconstructies (definities volgens SR 1997, art.1).

3.3 Ontwerpfase Na afronding van de programmafase kan de ontwerpfase starten. Dit is de fase waarin de architect in een aantal stappen een gebouw ontwikkelt dat past bij de organisatie van het bedrijf en is gebaseerd op hetgeen in de programmafase is vastgelegd. Elke project is uniek en in de praktijk verloopt ieder proces weer net even anders. Toch komen de meest uiteenlopende ontwerpprocessen in essentie op dezelfde werkzaamheden neer, zoals: • ontwerpen; • coördineren; • plannen; • taak verdelen; • tekenen; • rekenen; • bestekschrijven en toetsen. Definitie van ontwerpen De definitie van ontwerpen wisselt in de geschiedenis van de architectuur. De definiëring hangt af van de waarden en doeleinden, van de denkwijze en het geheel van feiten die

16-11-2005 15:37:35

60

door de maatschappij en de architect in zijn beroepsuitoefening werden gehanteerd. Het doel van het ontwerpen kan bijvoorbeeld zijn het creëren of samenstellen van visueel aangename gebouwen, of het functioneel goed huisvesten van organisaties of productieprocessen. Daarbij kan de ontwerper uitgaan van kleuren, vormen, aard van de bouwmaterialen, normen van industriële producten, culturele tradities, maatschappelijke omstandigheden, prijzen, enzovoort. Soms gaan ontwerpers te werk volgens regels, een andere keer volgens de keten van oorzaak en gevolg of volgens complexe mathematische modellen.

Deze werkzaamheden gebeuren zoekend, steeds weer herhalend en steeds gedetailleerder. Het ontwerpproces is een ‘heuristisch’ (zoekend) proces, dat ‘iteratief’ (bij herhaling) en steeds gedetailleerder wordt doorlopen en waaraan verschillende disciplines uit de bouw een bijdrage leveren, figuur 3.15. Tijdens het ontwerpproces spelen ook niet definieerbare invloeden een belangrijke rol, zoals idee, creativiteit en gevoel. Tijdens het ontwerpproces is het van wezenlijk belang om idee, creativiteit en gevoel te stimuleren en een kans te geven tot ontwikkeling te komen. Dit is essentieel voor het

Functioneel

- gebruiksactiviteiten - omgeving - binnenklimaat - geluidsniveau - afwerkingsniveau - e.d.

Technisch PvE

- constructie - bouwtechniek - installatietechniek - bouwfysica - e.d.

verkrijgen van de esthetische en architectonische kwaliteit van het ontwerp. De totale kwaliteit wordt in eerste instantie beoordeeld door de opdrachtgever en in tweede instantie bekritiseerd door de maatschappij: de omwonenden, de collega architecten en geschiedschrijvers. Het ontwerpproces wordt beschouwd als een doorzichtig, rechtlijnig en rationeel probleemoplossend proces, met de nadruk op het systematisch en analytisch handelen en deductief redeneren. Het blijkt daarbij dat, naarmate het ontwerpterrein voor een ontwerper bekender is, dit soort systematische aanpak beter opgaat en functioneert. Tijdens het maken van een ontwerp heeft de architect te maken met circa vijftien disciplines: • architectuur; • stedenbouwkunde; • bouwkunde; • constructietechniek; • klimaattechniek; • elektrotechniek; • sanitaire techniek; • milieutechniek; • transporttechniek; • beveiligingstechniek; • infrastructuur; • tuinarchitectuur; • datacommnicatietechniek; • bedrijfsmiddelen; • uitvoeringstechnologie; • bouwkosten en bestektechniek.

Beeldvorming

- vormgeving - verhoudingen - structuur - materiaalgebruik - detaillering - e.d.

Evaluatie

Bestek

Financieel

- investeringskosten - exploitatiekosten - exploitatieopbrengsten - subsidiëring - financiering - e.d.

Figuur 3.15 Ontwikkelingsproces tijdens de ontwerpfase

06950408_hfdst03.indd 60

16-11-2005 15:37:35

3 BOUWPROCES

In de volgende subparagrafen worden de verschillende fasen tijdens het ontwerpproces beschreven: het structuurontwerp, het voorlopig ontwerp en het definitieve ontwerp. De beschrijving is grotendeels overgenomen uit de publicatie ‘Kwaliteitszorg voor Architecten’. Architectenbureaus zijn namelijk op grote schaal bezig om een ISO 9001 kwaliteitscertificaat te halen. Als basis nemen ze vaak deze richtlijn als blauwdruk. Daarnaast sluit de richtlijn aan bij het kwaliteitssysteem van de uitvoerende bouwbedrijven (Het Model Kwaliteitssysteem Bouw) en de Arboregelgeving. 3.3.1 Structuurontwerp In de structuurontwerpfase ligt de nadruk op de functionele analyse van het Programma van Eisen, de consequenties daarvan voor de opzet van de hoofdstructuur van het bouwwerk en de inpassing van een ruimtelijke vertaling van het programma in terrein en omgeving. Naast het Programma van Eisen vormen gegevens van de omgeving en het terrein en de wettelijke kaders waarbinnen de hoofd-opzet van het ontwerp moet passen belangrijke informatie.

Bij het maken van het structuurplan worden eerste ruwe schetsen gemaakt van het te ontwerpen gebouw. Dit heeft als doel de opdrachtgever een globale indruk te geven hoe zijn functionele eisen vorm zullen krijgen. Ook kan alvast een stedenbouwkundig beeld ontstaan, zodat op die randvoorwaarden kan worden geanalyseerd. Het resultaat van deze fase bestaat uit een nader uitgewerkt Programma van Eisen en het structuurontwerp. In het structuurontwerp zijn de verschillende functionele eenheden te onderscheiden evenals de relaties daartussen. Per bouwblok wordt onderzocht welke maatstructuren moeten worden gehanteerd. Bovendien worden de uitgangspunten vastgelegd voor de nadere technische, bouwfysische en constructieve uitwerking in de voorlopige ontwerpfase. Karakteristieke werkzaamheden in de structuurontwerpfase zijn: • maken van een situatieschets met mogelijke terreinindeling, ontsluiting, groei/uitbreiding en inpassing in de omgeving;

06950408_hfdst03.indd 61

61

• bouwmassastudies, met analyse ten aanzien van bezonning en windinvloeden; • ontwikkelen van functionele principes (vooral van veelvuldig herhalende ruimtelijke eenheden); • verkeer- en transportsystemen (mensen, goederen, auto’s, afval); • bepalen van principiële uitgangspunten voor ruimtelijke en constructieve oplossingen; • analyseren van fundering- en draagconstructies in relatie tot de bodemgesteldheid. Het type beslissingen dat in deze fase wordt genomen richt zich vooral op relaties, plaats, afmetingen en hoedanigheids- en functieclusterniveaus en relaties tussen functies op ruimteniveau. Hulpmiddelen die kunnen worden gebruikt tijdens deze fase zijn natuurlijk het schetsblok, het potlood en een paar dikke viltstiften, maquettes, windtunnels, bezonningsdiagrammen, sonderingsonderzoek. Daarnaast zijn er tegenwoordig verschillende CAD-pakketten waarmee driedimensionaal kan worden ontworpen. Het meest geschikt zijn de CAD-pakketten die met ‘solids’ (massa’s) werken. Daarnaast kunnen met ‘image processing’ de massa’s worden geplaatst in een afbeelding van de omgeving. Belangrijke informatiebronnen zijn: • architectonische referenties (literatuur, bestaande gebouwen, typologische onderzoeken); • ordeningsprincipes; • stedenbouwkundige referentiegegevens; • technische kengetallen; • kosten kengetallen; • standaard prestatieomschrijvingen; • de Nl-SfB-classificatie. 3.3.2 Voorlopig ontwerp In het voorlopig ontwerp worden een aantal zaken voorlopig vastgelegd. Ten eerste wordt het voorlopig architectonische beeld bepaald. Hierbij zijn vooral de welstandsvoorschriften een bepalende factor naast natuurlijk het structuurplan en het PvE. Vervolgens wordt de voorlopig ruimtelijke structuur vastgelegd door middel van een analyse van het functioneel ruimtelijk PvE. Arbovoorschriften, het Bouwbesluit en NENnormen zijn daarbij van belang. Daarna wordt

16-11-2005 15:37:35

62

het voorlopig stedenbouwkundig beeld bepaald uit een analyse van stedenbouwkundige randvoorwaarden op basis van onder meer bestemmingsplannen en voorschriften voor ruimtelijke ordening. Ten slotte worden de technische en klimatologische uitgangspunten geformuleerd op basis van een analyse van het PvE. Al deze voorlopig vastgestelde zaken worden gebruikt bij het maken van het voorlopig ontwerp, oftewel het ontwerpen van hoofdruimten. Bij het ontwerpen van de hoofdruimten worden achtereenvolgens het gebouwvolume en de functionele ordening van ruimten vastgelegd, waarna deze worden gematerialiseerd en het klimaat wordt bepaald. Bij het materialiseren worden onder meer draagstructuur en ruimtescheidingen bepaald. Bij het bepalen van het klimaat gaat het om de luchtbehandelingsinstallatie, de lichtinstallatie en de akoestiek van de ontworpen ruimten. De resultaten van deze fase vormen de basis voor een eerste toetsing van het ontwerp aan de vaak moeilijk onder woorden te brengen beeldverwachting van de opdrachtgever. Verder worden de bouw- en investeringskosten en een planning van het totale bouwproject gemaakt. Eerst worden de bouwkosten- en vervolgens de investeringskosten bepaald, waarbij onder meer de bouwrente, grondkosten, honoraria, bouwkosten en leges worden meegenomen. De input van deze fase bestaat in hoofdzaak uit het tijdens de structuurontwerpfase nader uitgewerkte Programma van Eisen en het structuurontwerp zelf. De output bestaat uit een verder gespecificeerd Programma van Eisen ten behoeve van de definitieve ontwerpfase. Karakteristieke werkzaamheden in de voorlopige ontwerpfase zijn: • uitwerking van het Programma van Eisen; • bepaling van de netto-oppervlakte per functionele eenheid op basis van gebruikersactiviteiten en de benodigde inrichtingselementen; • voorlopige ontwerptekeningen van het project in interne en externe opzet, zodanig dat een voldoende voorstelling wordt gegeven van de situering, de hoofdindeling, de structurele en

06950408_hfdst03.indd 62

constructieve opzet en de architectonische verschijningsvorm; • vaststelling van de technische eisen per functie of ruimte voor wat betreft constructie, installaties, inrichting, bouwfysica en dergelijke; • capaciteitsberekeningen, schema’s, plaatsing en hoofdafmetingen van de voornaamste installaties, alsmede beschrijving van de werking; • vaststelling van aard, plaats en afmetingen van de overige voorzieningen (bijvoorbeeld infrastructuur en terreininrichting); • toetsing van het ontwerp aan lokale regelgeving, bouwnormsystemen, brandweereisen en gemeentelijke regelgeving; • globaal begroten van de investeringskosten, de exploitatiekosten en de exploitatieopbrengsten; • benoeming van de Arbocoördinator ‘ontwerp’. Het type beslissingen dat in deze fase wordt genomen richt zich vooral op de plaats en de afmetingen van ruimten en bouwdelen. Ook kunnen, voor zover relevant, functies van en relaties tussen bouwdelen nader worden uitgewerkt. Informatiebronnen zijn dezelfde als in de vorige fase. Daar komt bij: • installatietechnische referentiegegevens; • bouwfysische referentiegegevens; • materiaaldocumentatie en draagstructuurprincipes. De hulpmiddelen die ter beschikking staan tijdens het maken van het voorlopig ontwerp zijn: • tekentafels; • computerprogramma’s voor CAD, elementenbegroting, constructieberekening, installatietechniek en bouwfysica. 3.3.3 Definitief ontwerp In de definitieve ontwerpfase ontstaat een volledig beeld van het project als ruimtelijk concept en de technische realiseerbaarheid ervan. Niet alleen het plan, maar ook het uitgewerkte Programma van Eisen krijgt aan het eind van deze fase een definitieve status.

Het definitief ontwerp kent in feite dezelfde opbouw als het voorlopig ontwerp, maar is veel

16-11-2005 15:37:35

3 BOUWPROCES

gedetailleerder. Er vindt een analyse plaats waarbij een aantal zaken, dat voorlopig vastgelegd was, nu definitief wordt vastgelegd. Bij het definitief ontwerp worden de ontworpen hoofdruimten nu in detail ontworpen. Hierbij worden veelal aanvullende eisen en wensen van de opdrachtgever verwerkt. Bij het bepalen van het gebouwvolume en de functionele ordening van ruimtes worden nu de volgende zaken op tekening vastgelegd: • definitieve vorm; • totaalvolume; • ordening van de verblijfs-, verkeers- en installatieruimten. Dit kan niet in een vaste volgorde worden gedaan omdat alles in elkaar grijpt. Het is een volledig cyclisch en recursief proces met als resultaat de definitieve ontwerptekeningen. Bij het ordenen van de installatieruimten komt de inbreng van de installatietechnisch adviseur aan de orde. Hij geeft de ruimtelijke eisen van de te gebruiken installaties aan. De inbreng van de constructeur en de toeleverancier bij de materialisatie van het voorgaande zijn van groot belang. Ook hier worden weer de draagstructuur en de ruimtescheidingen, nu definitief, vastgelegd op basis van constructieberekeningen van de constructeur en productinformatie van de toeleverancier. Ook de klimatologische aspecten worden nu volledig en definitief vastgelegd. Naast de akoestiek, de luchtbehandelings- en de lichtinstallatie wordt nu ook de elektrotechnische installatie ontworpen. Tot slot vindt weer een interne controle plaats (identiek aan die bij het voorlopig ontwerp) en wordt het definitieve ontwerp ter goedkeuring aan de opdrachtgever voorgelegd. De input van deze fase bestaat in hoofdzaak uit het tijdens de voorlopige ontwerpfase nader uitgewerkte Programma van Eisen en het voorlopig ontwerp zelf. De output is het definitieve ontwerp en het definitieve PvE. De status ‘definitief’ wil zeggen dat het PvE uit deze fase voor het verdere bouwproces als referentie dient. Karakteristieke werkzaamheden in de definitieve ontwerpfase zijn onder meer: • definitief verwoorden van eisen, beeldver-

06950408_hfdst03.indd 63

63

wachtingen en voorwaarden in de vorm van een definitief PvE, zoals: – vaststellen van de netto-oppervlakte per ruimte; – vaststellen van de technische eisen per ruimte; – vaststellen van de functies van de bouwdelen; • maken van definitieve ontwerptekeningen van het bouwwerk in interne en externe opzet, zodanig dat een volledig inzicht in het bouwwerk ontstaat; • maken van een elementenbegroting voor de bepaling van de bouwkosten, de investeringskosten- en de exploitatiekosten op basis waarvan taakstellende budgetten voor de elementen worden vastgesteld; • vaststellen Veiligheids- en Gezondheidsplan ‘Ontwerp’. Het type beslissingen, dat in deze fase wordt genomen richt zich vooral op ruimte- en bouwdeelniveau. Functies, relaties, plaats en afmeting worden definitief. Impliciet volgt daaruit de functie, relatie en plaats van componenten. Informatiebronnen zijn die van de vorige fase en de volgende nieuwe: • ruimtelijke eisen installatie; • materiaaleigenschappen; • productinformatie toeleverancier; • elementenraming kostengegevens; • documentatie en offertes leveranciers; • onderhoudskostenkengetallen; • exploitatiekostenkengetallen. De hulpmiddelen bij het maken van een definitief ontwerp zijn dezelfde als die bij het voorlopig ontwerp.

3.4 Uitwerking Tijdens het maken van het ontwerp is de hoofdrol vaak weggelegd voor de architect. Tijdens de uitvoering heeft de aannemer de hoofdrol. In de hoofdfase uitwerking vindt deze wisseling van hoofdrolspeler plaats. De uitwerking begint met de bestekfase om vervolgens de prijsonderhandelingsfase in te gaan.

16-11-2005 15:37:36

64

3.4.1 Bestekfase In de bestekfase ligt de nadruk op de technische uitwerking van het plan. Van écht ontwerpen is geen sprake meer, ruimtelijk is het plan al vastgelegd in het definitieve ontwerp. Het ruimtelijk plan ontwikkelt zich in deze fase zodanig, dat het zich ook als technisch concept laat lezen. De nadere technische uitwerking vindt plaats ten behoeve van de diverse aanvragen van vergunningen bij de (lokale) overheid en de nutsbedrijven, de aanbesteding en de prijsvorming.

Bij de technische uitwerking van het ontwerp worden de bouwkundige constructies en de installaties getekend. De onderdelen van de technische uitwerking zijn: • bouwvoorbereidingstekeningen; • constructietekeningen (inclusief berekeningen); • installatietekeningen (inclusief berekeningen). De constructeur en de installatieadviseur worden bijgestaan door de architect. Tot slot worden de verschillende bestektekeningen op elkaar afgestemd. Op basis van de bestektekeningen worden de verschillende bestekdelen gemaakt. Het gaat hier ook weer om de bouwkundige bestekdelen, de constructie, de installatie en de bouwfysische bestekdelen. De bouwkundige bestekdelen, die door de architect worden gemaakt bestaan uit een ruimteboek, een materialenonderzoek, de technische specificatie van de materialen en de algemene en bijzondere uitvoeringsvoorwaarden. Tot slot worden de bestekdelen geïntegreerd tot één geheel. Na het schrijven van het bestek wordt de directiebegroting gemaakt en intern gecontroleerd. De directiebegroting bestaat uit sub-begrotingen van het bouwkundig bestek, het constructiebestek en het installatiebestek. Bij het begroten worden hoeveelheden bepaald, offertes aangevraagd en op basis daarvan kostennormen bepaald. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van bouwkundige normen en prijzen evenals ervaringsgetallen. De kostennormen vormen de basis voor de begroting.

06950408_hfdst03.indd 64

Met het schrijven van het bestek, het maken van de bestektekeningen en de directiebegroting is in feite het eigenlijke werk van de architect afgerond. Het wordt ter acceptatie aan de opdrachtgever voorgelegd, die op basis daarvan uitvoeringsovereenkomsten kan afsluiten. Niet zelden is de architect ook betrokken bij dit vervolgtraject. Het houden van aanbestedingen, het opstellen van de uitvoeringsovereenkomsten, het begeleiden van de uitvoering en het voeren van directie zijn dan ook taken van de architect. De voornaamste input in de bestekfase bestaat uit het definitief ontwerp en het definitieve PvE. Er zijn tijdens de bestekfase nog wel aanpassingen ten opzichte van het PvE mogelijk, maar deze worden buiten het PvE om geregistreerd. De output bestaat naast deze registratie uit bestektekeningen, geschreven bestek en afwerkstaten. Karakteristieke werkzaamheden in de bestekfase zijn onder meer: • opstellen en indienen van de diverse vergunningsaanvragen, waaronder de bouwvergunning bestaande uit tekeningen, berekeningen en kostenramingen; • ruimteomschrijving, bijvoorbeeld in de vorm van een ruimteboek; • nauwkeurig technisch vastleggen van het plan in de vorm van bestektekeningen; • maken van een nauwkeurige beschrijving van het plan, zodanig, dat een compleet beeld van het plan tot in detail ontstaat, het zogenaamde geschreven bestek, bestaande uit administratieve bepalingen en werkbeschrijvingen; • maken van gedetailleerde begrotingen voor een nadere bepaling van investerings- en exploitatiekosten. • verwerken van de gegevens van het V&Gplan. Het type beslissingen dat in deze fase wordt genomen, richt zich vooral op de hoedanigheid van ruimten, bouwdelen en componenten. Een belangrijke informatiebron bij het tot stand komen van de verschillende bestekdelen is de materiaaldocumentatie van de toeleveranciers. Zowel de architect, de constructeur als de

16-11-2005 15:37:36

3 BOUWPROCES

installateur maakt hiervan in deze fase intensief gebruik. Ook beheerervaring is een hulpbron, net als verschillende systematieken die bij het schrijven van bestekken worden gehanteerd. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van besteksystematieken (zoals de Stabu), standaard ruimteboekindelingen, standaardbestekken, bouwkostenbestanden. Hulpmiddelen in deze fase zijn, naast de computerprogramma’s die al eerder tijdens de ontwerpfase zijn gebruikt, computerprogramma’s voor het maken van bestekken, planningen en bouwdeelbegrotingen. De bestekfase is de laatste fase van het ontwerpproces. Het bouwproces gaat verder met de prijsvormingsfase. 3.4.2 Prijsvorming Het bestek met de daarbij behorende bestektekeningen zijn klaar. Nu moet er een aannemer worden gezocht die het gebouw wil gaan bouwen. De aannemer moet het gebouw maken volgens het bestek en bestektekeningen dat hem bindend wordt voorgeschreven. Het gebouw moet er tenslotte gaan uitzien zoals de architect en zijn opdrachtgever voor ogen hebben. Maar ook binnen de prijs en de bouwtijd die zij in gedachten hebben. Het zoeken van een aannemer heet aanbesteden van het werk. Een aanbesteding kan op verschillende manieren gebeuren (zie hoofdstuk 7, Bouworganisatievormen): • enkelvoudig, er wordt dan aan één aannemer om een aanbieding gevraagd; • meervoudig, er wordt dan aan meerdere aannemers gevraagd een aanbieding te doen.

Als er wordt gekozen voor een meervoudige aanbesteding, doen de aannemers na een bepaalde rekenperiode door middel van een inschrijfbiljet een prijsaanbieding en verklaren zij de werkzaamheden conform bestek voor de vermelde aanneemsom te realiseren. Vaak wordt op basis van de laagste inschrijfprijs de opdracht gegund. In de praktijk gebeurt het vaak dat de laagste inschrijfprijs hoger ligt dan de directiebegroting die gemaakt is door de architect, of dat de opdrachtgever zonder meer probeert de prijs nog verder te drukken. In beide gevallen volgen na de gunning bij de enkelvoudige aanbesteding

06950408_hfdst03.indd 65

65

de prijsonderhandelingen en bij de meervoudige aanbesteding de bezuiningsronden. Naast de door de aannemer gehanteerde arbeidsnormen, tarieven, materiaalprijzen, bouwplaatskosten en dergelijke, staat dan ook vaak het ontwerp ter discussie. Bij de aanbesteding zijn er twee mogelijkheden: er wordt gewerkt met een inschrijfbegroting of met een open begroting. Bij een inschrijfbegroting geeft de aannemer alleen een aanbiedingsprijs af. Bij een open begroting kunnen de betrokkenen kennisnemen van de gehele prijsopbouw. Als een aannemer wordt uitgenodigd mee te doen met een aanbesteding, ontvangt de aannemer het bestek en de bestektekeningen. Hij bestudeert die documenten zorgvuldig en maakt een inschrijfbegroting. Het opstellen van deze begroting geschiedt om praktische redenen in volgorde zoals het bestek het werk beschrijft. De inschrijfbegroting geeft hierdoor een kostenbeeld per bestekpost, dus van al het metselwerk, al het grondwerk, al het schilderwerk, enzovoort. Vaak vraagt de bouwkundig aannemer bij zijn onderaannemers en zijn toeleveranciers voor materialen offertes aan. In het geval van een open begroting, wordt uiteindelijk de aanneemsom in onderling overleg tussen opdrachtgever, architect en aannemer vastgelegd. Maar of de begroting nu geheim is of open, zij is altijd een optelsom van de te maken kosten, een risicodekking en een winstpercentage. De geheime inschrijfbegroting is doorgaans geen tot in alle bijzonderheden uitgewerkt document, de open begroting is dat wel. De voornaamste input voor de prijsbepaling bestaat uit het bestek, bestektekeningen, de nota van inlichtingen en bijlagen zoals bodemonderzoek (milieu en draagvermogen), V&G-plan ‘Ontwerp’, specifieke voorschriften nutsbedrijven en concept aannemersovereenkomst. De output bestaat uit een inschrijfbegroting en een aanbiedingsprijs of uit een open begroting.

16-11-2005 15:37:36

66

Karakteristieke werkzaamheden in de bestekfase zijn onder meer: • bestuderen van bestek en tekeningen; • bezoeken bouwplaats en overleg over bestek en tekeningen waarna de architect nadere aanwijzingen verstrekt in de nota van inlichtingen; • uittrekken van de hoeveelheden; • bepalen uitvoeringsmethodiek; • offerte-aanvraag onderaannemers en leveranciers; • maken inschrijfbegroting; • bepalen aanbiedingsprijs; • selectie aannemer; • prijsonderhandelingen; • gunning bouw. Het type beslissingen dat in deze fase door de aannemer wordt genomen, richt zich vooral op het bepalen welke normen, tarieven en prijzen moeten worden gehanteerd in de inschrijfbegroting. Op basis van de inschrijfbegroting, de marktomstandigheden en de bedrijfseconomische situatie binnen de onderneming wordt de aanbiedingsprijs bepaald. Als het aanbod aan bouwwerken laag is of als er binnen een aannemersbedrijf te weinig werk onderhanden is, kan een aannemer besluiten onder de kostprijs (lager dan de inschrijfbegroting) in te schrijven. Hulpmiddelen die de aannemer ter beschikking staan bij het maken van een inschrijfbegroting zijn, naast de legendarische ‘achterkant van een sigarendoos’, verschillende calculatiepakketten. De aannemer heeft de keuze uit calculatiepakketten waarmee snel begrotingen kunnen worden geschreven. Hij kan ook kiezen uit calculatiepakketten die uitgaan van standaard prijs/ normgegevens en standaardanalyses ten aanzien van de uitvoering. Daarnaast bevatten zij ook functies om uittrekstaten te maken. Het bepalen van de hoeveelheden kan gebeuren door de gegevens handmatig vanuit de tekening te meten of door gebruik te maken van modern gereedschap, zoals de elektronische meetlat of meettafel. In beide gevallen wordt gezondigd tegen de regel ‘nooit in de tekening meten’. Als met CAD is getekend, kunnen de uittrekstaten vaak automatisch worden gegenereerd.

06950408_hfdst03.indd 66

3.5 Realisatie De aannemer heeft het werk via de aanbesteding gekregen. Na vaststelling van de definitieve prijs door middel van prijsoverlegronden en eventueel een aantal aanpassingen in het ontwerp kan de realisatie gaan starten. De bouwkundig aannemer kan echter niet volstaan met het uit de handen van de architect aanvaarden van het zorgvuldig voorbereide bouwplan. Hij heeft zelf ook nog een voorbereiding te maken, die echter van een geheel andere aard is dan die van de architect. Om een paar voorbeelden te noemen: het laat de opdrachtgever (en dus de architect) totaal onverschillig of de aannemer de bouwput met schop-en-kruiwagen dan wel met behulp van een dragline wil ontgraven en het maakt hem ook niet veel uit of hij de betonmortel van een centrale wil betrekken dan wel op de bouwplaats wil maken. Maar dit zijn wel zaken die bedrijfseconomisch voor de aannemer van het grootste belang zijn. De aannemer moet niet alleen aandacht besteden aan wat hij zal moeten maken, maar ook aan de vraag hoe hij dat zal doen. Het antwoord op hoe wordt beantwoord tijdens de voorbereiding van de uitvoering. De bouwkundig aannemer bouwt niet alleen het gebouw, hij schakelt bij het bouwen verschillende onderaannemers in: installateurs, schilders, stukadoors, enzovoort. Ook wordt een V&G-coördinator aangewezen die zorgdraagt voor de ontwikkeling van het V&G-plan Uitvoering, waarin de arbozorg en verantwoordelijkheden van betrokken onderaannemers wordt vastgelegd. Evenals de architecten zijn aannemers druk bezig hun ISO 9001 kwaliteitscertificaat te behalen. Als basis gebruiken zij vaak het Model Kwaliteitssysteem Matrix van de Vereniging Grootbedrijf Bouw (VGBouw). De daarin gehanteerde fasering van het bouwproces wijkt in de eerste fase af van die van het kwaliteitssysteem van de Bond van Nederlandse Architecten en die van het Nederlands Normalisatie Instituut. Duidelijk is dat de eerste drie fasen van de VGBouw-fasering ‘aannemerseigen’ zijn. Vanaf fase 4 van VGBouw en fase 8 van de BNA/NNI zijn de fasen gelijk, figuur 3.16.

16-11-2005 15:37:36

3 BOUWPROCES

VGBouw

BNA/NEN

1 Algemeen

1 Initiatief

2 Initiatief en acquisitie

2 Haalbaarheidsstudie

3 Ontwerp en ontwikkeling

3 Projectdefinitie 4 Structuurontwerp

4 Prijs- en contractvor-

5 Voorlopig ontwerp

ming

6 Definitief ontwerp

5 Werkvoorbereiding 6 Uitvoering

7 Bestek 8 Prijsvorming

7 Oplevering en on-

9 Werkvoorbereiding

derhoud 8 Beheer

10 Uitvoering 11 Oplevering 12 Beheer

67

Door het project in een zogenaamde projectanalyse te bestuderen zal het werk in de samenstellende onderdelen worden ontleend. Veelal wordt hierin de volgende onderverdeling aangehouden: voorbereiding, fundering, ruwbouw en afbouw. Deze zogenaamde hoofdbewerkingen worden opnieuw onderverdeeld in samenstellende bewerkingen en deelbewerkingen. Per afzonderlijke bewerking of deelbewerking wordt hierna de kostprijs begroot door vast te stellen hoe voor de onderhavige bewerking de combinatie zal zijn van de productiefactoren: arbeid, materiaal, materieel en onderaanneming, figuur 3.17.

Figuur 3.16 Faseringen kwaliteitssystemen aannemers en architecten

3.5.1 Werkvoorbereiding Voordat een aannemer kan gaan bouwen moet hij de nodige voorbereidingen treffen. Hij zal eerst een groot aantal beslissingen moeten nemen ten aanzien van de te volgen uitvoeringsmethode. Deze beslissingen worden in de werkbegroting en de uitvoeringsplanning vastgelegd. Op basis hiervan moet hij zijn bouwplaats inrichten, materialen inkopen, onderaannemers contracteren, zorgen voor het benodigde materieel en personeel en het V&G-plan Uitvoering ontwikkelen. Daarnaast moet hij de zorgen dat de bestektekeningen worden vertaald naar uitvoerings- en productietekeningen. 3.5.1.a Werkbegroting De aannemer heeft bij het opstellen van de inschrijfbegroting nagedacht over de hoogte van de aanbiedingsprijs. Als het werk hem is opgedragen zal hij een nieuwe begroting opstellen. Deze nieuwe begroting, werkbegroting genoemd, dient als hulpmiddel voor de toekomstige uitvoering, figuur 3.16. Zoveel mogelijk zal hierbij gebruik worden gemaakt van de gegevens van de inschrijfbegroting. In tegenstelling tot deze begroting, zal echter niet per bestekpost worden begroot, maar in de volgorde waarin het project zal worden uitgevoerd, dus volgens de werkvolgorde. Hierdoor geeft de werkbegroting een kostenbeeld per werkonderdeel, dus bijvoorbeeld alle betonwerk van de fundering afzonderlijk, gescheiden in betonbalken, betonpoeren, en dergelijke.

06950408_hfdst03.indd 67

Het zal duidelijk zijn dat voor het opstellen van de werkbegroting een groot aantal beslissingen dienen te worden genomen ten aanzien van de te volgen werkmethode. Deze beslissingen worden al in de werkbegroting vastgelegd. Hierdoor geeft de werkbegroting een betrouwbaar beeld van de te verwachten kosten, krijgt zij het karakter van een budget voor de kosten van de uitvoering en is tevens een leidraad voor de uitvoering. Met andere woorden de werkbegroting is taakstellend. Behalve de kosten op de bouwplaats die worden veroorzaakt door de productiefactoren arbeid, materiaal en materieel wordt tevens in de werkbegroting een kostenoverzicht gemaakt van de algemene bouwplaatskosten. Hieronder verstaan wij de kosten van de organisatie en van de leiding op de bouwplaats, zoals loon van de uitvoerder, bewaking, V&G, enzovoort. Naast de kosten op de bouwplaats wordt ten slotte een begroting gemaakt van de algemene bedrijfskosten veroorzaakt door de centrale leiding (huur kantoorgebouw, salarissen kantoorpersoneel). Deze algemene kosten worden gemaakt ten dienste van alle bij het betreffende bedrijf in uitvoering zijnde werken en worden daarom naar evenredigheid over deze projecten verdeeld. 3.5.1.b Planning De werkbegroting bevat een opsomming van de verwachte kosten voor de uitvoering. Van grote invloed op deze kosten is de benodigde tijd voor de verschillende bewerkingen en hun onderlinge relaties. Zo zullen de kosten voor het ontgraven

16-11-2005 15:37:36

68

Werkbegroting arbeid Manuren Hoeveelheid

Eenheid

Manuur per eenheid

Totaal

8,2

m2

0,215

1,763

• maken bekisting balken

31,2

m

2

2,123

66,238

• aanbrengen betonblokjes

160

st

0,008

1,280

• storten funderingsbalk met kraan

3,95

0,735

2,903

Omschrijving

Bekisten en storten • aanbrengen werkvloer funderingsbalken

m

3

Totaal bekisten en storten

72,229

Werkbegroting inkoop onderaanneming Onderaannemers Omschrijving

Hoeveelheid

Eenheid

Manuur per eenheid

Totaal

66,10

m2

3,85

254,49

1

Stukadoorswerk • egaliseren wand kalkzandsteen • aanbrengen stucprofiel

3,00

m

2,60

7,80

• ruw raapwerk

25,42

m2

5,60

142,35

• neggekanten

22,80

m1

3,63

82,76

• blauwpleisterwerk raapwerk

25,42

m2

8,92

226,75

• spuitpleister rauhfase raapwerk

16,85

m2

4,22

71,11

• spuitpleister rauhfase gibo • fijnschuurwerk beton

9,40

m

2

4,22

39,67

70,30

m2

11,84

832,35

Totaal stukadoorswerk

1.657,27

Figuur 3.17 Voorbeeld werkbegroting

van een aantal bouwputten bij een woningbouwproject met behulp van een dragline, enerzijds afhangen van de prestaties van de dragline per uur en anderzijds sterk afhankelijk zijn van het feit of de dragline zonder onderbrekingen kan doorwerken. Wanneer de dragline met het ontgraven van een bouwput gereed is, terwijl de volgende bouwput nog niet is uitgezet, zullen er wachturen ontstaan. De dragline kan niet worden gebruikt, maar deze uren veroorzaken wel kosten. Het voorkomen van dergelijke afstemmingsverliezen, die zowel tijdens één bewerking als tussen verschillende bewerkingen kunnen optreden, geschiedt op de beste wijze door het maken van een uitvoeringsplanning. In een planning, vaak een strokenplanning, wordt aangegeven hoe de verschillende bewerkingen in de

06950408_hfdst03.indd 68

tijd moeten verlopen, wil men tot een minimalisering van de bouwkosten geraken, figuur 3.18. Werkbegroting en uitvoeringsplanning dienen dan ook tegelijkertijd te worden opgesteld. Kenmerkend voor een uitvoeringsplanning is dat hij twee tijdschalen heeft: volgens de kalender en volgens de prognose van werkbare dagen. Bij de tijdschaal volgens de kalender worden horizontaal de kalenderdagen van de maanden uitgezet waarin het werk wordt uitgevoerd. Slechts de dagen waarop zal kunnen worden gewerkt, worden aangegeven, met andere woorden maximaal vijf dagen voor elke week. Bij de tijdschaal volgens de prognose van de werkbare dagen wordt aangegeven hoeveel werkbare dagen verwacht worden per maand. In verband met onder

16-11-2005 15:37:37

3 BOUWPROCES

69

Figuur 3.18 Overall-planning van de realisatie

andere feestdagen, vakanties en onwerkbare dagen door te verwachten vorst en dergelijke, zal niet op alle dagen kunnen worden gewerkt. Zo zal de maand januari op de prognoseschaal een veel kleiner aantal werkbare dagen tellen dan het aantal dagen dat de kalender aangeeft. Het doel van de prognoseschaal is om het tijdsschema aan te geven hoe het verloop van de werkzaamheden in werkelijkheid wordt verwacht. Het opstellen van de werkbegroting en de daarbij behorende uitvoeringsplanning, ook wel overall-planning genoemd, is een gedegen plan van uitvoering waardoor een zeer groot aantal beslissingen met betrekking tot het uit te voeren project zijn vastgelegd. Op basis van beide documenten kunnen een aantal andere plannen opgesteld worden: • een plan voor de inrichting van het bouwterrein; • leveringsschema materialen; • een materieelplan; • een personeels- en onderaannemingsplan; • een tekeningenplan; • een werkregeling; • V&G-plan ‘Uitvoering’.

06950408_hfdst03.indd 69

Verschillende vormen van planning tijdens het bouwproces Plannen is het vastleggen van de werkonderdelen van de bouw in technische en organisatorische volgorde en uitgezet in tijd. De gedachte die aan de planning ten grondslag ligt, is het streven om de bouwproductie zonder onverwachte storingen te laten verlopen waarbij rekening gehouden moet worden met zaken die in de toekomst gaan gebeuren. Om dit te realiseren moeten de werkzaamheden goed op elkaar worden afgestemd. De volgende afstemmingen kunnen worden onderscheiden: • op tijd (datum); • technische afstemming (bijvoorbeeld verhardingstijden); • organisatorische afstemming (elkaar niet in de weg lopen, beschikbaar zijn van werkruimte); • op capaciteit (personeel/ploeggrootte); • materieelafstemming (bijvoorbeeld bekisting); • doorstroming van derden (onderaannemers). Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing heeft de planning tot doel het economisch werken op de bouw te bevorderen. Dit moet tijd en dus geld besparen. De conclusie mag

16-11-2005 15:37:37

70

niet worden getrokken dat de kortste bouwtijd de meest economische uitvoering van het project inhoudt. Vanuit kostenoogpunt bestaat er voor ieder project een optimale bouwsnelheid. Deze optimale bouwsnelheid wordt bepaald door een groot aantal factoren. Voorbeelden hiervan zijn: beschikbaarheid materieel, optimale ploeggrootte, levertijden maar ook droog- en verhardingstijden, aanvangstijdstip van de bouw, enzovoort. Gestart wordt tijdens de realisatiefase met het opstellen van een overall-planning, figuur 3.18. Veelal wordt de planning weergegeven in een balken- of strokenschema’s, het is ook mogelijk netwerkplanningen te vervaardigen. Vanuit de overall-planning kan vervolgens een werkvoorbereidingsschema worden samengesteld. Dit schema biedt een optimale beheersing van de feitelijke bouwvoorbereiding waardoor een efficiënte en ongestoorde uitvoering van het bouwproject wordt gegarandeerd. Direct zichtbaar zijn alle voorbereidende procedures en handelingen die aan de eigenlijke uitvoering van een bepaald planningsactiviteit vooraf gaan, figuur 3.19. Natuurlijk moet de planning worden bewaakt. Dit vindt plaats door middel van de productieopname. Regelmatig (1x per week) wordt

de productie op de bouw vergeleken met de geplande productie. De geplande productie op een bepaald moment wordt op de overallplanning vastgelegd door de zogenaamde planlijn en de werkelijke stand door middel van de bouwlijn. De ideale situatie (de bouwlijn valt op de planlijn) is theoretisch. Door vele oorzaken wordt de productie op de bouwplaats beïnvloed. Daarom zullen er altijd afwijkingen met de planning ontstaan. Het is de taak van de uitvoerder de afwijkingen zo klein mogelijk te houden. Om de factoren tijd, geld en productie overzichtelijk te koppelen is de werkregeling (opgemaakt voor drie of zes weken) een uitstekend hulpmiddel. De werkregeling wordt iedere week na de productieopname gemaakt, waarbij ervan uitgegaan wordt, dat de eerste week zo exact mogelijk wordt bekeken. De daaropvolgende weken mogen wat vager worden opgezet. In de tekstkolom worden de namen van de werknemers en/of onderaannemers ingevuld. In figuur 3.20 is een voorbeeld van een werkregeling opgenomen. Op deze wijze wordt vanaf het begin van de werkvoorbereiding tot en met de daadwerkelijke realisatie van grof tot in detail gepland.

Figuur 3.19 Werkvoorbereidingsschema

06950408_hfdst03.indd 70

16-11-2005 15:37:37

3 BOUWPROCES

KANTOORGEBOUW EUROPALAAN

blad: 1 17-06-2004

Werkregelingsschema Week 33 101

Week 34

Week 35

Week 36

Week 37

Week 38

KOLOMMENPLOEG

TI10

Piet de Groot

betonwanden ki/wa/be

betonwanden ki/wa/be

TI11

Maarten Braat

betonwanden ki/wa/be

betonwanden ki/wa/be

TI12

Fijke van de Broek

betonwanden ki/wa/be

betonwanden ki/wa/be

TI13

Peter Versluis

betonwanden ki/wa/be

betonwanden ki/wa/be

TI14

Dirk van Beek

betonwanden ki/wa/be

betonwanden ki/wa/be

TI15

Jan Wit

prefab gevelbalken

prefab gevelbalken

Hans Venster

prefab gevelbalken

prefab gevelbalken

TI16 102

VLOERENPLOEG

TI01

Niko van Zanten

vloerbekisting stellen

TI02

Jan Arkenbout

vloerbekisting stellen

TI03

Frits Kramer

vloerbekisting stellen

s

vloerbekistin

s

v vloerbeki

s

vloerbekisting st

TI04

Luc Mout

vloerbekisting stellen

s

vloerbekistin

s

v vloerbeki

s

vloerbekisting st

TI05

Dick van Arkel

vloerbekisting stellen

s

vloerbekistin

s

v vloerbeki

s

vloerbekisting st

TI06 111

Adrie Janssen

vloerbekisting stellen

s

vloerbekistin

s

v vloerbeki

s

vloerbekisting st

VLECHTPLOEG

vloerbekisting stellen vloerbekisting stellen

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL01

Groot Johan de

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL02

Rooy Kees van

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL03

Johan van Ommen

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL04

Jhon de Groot

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL05

Piet Harleman

vloerwapening vlechten

vloerwap

VL06

Klaas Oosterhof

vloerwapening vlechten

vloerwap

Martin van Keulen

vloerwapening vlechten

VL07 113

71

ONTKISTINGSPLOEG

vloerwap ontkisten verd. vloer

SL01

Sloper Wim de

ontkisten verd. vloer

SL10

Herman Hoorn

ontkisten verd. vloer

Figuur 3.20 Werkregeling

3.5.1.c Logistiek In het plan voor de inrichting van een bouwterrein wordt van oudsher vastgelegd welk terrein beschikbaar zal zijn als werkterrein en hoe het werkterrein zal worden opgedeeld. Deze indeling dient doelbewust te geschieden. Tegenwoordig wordt ook veel aandacht besteed aan de logistiek naar-, op- en van de bouwplaats. Logistiek richt zich op de integrale goederenstroombeheersing. Belangrijke activiteiten daarin zijn inkoop, productieplanning en materiaalverwerking, maar ook voorraadbeheer, magazijnmanagement en transport. Logistiek houdt ook in: het elimineren van wachttijden, vermijdbare of niet-wenselijke handelingen en storingsgevoelige elementen waardoor een korter, beter beheersbaar en goedkoper bouwproces ontstaat.

Logistieke maatregelen zijn onder andere het beperken van het aantal toe te passen materialen en elementen, aangezien dit kan leiden tot vermindering van het aantal te verrichten

06950408_hfdst03.indd 71

werkzaamheden op de bouwplaats. Daarnaast leidt een goede afstemming van aan- en afvoer van materiaal en materieel, in combinatie met de beschikbaarheid van opslag- en opstelplaatsen tot een vermindering van het aantal overbodige handelingen. Eliminatie van de storingsgevoelige elementen zal de kwetsbaarheid van het bouwproces kunnen verminderen. De invloed van weersomstandigheden kan bijvoorbeeld beperkt worden indien gevelelementen inclusief glas en dergelijke worden geplaatst, waardoor tevens het verticaal transport kan worden beperkt. In het algemeen kan worden gesteld dat beperking van het aantal te verrichten werkzaamheden en van de in te zetten middelen (personeel, materieel en materiaal) op de bouwplaats leidt tot een vermindering van wachttijden, vermijdbare handelingen en storingen. Beslissingen die hier rekening mee houden, zullen leiden tot een verlaging van kosten, doorlooptijd en kwetsbaarheid van de uitvoering.

16-11-2005 15:37:38

72

moet geschieden, opdat een minimaal verlies aan wachttijden en afstemming optreedt, dient een werkregelingsschema. In het werkregelingsschema, figuur 3.20, wordt tevens aangegeven hoeveel werkers per deelbewerking nodig zijn.

Van zeer grote invloed op de bouwkosten is dus het logistiek proces. Hiermee is zonder twijfel in de werkbegroting rekening gehouden, doch uit de werkbegroting is niet te lezen op welke plaats de verschillende materialen moeten worden opgeslagen. De bouwplaatsinrichting zal per bouwfase aangeven waar de te gebruiken materialen zullen moeten worden opgeslagen. Tevens zal zijn aangegeven hoe het materieel (bijvoorbeeld de kranen) dient te worden opgesteld, figuur 3.21.

3.5.1.f Algemeen tijdschema of overallplanning Bovenstaande plannen zijn dus zeer sterk op elkaar afgestemd en geven de details aan waar tijdens de uitvoering dagelijks mee wordt gewerkt. Zo zal bijvoorbeeld uit het uitvoeringsplan volgen dat op een bepaalde tijd de gevels zullen worden gemetseld. In het leveringsplan is de leveringsdatum en de hoeveelheid van de betreffende gevelsteen vastgelegd. Terwijl op de inrichtingstekening van de bouwplaats de opslag hiervan is aangegeven. In het V&G-plan staat wanneer en welke arbozorg moet plaatsvinden en wie voor deze zorg, per onderdeel, verantwoordelijk is. Wanneer een metselploeg moet komen en wanneer de voegers, staat weer in de werkregeling. Ten slotte zorgt het tekeningenplan ervoor dat de desbe-

3.5.1.d Materieelplan In het materieelplan wordt vastgelegd welk materieel op de bouwplaats aanwezig moet zijn en gedurende welke tijd. Soms wordt, bijvoorbeeld voor een bouwkraan, in een schema aangegeven hoe de beschikbare capaciteit dient te worden besteed. 3.5.1.e Personeels- en onderaannemingsplan Om aan te geven welke taken, hoe en wanneer door verschillende ploegen werkers zoals betontimmerleiden, vlechters of metselaars

dubbele steiger openbare weg grens bouwterrein trottoir dir.

uitv.

mag.

hout

opslag

schaft

fietsen

kraanbaan

verharde weg kz

kz kz g

g

kz

z

koz.

z

g

kz

betonmortelsilo

trottoir

trottoir

25 m

openbare weg

g

openbare weg

speciemolen

g

g

ijzer

kz

keet of loods

tassen of stapels

uitgegraven grond kz kl g koz z

Figuur 3.21 Bouwplaatsinrichting

06950408_hfdst03.indd 72

= kalkzandsteen = klampsteen = gevelsteen = kozijnen = zand

Bron: Transport op de bouwplaats, SBR

16-11-2005 15:37:39

3 BOUWPROCES

treffende werktekeningen op tijd op de bouw aanwezig zijn. Mocht dit in de overeenkomst zijn voorgeschreven of na de opdracht door de directie verlangd, dan stelt de aannemer zo spoedig mogelijk een aan de aard van het werk aangepast algemeen tijdschema op. Hierin wordt aangegeven op welke wijze, in welke volgorde, met welk materieel en met welke hulpmiddelen de aannemer van plan is het werk uit te voeren, evenals hoeveel tijd hij voor elk onderdeel nodig denkt te hebben. Daarnaast wordt daarin aangegeven op welke tijdstippen de aannemer, ten behoeve van de voortgang van het werk, moet beschikken over zaken waarvoor de opdrachtgever of de directie volgens de aannemingsovereenkomst dient te zorgen. 3.5.1.g Inkoop Om de kostprijs te kunnen bepalen, is het voor verschillende bewerkingen noodzakelijk offertes aan te vragen bij leveranciers en onderaannemers. Vaak wordt voor een bewerking of een pakket van bewerkingen offertes aangevraagd bij verschillende leveranciers of onderaannemers. Op basis van de prijs, de betrouwbaarheid van de organisatie, levertijd en andere factoren wordt er een inkoopcontract afgesloten met een leverancier of onderaannemer. De afgesproken prijs of prijs per eenheid vermeld in het inkoopcontract, wordt verwerkt in de werkbegroting. Voor een groot aantal producten, met name voor de bulkmaterialen zoals beton en zand maakt de aannemer jaarlijks vaste afspraken met zijn toeleverancier.

In het leveringsprogramma voor de materialen wordt vastgelegd wanneer en in welke hoeveelheden de materialen moeten worden besteld, afgeroepen en geleverd. 3.5.1.h Uitvoerings- en productietekeningen In de bestektekening staan meestal alleen principedetails. Deze moeten worden uitgewerkt in uitvoerings- en productietekeningen. Uitvoeringstekeningen zijn vaak door de architect gemaakte tekeningen en staten. Hierin zijn bepaalde facetten van het ontwerp zodanig uit-

06950408_hfdst03.indd 73

73

gewerkt dat zij voldoende duidelijk inzicht in de beoogde uitvoering van het ontwerp bieden. Productietekeningen zijn door de aannemer of door een derde gemaakte tekeningen en staten. Zij worden gebruikt bij de fabricage of productie van onderdelen van het werk of bij de vervaardiging van tijdelijke constructies of hulpconstructies. Van origine maakt de architect de uitvoeringstekeningen en controleert de aannemer of de werktekeningen consistent, uitvoerbaar en conform het bestek zijn. Tegenwoordig worden de werktekeningen steeds meer gemaakt door de aannemer. De aannemer heeft vaak een boek met standaarddetailtekeningen, details waarvan hij kan garanderen dat deze kwalitatief goed zijn. De architect bewaakt dan de architectonische kwaliteiten. Input en output in realisatiefase Resumerend bestaat de voornaamste input voor deze fase enerzijds uit het bestek en bestektekeningen en anderzijds uit bedrijfsinformatie van aannemer en zijn onderaannemers en toeleveranciers over de beschikbare productiemiddelen. De output bestaat uit een uitvoeringsmethodiek vastgelegd in een werkbegroting en planningen. Karakteristieke werkzaamheden in deze fase zijn onder meer: • werkbegroting; • uitvoeringsplanning; • logistieke proces; • inrichtingsplan van het bouwterrein; • inkopen materialen en contracteren onderaannemers, leveringsschema; • materieelplan; • personeelsplan; • tekeningenplanning; • werkregeling; • uitvoerings- en productietekeningen; • V&G-plan ’Uitvoering‘. Het type beslissingen, dat in deze fase wordt genomen, richt zich met name op het bepalen van de uitvoeringsmethodiek en bijbehorende productiemiddelen. Hulpmiddelen die ter beschikking staan tijdens de voorbereidingsfase zijn een tekentafel en planbord. Maar

16-11-2005 15:37:39

74

meer eigentijds zijn computerprogramma’s voor het maken van een werkbegrotingen, planningen en werkregelingen, maar ook CAD-systemen, zodat tekeningen grafisch kunnen worden uitgewisseld.

3.5.2 Uitvoering Als alle voorbereidingen in de vorige fase zijn getroffen wordt het terrein eerst bouwrijp gemaakt. Het bouwrijp maken van een terrein heeft als doel het in zodanige staat te brengen dat er op kan worden gebouwd. Hiertoe moeten diverse werkzaamheden worden verricht, afhankelijk van de ligging en de toestand van het te bebouwen terrein.

Voor het personeel moeten tijdelijke verblijven worden ingericht, zoals was- en kleedlokalen, toiletten, kantine- of schaftruimten en kantoorruimte voor directie en uitvoerder. Voorts moeten er loodsen worden opgezet voor het opbergen van materialen die tegen weersinvloeden, diefstal of beschadiging moeten worden beschermd. Daarna kan worden begonnen met het grondwerk. Na het uitzetten van de bouwput wordt begonnen met het uitgraven van het te bebouwen gedeelte. De ‘eerste paal’ kan worden geslagen. Dit is een traditioneel moment in de bouw, waarbij de opdrachtgever symbolisch de eerste paal slaat of de eerste steen legt. Dit symboliseert de start van de bouw, feestelijk gevierd met een drankje en hapje in de keet voor opdrachtgever, toekomstige bewoners, bouwvakkers, buurtbewoners en andere de genodigden, figuur 3.22. Daarna kan echt worden begonnen met de fundering. Wordt op staal gefundeerd (op vaste grondslag), dan worden de funderingsmuren opgetrokken. Is er sprake van een paalfundering, dan wordt aan de hand van een palenplan, de juiste plaats van elke te heien paal op het terrein aangeven. Vervolgens wordt vaak de beganegrondvloer gestort of gelegd, de draagconstructie opgetrokken, de vaste scheidingswanden neergezet, de gevelconstructie gemaakt en de dakconstructie aangebracht. Daarmee is het hoogste punt bereikt en is het tijd voor het ‘pan-

06950408_hfdst03.indd 74

Figuur 3.22 Slaan van de eerste paal

nenbier’. Deze traditie leeft voort, ook al zijn de dakpannen vaak niet het hoogste punt of ligt er zelf geen enkele pan op het gebouw. Op vele plaatsen krijgen de bouwvakker ook nog de zogenaamde kapfooi. Een foto van de ruwbouwfase is opgenomen in figuur 3.23.

Figuur 3.23 Ruwbouwfase

16-11-2005 15:37:40

3 BOUWPROCES

De ruwbouwfase is nu af. De afbouwfase kan beginnen. Het gebouw wordt wind- en waterdicht gemaakt en bouwkundig ingedeeld. De klimaat- en transportinstallaties (liften en dergelijke) worden gemonteerd. De kabels voor elektra en de communicatie-installaties worden getrokken. Ten slotte worden wanden en vloeren afgewerkt. Om de bouwtijd zo kort mogelijk te houden en een gunstig werkklimaat te creëren (geen tocht en koude), wordt de afbouwfase van met name de omhulling zo snel mogelijk ingezet en dit overlapt meestal de ruwbouwfase. In de inrichtingsfase worden onder andere de losse inrichtingselementen, meubilair en stoffering geplaatst en wordt de apparatuur ingeregeld. Het gebouw is gereed en kan in gebruik worden genomen, figuur 3.24.

Figuur 3.24 Gereed voor ingebruikname

3.5.2.a Directievoering en bouwvergaderingen De opdrachtgever is gerechtigd een of meer personen aan te wijzen om als directie op te treden of de directie bij te staan. Voor het dagelijks toezicht stelt deze vaak een opzichter aan (niet te verwarren met de uitvoerder die de dagelijkse leiding op het bouwwerk heeft namens de aannemer). De directie oefent het toezicht uit op de uitvoering van het werk en op naleving van de overeenkomst. De directie zorgt ervoor dat de aannemer tijdig kan beschikken over: • vergunningen, ontheffingen of dergelijke

06950408_hfdst03.indd 75

75

beschikkingen die voor de opzet van het werk volgens het bestek vereist zijn; • het terrein (of het water) waarop of waarin het werk moet worden uitgevoerd; • de benodigde tekeningen en andere gegevens. De opdrachtgever draagt de verantwoordelijkheid voor de door of namens hem voorgeschreven constructies en werkwijzen, daarbij inbegrepen de invloed die daarop door de bodemgesteldheid wordt uitgeoefend, evenals voor de door of namens hem gegeven orders en aanwijzingen. De aannemer is verplicht het werk uit te voeren volgens de door de directie te verstrekken en goed te keuren tekeningen. Hij is verplicht de orders en aanwijzingen op te volgen, die aan hem door de directie worden gegeven. De directie stelt weekrapporten op. Hierin worden onder meer aantekeningen opgenomen betreffende: • vordering van het werk; • onwerkbare dagen en verleend uitstel van oplevering; • aan- en afvoer en goedkeuring van bouwstoffen, materieel en hulpmiddelen; • bestekwijziging, meer- en minderwerk, verwerkte hoeveelheden en stelposten; • opneming, goedkeuring en oplevering van het werk; • verstrekking van tekeningen. Op een bouwvergadering is naast de directievoerder minimaal ook aanwezig de uitvoerder, maar veelal ook een groot aantal adviseurs en onderaannemers. Bij een gemiddelde bouwvergadering zitten circa tien tot vijftien personen rond de tafel. De informatievoorziening tijdens de bouwfase verloopt via de bouwvergadering. De notulen van de bouwvergaderingen worden, na eventuele correcties, door de betrokken partijen gefiatteerd en daarmee onderdeel van de overeenkomst. 3.5.2.b Betaling Als de aannemer volgens de aannemingsovereenkomst recht heeft op betaling in termijnen, moet met het oog op het verschijnen van een betalingstermijn het opnemen van het uitgevoerde gedeelte van het werk plaatsvinden. Bij

16-11-2005 15:37:41

76

de opneming wordt rekening gehouden met de waarde van de goedgekeurde maar niet verwerkte bouwstoffen, voor zover deze eigendom van de opdrachtgever zijn geworden. Zo snel mogelijk na de oplevering van het werk, of − indien in het bestek een onderhoudstermijn is voorgeschreven − zo snel mogelijk na het verstrijken daarvan, wordt de eindafrekening opgesteld. Het bedrag dat tot dan toe is betaald wordt in mindering gebracht op de te betalen aanneemsom. Naast het opnemen van de productiestand moet de uitvoerder ook regelmatig een opname doen van de gebruikte productiemiddelen: • werkuren eigen personeel; • verrichte werkzaamheden onderaannemers; • gebruikte en geleverde materialen; • gebruikte materieel. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de financiële administratie van het aannemersbedrijf. 3.5.2.c Meer- en minderwerk Meer- en minderwerk is het meest beladen begrip tijdens de bouw. Als meer- en minderwerk ontstaat, vindt er verrekening plaats in geval van: • bestekwijzigingen; • afwijkingen van de bedragen van de stelposten; • afwijkingen van geschatte hoeveelheden; • afwijking van verrekenbare hoeveelheden.

Onder bestekwijzigingen worden verstaan wijzigingen in het bestek, het werk of de voorwaarden van uitvoering van het werk. De directie is bevoegd voor of tijdens de uitvoering van het werk bestekwijzigingen aan te brengen. De aannemer moet de opdrachten tot bestekwijzigingen uitvoeren, zelfs als daardoor de omvang van het werk wordt vermeerderd of verminderd. Als voorwaarde is gesteld dat hierdoor de totalen van de bijbetalingen en inhoudingen elk niet meer mogen bedragen dan 15% van de aannemingssom, dan wel het saldo van de bijbetalingen en inhoudingen niet meer bedraagt dan 10% (UAV paragraaf 36).

06950408_hfdst03.indd 76

Bestekwijzigingen worden verrekend tegen bedragen of prijzen die vóór de uitvoering van de wijzigingen waren overeengekomen of, indien hun aard dit belet, zo snel mogelijk tussen de opdrachtgever en de aannemer worden overeengekomen. Als de in de beschrijving van het werk vermelde afmetingen niet overeenkomen met die op de tekeningen, dan is de aannemer verplicht de door hem geconstateerde afwijkingen te melden aan de directie. Deze kan dan besluiten om toch de tekeningen en niet de beschrijving bepalend te laten zijn. Een zodanig besluit wordt als een bestekwijziging beschouwd. Als in het bestek aangegeven afmetingen niet overeenkomen met die, voorkomende met de werkelijkheid, is de aannemer ook verplicht dit te melden. De gebleken afwijking geeft, afgezien van het verrekenen van meer- en minderwerk de aannemer aanspraak op bijbetaling. Onder stelposten worden verstaan in het bestek als zodanig aangeduide geldbedragen die in de aannemingssom zijn inbegrepen en ten laste waarvan nader in het bestek beschreven uitgaven worden gebracht. Indien de som van de uitgaven, die ten laste van een stelpost worden gedaan, hoger of lager blijkt te zijn dan het bedrag van die stelpost, zal de afwijking worden verrekend. Voorbeelden van stelposten zijn onder andere bedragen ten behoeve van de aankoop van tegelwerk, sanitair en hang- en sluitwerk. Onder geschatte hoeveelheden worden verstaan de met de toevoeging ‘naar schatting’, ‘ongeveer’ of dergelijke aanduiding in het bestek genoemde hoeveelheden. Onder verrekenbare hoeveelheden worden verstaan de in het bestek als zodanig aangeduide hoeveelheden. Vooral in de renovatie wordt veel gewerkt met verrekenbare hoeveelheden. Bijvoorbeeld het aantal vierkante meters te repareren voegwerk. Na gereedkomen worden de werkelijk uitgevoerde vierkante meters opgemeten en met de in het bestek opgenomen hoeveelheden verrekend.

16-11-2005 15:37:41

3 BOUWPROCES

3.5.2.d Kostenbewaking Werkbegroting en tijdschema zijn de organisatorische hulpmiddelen bij uitstek om de uitvoering voor te bereiden, maar zij hebben nog een verstrekkende functie. Het behoort tot de taak van de bedrijfsleiding een voortgangscontrole uit te oefenen. Dat wil zeggen: geregeld na te gaan of de werkelijk gemaakte kosten en uren nagenoeg kloppen met de werkbegroting en de planning. Als er ernstige afwijkingen zijn, zal de oorzaak moeten worden opgespoord en mogelijk worden weggenomen. Zo’n controle moet met regelmatige tussenpozen, bij voorkeur eens per week, worden uitgevoerd. Dat kan alleen doeltreffend zijn als het gebeurt aan de hand van de werkbegroting en de planning. Dat zijn immers de documenten waarmee de werkelijkheid vergeleken moet worden. Die voortdurende vergelijking is de waarborg tegen verrassingen. Als bij de voortgangscontrole geen grove afwijkingen worden geconstateerd en als de tijdig ontdekte geringe afwijkingen goed en snel gecorrigeerd kunnen worden, dan verloopt de uitvoering in bedrijfseconomische zin doelmatig. Men kan er dan van uitgaan dat het gecalculeerde bedrijfsresultaat wordt gehaald. Input en output uitvoeringsfase De voornaamste input voor de uitvoeringsfase bestaat uit de stukken van de werkvoorbereiding, zoals werkbegroting en planning en de stukken van de opdrachtgever; bestek, contractstukken en aanwijzingen van hem tijdens de bouw. De output bestaat uit het bouwwerk. Karakteristieke werkzaamheden in deze fase zijn onder meer: • organisatie en bewaking bouwactiviteiten; • bouwrijp maken, grondwerk, ruwbouw en afbouw; • mondeling en schriftelijk geven van aanwijzingen en controle van de werkzaamheden. Het type beslissingen dat in deze fase wordt genomen, richt zich vooral op de voortgang van de bouw en de wijze van uitvoering. De hulpmiddelen die ter beschikking staan in de fase, zijn grotendeels gelijk aan die van de bouwvoorbereidingsfase. Veel aannemers maken tijdens deze fase gebruik van een geautomatiseerde werkenadministratie.

06950408_hfdst03.indd 77

77

3.5.3 Oplevering De oplevering is het derde en laatste feestelijk moment na het slaan van de eerste paal en het pannenbier. De officiële opening vindt vaak later plaats, na de inrichting en als de verhuizing van de gebruiker achter de rug is. Veel opleveringen vinden plaats onder tijdsdruk en daarmee onder ongunstige omstandigheden. Opleveren betekent accepteren van het gebouw en installaties zonder gebreken, schoon en goed bereikbaar. De enige acceptabele uitzonderingen zijn beschadigingen die als gevolg van levertijden niet meer tijdig kunnen worden hersteld. Samen met de opdrachtgever en vaak opzichter van de architect loopt de uitvoerder door en rond het gebouw.

De oplevering geschiedt door middel van een proces-verbaal van oplevering. In dit proces-verbaal zijn het referentiekader (contracten, bijlagen, notulen en meer- en minderwerk-opdrachten) en de voorwaarden waaronder een en ander wordt geaccepteerd, vermeld. Normaal vindt acceptatie plaats onder voorwaarde dat in de opnamelijst, (gebrekenoverzicht) een acceptabele hoeveelheid gebreken is vermeld en dat deze gebreken binnen een gestelde termijn verholpen kunnen worden. Vooroplevering en tweede oplevering zijn juridisch gezien geen rechtsgeldige transacties. Vooroplevering is bij acceptatie een oplevering waarbij een opdrachtgever eventuele rechten verliest. De tweede oplevering is een actie waarbij de opdrachtgever niet kan terugkomen op over het hoofd geziene feiten, die geconstateerd worden bij oplevering. De opdrachtgever krijgt geen tweede kans. Opleveringsdocumenten zijn: • bouw- en revisiedocumenten; • garantieverklaringen; • onderhoudcontracten; • V&G-dossier.

3.6 Gebruiks- en sloopfase De klus is geklaard. De aannemer heeft het gebouw opgeleverd en de gebruiker heeft het in gebruik genomen. Deze fase wordt dan ook

16-11-2005 15:37:41

78

aangeduid als de gebruiksfase. In deze fase krijgt de gebruiker te maken met het beheer van zijn gebouw of woning. Het gebouw zal moeten worden schoongemaakt, de installaties moeten worden onderhouden, de gevel moet regelmatig worden gereinigd, het houtwerk geschilderd, binnenwanden verplaatst, interne verhuizingen vinden plaats, enzovoort. Kortom de beheerder van een gebouw, ook van een nieuw gebouw, krijgt veel taken op zijn bordje. Over dit vakgebied wordt gelukkig meer en meer gepubliceerd, zodat het naast het ontwerpen en bouwen ook daadwerkelijk als een vakgebied wordt beschouwd: beheer en onderhoud van onroerende zaken. Vanuit het gebruik van de onroerende zaak wordt vanzelf een punt bereikt waarop afwegingen moeten worden gemaakt ten aanzien van de bestemming van onroerende zaken. Is een kantoorgebouw niet meer geschikt als kantoorgebouw, zelfs niet na een ingrijpende renovatie, dan kan bijvoorbeeld onderzocht worden in hoeverre het toekennen van een andere bestemming (bijvoorbeeld woningen) wellicht een optie is. Mocht dit ook niet haalbaar zijn, dan zal het gebouw of de woning uiteindelijk gesloopt worden.Op de locatie kan na de sloopwerkzaamheden natuurlijk weer nieuwbouw plaatsvinden.

3.7 Kanttekeningen bij het bouwproces In de voorgaande paragrafen hebben wij kunnen lezen hoe het huidige bouwproces qua fasering in elkaar steekt. Zo op het eerste gezicht lijkt het een logische en professionele fasering, waarmee een project goed beheersbaar kan worden gerealiseerd. De factor tijd wordt bewaakt, de kosten en kwaliteit worden bewaakt en het proces gaat van grof naar fijn. Toch kampt de bouwnijverheid met problemen. De productiviteit per werknemer in de bouw staat op een laag niveau. Innovatie in de bouw loopt ver achter bij die in andere industrietakken en de bouwbranche is een zeer versnipperde industrie. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te voeren en het is dan ook niet verwonderlijk dat er in de afgelopen jaren veel studies verricht zijn naar het wel

06950408_hfdst03.indd 78

en wee in de bouw. In deze paragraaf worden de belangrijkste knelpunten in het bouwproces nader besproken. 3.7.1 Knelpunten Het bouwproces wordt momenteel gekenmerkt door een significante hoeveelheid verspilling, waardeverlies en activiteiten die geen toegevoegde waarde hebben. Voor zover bekend is er nooit een systematische poging geweest om alle verspillingen in het bouwproces op te sporen. Echter, verschillende studies uit verscheidene landen, samengevat in het onderzoek Application of the new production philosophy to construction (Lauri Koskela van de Stanford University, september 1992), geven een goede indicatie van de orde van grootte op deelfacetten. Natuurlijk moet bij het bestuderen van deze onderzoeksresultaten in het achterhoofd worden gehouden: • variatie in lokale omstandigheden; • verscheidenheid in projecttypen; • verschillende constructiemethoden; • veelheid aan organisatievormen.

Opgemerkt moet worden dat de, door de Stanford University onderzochte organisatievormen veelal conservatief waren. Kwaliteitsverlies Uit verschillende studies uit verscheidene landen blijkt dat de kosten van het verhelpen van slechte kwaliteit, gemeten op de bouwplaats, 10-20% zijn van de totale projectkosten. De oorzaken van de kwaliteitsproblemen lagen volgens de onderzoeken tussen de 46 en 78% bij het ontwerp, tussen de 17 en 55% bij de uitvoering tussen de 15 en 20% bij de materiaalaanvoer. Waardeverlies door buitensporig onderhoud Het waardeverlies ten gevolge van extra onderhoud van het gebouw tijdens het gebruik, is ook in verscheidene landen bestudeerd. In zowel Zweden als Duitsland worden de kosten geschat op 3% van de waarde van de jaarlijkse bouwproductie. Als de gemiddelde kosten van buitensporig onderhoud worden herleid naar het tijdstip van de eigenlijke bouw, is het waardeverlies 4% van de productie. Deze cijfers zijn gebaseerd op het Zweedse onderzoek. 51% van deze kosten

16-11-2005 15:37:41

3 BOUWPROCES

werden geassocieerd met ontwerpproblemen, 36% met uitvoeringsproblemen en 9% met gebruiksproblemen. Kwaliteitsproblemen worden dus veroorzaakt in alle fasen van het bouwproces, maar beslissingen in het ontwerpproces leveren de grootste kwaliteitsproblemen op. Soms lijkt het of het waardeverlies groter is dan de kosten van het maken van het ontwerp. Verspilling tijdens het ontwerpproces Over de verspilling tijdens het ontwerpproces zelf is weinig informatie bekend. Verondersteld wordt dat een groot deel van de noodzakelijke tijd voor een ontwerp, wordt gebruikt voor het overdoen van het ontwerp of het wachten op informatie en instructies. Uitvoerbaarheid van een ontwerp hangt sterk af van de vraag in hoeverre tijdens het ontwerpproces rekening is gehouden met uitvoeringsprincipes en -mogelijkheden. Projecten waarbij speciaal rekening is gehouden met de uitvoerbaarheid van het ontwerp, blijken een besparing op te leveren van 6 à 10% van de uitvoeringskosten. Materiaalverspilling Tussen de 10 en 12% van de arbeidskosten kan worden bespaard door het toepassen van ‘materiaalmanagementsystemen’. Dit zou een reductie van bulkmateriaalsurplus van 5 tot 10% naar 1 tot 3% opleveren.

tie en het langs elkaar heen werken voor meer dan 80% terug te voeren op fouten, waarvoor het management uiteindelijk verantwoordelijk is. Meer aandacht voor de bedrijfsorganisatie en processen daarbinnen is dus een eerste vereiste, volgens VGBouw. Verspilling aan menselijke arbeid Een van de productiefactoren waarmee een bouwwerk wordt gerealiseerd is de menselijk arbeid. Het effectief aanwenden van die arbeid is mede bepalend voor het realiseren van het gewenste resultaat. Een van de maatstaven, die bepalend is of de arbeid effectief wordt aangewend, is het vaststellen van de verhouding van het productieve en niet productieve deel van de aangewende arbeid. Uit diverse productiviteitsonderzoeken, verricht door de Nederlandse organisatie Samenwerkende Adviseurs en Onderzoekers voor de Bouw, SAOB, blijkt dat een haalbare productiviteit bestaat uit 57% direct productieve uren, 18% indirect productieve uren, 11% rusturen en 14% onproductieve uren. Echter in de praktijk blijkt dat deze percentages vaak niet gehaald worden. De improductieve uren blijken in de meeste gevallen veroorzaakt te worden door de volgende factoren: organisatie van het bouwwerk, onbekendheid met de toegepaste productiefactoren en motivatie, interesse en kwaliteit van het personeel.

Verspilling door gebrekkig management Het gemiddelde deel van productietijd dat wordt besteed aan activiteiten die een toegevoegde waarde hebben, wordt in de Verenigde Staten geschat tussen de 32 en 36%. Er zijn vergelijkbare resultaten gevonden in verschillende landen.

Verspilling door onveiligheid Een andere verspillingsfactor is onveiligheid. In de Verenigde Staten worden de kosten veroorzaakt door een gebrek aan veiligheid geschat op 6% van de totale projectkosten. In 1987 verloren in de EG meer dan 1400 mensen het leven in de bouw. Van alle fatale ongelukken in de industrie vindt 30% plaats in de bouw. Slechts eenderde van de ongevallen in de bouw kan worden toegeschreven aan de omstandigheden waarin het werk wordt uitgevoerd. De rest is het gevolg van wat voorafgaat aan de eigenlijke uitvoering: het ontwerp, de keuze van de materialen en de organisatie van de bouwplaats.

Volgens VGBouw (Inleiding tot het model kwaliteitssysteem bouw, versie 1.0) zijn fouten, tekortkomingen, strubbelingen, miscommunica-

Faalkosten Een recente studie naar faalkosten bij bouwbedrijven laat ziet dat gemiddeld 7,2% (tussen

Besparingen van 10% in de materiaalkosten worden genoemd wanneer de materialenstroom wordt gestroomlijnd. Volgens een Zweedse studie is onnodig gebruik van materiaal op de bouwplaats (afval, verspilling en overschot) gemiddeld 10%, maar dit kan variëren tussen 5% en 30%, afhankelijk van het soort materiaal.

06950408_hfdst03.indd 79

79

16-11-2005 15:37:42

80

Omzet 92,8%

diversen 0,49% opdracht(gever) 0,22%

Faalkosten 7,2%

procesorganisatie 0,46% materieel 0,35%

tijdverlies, wachten 0,38% slechte informatie 0,21% materiaal 0,37%

inkoop 0,82% uitvoering 2,23% herhaling werkzaamheden/ wijzigingen 0,76%

cultuur 0,71%

Figuur 3.25 Faalkosten bij bouwbedrijven

6,4 en 8,0%) van de bouwkosten bestaat uit faalkosten. In figuur 3.25 is dit weergegeven, aangevuld met een uitsplitsing van die faalkosten.

percentage aan tijdgebonden kosten neemt af als de tijdgebonden kosten worden afgezet tegen de stichtingskosten. Het percentage is dan 10%.

3.7.2 Besparingen Naast studies naar knelpunten zijn er gelukkig ook verschillende studies naar besparingsmogelijkheden geweest.

3.7.2.b Besparing door automatisering Zonder direct ultramoderne automatisering te hoeven aanschaffen is het vaak mogelijk door middel van kleine aanpassingen de huidige automatisering te verbeteren. Onderzoek van het ministerie van VROM naar de kosten en baten van automatisering in de woningbouw laat zien dat toepassing van normale automatisering al leidt tot een aanzienlijke besparing (baten-kosten) van 2,3% op de bouwkosten.

3.7.2.a Besparing door kortere bouwtijd De tijdgebonden kosten in een gemiddeld bouwproject bedragen 15% van de totale primaire bouwkosten (Fockema Andrea van Twijnstra Gudde). De bouwkosten bestaan uit de aanlegkosten van de bouwkundige en de installatietechnische werken. De tijdgebonden kosten bestaan voornamelijk uit de rentekosten en de tijdgebonden kosten van de aannemer. Verkorting van de doorlooptijd van het project heeft een kwantificeerbare reductie van de kosten tot gevolg. Het

Recente ontwikkelingen richten zich op de integratie van de diverse informatiesystemen in de bouw. Dezelfde studie van VROM geeft hiervoor aan dat een additionele besparing van 3,5% op de bouwkosten haalbaar is.

50 45

45

Normale automatisering

Arbeidstijd in %

40

30

27

20

26

25

Integrale automatisering

28

16

15

15

10

10

0

1

3

2

0

Aanpassen tekeningen Tekenen

Bestek maken

Calculeren

Plannen

0 Inkopen

0 Uitvoerder

Toezicht houden

Figuur 3.26 Besparingen normale en integrale automatisering

06950408_hfdst03.indd 80

16-11-2005 15:37:43

3 BOUWPROCES

In de studie van VROM is ook gekeken naar de invloed van automatisering op een groot aantal functies in de bouw. Een deel daarvan staat weergegeven in figuur 3.26. 3.7.3 Procesintegratie Veel van de in de vorige subparagraaf genoemde verspillingen ontstaan door de sterke scheiding van ontwerp en uitvoering. Door deze scheiding wordt tijdens de ontwerpfase geen rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en de uiteindelijke productiemiddelen. Hierdoor vindt achteraf geen evaluatie van het ontwerp op de uitvoerbaarheid plaats, zodat deze kennis dan ook niet gebruikt kan worden bij nieuwe projecten. In het verleden zijn er diverse pogingen geweest om deze scheiding te verzachten, bijvoorbeeld door middel van bouwteams. Bouwteams bleven echter gelegenheidsteams van apart gecontracteerd partijen met tegenstrijdige belangen.

Beter is het te komen tot een hechte en constante samenwerking tussen de disciplines in de vorm van strategische netwerken van bedrijven of door integratie hiervan binnen een onderneming. Voordeel hiervan is dat de huidige sterke segmentatie van het proces kan worden doorbroken en veranderd in een geheel van efficiënt en effectief op elkaar afgestemde activiteiten, alle gericht op het realiseren van het gebouw. Daarnaast kunnen in plaats van ad hoc afspraken meer structurele afspraken worden gemaakt over werkwijzen, methodieken en systemen. Bovendien ontstaat zo de mogelijkheid zaken te evalueren en te leren van eerder opgedane ervaringen. Verder moet er worden gestreefd naar een werkwijze waarin ook de opdrachtgever tijdens de ontwerpfase een duidelijk beeld wordt geschetst van wat hij kan krijgen en wat hij uiteindelijk krijgt. Procesverstoringen ten gevolge van veranderende wensen en eisen, kunnen worden teruggebracht tot enkel de veranderingen die voortkomen uit een eventuele gewijzigde situatie van de opdrachtgever (bijvoorbeeld een opdrachtgever die gezien de tendensen in de afzetmarkt zijn productie moet aanpassen). Deze aanpak van procesintegratie heeft de volgende effecten:

06950408_hfdst03.indd 81

81

• afspraken hoeven niet steeds weer opnieuw per project gemaakt te worden. Dit betekent een effectiviteitsverhoging voor alle betrokken. Met andere woorden: een kortere doorlooptijd, goedkoper, hogere kwaliteit, vermindering van de uren besteed aan het herstellen van fouten en minder materiaalverliezen; • minder wrijving, minder doublures, geen miscommunicatie, geen afstemmings- en transactieverliezen (contractvorming, bezuinigingsronden) doordat niet met apart gecontracteerde partijen wordt gewerkt. Dit scheelt aanzienlijk in tijd die betrokken partijen in het project moeten steken; • veel uitzoekwerk kan vooraf en voor meer projecten geschieden; • omdat in een vroeg stadium bekend is welke productiemiddelen en methoden er zijn kan hierop zo veel mogelijk tijdens de ontwerpfase geanticipeerd worden. Dit bevordert de uitvoerbaarheid van het ontwerp en vermindert de bouwvoorbereidingstijd. Het is ook in het belang van de architect dat een ontwerp qua logistiek en bouwtechniek zo optimaal mogelijk kan worden uitgevoerd. Dit leidt namelijk tot een hogere kwaliteit voor een lager budget; • door voortdurende evaluatie van projecten (onderdelen) kan kennis en ervaring worden opgebouwd, gerealiseerde ontwerpoplossingen kunnen worden geëvalueerd en in eventueel aangepaste vorm weer bij een volgend project worden gebruikt (kennisopbouw). Fouten worden daardoor niet steeds opnieuw gemaakt en het wiel hoeft niet steeds weer opnieuw uitgevonden te worden. Dit verhoogt continu de kwaliteit en de uitvoerbaarheid en verkort verder de bouwvoorbereidingstijd; • betere uitwisseling van informatie wordt mogelijk. Hierdoor ontstaan geen doublures in de informatieproductie, geen vertraging en ‘mismatching’. Ook kunnen afwijkingen sneller gesignaleerd worden waardoor het proces niet alleen bewaakt maar ook kan worden gestuurd; • projectonafhankelijke samenwerking kan leiden tot een meer projectonafhankelijke productie. Dat betekent grotere hoeveelheden, lagere prijzen en de productontwikkeling wordt rendabel. Ook wordt evaluatie van de componenten mogelijk, waardoor de kwaliteit van deze componenten gaandeweg toeneemt;

16-11-2005 15:37:43

82

• door vooraf de opdrachtgever een duidelijk beeld van het gebouw te geven, ontstaan ook minder procesverstoringen. Samenvatting De duidelijke traditionele scheiding tussen ontwerp en uitvoering werkt uiteraard door in de fasering van de bouwprocessen. Uit de knelpunten en mogelijkheid tot besparingen hebben we duidelijk kunnen zien dat het op een andere wijze met elkaar samenwerken en informatie-uitwisselen leidt tot een efficiënt en goedkoper proces.

06950408_hfdst03.indd 82

16-11-2005 15:37:43

4

De opdrachtgevende bouw ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

De opdrachtgevende bouw neemt het initiatief en is daarmee de motor voor de Nederlandse bouwnijverheid. Er zijn verschillende soorten opdrachtgevers, die verschillende doelen nastreven ten aanzien van het bouwproces en het uiteindelijke gebouw. De belegger wil rendement op de investering, de projectontwikkelaar winst voor het gelopen risico, de eigenaar een betaalbaar, functioneel en comfortabel gebouw en de beheerder een gebouw met lage exploitatielasten. Over alle opdrachtgevers heen is er wel een duidelijke verandering waar te nemen; de opdrachtgever wil een andere plaats innemen in het bouwproces. Hij wil één totaalaanbieding, één verantwoordelijke voor het totale proces. Dit betekent dat een integrale benadering van het bouwproces noodzakelijk wordt. En dit vergt weer een verregaande samenwerking tussen alle partijen.

06950408_hfdst04.indd 83

16-11-2005 15:39:41

84

Inleiding Enkele tientallen jaren geleden was de bouwmarkt in overheersende zin een aanbiedersmarkt. In de jaren vijftig was er sprake van wederopbouw van de Nederlandse onroerende zaken en moest er in korte tijd voldaan worden aan de grote vraag naar met name woningen en publieke gebouwen. De economische bloei in de jaren zeventig veroorzaakte grote vraag naar nieuwe bedrijfsruimte. Ook hier was sprake van een capaciteitstekort. Het aanvullen daarvan was het belangrijkste uitgangspunt en niet de wijze waarop het tot stand zou komen. In de afgelopen decennia is de bouwmarkt steeds meer gaan verschuiven in de richting van een vragersmarkt. Dit geldt voor bijna alle sectoren in de bouw. De wooneisen werden steeds hoger en individueler, bedrijven wensten een kantoor- of fabrieksgebouw niet alleen om er mensen en productieprocessen in onder te brengen, maar ook als ondersteuning van het imago van het bedrijf. Gesteld kan worden dat de markt, naast het zo goedkoop en zo snel mogelijk kunnen beschikken over de gewenste huisvesting, steeds meer de nadruk gaat leggen op de kwaliteit van het geleverde in relatie tot de prijs en de levertijd. Voor de opdrachtnemende bouw betekent bovenstaande dat zij zich steeds meer moet verdiepen in ‘de klant’ ofwel de opdrachtgever. Daarnaast is de opdrachtgever gedwongen aandacht te schenken aan de omstandigheden waaronder gebouwd zal gaan worden. Sinds de invoering van het Bouwprocesbesluit Arbowet behoort dit tot het aandachtsgebied van de opdrachtgevende bouw. Het bouwproces kennen wij nu als een totaal van aan elkaar geschakelde fasen. Ieder bouwproces start met een initiatief. Er is één partij die opdracht geeft tot de start van het proces: de opdrachtgever. De opdrachtgevers samen worden gezien als de opdrachtgevende bouw. In dit hoofdstuk worden de verschillende opdrachtgevende partijen behandeld aan de hand van de indeling die Stichting Bouwresearch

06950408_hfdst04.indd 84

hanteert. Allereerst wordt deze indeling toegelicht, waarna de verschillende opdrachtgevers worden besproken. Daarna wordt ingegaan op de kwalitatieve vraag naar woningen en kantoren. Ten slotte wordt aan de hand van een aantal onderzoeken ingegaan op de toekomstige veranderingen in de bouwmarkt.

4.1 Opdrachtgevers Zonder opdrachtgevers is er geen bouwnijverheid. Het nemen van initiatief, het beschikbaar stellen van grond, het verkrijgen van de financiering, het opdrachtgeven voor het ontwerp en de uitvoering zijn typisch taken van de opdrachtgevende bouw. De opdrachtgever heeft dus belangen bij het bouwproces. Maar als we praten over de opdrachtgevers, welke typen van opdrachtgever zijn dan te onderscheiden? Voordat dieper wordt ingegaan op de verschillende opdrachtgevers bespreken we eerst de belangen en de typologie van de opdrachtgevers. 4.1.1 Belangen Bij het tot stand komen van een bouwwerk speelt meer mee dan het directe belang van de opdrachtgever. De Stichting Bouwresearch (SBR) onderscheidt: • algemeen belang, zoals een cultureel verantwoorde ontwikkeling van de gebouwde omgeving, beperking van ongewenste milieu-effecten; • belang van de opdrachtgever, zoals een goed rendement op het bouwproject; • belang van de afnemer, zoals de functionaliteit van het gebouw als bedrijfsmiddel en de emotionele waarde ervan voor werknemers en bezoekers; • belang van de individuele gebruiker of bewoner, zoals een goede vormgeving van de werkplek en een gezond binnenmilieu.

Natuurlijk speelt ook de opdrachtnemende bouw een belangrijke rol, namelijk het belang dat architecten, bouwers, enzovoort hebben bij het bouwproces. Daarom moet het belang van de opdrachtnemende bouw worden toegevoegd aan de vier type belangen die SBR onderscheidt.

16-11-2005 15:39:41

4 DE OPDRACHTGEVENDE BOUW

Wanneer is iemand nu eigenlijk een opdrachtgever? Een uitvoerend bouwbedrijf kan optreden als aannemer, maar ook als projectontwikkelaar. In dit geval is hij dus de opdrachtgever van zichzelf. Wanneer is iemand nu opdrachtgever, gebruiker, eigenaar, beheerder of projectontwikkelaar? Het NNI hanteert de volgende definities: • opdrachtgever: participant die op basis van contracten een bouwwerk laat ontwerpen en/of uitvoeren onder zijn verantwoordelijkheid; • gebruiker: participant die de functies van een bouwwerk benut; • eigenaar: participant op wiens naam de koopovereenkomst, koopakte en/of eigendomsbewijs van een bouwwerk staat; • beheerder: participant aan wie door de eigenaar van een bouwwerk juridische, administratieve en onderhoudsactiviteiten zijn gedelegeerd; • projectontwikkelaar: participant die op eigen initiatief dan wel in opdracht een bouwplan maakt of laat maken en al dan niet dat plan laat realiseren en het voltooide bouwwerk beheert of verkoopt. De rolverdeling lijkt aan de hand van deze definities duidelijk. Echter in het bouwproces vervullen participanten vaak ook andere rollen. Bijvoorbeeld een garagehouder die een nieuwe garage wil laten bouwen is volgens de definitie van het NNI opdrachtgever, maar ook eigenaar, gebruiker en beheerder. De opdrachtgever is de partij die de eindverantwoordelijkheid heeft: hij neemt het initiatief, bepaalt de vorm van het bouwproces, de bouworganisatievorm en niet te vergeten: hij betaalt. Door de huidige structuur van de bouwnijverheid moet een opdrachtgever in de bouwnijverheid er primair voor zorgen dat de vijf ‘functies’ die nodig zijn om een bouwwerk te realiseren (initiatief, grond, geld, ontwerp en uitvoering) bij elkaar worden gebracht, figuur 4.1. De opdrachtgever moet kiezen met welke disciplines hij in zee wil gaan, tal van beslissingen nemen over kardinale investeringen en ook over (ogenschijnlijke) details, zoals de keuze van de lift of het soort vloer. Ook zijn verantwoordelijkheden voor de naleving van de Arbowet moet hij in de ontwerpfase bewaken. De opdrachtgever moet de touwtjes in handen houden, daarom moet hij

06950408_hfdst04.indd 85

Grond

Geld

(locatie)

(financiering)

85

Initiatief

Ontwerp

Uitvoering

Figuur 4.1 De vijf functies die nodig zijn om een bouwwerk te realiseren

zich terdege inleven in het totstandbrengen en instandhouden van zijn bouwproces. De incidentele opdrachtgever staat meestal vreemd tegenover het hem onbekende bouwproces. In tegenstelling tot een professionele opdrachtgever beschikt hij niet, over een apparaat dat zijn denkbeelden overneemt en uitwerkt. Hij is aangewezen op de diensten en producten van de bedrijven in de bouw (architect, aannemer, enzovoort). De cultuur van deze bedrijven ofwel de cultuur van de totale bouwnijverheid is geheel verschillend van de cultuur van de industrietakken waar hij gewend is om zijn andere bedrijfsmiddelen te kopen. Bij het kopen van bijvoorbeeld een transportmiddel hoeft hij zelf niet te zorgen voor ontwerp en productie. Hij koopt een kant-en-klare vrachtauto. In de bouw komt de opdrachtgever er niet zo gemakkelijk van af. Kortom: dit korte overzicht geeft aan dat de opdrachtgever veel belangen heeft bij het bouwproces, maar daarnaast ook verschillende petten op kan hebben: opdrachtgever, gebruiker en beheerder tegelijkertijd. Het belangrijkste is dat de opdrachtgevende partij ervoor zorgdraagt dat aan de vijf elementaire functies wordt voldaan. En daarmee is het grootste belang voor de bouwnijverheid aangegeven.

16-11-2005 15:39:42

86

Opdrachtgevende en opdrachtnemende bouw In dit boek worden alle facetten van de bouwnijverheid toegelicht, dus ook alle bij de bouw betrokken partijen. Om deze partijen te beschrijven is gekozen voor een onderverdeling naar de opdrachtgevende en de opdrachtnemende bouw. De opdrachtgevende bouw heeft betrekking op die partijen die het initiatief nemen, zoals de beleggers, de woningbouwverenigingen, de overheid, de projectontwikkelaars en eigen huisvesters. De opdrachtnemende bouw heeft betrekking op die partijen die zorgdragen voor het ontwerp en de uitvoering, zoals de architecten, de constructeur, de technische adviseurs, de projectmanagementbureaus, de aannemers, de onderaannemers, de toeleveranciers, de installateurs en de fabrikanten. Allemaal partijen die in opdracht van de opdrachtgever de werkzaamheden verrichten. Deze duidelijke opzet is gehanteerd bij de uitwerking van de hoofdstukken 4 en 5.

4.1.2 Typen opdrachtgevers Afhankelijk van de hoeveelheid ervaring die een opdrachtgever heeft met het bouwproces kunnen we spreken van professionele en nietprofessionele opdrachtgevers. We spreken van een professionele of regelmatige opdrachtgever wanneer hij meer dan één opdracht per twee jaar verstrekt. De professionele opdrachtgevers zorgen in de B&U-sector voor minimaal 36% van de omzet en in de GWW-sector is dat voor minimaal 65%, figuur 4.2 en 4.3. overige opdrachtgevers 11%

overheid 9% bedrijven 34%

overige professionele opdrachtgevers 11% woningbouwcorporaties 10%

particulieren 19%

hoofdaannemers 6%

Figuur 4.2 Omzet B&U-bedrijven naar type opdrachtgever in 2000

06950408_hfdst04.indd 86

Bron: EIB

overige opdrachtgevers 8%

overheid 49%

particulieren 4%

hoofdaannemers 16% bedrijven 23%

Figuur 4.3 Omzet GWW-bedrijven naar type opdrachtgever in 2000

Bron: EIB

De groep van professionele opdrachtgevers kan verder worden opgedeeld naar het belang dat de opdrachtgever heeft: huisvesten voor de eigen organisatie, belegging, sociale woningbouw of projectontwikkeling. Deze indeling levert volgens Stichting Bouwresearch (SBR) een verzameling op van vijf soorten opdrachtgevers: • beleggers; • eigen huisvesters; • projectontwikkelaars; • sociale woningbouwers; • incidentele opdrachtgevers. Overheden (Rijk, provincies, gemeenten) vallen als regelmatige opdrachtgevers onder de categorie eigen huisvesters, behalve als er sprake is van een gemeentelijk woningbouwbedrijf. Deze vallen onder de sociale woningbouwers. Aan de hand van de gemaakte indeling zullen in de volgende paragrafen de verschillende typen opdrachtgevers worden besproken.

4.2 Beleggers De groep van beleggers bestaat uit particulieren, institutionele beleggers en andere professionele beleggers. Institutionele beleggers zijn pensioenfondsen, (levens)verzekerings- en beleggingsmaatschappijen. Het doel van de beleggers is het op lange termijn behalen van een zo goed mogelijk rendement. Met als uiteindelijk doel de toekomstige verplichtingen veilig te stellen, bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenen. Voor een belegger is onroerende-zaakbeheer derhalve een afgeleide activiteit.

16-11-2005 15:39:43

4 DE OPDRACHTGEVENDE BOUW

Naast het rendement op het geïnvesteerd vermogen is voor een belegger ook het gebruik (comfort en klimaat) door de individuele bewoner of gebruiker belangrijk, figuur 4.4. Immers een slecht verhuurbaar gebouw is een slechte belegging. Goede woon- of werkomstandigheden krijgen bij projecten dan ook veel aandacht. Een belegger stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het gebouw en hij investeert veel in lage onderhouds- en energiekosten. Een tevreden gebruiker is voor een belegger een maatstaf voor het succes van een project. 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20

Figuur 4.4 Wat vinden beleggers belangrijk?

Milieu en energie

Stedenbouw

Architectuur

Comfort en klimaat

Functionaliteit

Gebruikslasten

0

Rendement

10

Beleggingsmaatschappijen nemen vaak ook zelf ontwikkelingstaken op zich, hoewel deze niet tot de kerntaken van de belegger behoren. Naast de winst levert het volgens de beleggers kennis op die voor de beleggingsfunctie zeer belangrijk is. Beleggingsmaatschappijen die ontwikkelen doen dit voor eigendom van de eigen maatschappij, maar ook voor de markt. 4.2.1 Beleggingsobjecten In het algemeen wordt er belegd in kantoren, woningen en bedrijfsgebouwen. Beleggingen in kantoren zijn voor beleggers minder aantrekkelijk geworden, omdat deze erg afhankelijk zijn van de conjunctuur. Het risico van een aantal jaren leegstand, met als gevolg dat het beoogde rendement niet meer kan worden behaald, is daarbij te groot. Huurwoningen zijn interessant voor beleggers, omdat deze door de geringe onzekerheden een veilige belegging vormen. Echter door het wegvallen van subsidies en de stijgende grondprijzen op de VINEX-locaties leveren huurwoningen tegenwoordig minder rendement op. Beleggers zijn daarom terughoudend met (directe) investeringen in de (middeldure) huursector. In bedrijfsgebouwen hebben beleggers in het algemeen geen interesse, omdat deze specifiek voor een bedrijf worden gebouwd. Na het vertrek van het bedrijf is het pand meestal onverhuurbaar of onverkoopbaar.

Bron: SBR

De belegger Een belegger tracht met het beheer van vastgoed zijn kas-inkomsten en de waardeontwikkeling van individuele projecten te optimaliseren. De belegger mijdt hierbij risico. Het bezit van vastgoed is voor de belegger een beleggingsinstrument dat concurreert met andere beleggings-mogelijkheden, zo-als vast rentende waarden en aandelen. De meeste beleggers kiezen voor een mix van beleggingsmogelijkheden; gemiddeld belegt een belegger 10 tot 15% van zijn vermogen in vastgoed. Ondanks het marktgerichte apparaat en enorme vermogen dat beleggers bezitten, zijn beleggers slechts goed voor zo’n 4% van het totale bouwvolume.

06950408_hfdst04.indd 87

87

Omdat huurwoningen en kantoren nog nauwelijks profijt vertonen en bedrijfsgebouwen voor beleggers niet interessant zijn, is de aandacht van veel beleggers verschoven naar grote winkelstraten en grootschalige binnenstadsvernieuwingen. Vooral de belegging in winkels en winkelcentra heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen, mede omdat de vraag naar winkels groter is dan het aanbod. Daarnaast is de modernisering van winkelcentra belangrijk: het merendeel van de beleggingen betreft nu te herontwikkelen winkelcentra. Ook hier lijkt nu het eind van de groei in zicht te komen. In Nederland is nu 2 circa 1 m winkelruimte beschikbaar per inwoner 2 (dus circa 16 miljoen m winkelruimte). Dit is meer dan in de ons omringende landen, zodat de conclusie kan worden getrokken, dat het maximum aardig is bereikt.

16-11-2005 15:39:43

88

Beleggers leggen bij eigen ontwikkeling een sterke nadruk op het ontwerptraject, omdat ze eerst een goede indruk willen krijgen wat er wordt gebouwd, voordat er wordt gekeken hoe er moet worden gebouwd (inschakeling uitvoerende partijen). Bij de uitvoering wordt veel met relaties gewerkt. Een eerste selectie van uitvoerende partijen vindt plaats op basis van verwachte kwaliteit; de uiteindelijke keuze voor een uitvoerende partij wordt in de meeste gevallen gedaan op basis van prijs.

4.3 Eigen huisvesters De groep van eigen huisvesters bestaat uit opdrachtgevers die bouwen voor het huisvesten van de eigen organisatie of voor het huisvesten van een zusterorganisatie. Deze opdrachtgevers, die vrijwel uitsluitend utiliteitsgebouwen realiseren, zijn voornamelijk bedrijven en overheidsinstellingen. Het doel van de eigen huisvesters is een passend bouwwerk te realiseren waarbinnen de eigen organisatie goed kan functioneren en waar de individuele gebouwgebruiker zich prettig voelt. Een gebouw wordt door deze opdrachtgever gezien als een bedrijfsmiddel. Het gaat niet om het gebouw op zich, maar om de processen 100 % 90 80 70 60 50 40 30

die zich binnen het gebouw afspelen. Naast het belang van de afnemer (gebouw als bedrijfsmiddel) speelt daarom het belang van de gebruiker (goede werkomgeving) een rol, figuur 4.5. Het huisvestingsproces behoort niet tot de kerntaken van deze ondernemingen. Deze opdrachtgevers willen zich daarom zo weinig mogelijk bezighouden met het eigenlijke bouwproces. Een eigen huisvester huurt vaak externe adviseurs in die er voor moeten zorgen dat de juiste beslissingen worden genomen om zo de risico’s te beperken. Deze risicobeperking komt ook tot uitdrukking in de selectie van uitvoerende partijen. Meestal wordt op basis van verwachte kwaliteit een voorselectie gemaakt, waarna de uiteindelijke uitvoerder degene is met de laagste prijs. Bij sommige eigen huisvesters speelt het ‘relatieprobleem’ een rol. Als aannemers ook klant zijn van de onderneming, wil men deze bij de aanbesteding niet voor het hoofd stoten. Dit kan vooral bij financiële instellingen een zwaarwegend argument bij aanbesteding zijn. Omdat een eigen huisvester een gebouw primair ziet als een bedrijfsmiddel, spelen een goede prijs/kwaliteitverhouding en lage gebruikskosten van het te bouwen gebouw een belangrijke rol in het besluitvormingsproces. Bovendien wordt goed gelet op het budget dat beschikbaar is gesteld voor de nieuwbouw. Daarnaast geeft Stichting Bouwresearch aan dat concurrentie voor de meeste eigen huisvesters een belangrijk punt in de aanbesteding is en dat eigen huisvesters een bouwproces zonder toestanden willen: een goed verlopen samenwerking is een criterium voor een geslaagd project.

20

4.4 Rijksgebouwendienst Milieu en energie

Stedenbouw

Architectuur

Comfort en klimaat

Functionaliteit

Gebruikslasten

0

Rendement

10

Figuur 4.5 Wat vinden eigen huisvesters belangrijk? Bron: SBR

06950408_hfdst04.indd 88

De (rijks)overheid is opdrachtgever via de Rijksgebouwendienst (Rgd). Het is de taak van de Rgd om voor goede huisvesting van de rijksoverheid te zorgen. Hieronder vallen de ministeries en rijksdiensten. Daarnaast behoort tot de taak van de Rgd het bevorderen en het bewaken van de architectonische kwaliteit, de steden-

16-11-2005 15:39:43

4 DE OPDRACHTGEVENDE BOUW

06950408_hfdst04.indd 89

Gezien de doelstelling van de projectontwikkelaar staat het belang van een goed rendement voorop. Daarnaast is het belang van de afnemer belangrijk. Het gebouw moet voldoen aan de wensen van de uiteindelijke koper, figuur 4.6. 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20

Milieu en energie

Stedenbouw

0

Architectuur

10 Comfort en klimaat

In de praktijk blijkt dat de nadruk van de Rgd ligt op het ontwerptraject. Dit komt onder andere omdat de Rgd tot taak heeft de architectonische kwaliteit te waarborgen. De rijksbouwmeester ziet er op toe dat het ontwerptraject naar tevredenheid verloopt. In het algemeen benadert de Rgd een huisvestingsprobleem open en flexibel en zal zij actief zijn in het oplossen van dit probleem. De Rgd staat open voor nieuwe ideeën en mogelijkheden om haar doelstellingen te verwezenlijken. Ondanks haar flexibele opstelling en ervaring in het bouwen, krijgt in de aanbesteding (na

Projectontwikkelaars richten zich op de voorbereiding en realisatie van gebouwen, met als doel deze met winst te verkopen c.q. een bepaald rendement te behalen. Projectontwikkeling is volgens Stichting Bouwresearch dan ook: het initiëren, organiseren, uitvoeren (of doen uitvoeren) en coördineren van alle taken die nodig zijn voor het realiseren van de onroerende zaak, inclusief het verwerven van grond.

Functionaliteit

Binnen de overheid is sprake van deregulering, decentralisatie en sturen op afstand. De Rgd richt zich binnen deze ontwikkelingen steeds meer op maximale uitbesteding van uitvoerend werk aan de markt, c.q. het sturen op basis van resultaatverplichtingen. De ontwikkeling van de prestatiespecificaties en het prestatiecontract zijn hier een gevolg van.

4.5 Projectontwikkelaars

Gebruikslasten

Door de specifieke eisen en de grote aandacht voor architectuur zal de Rgd niet zo snel het totale proces in handen van één partij leggen. Toch is er een tendens om meer uit te besteden. Zo is de eigen ontwerpafdeling van de Rgd de laatste jaren sterk ingekrompen. De uitvoerende taken worden aan marktpartijen opgedragen. Om haar taak als opdrachtgever echter goed te kunnen vervullen heeft de Rgd als beleidsdienst een bouwtechnische deskundigheid in huis, die op peil gehouden wordt door een klein deel van de ontwerp- en adviestaken in eigen huis uit te voeren.

voorselectie) de uitvoerder met de laagste prijs meestal de opdracht toegewezen.

Rendement

bouwkundige inpassing en de kwaliteit van de beeldende kunst in de architectuur van de gebouwen en werken waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt. De Rgd is opdrachtgever van bijzondere gebouwen met zeer specifieke eisen, bijvoorbeeld gevangenissen. Een doorsnee kantoorgebouw wordt zelden gebouwd, wat de bouw ingewikkelder maakt. De rol van de Rgd als opdrachtgever is daarmee anders dan die van de gemiddelde opdrachtgever, die maar enkele keren een opdracht verstrekt. De Rgd verstrekt in een hoog tempo continu opdrachten, waaraan zij maximaal inhoud wil geven.

89

Figuur 4.6 Wat vinden projectontwikkelaars belangrijk? Bron: SBR

Het werk van een projectontwikkelaar is veelzijdig: • verwerven van interessante bouwlocaties; • uitvoering markt- en haalbaarheidsstudies; • opstelling Programma van Eisen; • afzetten van het bouwwerk door verkoop of verhuur.

16-11-2005 15:39:44

90

Tijdens dit proces draagt de projectontwikkelaar het ontwikkelingsrisico, coördineert de planontwikkeling en leidt het realisatieproces. De expertise om het bouwproces voor te bereiden en te begeleiden, heeft de ontwikkelaar vaak zelf in huis. Bij projectontwikkeling is de keuze van de bouworganisatievorm in principe vrij. De projectontwikkelaar kiest per project een bouworganisatievorm die bij de specifieke situatie past. Het komt echter regelmatig voor dat de aannemer niet geheel vrij kan worden gekozen door de ontwikkelaar, omdat de belegger of gebruiker zijn voorkeur uitspreekt of omdat de aannemer in een eerder stadium al bij het project was betrokken. Een projectontwikkelaar verricht investeringen in een project dat pas later opbrengsten oplevert. Hij bouwt voor ‘de markt’; ten tijde van het initiatief is meestal de eindgebruiker nog niet bekend. Welke verkoopprijs de projectontwikkelaar kan bedingen, is daarmee vaak onzeker en wordt door de marktomstandigheden bepaald. De projectontwikkelaar streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium in het bouwproces huurders en/of kopers te vinden. In de meeste gevallen vindt verkoop plaats vóór de ingebruikname. De afnemers van deze gebouwen zijn vooral beleggers en in mindere mate gebruikersorganisaties. Het Programma van Eisen dat een projectontwikkelaar opstelt is doorgaans gebaseerd op uitvoerig marktonderzoek. De huisvesting wordt daardoor zoveel mogelijk afgestemd op de in het marktonderzoek geïdentificeerde doelgroep. Aan de andere kant worden er vaak tot in de afbouwfase opties voor veranderingen opengehouden zodat het risico van het niet geheel aansluiten van de huisvesting op de specifieke behoeften van de uiteindelijke gebruikers wordt verminderd. In de afbouwfase zijn de gebruikers bekend, zodat voorkeuren ten aanzien van bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde (afwerkings-)materialen kunnen worden ingebracht. Dit houdt in dat het bouwproces zeer flexibel moet zijn. Het moet mogelijk zijn om tot in een ver stadium van het bouwproces wijzigingen aan te brengen.

06950408_hfdst04.indd 90

4.5.1 Typen projectontwikkelaars Veel van de grotere Nederlandse ontwikkelaars zijn gelieerd aan een bouwonderneming, financiële instelling of belegger. Daarnaast zijn er de projectontwikkelaars ‘pur sang’.

De projectontwikkelaar-aannemer heeft als hoofddoelstelling het genereren van bouwomzet voor de zusterbedrijven. Hij fungeert in meer of mindere mate als acquisiteur van de aannemer en heeft geen bindingen met één bepaalde belegger. Hij ontleent zijn positie bijvoorbeeld aan het feit dat hij beschikt over een exclusieve bouwtechniek of dat hij een voorkeurslocatie (bouwgrond) in zijn bezit heeft. Financiële instellingen proberen door middel van projectontwikkeling leningen te verstrekken aan gebruikers van het te ontwikkelen vastgoed, of om op een andere manier betrokken te raken bij de financiering van doorgaans grootschalige projectontwikkelingen. Voor gebruikers betreft deze financiering niet alleen het vastgoed maar soms ook de financiering van het primaire proces. De projectontwikkelaar-belegger heeft als hoofddoelstelling het genereren van rendement op een bepaalde investering. Door middel van projectontwikkeling tracht hij beleggingsobjecten te verkrijgen die (beter) aansluiten op zijn beleggingsbeleid. Hij heeft geen bindingen met één bepaalde aannemer. De projectontwikkelaar ‘pur sang’ heeft als hoofddoelstelling het genereren van ontwikkelingswinst. Er zijn geen vaste bindingen met beleggers, noch met aannemers. Deze ontwikkelaars ontlenen hun positie aan het verwerven van rechten op grond en/of opstallen, of aan het hebben van goede ingangen bij gemeenten en beleggers.

4.6 Woningbouwcorporaties Woningbouwers zijn: • gemeentelijke woningbouwverenigingen; • woningbouwcorporaties en -verenigingen; • landelijke organisaties.

16-11-2005 15:39:44

4 DE OPDRACHTGEVENDE BOUW

Woningbouwcorporaties houden zich bezig met de ontwikkeling en het beheer van woningen in de huursector. Zij hebben tot doel het algemene huisvestingsbelang te behartigen en streven daarbij naar kwaliteit in woningbouw en woningbeheer voor mensen met de lagere inkomens. De betaalbaarheid voor de doelgroep speelt hierbij een essentiële rol, figuur 4.7. 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20

Milieu en energie

Stedenbouw

Architectuur

Comfort en klimaat

Functionaliteit

Gebruikslasten

0

Rendement

10

Figuur 4.7 Wat vinden woningbouwcorporaties belangrijk? Bron: SBR

Het gaat er uiteindelijk om dat bestaande producten en diensten tot tevredenheid van hun huurders leiden. De gebruiksvriendelijkheid van de woningen is daarbij van belang. Daarnaast zijn volgens Stichting Bouwresearch lage gebruikslasten voor deze opdrachtgevers belangrijk. Ervaringen vanuit het beheer en de prognoses over de toekomstige exploitatie van woningen spelen een volwaardige rol in het besluitvormingsproces. Door het wegvallen van de meeste subsidies (zie ook hoofdstuk 6), dragen woningbouwcorporaties een grotere eigen verantwoordelijkheid voor financiering en exploitatie van hun bezit. Hierdoor is de onderlinge concurrentie toegenomen en is hun aanpak zakelijker geworden. Daarnaast zijn zij meer dan voorheen vrij in de keuze van de categorie woningen die ze willen bouwen. Deze keuze hangt vooral af van het eigen beleid (welke producten wil men leveren en aan welke

06950408_hfdst04.indd 91

91

doelgroepen), de eigen inschatting van risico’s en de positie die men weet op te bouwen in het spel met de marktpartijen en gemeente. Als gevolg hiervan bouwen woningbouwcorporaties niet langer voor één groep huurders. De bouwstijl wordt afgestemd op de verschillende behoeften. Daarom worden er nu ook duurdere huurwoningen en koopwoningen gerealiseerd. Een ander gevolg van het meer op de markt georiënteerde beleid is dat veel woningbouwcorporaties meer zijn gaan letten op de esthetiek en de culturele dimensie van stedenbouw en architectuur. Om hun woningbestand uit te breiden en te vernieuwen werken woningbouwcorporaties aan nieuwe vormen van samenwerking om risico’s te delen met marktpartijen en gemeenten. In steeds meer steden komen samenwerkingscontracten en marktverdelingen tot stand, met gezamenlijke projectverantwoordelijkheid van bijvoorbeeld ontwikkelaars en corporaties. Daarnaast gaan veel woningbouwers intensiever samenwerken met zusterorganisaties. Gemeenten willen in deze projectovereenkomsten worden betrokken. Deze betrokkenheid is terug te voeren op de wens van de gemeenten invloed uit te oefenen op wat binnen haar grenzen aan woningbouwprojecten wordt gerealiseerd. Soms wil de gemeente in een projectovereenkomst al beperkingen opleggen aan de architectenkeuze. Daarnaast willen gemeenten vaak een rol spelen bij de goedkeuring van het voorlopig en het definitief ontwerp. Voor woningbouwcorporaties kan het een probleem zijn om in de VINEX-stadsgewesten (vooral in de Randstad) de stichtingskosten binnen de grenzen te houden, gezien de hoge ontwikkelingskosten van deze locaties en de lagere rijksbijdrage in de grondkosten. Om het huurniveau binnen de perken te houden, kunnen sociale verhuurders in beperkte mate eigen vermogen aanwenden, anderzijds kunnen zij door de overheveling van huuropbrengsten uit andere huursegmenten de goedkope huurwoningen financieren. Het financiële vermogen van woningbouwcorporaties is echter eindig en bovendien in principe niet bedoeld een

16-11-2005 15:39:45

92

4.7 Incidentele opdrachtgevers Een diverse groep vormen de incidentele opdrachtgevers. Tot deze groep worden vooral gerekend het particuliere bedrijfsleven, stichtingen en verenigingen. Deze onervaren opdrachtgevers hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij door hun gebrek aan kennis van het bouwproces een sterke behoefte hebben aan een betrouwbare bouwpartner. Het belang van de afnemer is bepalend voor het gedrag van deze opdrachtgevers: zij willen een oplossing voor hun huisvestingsproblemen, figuur 4.8. Er is tussen incidentele opdrachtgevers een onderscheid te maken naar de mate van betrokkenheid bij de coördinatie van het bouwproces. Deze betrokkenheid wordt beïnvloed door het belang van de huisvesting voor de organisatie, de tijd en het personeel dat kan worden vrijgemaakt uit de dagelijkse bedrijfsvoering.

06950408_hfdst04.indd 92

70 60 50 40 30 20

Milieu en energie

Stedenbouw

Architectuur

0

Comfort en klimaat

10 Functionaliteit

Bij de uitvoering wordt meestal gewerkt met bekende aannemers (relaties), omdat dit volgens de woningbouwcorporaties een waarborg is voor kwaliteit. Daarnaast zijn deze uitvoerders op de hoogte van de werkwijze van de woningbouwer wat de communicatie ten goede komt. Er wordt bij de aanbesteding niet met grote nadruk gekeken naar de prijs, maar wel naar welke aannemer het project voor een redelijke prijs kan uitvoeren. Door niet de laagste prijs te nemen blijft er ruimte om eventuele problemen in de uitvoering gemakkelijk op te lossen.

80

Gebruikslasten

Ook woningbouwcorporaties leggen een sterke nadruk op het ontwerptraject. Voor ieder project proberen zij zich een beeld te vormen. Bij dit beeld bedenken zij tevens welke architecten bij het project passen. De gekozen architect mag meestal in een aantal fasen een ontwerp maken en na het definitieve ontwerp wordt gekeken welke partijen het ontwerp kunnen uitvoeren.

100 % 90

Rendement

lagere huur te bewerkstelligen, maar de kwaliteit van het bezit op peil te houden. Tegenwoordig verkopen de corporaties woningen om de onrendabele top van hun woningbezit te kunnen financieren.

Figuur 4.8 Wat vinden incidentele opdrachtgevers belangrijk?

Bron: SBR

Kenmerkend voor grotere incidentele opdrachtgevers is dat kennis die ontbreekt in huis wordt gehaald in de vorm van een adviesbureau en dat enige personen worden vrijgemaakt die als coördinator van het bouwproces worden aangesteld. Er wordt in vergelijking met de hierna beschreven kleinere opdrachtgever meer geld uitgetrokken om een duidelijk stempel te drukken op het verloop van het bouwproces. Men wil nauw betrokken zijn bij de formulering van de eisen en de invulling hiervan in het ontwerp. Het project verloopt veelal gestructureerd en ook de keuze van de procespartners gebeurt systematisch. Kleinere incidentele opdrachtgevers kenmerken zich in het algemeen doordat er aanzienlijk minder tijd en personeel kan worden vrijgemaakt voor het bouwproces. Hierdoor zoekt deze opdrachtgever (meer dan een grote opdrachtgever) naar een betrouwbare partij die zoveel mogelijk werk uit handen kan nemen. Deze opdrachtgever heeft een sterke behoefte om vergelijkingsmateriaal te hebben in de vorm van voorbeeldprojecten. Kenmerkend is de vaak weinig systematische aanpak van het bouwproces. Omdat de aannemers nogal eens worden gewantrouwd, wordt een projectontwikkelaar vaak als tussenpersoon aangesteld. Zo kan men met één partij afspraken maken met betrekking tot de

16-11-2005 15:39:45

4 DE OPDRACHTGEVENDE BOUW

prijs, levertijd en kwaliteit en is er een partij die tegenspel biedt aan de architect en aannemer. Door deze incidentele opdrachtgever wordt het huisvestingsproces gezien als een ‘normaal’ bedrijfsproces waarbij risico’s moeten worden beperkt. Deze opdrachtgever heeft eerst veel informatie verzameld om de essentie van het bouwproces te kunnen begrijpen. Daarna is hij op zoek gegaan naar een partij die hem zijn huisvestings-probleem uit handen kan nemen. Hij heeft er alle vertrouwen in dat de juiste partijen dit probleem goed kunnen oplossen. Opdrachtgevers willen een sturende taak hebben in het bouwproces. Invloed (grip) op het proces is essentieel zodat wijzigingen tot in een laat stadium kunnen worden ingebracht. Deze wens tot invloed wordt mede ingegeven door de toenemende complexiteit van bouwprocessen. Opdrachtgevers willen een ‘vinger in de pap’ hebben omdat zij dan de belangentegenstellingen tussen de verschillende partijen in de gaten kunnen houden. Ten aanzien van de contractering van (uitvoerende) partijen is er een algemene voorkeur voor onderhandse aanbesteding, maar er wordt met verschillende procesvormen gewerkt. De keuze van procespartners is vooral gericht op relaties die men heeft in de markt. De ervaring leert dat hoe vaker met dezelfde mensen wordt samengewerkt, hoe soepeler het proces verloopt. Opdrachtgevers proberen technisch, organisatorisch en financieel sterke bedrijven met brede ervaring te selecteren. Zij geven daarbij aan behoefte te hebben aan eenduidige verantwoordelijkheden, vakbekwame mensen en bewezen referenties.

93

eisen. Ook willen opdrachtgevers, voordat er wordt gebouwd, een goede indruk krijgen van het te realiseren bouwwerk. Een gebouw wordt steeds meer een bedrijfsmiddel, waarvan de investering kan worden afgewogen tegen andere investeringen. Grote opdrachtgevers in de bouw zetten al de eerste stappen in de richting van de vraag naar een totaalproduct. Een voorbeeld hiervan is de Rijksgebouwendienst (Rgd). Deze dienst heeft het werken met prestatiespecificaties ontwikkeld, die voorwaardenscheppende resultaatverplichtingen beschrijven. Op deze wijze trachten ze de kwaliteit van huisvesting te verbeteren, door in het pré-ontwerpstadium het ontwerp op kosten en kwaliteit te sturen. Met marktpartijen sluit de Rgd prestatiecontracten af, waarin de prestatiespecificaties vastliggen. De marktpartijen creëren de technische oplossing op basis van die contracten. De ontwikkeling in de opdrachtgeversmarkt van het vragen naar bouwcapaciteit naar het vragen om totale en geïntegreerde producten is duidelijk. De vraag is alleen in welk tijdsbestek deze ontwikkeling zich zal voltrekken. Een klein aantal opdrachtgevers hebben deze ontwikkeling op gang gebracht. De verwachting is nu dat de grote opdrachtgevers dit in de komende jaren verder uitwerken en optimaliseren. Hierna zullen ook de kleinere opdrachtgevers volgen. De opdrachtgevende bouw is dus klaar voor de toekomst. De opdrachtnemende bouw moet deze uitdaging aanpakken en inspelen op deze duidelijke behoefte bij de opdrachtgever.

4.8 De toekomstige opdrachtgever De Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid constateert in het rapport Bouwvisie 2010 dat de opdrachtgevers op de bouwmarkt bestellers worden van eindproducten. Hierbij willen ze één aanspreekpunt, waarmee een resultaatsverbinding wordt aangegaan op basis van prestatie-

06950408_hfdst04.indd 93

16-11-2005 15:39:45

94

06950408_hfdst04.indd 94

16-11-2005 15:39:45

5

De opdrachtnemende bouw ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

Er zijn veel disciplines en participanten die moeten samenwerken om het huisvestingsprobleem van de opdrachtgevende bouw op te lossen. De architect is de vormgever pur sang, die zich nog steeds de vertrouwenspersoon van de opdrachtgever vindt en het totale proces wil sturen. Zijn werkzaamheden worden echter steeds verder uitgehold. De adviesbureaus zijn als paddestoelen uit de grond geschoten en nemen steeds meer taken over van de architect. Aan de andere kant zien we dat de aannemer zich aan het ontwikkelen is tot een bouwondernemer. Er wordt door deze partij initiatief genomen om niet meer alleen op prijs de concurrentieslag aan te gaan. Zelfs zien we dat de bouwondernemer soms de opdrachtgever wordt van de architect. Kenmerkend voor de aannemer is verder dat deze meer en meer werkzaamheden gaat uitbesteden. De onderaannemers spelen een erg belangrijke rol in het uitvoerend proces evenals de toeleveranciers en de installateurs. Eén ding maakt het beschrijven van de opdrachtnemende bouw duidelijk: samenwerking in wat voor vorm dan ook is noodzakelijk.

06950408_hfdst05.indd 95

16-11-2005 15:40:48

96

Inleiding In het vorige hoofdstuk hebben wij kunnen lezen waaruit de opdrachtgevende bouw als motor van de Nederlandse economie bestaat. Heeft de opdrachtgevende bouw een huisvestingsvraagstuk dan wordt de opdrachtnemende bouw ingeschakeld. Vroeger, in de vijftiende eeuw, was dat simpel. De opdrachtgever hoefde alleen maar de bouwmeester in te schakelen. Tegenwoordig zit de opdrachtnemende bouw complexer in elkaar. Vele partijen, participanten en adviseurs bemoeien zich met het proces, ieder met zijn eigen taken en verantwoordelijkheden. Het probleem voor de opdrachtgever is dan ook vaak de vraag waar hij moet beginnen om zijn huisvestingsvraagstuk adequaat opgelost te krijgen. Moet hij naar de architect, de hoofdaannemer, de projectontwikkelende aannemer, de makelaar, het grondbedrijf, enzovoort? Ben je toe aan een nieuwe auto dan ga je naar de garage, bij een nieuw gebouw of woning ligt dat toch minder duidelijk. En dat is dan ook één van de oorzaken dat in veel gevallen de opdrachtgever uiteindelijk niet honderd procent tevreden is over het resultaat.

NEN. De disciplines werken zelfstandig of zijn onderdeel van een groter geheel. Zo kennen we bijvoorbeeld de zelfstandig werkende architect en de architect die werkt bij een architectenbureau. Aannemer

Participant aan wie de uitvoering van een bouwwerk is opgedragen.

Architect

Participant van wie het specialistische advies bestaat uit een bouwontwerp, op grond van het Programma van Eisen en die veelal het werk begeleidt.

Constructeur Adviseur, van wie het specialistische advies voornamelijk bestaat uit het berekenen en het tekenen van de draagconstructie. Hoofdaannemer

Aannemer die de coördinatie verzorgt bij de realisering van een bouwwerk, waarbij twee of meer aannemers zijn betrokken.

Installateur

Participant aan wie als mede-aannemer of als onderaannemer het werk met betrekking tot het aanbrengen van de installaties en van eventuele vaste inrichtingen is opgedragen.

Installatieadviseur

Adviseur van wie het specialistische advies voornamelijk bestaat uit het ontwerpen en tekenen van de installaties.

Medeaannemers

Eén van de aannemers aan wie de realisering van slechts een deel van het werk is opgedragen.

Onderaannemer

Aannemer die één of meer delen van een werk uitvoert, in opdracht van een andere aannemer.

Toeleverancier

Participant die bouwmaterialen en/ of bouwproducten levert.

In dit hoofdstuk worden alle disciplines vallend onder de opdrachtnemende bouw nader toegelicht inclusief hun taken, werkzaamheden en verantwoordelijkheden. Het hoofdstuk wordt afgerond met de ontwikkelingen op het gebied van de samenwerking.

5.1 Disciplines De opdrachtgever heeft dus te maken met een groot aantal disciplines: • architect; • constructeur; • projectmanager; • (hoofd)aannemer; • installateur; • installatie-adviseur; • onderaannemers; • toeleveranciers. In figuur 5.1 is een overzicht opgenomen met daarachter de definities samengesteld door het

06950408_hfdst05.indd 96

Figuur 5.1 Definities volgens het NEN

16-11-2005 15:40:48

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

In de volgende paragrafen komen de belangrijkste typen bedrijven uit de opdrachtnemende bouw aan de orde: • architectenbureaus; • adviesbureaus; • aannemers; • onderaannemers; • installatiebedrijven; • toeleveranciers. Voor het merendeel van de bouwopdrachten zijn dit ook de belangrijkste participanten. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt gekeken naar de vormen van samenwerking tussen deze bedrijven en ten slotte wordt ingegaan op de veranderde rol van de disciplines.

5.2 Architect De architect kennen wij allemaal. Er wordt heel divers gesproken over een architect. Feit is dat de architect de vormgever is van een gebouw, woning of product. Hij voelt zich vaak ook de vertrouwenspersoon van de opdrachtgever en vindt dan ook dat het totale proces door hem moet worden gestuurd. Architecten vormen een afgebakende beroepsgroep. De Wet op de architectentitel regelt wie zich, op grond van opleiding en/of ervaring, kan laten inschrijven in het Architectenregister en zich op grond van die inschrijving architect mag noemen (titelbescherming). Inschrijving in het Architectenregister kan als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect. Rijksbouwmeester De meest invloedrijke architect is de rijksbouwmeester. De Rijksgebouwendienst is verantwoordelijk voor de huisvesting van de overheid. De Rijksgebouwendienst kent specifiek voor het architectuurbeleid de functie van rijksbouwmeester. De rijksbouwmeester bevordert en bewaakt de architectonische kwaliteit en de inpassing in het gegeven stedenbouwkundig karakter. Hij speelt een centrale rol bij de architectenkeuze en is bij de ontwikkeling

06950408_hfdst05.indd 97

97

van bouwwerken actief betrokken via overleg met de ingeschakelde ontwerpers.

5.2.1 Waar werken architecten? Het beroep van architect wordt op zeer verschillende wijzen uitgeoefend. Architecten kunnen zelfstandig zijn of werken bij een architectenbureau. Daarnaast kunnen zij in dienst zijn van een opdrachtgever (bijvoorbeeld projectontwikkelaar, bouwbedrijf met een projectontwikkelingstak), van de overheid (bijvoorbeeld Bouw- en Woningtoezicht, Welstand, Rgd), van toeleveranciers (productontwikkeling) en natuurlijk bij een onderwijsinstelling.

De verscheidenheid binnen de beroepsgroep komt ook tot uiting in de uiteen lopende meningen over de architect. Enerzijds is er de mening dat architecten zich teveel opstellen als kunstenaars en te veel menen dat ze de wereld moeten verbeteren. Anderzijds is er de mening dat architecten pragmatisch zijn. Zij stellen zich open op ten opzichte van de opdrachtgever. Deze openheid wordt beargumenteerd door aan te geven dat het vak van architect op zich vraagt om communicatie. Het gaat om horen, opvangen, vertalen, luisteren en bijstellen. De Bond van Nederlandse Architecten (BNA) geldt als toonaangevende standsorganisatie. De BNA kent een erecode waaraan architecten zich hebben te houden. Een van de regels geeft het duidelijkst weer wat een gemiddelde architect vindt van zijn positie. In deze regel staat dat het een architect zijn onafhankelijkheid van denken en zijn vrijheid van beslissen als scheppend raadgever dient te laten prevaleren boven de rechtstreekse zakelijke belangen van zijn lastgever. Er zijn verschillende soorten architectenbureaus: van heel klein tot heel groot. Sommige bureaus richten zich uitsluitend op het architectonisch ontwerp andere hebben constructeurs en kostendeskundigen in huis, figuur 5.2. Andere richten zich op het managen van het totale bouwproces. Door de toenemende complexiteit van de bouw is toenemende professionaliteit vereist. Daaraan worden zulke hoge eisen gesteld dat alle benodigde expertise in feite niet meer in één persoon zijn te verenigen. Er is dus sprake

16-11-2005 15:40:48

98

Partners (architecten)

Chef de bureau

Personeelszaken, boekhouding

Hoofd tekenkamer

Bestekschrijver

Kostendeskundige

Opzichters

Bouwkundig tekenaars

Figuur 5.2 Organisatiestructuur van architectenbureaus (circa 20 personen)

van een team, er zijn projectleiders, tekenaars en rekenaars. Ontwerpen is zo’n 15 à 20% van de arbeid van de architect. De rest van de week staat in het teken van vergaderen, regelen, duwen en trekken om te zorgen dat het zo wordt, als hij denkt dat het moet worden. 5.2.2 Omvang van de architectenbranche Volgens de BNA waren er in 2001 ongeveer 2400 bureaus in de architectenbranche actief en werkten er ruim 14.000 mensen. De branche kent veel kleine bedrijven en is een arbeidsintensieve bedrijfstak: bijna driekwart van de kostenvergoedingen zijn voor geleverde arbeid. De grootste markt voor architectenbureaus is de sector woningen met een aandeel van bijna een derde. De sector kantoren vormt een kwart van de markt. De markt bestaat verder uit onder meer gezondheidszorg, onderwijs en landbouw en industrie.

Grote bureaus (meer dan 7 werknemers) hebben relatief veel opdrachten in de gezondheidszorg, onderwijs en kantoren. Zij hebben voor driekwart te maken met professionele opdrachtgevers. Kleinere bureaus hebben meer opdrachten in de sectoren woningen en landbouw en industrie. Zij werken veel vaker voor particuliere opdrachtgevers.

06950408_hfdst05.indd 98

Binnen de branche is momenteel sprake van een proces van schaalvergroting. De reden hiervan heeft niet alleen te maken met kostenvoordelen. Ook opdrachtgevers geven vaker de voorkeur aan minder kwetsbare architectenbureaus. Kleine bureaus ontwikkelen daarom in toenemende mate hun eigen specialisme. Een tweede trend die verwant is aan de schaalvergroting, is de toenemende rationalisatie in de branche. Architecten beperken zich meer en meer tot de noodzakelijke informatie, besteden werkzaamheden vaker uit, en trachten onkosten te beperken. De krappe arbeidsmarkt (vooral voor technische tekenaars) versterkt deze trend: architectenbureaus zetten hun specialisten voornamelijk op hun specifieke kennis en vaardigheden in. BNA De werkgeversvereniging in de architectenbranche is de BNA, de Bond van Nederlandse Architecten. Bij de werknemers van bij de BNA aangesloten architectenbureaus gaat het om 40% architecten en 60% ondersteunend personeel. Bij kleine bureaus (minder dan 3 personen) is 83% architect. Bij deze groep behoren ook de zelfstandig gevestigde architecten. Ongeveer een kwart van de werkzame mensen is eigenaar van het bureau. Bij de grote bureaus is maar een kwart van het

16-11-2005 15:40:49

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

99

alle ontwerpfasen die moeten worden doorlopen. In de praktijk is het veelal zo dat vooraf de opdrachtgever samen met de architect de aard, inhoud en omvang van de door de architect te verrichten werkzaamheden vastlegt. Over het algemeen geschiedt dit op basis van de Standaardvoorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever-architect (SR 1997).

personeel architect. Grote bureaus kennen meer functiedifferentiatie. Naast architect zijn veel voorkomende functies in het primaire proces (CAD)tekenaar, ontwerper en projectleider. Driekwart van de werknemers met een vast dienstverband werkt fulltime. Deeltijd komt iets vaker voor bij personeel met een tijdelijk dienstverband, ingeleenden en uitzendkrachten.Toch blijft het deeltijdpercentage ook daar gering.

In de SR kennen wij afhankelijk van het type plan standaardwerkzaamheden. Voor een bouwproject zijn dat de volgende: • voorlopig ontwerp; • definitief ontwerp; • bouwvoorbereiding; • werkzaamheden ten aanzien van het uitvoeringscontract; • directie tijdens de uitvoering.

5.2.3 Werkzaamheden van een architect Men kan zich afvragen wat nu eigenlijk de specifieke werkzaamheden van een architect zijn. Vormgeven is een ruim begrip. Het komt erop neer dat de architect de eisen en wensen alsmede de ruimtebehoefte vertaalt in ruimten en vormgeving en dit in verschillende stadia uitwerkt op papier of met behulp van de computer.

Het marktaandeel van de architecten is zoals gesteld de afgelopen jaren niet veranderd. Wel blijkt dat het takenpakket van de architect de laatst tien jaar sterk is verminderd. In figuur 5.3 is terug te vinden dat diverse organisatorische en financiële taken, zoals begroten, aanbesteden, en toezicht houden, zijn teruggedrongen. Projectontwikkelaars, bouwbedrijven en externe adviseurs hebben deze taken overgenomen. Het meest opvallend is dat de opdrachtgever steeds minder de architect rechtstreeks benadert. Deze

In hoofdstuk 3 hebben wij gezien op welke wijze gefaseerd kan worden toegewerkt naar het eindproduct. In het structuurontwerp wordt het concept van het gebouw of woning vastgelegd, in het voorlopig ontwerp ruimtelijk en functioneel, in het definitief ontwerp het materiaalgebruik en in de uitwerkingsfase dusdanig dat de bouwvergunning kan worden verkregen en de aannemer kan overgaan tot prijsvorming. Dit zijn in feite 100 % 90

1980 (SEO)

80

1990 (EIB)

70 60 50 40 30 20

Houden van toezicht

Directievoering

Betrokkenheid bij aanbesteding

Betrokkenheid bij begroting

Maken werktekeningen

Maken bestek (tekeningen)

Maken ontwerp

Betrokkenheid bij PvE

0

Projectcoördinatie

10

Figuur 5.3 Positie van de architect Gegevens van het EIB in 1990, vergeleken met cijfers van de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam C.S.E.O. van 1980

06950408_hfdst05.indd 99

16-11-2005 15:40:49

100

waarin het bouwbedrijf de eindverantwoordelijkheid heeft. Daarnaast zien we dat andere professionele opdrachtgevers als beleggers, de Rijksgebouwendienst (Rgd) en sociale woningbouwers de coördinatie van het bouwproces overlaten aan interne of externe projectmanager.

rol is meer en meer overgenomen door de projectontwikkelaar. Uiteraard is de rol van de architecten in de ontwerpfase nog steeds overheersend. Het gevolg van al deze veranderingen is dat de rol van de architect steeds meer richting die van ‘esthetisch adviseur’ verschuift. Dit concludeert het Economisch Instituut van de Bouwnijverheid in een in 1990 verschenen rapport De positie van de architect in het bouwproces. Het eind van deze ontwikkeling is nog niet in zicht. De afgelopen vijf jaren is bijvoorbeeld het vervaardigen van de werktekeningen steeds meer weggehaald bij de architecten en uitgevoerd door de bouwbedrijven of facilitaire tekenbureaus. Zelfs gebeurt het regelmatig dat de werktekeningen van de architect terzijde worden geschoven en dat de aannemer opnieuw werktekeningen maakt. De reden hiervan is dat de gemiddelde architect geen vakman (meer) is op het gebied van de uitvoeringstechnieken en detaillering.

Opdrachtgevers kijken bij de selectie van architecten vaak naar eerder uitgevoerd werk. Bij de architectenkeuze speelt de ervaring van de architect ook een grote rol. Hun faam als vormgever van gebouwen en in mindere mate die van de omgeving van het gebouw speelt bij beleggers en projectontwikkelaars een grote rol. Zeer belangrijk bij de selectie is of de architect in staat wordt geacht een gebruiksvriendelijk gebouw te ontwerpen. Alle opdrachtgevers vinden dat de architect goed moet kunnen samenwerken. Of een architect in staat is leiding te kunnen geven aan het ontwerpproces vinden opdrachtgevers minder belangrijk, figuur 5.4. 5.2.4 Automatisering ontwerpproces Het is niet denkbeeldig dat de toekomst van de automatisering van het ontwerpproces en, meer algemeen, van de gehele bouwvoorbereiding en -begeleiding in belangrijke mate van invloed zal zijn op de wijze waarop de uitholling van de

De tendens dat architecten steeds minder de centrale rol in het bouwproces vervullen zet zich voort, omdat steeds vaker het bouwbedrijf zich opstelt als opdrachtgever. Dit in de vorm van projectontwikkeling of in organisatievormen 20 % 18

Eigen huisvesters Beleggers Woningcorporaties Projectontwikkelaars Incidentele opdrachtgevers

16 14 12 10 8 6 4

Figuur 5.4 Criteria die belangrijk zijn voor een opdrachtgever bij het selecteren van een architect

06950408_hfdst05.indd 100

Milieu en energie

Bouwfysica

Bouwkosten

Gebruikgebouw

Kennis bedrijfsproces

Ervaring

Samenwerken

Ontwerpteam leiden

Vormgever omgeving

Vormgever gebouwen

0

Eerder werk

2

Bron: SBR en EIB

16-11-2005 15:40:50

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

taken van de architect zich verder voltrekt. CAD kan tijdens het maken van het voorlopig ontwerp worden gebruikt voor het maken van massastudies. Tijdens het definitieve ontwerp voor het maken van tweedimensionale tekeningen of driedimensionale modellen en het bijvoorbeeld berekenen en dimensioneren van constructies of technische installaties. Daarna kan CAD worden gebruikt voor het maken van de bestektekeningen en productietekeningen. Naast CAD wordt de computer bij een architectenbureau bijna altijd gebruik voor het schrijven van bestekken en in veel gevallen voor het maken van begrotingen.

De mate waarin van ICT gebruik wordt gemaakt hangt af van de bedrijfsomvang. Hoe groter de onderneming des te hoger de automatiseringsgraad doorgaans is. Kleine bedrijven hebben veelal te maken met een eenvoudiger bouw- en bedrijfsproces dan grote bedrijven, terwijl ze daarnaast vaak minder kunnen profiteren van schaalvoordelen die bij ICT-gebruik optreden. Opvallend is ook dat bedrijven die in concernverband actief zijn, over meer ICT- toepassingen beschikken dan bedrijven die dit niet zijn en dat kleine bedrijven in de sector GWW meer van ICT gebruikmaken dan hun collega’s in de sector B&U. Ondernemingen die in concernverband actief zijn, hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van de door het moederbedrijf aangeboden of voorgeschreven software. Van de kleinere gww-bedrijven, die vaker voor professionele opdrachtgevers werken dan hun collega’s in de sector B&U, wordt communicatie op elektronische wijze door de opdrachtgever verlangd.

Bouw volop bezig met ICT Bouwbedrijven zijn op dit moment volop bezig om ICT-toepassingen in gebruik te nemen. Het aantal internet-aansluitingen neemt dit jaar met een derde toe tot 80%, de grootste groei was in 2000, figuur 5.5. Daarmee heeft de bouw eenzelfde gebruiksdichtheid als andere sectoren van de maatschappij. De meeste bouwbedrijven zijn enthousiast over de mogelijkheden van ICT-gebruik voor hun bedrijf. Slechts 22% ziet weinig of geen voordelen, variërend van 26% van de kleine tot 9% van de (middel)grote bedrijven. De onderzochte bedrijven zeggen een kostenbesparing van maar liefst 9% door automatisering te hebben gerealiseerd. Het belangrijkste motief om te automatiseren is vanwege het behalen van efficiencyvoordelen. Daarnaast spelen ook concurrentieoverwegingen een aanzienlijke rol. Vooral de hiermee gepaard gaande imagoverbetering, bijvoorbeeld door een eigen website, wordt door bedrijven als motief genoemd. Dat zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek ICT in de bouw dat het EIB heeft uitgevoerd.

Jaar

PC’s/terminals totaal aantal

Het belang van software ter ondersteuning van de bedrijfsfuncties wordt duidelijk erkend. Het betreft hier echter doorgaans het gebruik van stand-alone applicaties in plaats van geïntegreerde Enterprise Research Planning- pakketten. De meest geautomatiseerde bedrijfsfuncties zijn de boekhouding, de (na)calculatie en de werkenadministratie. Het voorraad- en materieelbeheer en de inkoop zijn de minst geautomatiseerde bedrijfsfuncties. De bedrijven hebben volop plannen om in de toekomst meer functies van het bedrijfsproces te automatiseren. Deze toekomstplannen bestaan ook voor de nu nog vrij beperkt toegepaste, extern gerichte applicaties zoals

Gekoppelde PC’s groei

totaal aantal

Internet PC groei

50.630

totaal aantal

groei

1997

74.042

1998

95.266

29%

80.180

58%

19.960

203%

1999

97.434

2%

77.312

-4%

24.306

22%

2000

105.642

8%

84.705

10%

37.524

54%

2001

112.087

6%

91.583

8%

46.916

25%

Figuur 5.5 Ontwikkeling computergebruik in de bouwnijverheid

06950408_hfdst05.indd 101

101

6.590

Bron: CBS

16-11-2005 15:40:50

102

het via internet bestellen van materialen bij de bouwmaterialenhandel en het samenwerken van de bouwpartners in een extranet. Het daadwerkelijke gebruik hiervan hangt echter ook af van de bereidwilligheid van andere partijen om informatie op elektronische wijze uit te wisselen. Bron: EIB 2000

5.2.5 Opdrachtverstrekking architect In de meeste gevallen wordt de opdracht aan de architect gegeven op basis van de Standaardvoorwaarden Rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect (SR 1997) uitgegeven door de Koninklijke Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst en de Bond van Nederlandse Architecten. Een paar opvallende artikelen van belang voor de opdrachtgever en zijn positie ten opzichte van de architect worden kort behandeld.

Volgens de SR moet de architect de opdracht vervullen als een goed, zorgvuldig en onafhankelijk architect, zoals zijn positie als vertrouwensman dat vereist (artikel 6). De onafhankelijkheid wordt benadrukt in het voorafgaande artikel. Hierin staat dat bij de beoordeling van de juistheid van de vervulling van de opdracht de esthetische waarde van het ontwerp buiten beschouwing blijft. Indien de opdrachtgever geen goedkeuring wil geven aan het voorlopig ontwerp, moet desgewenst de architect één variant maken van het voorlopig ontwerp zonder dat hij daarvoor afzonderlijk honorarium in rekening mag brengen. De architect is volgens de SR tegenover de opdrachtgever aansprakelijk voor de schade als rechtstreeks gevolg van een verwijtbare fout door de architect of zijn medewerkers (artikel 55). Indien het ontwerp van de architect niet blijkt te kunnen worden uitgevoerd voor de overeengekomen bouwkosten en dit de architect kan worden verweten, is de architect slechts gehouden zijn ontwerp te herzien zonder de berekening van extra honorarium of kosten (artikel 57). Bij een volledige opdracht voor een bouwproject is de door de architect te vergoeden schade per opdracht steeds beperkt tot 75.000 euro of, indien het honorarium hoger is, tot een bedrag

06950408_hfdst05.indd 102

gelijk aan het honorarium met een maximum van 750.000 euro. Een architect kan aansprakelijk gesteld worden tot 5 jaar na de voltooiing van de opdracht (artikelen 57, 60, 61). Alle originele tekeningen, schetsen, bestekken en dergelijke blijven eigendom van de architect (artikel 76). Het is niet toegestaan het ontwerp zonder toestemming van de architect te herhalen. De architect heeft wel het recht zijn ontwerpen bij herhaling te verwezenlijken. De architect heeft het recht zich te verzetten tegen elke wijziging aan een door hem ontworpen gebouw, tenzij de wijziging van zodanige aard is dat het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid.

5.3 Adviesbureaus Wij hebben kunnen constateren dat veel werkzaamheden van de architect meer en meer door andere participanten worden overgenomen. Vooral de adviesbureaus hebben diverse taken overgenomen. De bouwbegeleiding en het bouwkostenmanagement, traditioneel toebedeeld aan de architect, worden in Nederland steeds meer behartigd door ingenieurs- en adviesbureaus die gespecialiseerd zijn in projectmanagement en bouwkosten. De complexiteit van het bouwproces en de daarmee samenhangende opkomst van het bouwteam hebben een verdere uitbouw van dit uit controlerende en coördinerende taken bestaande marktsegment bevorderd. Steeds meer worden naast de architect deze bouw-adviseurs ingehuurd door de opdrachtgevers om hem ook bij te staan in de ontwerpfase, de aanbestedingsfase en de uitvoeringsfase. Men kan zelfs stellen dat in veel gevallen een dergelijke adviseur de vertrouwensman van de opdrachtgever is geworden in plaats van de architect. 5.3.1 Welke adviseurs zijn er? Er zijn drie soorten adviseurs te onderscheiden. Ten eerste is er de adviseur die de architect adviseert. Door de toegenomen complexiteit van de gebouwen bezit de architect niet meer alle kennis die noodzakelijk is om een gebouw te ontwerpen. Voor specifieke deelgebieden laat

16-11-2005 15:40:50

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

de architect zich hiervoor bijstaan door een adviseur. Een tweede soort adviseur beschikt over een expertise die in het verlengde ligt van die van de uitvoerende partijen. Hij kan de architect adviseren over een specifiek deelgebied van het gebouw. Daarnaast begeleidt hij ook de uitvoerende partijen tijdens de bouw. De laatste categorie adviseurs voorziet de opdrachtgever van advies. De opdrachtgever, zeker als hij voor eigen gebruik bouwt, is vaak een leek in de bouwwereld. Door deze adviseur heeft de opdrachtgever meer inzicht in het bouwproces en wordt de kennis-achterstand van de opdrachtgever kleiner. De adviseur is in deze rol een vertrouwenspersoon van de opdrachtgever. Werkzaamheden van adviseurs In het algemeen kunnen opdrachten volgens artikel 9 van de Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau (RVOI) in de volgende hoofdgroepen worden onderscheiden: • werkzaamheden die niet of direct ten doel hebben te leiden tot de totstandkoming van een object, zoals theoretische studies, experimenteel onderzoek, haalbaarheidsstudies, vooronderzoek, opstellen Programma van Eisen, grondmechanica en hydrologische vraagstukken, kostencalculaties, coördinatiewerkzaamheden, taxaties, schadebeoordelingen en bemoeiingen bij aankoop of onteigeningen, inspecties en adviezen met betrekking tot bijvoorbeeld het functioneren, het energiegebruik, het onderhoud, technisch begeleiding bij het verwerven van octrooien en deskundigenverklaringen bij rechtszaken; • werkzaamheden die de totstandkoming van een object ten doel hebben. In het algemeen zal het object behoren tot één of meer van de volgende vakgebieden; bouw- en waterkunde, constructies, technische installaties, milieutechnologie, akoestiek en bouwfysica, scheepsbouwkunde en geodesie; • werkzaamheden met betrekking tot geodesie (landmeetkunde, kartologie, enzovoorts); • werkzaamheden met betrekking tot projectmanagement.

06950408_hfdst05.indd 103

103

Adviesbureaus worden vaak ook wel raadgevend ingenieurs genoemd. De klassieke taak van raadgevend ingenieurs ligt bij de technische kant van het ontwerpen, waarbij de nadruk ligt op bouwfysica, akoestiek, isolatie en op het berekenen van krachten en spanningen van en in de constructies. Aan dit takenpakket zijn steeds meer adviserende functies toegevoegd, zoals kwaliteits- en milieuzorg. Samen met de Duitse ingenieursbureaus worden de Nederlandse tot de beste in Europa gerekend. 5.3.2 Opdrachtverstrekking ingenieur Net als de architecten beschikken ook de raadgevend ingenieurs over een standaardboekwerk betreffende de rechtsverhouding opdrachtgever-ingenieur. Al in 1891 gaf de Vereniging van Burgerlijke Ingenieurs het eerste boekje uit over de verhouding opdrachtgevers-raadgevend ingenieur (RVOI). De laatste herziening dateert van 1993, deze is uitgegeven door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (Kivi) en de Orde van Nederlandse Raadgevend Ingenieurs (ONRI).

Volgens de RVOI artikel 5.1 zal een adviesbureau de opdracht goed en zorgvuldig uitvoeren. Zij behartigt de belangen van de opdrachtgever naar beste weten en verricht haar diensten naar beste kunnen en wetenschap. Het adviesbureau zal alles vermijden wat de onafhankelijkheid van haar advies kan schaden. In de gevallen dat in de opdracht is inbegrepen raming en begrotingen met betrekking tot de bouwsom, koopsom of aanlegkosten stelt het adviesbureau deze steeds op naar beste vermogen. Zij is echter niet aansprakelijk als blijkt dat het werk niet voor de geraamde of begrote kosten tot stand kan worden gebracht (artikel 5, lid 5). De door het adviesbureau aan de opdrachtgever afgegeven stukken worden eigendom van de opdrachtgever en mogen door hem worden gebruikt. Het is de opdrachtgever niet toegestaan een object, uitgevoerd naar het tot stand gebrachte ontwerp, de tekeningen en andere werken van het adviesbureau – al dan niet in geval van uitbreiding – geheel of in onderdelen daarvan in herhaling uit te voeren, zonder uitdrukkelijke toestemming van het adviesbureau. De opdrachtgever daarentegen zal het advies-

16-11-2005 15:40:51

104

bureau niet belemmeren in het aan derden ter beschikking stellen van haar kennis, tenzij deze kennis bestaat uit bedrijfsgeheimen van de opdrachtgever of onderdelen vormt van een vinding waarvoor octrooi is aangevraagd. In de volgende subparagrafen worden de verschillende adviseurs aan de hand van hun vakgebied kort beschreven. 5.3.3 Constructeur De constructeur ontwerpt de fundering en de draagconstructie van het gebouw en voert de bijhorende controleberekeningen uit. Hij zorgt voor de ‘harde’ gegevens die het bouwen mogelijk moeten maken. Het beeld van de constructeur is dan ook helder: werkgericht, professioneel en normatief. Maar ook constructeurs kunnen van elkaar verschillen. In de bouw wordt gekscherend gesproken over ‘rekenaars’ en ‘constructeurs.’ De eerste becijfert de consequenties van de wens van de klant, wat vaak resulteert in zware constructies met een overdreven grote mate van veiligheid. De tweede beschouwt zich als meedenker die de meest economische oplossing verzint. Deze laatste wenst als partner te werken en streeft naar optimalisatie (optimale constructie tegen lage kosten). 5.3.4 Projectmanager De toenemende behoefte van de opdrachtgever aan een vertrouwenspersoon die zijn belangen behartigt, van het stadium van het Programma van Eisen tot en met de oplevering van het gebouw inclusief de nazorg, is opgepakt door onder andere raadgevend adviseurs maar ook door bureaus die zich gespecialiseerd hebben in projectmanagement. Vooral de niet-professionele opdrachtgevers hebben behoefte aan bijstand. Men ziet zich voor de keuze gesteld of een directeur moet worden vrijgemaakt voor de organisatie van de bouw of voor het inschakelen van een projectmanagementbureau. Meestal wordt gekozen voor het laatste, zodat men niet het risico loopt beginnersfouten te maken. Deze projectmanager zal het totale proces sturen, coördineren en beheersen. De bureaus die zich hierop richten zijn de laatste jaren snel gegroeid en voorzien echt in een behoefte bij de opdrachtgever.

06950408_hfdst05.indd 104

5.3.5 Installatietechnisch adviseur De installatietechnisch adviseur wordt door de opdrachtgever gecontracteerd om hem te adviseren over de te kiezen installaties. Op basis van de gedefinieerde klimaateisen en een gebouwspecificatie kunnen berekeningen worden uitgevoerd voor wat betreft de werktuigbouwkundige installaties, de elektrotechnische installaties, de transportinstallaties (liften, roltrappen, hefplateaus en dergelijke) en de riolering en waterinstallatie. De installatieonderdelen kunnen worden uitgewerkt in een compleet bestek met bijbehorende tekeningen. De adviseur is tijdens de uitvoering vaak ook verantwoordelijk voor de controle van de werkzaamheden van de uitvoerend installateur.

De rol van installatietechnisch adviseur werd in het verleden steevast door gespecialiseerde ingenieursbureaus uitgevoerd. Tegenwoordig wordt deze rol steeds vaker overgenomen door de uitvoerend installateur. De installateur verzorgt het ontwerp, de prijsvorming en de uitvoering, en garandeert de werking zoals afgesproken. Dit heeft weer tot gevolg dat de onafhankelijke ingenieursbureaus ook steeds meer ontwerp en uitvoering geïntegreerd gaan aanbieden. 5.3.6 Bouwkundig (kosten)adviseur Steeds vaker wordt door een opdrachtgever een bouwkostenadviseur gecontracteerd. Deze kostendeskundige moet voor de opdrachtgever in ieder stadium van het ontwerp de prijs berekenen, teneinde exact te kunnen bepalen of het ontwerp van de architect past binnen het beschikbare budget. De methodieken die de kostendeskundige kan hanteren zijn al aangegeven in hoofdstuk 3. De kostencalculatie die door deze onafhankelijke adviseur is gemaakt, vormt de basis voor de onderhandelingen tussen opdrachtgever en aannemer. Door deze begroting is de opdrachtgever in staat om zijn kennisachterstand ten opzichte van de aannemer te verkleinen. De partij die een kostencalculatie maakt, moet voldoende kennis hebben van de uitvoeringsmethoden en van de gebruikte materialen, om de prijs te bepalen. Een andere eis is dat de adviseur onafhankelijk is van het bouwbedrijf dat het bouwwerk realiseert. Dit betekent dat de rol van kostenadviseur door een bouwkosten-

16-11-2005 15:40:51

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

adviesbureau of door een ander bouwbedrijf kan worden vervuld. Het contracteren van de laatstgenoemde partij is niet erg gebruikelijk. 5.3.7 Overige adviseurs Naast adviseurs van de hiervoor besproken vakgebieden bouwkunde, technische installaties, projectmanagement en constructies onderscheidt de RVOI ook adviseurs voor de vakgebieden milieutechnologie (bijvoorbeeld voor het maken van milieu-effectrapportages), akoestiek en bouwfysica (bijvoorbeeld metingen en adviezen voortvloeiende uit het Bouwprocesbesluit), scheepsbouw en geodesie (bijvoorbeeld landmeetkunde, kartologie en vastgoeddiensten). Het is afhankelijk van de situatie eventueel gewenst een of meerdere van deze deskundigen in te schakelen bij de realisatie van de bouwopgave.

5.4 Aannemer De aannemer moeten wij beschouwen als een zelfstandige ondernemer die zich tot taak stelt uit te voeren wat een architect heeft ontworpen. Hij krijgt die opdracht veelal via de architect. Dat kan via een aanbesteding gebeuren, op uitnodiging of via een onderhandse opdracht. Het woord geeft goed aan hoe deze partij traditioneel op de markt opereert: het aannemen van werk. In deze paragraaf wordt gekeken naar: • omvang van de aannemerij; • kenmerken van het uitvoerend bouwbedrijf; • organisatie van de uitvoerende bouw; • automatisering; • opdrachtverstrekking. 5.4.1 Omvang van de uitvoerende bouw In 2000 waren er circa 20.500 bouwbedrijven. In figuur 5.6 is te zien dat 58% van de bouwbedrijven minder dan zes medewerkers in dienst had. In Nederland zijn er circa 300 middelgrote en grote bouwbedrijven. Het aantal verloonde manjaren in de bouwbedrijven in 2000 was circa 200.000.

Sommigen bouwbedrijven voeren vooral ‘regie’ als hoofdaannemer en huren vaklieden in van onderaannemers. Andere leveren met eigen

06950408_hfdst05.indd 105

Aantal Aantal bouwmedewerkers bedrijven

Percentage

1 t/m 5

11.943

58%

6 t/m 10

3.222

16%

11 t/m 20

2.562

12%

21 t/m 50

1.952

10%

51 t/m 100

520

3%

101 t/m 200

222

1%

201 t/m 500

79

0%

500 t/m 1000

16

0%

meer dan 1001

6

0%

20.522

100%

Totaal

105

Figuur 5.6 Bouwbedrijven naar grootteklasse in 2000 Bron: EIB

mensen een gebouw. De aannemers beschouwen zichzelf sterk resultaat- en werkgericht. In hun taakuitoefening zijn ze pragmatisch, veel is mogelijk. Het personeel van een aannemer identificeert zich soms met de organisatie, maar vaker met het beroep dat wordt uitgeoefend (metselaar, timmerman, stukadoor), figuur 5.7. Binnen het aannemersbedrijf is er sprake van een ‘binnencultuur’ (het kantoor) en een ‘buitencultuur’ (de bouwplaatsen). De buitencultuur is van mening dat het bouwproces zich buiten het kantoor afspeelt. Veel zaken worden geregeld en uitgevoerd op de bouwplaats. De sturing vanuit de top van de organisatie is vaak ook erg indirect. Dit is echter de laatste jaren sterk aan het veranderen. steigerbouwer

dakdekker

timmerman

schilder

metselaar

stratenmaker

voeger

grondwerker

vlechter

betonwerker

tegelzetter

heier

stukadoors

sloper

vloerlegger

....

Figuur 5.7 Verschillende beroepen in de bouw

5.4.2 Kenmerken van de uitvoerende bouw Het uitvoerend bouwbedrijf onderscheidt zich op tal van punten van andere productiebedrijven. Hierbij speelt de binding aan de plaats van het te bouwen product een belangrijke rol. Het bouw-

16-11-2005 15:40:51

106

bedrijf heeft te maken met een plaatsgebonden, weersafhankelijk, een moeilijk organiseerbaar proces. De productie vindt grotendeels in de open lucht plaats. Er zijn duidelijke seizoeneffecten die de continuïteit verstoren. In de winter (vorst, regen duisternis) komt veel verlet voor. De binding van het project aan de plaats vergt een grote mobiliteit van de bouwvakker. Hij moet vaak over lange afstanden pendelen tussen woonplaats en bouwplaats. Hij wisselt relatief vaak van werkgever. De relatie werkgever-werknemer duurt vaak even lang als de periode om een bepaald project te realiseren. Van oorsprong ligt de nadruk van de activiteiten van het middelgrote en grote bouwbedrijf op de uitvoeringsfase. Het aannemen en vervolgens uitvoeren van projecten. De laatste jaren zijn de bedrijven zich meer en meer gaan concentreren op activiteiten in het voortraject. In eigen beheer worden verschillende projecten ontwikkeld. In feite ontwikkelen deze aannemers zich tot projectontwikkelaar. Zij wachten niet af tot architect met werk komt maar ontplooien zelf initiatieven. Hierdoor zijn ze niet meer afhankelijk van anderen om toch de gewenste productie te realiseren.

Een aantal grote bouwbedrijven heeft vanuit deze gedachte de laatste jaren bouwgrond verworven. Het blijkt ook in de praktijk dat projecten die zelf worden geïnitieerd een veel hoger rendement opleveren dan projecten die door aanneming van de markt zijn binnengehaald. Deze activiteiten zijn voor de bouwbedrijven dus lucratiever dan het bouwen alleen. Een ander voordeel van projectontwikkeling is de extra bouwproductie die dergelijke projecten opleveren voor het bouwbedrijf. 5.4.3 Organisatie bouwbedrijf De kenmerken van het bouwbedrijf zijn bekend. Ook is al aangegeven dat binnen een bouwbedrijf twee groepen medewerkers kunnen worden onderscheiden. Een groep werkzaam op kantoor en een groep werkzaam op de bouwplaats zelf. Normaal voor een bouwbedrijf is dat verreweg de meeste werknemers werkzaam zijn op de bouwplaatsen en dat de bezetting op kantoor relatief klein is.

De volgende afdelingen kunnen binnen bouwbedrijven voorkomen, figuur 5.8: • projectontwikkeling: de afdeling die als taak heeft projecten voor de markt te ontwikkelen,

Directie

Projectontwikkeling

Calculatie

Acquisitie

Administratie

Kwaliteitszorg

Automatisering

Werkvoorbereiding

Inkoop

Productie

Projectleiding

Burgerwerk

Materieeldienst

Uitvoering

Figuur 5.8 Organisatieschema middelgroot bedrijf

06950408_hfdst05.indd 106

16-11-2005 15:40:52

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

deze afdeling treedt dan op als opdrachtgever van de bouwtak; • acquisitie: de afdeling die verantwoordelijk is voor het verwerven van bouwprojecten; • calculatieafdeling: kostendeskundigen en calculators moeten op basis van bestek en tekeningen vaak binnen een relatief korte periode een inschrijfbegroting maken voor een aanbesteding. Daarnaast treden zij bij bouwteams en projectontwikkeling op als kostendeskundige; • werkvoorbereiding: het voorbereiden van de werken. Hieronder valt de inkoop van materialen en het maken van planningen met betrekking tot personeel, materieel en het totale bouwproject. In toenemende mate zien we dat ook productietekeningen gemaakt worden door een eigen tekenafdeling en het V&G-plan Uitvoering op deze afdeling wordt ontwikkeld; • productie: uitvoerders en hun mensen die op de bouwplaats het bouwwerk maken; • administratie: de administratie van het bouwbedrijf en de afdeling die de kosten bewaakt die tijdens de bouw gemaakt worden (werkenadministratie); • daarnaast hebben verschillende bouwbedrijven een aparte materieeldienst; die zorgt voor het materieel (hijskranen, steigers en dergelijke) en bouwplaatsinrichtingen (keten en dergelijke); • ten slotte kennen verschillende bouwbedrijven een afdeling burgerwerk voor de nazorg van gerealiseerde gebouwen en relatief kleine bouwwerken en onderhoudswerkzaamheden waarvoor geen projectorganisatie wordt opgezet. 5.4.4 Automatisering bouwonderneming Ongeveer een kwart van de aannemersbedrijven maakte in 1984 gebruik van een computer voor boekhoudkundige en andere administraties. Het waren toen vooral de grotere bedrijven die zich deze kostbare apparatuur konden permitteren. Inmiddels is veel veranderd. De meeste bedrijven beschikken nu over pc’s in de kantooromgeving. Het merendeel van de grote en middelgrote bouwonderneming beschikt over een minisysteem voor de financiële administratie. Binnen een bouwonderneming kunnen we zowel zeer geavanceerde geautomatiseerde als zeer simpele calculatiesystemen vinden. Daarnaast worden er automatiseringspakketten gebruikt voor het maken van de planningen, de werkregeling, de

06950408_hfdst05.indd 107

107

urenverantwoording, het bestek en de werkbegroting, de inkoop van materialen, de werkenadministratie en de boekhouding.

Geïntegreerde software De beschikbare software ter ondersteuning van activiteiten, zoals het maken van ontwerptekeningen en constructieberekeningen en het opstellen van bestekken en begrotingen, is activiteitsgericht en niet langer gericht op één bepaalde discipline. De applicaties bevatten inmiddels zoveel ‘ingebakken’ vakkennis en gebruiksvriendelijkheid, dat ze zelfs buiten de traditionele disciplines gebruikt kunnen worden. Hoewel een applicatie niet garant kan staan voor een vakkundige uitvoering van de reken- of ontwerp-activiteiten, stimuleert zij ondernemingen wel tot het gebruik ervan.

5.4.5 Opdrachtverstrekking aannemer De contractering van aannemers gaat doorgaans op basis van bestek plus tekeningen, waarvan de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV 1989) onderdeel zijn. Volgens de UAV is de aannemer verplicht het werk uit te voeren naar de bepalingen van de overeenkomst (artikel 6, lid 1). Tevens is de aannemer verplicht het werk uit te voeren volgens de namens de opdrachtgever verstrekte en goedgekeurde tekeningen en moet hij orders en aanwijzingen strikt opvolgen (artikel 6, lid 2). De verplichting omvat ook het leveren van de benodigde bouwstoffen, het beschikbaar stellen van materieel, gereedschap en andere hulpmiddelen, de betaling van precario en kosten van aansluitingen (gas, water, elektriciteit).

De aannemer is aansprakelijk voor schade aan met het werk in verband staande werken, voor zover deze door de uitvoering van het werk is toegebracht en te wijten is aan nalatigheid, onvoorzichtigheid of verkeerde handelingen van de aannemer, zijn personeel, zijn onderaannemers of zijn leveranciers (artikel 6, lid 8). Indien de constructies, werkwijzen, orders en aanwijzingen, danwel bouwstoffen of hulpmiddelen, zodanige fouten bevatten of gebreken vertonen dat de aannemer in strijd met de goede trouw zou handelen, door zonder de directie (architect/

16-11-2005 15:40:52

108

opdrachtgever) daarop te wijzen, maar tot uitvoering van het desbetreffende onderdeel van het werk zou overgaan, is hij voor de schadelijke gevolgen van zijn verzuim aansprakelijk (artikel 6, lid 14).

40 % 35 30

Eigen huisvesters Beleggers Woningcorporaties Projectontwikkelaars Incidentele opdrachtgevers

25

Bouwbedrijven kunnen op verschillende momenten deel gaan nemen aan het bouwproces, figuur 5.9. In de huidige marktsituatie geven veel opdrachtgevers de voorkeur aan het in concurrentie op de markt brengen van de bouwplannen. Maar weinig opdrachtgevers werken nu nog met een vaste aannemer. Het merendeel van hen kiest om de aannemer in te schakelen via een bouwteamconstructie en bijna een even groot aantal opdrachtgevers geeft de voorkeur om een meervoudige aanbesteding te houden op basis van een bestek. Nog maar weinig opdrachtgevers geven de voorkeur aan een openbare aanbesteding. Bij een openbare aanbesteding is er maar één selectiecriterium, namelijk de laagste inschrijvingsprijs. Bij alle andere vormen spelen er altijd andere criteria mee. Bij de meervoudige aanbesteding vindt een voorselectie plaats waarin de aannemers geselecteerd worden op ook andere criteria dan de verwachte prijs. Welke criteria spelen een rol bij de (voor-)selectie van de aannemers, figuur 5.10. Niet alleen de verwachte prijs is een belangrijk selectiecriterium, minstens even belangrijk is de verwachte kwaliteit van

06950408_hfdst05.indd 108

20 15 10

Openbare aanbesteding

Aanbesteding na bestek

Aanbesteding na ontwerp

Bouwteam

0

Eén aannemer per project

5

Vaste aannemer

Na de dag, waarop het werk als opgeleverd wordt beschouwd, is de aannemer niet meer aansprakelijk voor de tekortkomingen aan het werk. Uitzondering daarop vormt de situatie waarbij het werk of enig onderdeel dat door schuld van de aannemer, zijn leverancier, zijn onderaannemer of zijn personeel een verborgen gebrek bevat en waarvan de aannemer binnen een redelijk termijn na de ontdekking op de hoogte is gesteld. Een verborgen gebrek is een gebrek dat ondanks nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering danwel bij de opneming van het werk door de directie redelijkerwijs niet had kunnen worden onderkend. De rechtsverordening uit hoofde van een verborgen gebrek is niet ontvankelijk na verloop van vijf jaar na de oplevering (artikel 12).

Figuur 5.9 Wijze waarop een aannemer betrokken wordt bij een project naar type opdrachtgever

Bron: SBR

het werk. Eigen ervaring met de aannemer in het verleden of referenties van anderen zijn van grote invloed. Veel minder speelt de vestigingsplaats van de aannemer mee. Aan een goede garantieregel wordt tevens veel waarde gehecht. Dit lijkt natuurlijk schitterend. De praktijk leert echter dat verreweg de meeste opdrachtgevers in de jaren negentig nog kiezen voor selectie op prijs. Alle traditionele aanbestedingsvormen gaan er namelijk van uit dat op basis van het bestek en de bestektekeningen de prijsaanbieding wordt vervaardigd. Dit betekent simpelweg dat de selectie uiteindelijk plaatsvindt op prijs. Interessanter wordt het te kijken naar alternatieve aanbestedingsvormen waarbij de partijen meer mogelijkheden krijgen om het huisvestingsprobleem van de opdrachtgever op te lossen. In hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 wordt teruggekomen op andere wijzen van samenwerking, zodat de opdrachtgever echt reden heeft specifiek te kiezen voor een partij.

5.5 Onderaannemer Vanwege de wens om over een flexibele organisatie te kunnen beschikken voeren steeds meer

16-11-2005 15:40:52

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

100 % 90

Zeer belangrijk

80

Belangrijk

109

70 60 50 40 30 20

Figuur 5.10 Selectiecriteria opdrachtgever bij keuze aannemer

aannemers steeds minder werkzaamheden zelf uit. Het is voor de hoofdaannemers dan ook eenvoudiger om voor elk project specifieke onderaannemers in te huren, dan te proberen dit allemaal te vangen in één onderneming. Veel werkzaamheden van de aannemer worden dan ook uitbesteed aan specialistische bedrijven: de onderaannemers. Deze onderaannemers richten zich op speciale onderdelen van het bouwproces en zijn daar qua materiaal, materieel en werkwijze compleet in gespecialiseerd. Als de aannemer bezig is met de prijsvorming voor een bouwwerk, dan schrijft hij direct per onderdeel een aantal onderaannemers aan met het verzoek een prijsopgave te doen. Concurrentie vindt plaats op basis van prijs. Niet alleen de opdrachtgever opereert zo, ook de aannemer zelf selecteert op prijs. Het gevolg is dat voor elke project weer nieuwe combinaties van aannemers en onderaannemers worden gevormd. De reden hiervoor naast de selectie op prijs is dat voor elke deelactiviteit binnen de bouw andere marktvoorwaarden en schaalvoordelen spelen. Uitbesteden is in de bouw, meer dan in andere industrietakken, reeds lang een ingeburgerd gebruik.

06950408_hfdst05.indd 109

Goede garantieregeling

Financiële draagkracht aannemer

Goede ervaring in het verleden

Bouwmethode aannemer

Verwachte kwaliteit van het werk

Vestigingsplaats aannemer

Prijs van het werk

Snelheid van werken

Advies van derden

0

Advies van de architect

10

Bron: EIB

De toetredingsdrempel ligt bij de onderaannemer zo mogelijk nog lager dan bij de hoofdaannemer, hetgeen niet zelden een bron is van sociale problemen. Hun kracht ligt immers in de lage prijs waarvoor de hoofdaannemer het zelf niet gedaan krijgt. Bedrijven met speciale functies, zoals het schilders-, stukadoors- en vloerleggersbedrijf, zijn strikt genomen ook onderaannemers, maar vallen in een andere categorie. In de sector worden ze vaak als afwerkingsbedrijven bestempeld. Naast de onderaannemers is in de bouw sprake van nevenaannemers. Een nevenaannemer heeft een contract met de opdrachtgever en dus niet zoals een onderaannemer met de aannemer. Veelal zijn dit de werktuigbouwkundige en de elektrotechnische aannemers, zie paragraaf 5.6. Opgemerkt moet worden dat in vele gevallen niet de hoofdaannemer maar de opdrachtgever degene is die bepaalt wie de nevenaannemers zijn, met name voor de elektrotechnische en de werktuigbouwkundige installaties. De aannemer wordt vaak wel geacht tegen een vergoeding (percentage van de aanneemsom) de coördinatie tussen de verschillende nevenaannemers te verzorgen, zoals dit ook plaatsvindt voor de arbozorg.

16-11-2005 15:40:53

110

5.6 Installateur De taak van de uitvoerend installateur is het leveren en monteren van alle installaties. De uitvoerend installateur is vaak gespecialiseerd in een deelgebied, zoals warmte, ventilatie, riolering, sanitair, elektronica of interne transportsystemen. Vroeger was het heel normaal dat de installateur werd gecontracteerd door de aannemer. Een echte onderaannemer dus. Door de technische ontwikkeling en het steeds complexer worden van de installaties zijn de kosten voor dit onderdeel de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit is, in combinatie met de wens te beschikken over een kwalitatief goede installatie, de reden dat de opdrachtgevers besluiten de installateur zelf te selecteren en een contract mee af te sluiten. Daarnaast is er een ontwikkeling merkbaar dat ook de installateur, net als de aannemer, probeert op te schuiven naar de initiatieffase. Zijn de eisen en wensen betreffende het binnenklimaat en het uitrustingsniveau bekend, dan is de installateur in staat dit uit te werken in een ontwerp en uiteindelijk in werktekeningen en bestek. Alle uitvoeringskennis en -ervaring wordt op deze wijze aangewend om te komen tot een optimale installatie. Het is logisch dat de opdrachtgever de installateur zo vroeg mogelijk inschakelt. Liefst al in de ontwerpfase om de kosten zo gauw mogelijk duidelijk te krijgen, maar ook om de installaties op de juiste wijze in het ontwerp te integreren. Bij veel ontwikkelingen van kantoorgebouwen gaat dat namelijk fout. Het ontwerp is gereed en pas dan mag de installateur proberen er de installaties nog in te krijgen. De ruimten boven het plafond zijn dan veelal aan de krappe kant, waardoor vrij platte kanalen moeten worden toegepast. Om de vereiste luchtcirculatie te bereiken moet met veel kracht de lucht worden rondgeblazen waardoor de installatie veel geluid maakt. Ook de installatieruimten zijn vaak een bron van ergernis voor de installateur. Hij moet zich in alle bochten wringen om de installaties erin te krijgen. Het is duidelijk dat dit het optimaal functioneren van de installatie niet ten goede komt.

06950408_hfdst05.indd 110

Aandeel kosten installaties in de totale bouwkosten Zoals al eerder aangegeven wordt het onderdeel installaties steeds belangrijker bij de realisatie van gebouwen en woningen. De installaties maken dan ook een steeds groter deel uit van de bouwkosten. Volgens de Stichting Bouwresearch kan het aandeel oplopen tot 40% van de bouwkosten. Voor een normaal functioneel kantoorgebouw, voorzien van mechanische ventilatie met centrale-verwarmingsinstallatie, bedraagt het installatieaandeel circa 30%. Voor woningen in de sociale huursector bedraagt het aandeel van de installaties circa 12% van de bouwkosten.

Een andere ontwikkeling waardoor de rol van de installateur gaat veranderen is het fenomeen vraagspecificatie. Steeds meer opdrachtgevers zijn van mening dat na formulering van de eisen in een prestatiebestek de installateur maar moet zorgen dat er een goed geïnstalleerd gebouw wordt verkregen. De installateur wordt tevens verplicht gedurende een van te voren afgesproken termijn, bijvoorbeeld tien jaar, de werking van de installatie conform de vereiste prestaties te garanderen. Het is duidelijk dat vanwege deze ontwikkelingen juist de installateur door de opdrachtgever wordt benaderd om een aanbieding te verzorgen. Hij is in principe de enige partij die het risico van een gegarandeerde werking van de installatie inclusief onderhoud voor zijn rekening kan nemen.

5.7 Toeleverancier Net als de onderaannemers zijn de toeleveranciers niet weg te denken in de bouwnijverheid. Ook de toeleverancier heeft een enorme ontwikkeling door gemaakt. Grofweg kunnen de toeleveranciers onderverdeeld worden in twee groepen, te weten: • leveranciers en producenten van elementaire bouwcomponenten; • leveranciers en producenten van algemene producten.

16-11-2005 15:40:53

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

De leveranciers en producenten van elementaire bouwcomponenten, zoals beton-(elementen), hout, staal, bakstenen, kozijnen en installaties vallen voor een groot deel onder de hout- en bouwmaterialenindustrie. Omdat het hier gaat om producten die voornamelijk in de bouw worden gebruikt, is deze groep van toeleveranciers sterk afhankelijk van de bouwnijverheid en dus erg kwetsbaar voor teruglopende bouwvolumes. De andere groep zijn de toeleveranciers en producenten van materialen en producten die in de verschillende sectoren worden gebruikt, zoals verven, lijmen en elektrotechnische onderdelen: producten die ook in andere industrietakken worden gebruikt. Deze groep is dus veel minder afhankelijk van de bouw en kan fluctuatie in het bouwvolume opvangen door zijn sterke spreiding. 5.7.1 Industrie en groothandel Voor de bouwnijverheid kan er naast de eerdere tweedeling een onderscheid worden gemaakt naar de toeleverancier als industrie en de toeleverancier als groothandel. De belangrijkste industriële sectoren zijn in dit verband de bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie, de metaalproductenindustrie, de hout- en meubelindustrie, de rubber- en kunstofverwerkende industrie en de elektrotechnische industrie. Van de toeleverende groothandel zijn van belang: ondernemingen op het gebied van de handel in hout- en plaatmaterialen, sanitaire artikelen en overige bouwmaterialen.

De toeleverende industrie De voornaamste toeleverende industrieën voor de bouw zijn de houtverwerkende industrie, de kunststofverwerkende industrie en de metaalproductenindustrie.

111

De timmerindustrie neemt ongeveer twee derde van de totale omzet voor haar rekening en vormt daarmee de grootste groep. De houtverwerkende productie in Nederland kenmerkt zich door kleinschaligheid. Slechts 5% van het aantal bedrijven heeft meer dan 50 medewerkers in dienst. Het aantal bedrijven bedraagt circa 1.500 bedrijven, waarvan 80% met minder dan 10 medewerkers. Het aantal werkzame personen is 18.000. De brancheomzet bedraagt circa € 2,5 mld. De kunststofverwerkende industrie heeft twee belangrijke afzetmarkten de bouw en de industrie. Naast de binnenlandse afzet vormt de export een belangrijk deel van de omzet. Het aantal bedrijven bedraagt circa 1.000 bedrijven, waarvan circa 55% met minder dan 10 werknemers. Belangrijke clusters zijn verpakkingsmiddelen, producten voor de bouw, platen en folie en componenten. Het aantal werkzame personen is circa 30.000. De metaalproductenindustrie kent een grote diversiteit aan ondernemingen, zowel qua grootte als qua toegepaste technieken in het productieproces. Een gemeenschappelijk kenmerk is dat de bedrijven veelal optreden als toeleverancier van onderdelen en halffabrikaten aan producenten van eindproducten. Qua afzetmarkt moet onderscheid gemaakt worden in de hoofdzakelijk binnenlands georiënteerde bouwsector en de meer internationaal georiënteerde industriële toelevering. Het aantal bedrijven bedraagt circa 7.300 bedrijven, waarvan bijna 70% met minder dan 10 werknemers. Belangrijke clusters zijn constructiewerk, laswerk, verspanende bewerking, plaatbewerking en oppervlaktebehandeling. Aantal werkzame personen is circa 100.000. Brancheomzet bedraagt totaal circa €14 mld. Bron: Rabobank cijfers & trends 2003/2004

De houtverwerkende industrie is in het algemeen sterk afhankelijk van ontwikkelingen binnen de bouw en in het bijzonder binnen de sector B&U. De houtverwerkende industrie is onder te verdelen in de timmerindustrie, de emballage- en palletindustrie, de parketvloerindustrie en de overige houtwarenindustrie.

06950408_hfdst05.indd 111

5.7.2 Ontwikkelingen bij toeleveranciers De moderne toeleverancier beperkt zich niet meer tot het alleen maar fabriceren van de producten. Deze industrie wil meer en zit dan ook vol innovatiedrang. Steeds vaker zien we dan ook dat de toeleveranciers ‘co-makers’ worden.

16-11-2005 15:40:53

112

Deze toeleveranciers nemen een deel van het ontwerp- en uitvoeringsproces over. Steeds meer vindt prefabricage plaats en steeds vaker zien we dat bouwvakkers op de bouwplaats in dienst zijn van toeleveranciers. Deze ontwikkeling is het sterkst te zien bij de isolatiewerkzaamheden, gevelbouw in aluminium en glas en bij speciale dakbedekking. Dit vergroot de toegevoegde waarde van de betrokken ondernemingen, die op deze wijze ook een betere kwaliteitsgarantie kunnen bieden.

Figuur 5.11 Links het traditionele communicatiepatroon en rechts het communicatiepatroon gebaseerd op het PDI

Informatietechnologie in de bouw In de bouw gaat het bij informatietechnologie vooral om telematica-uitwisselingen op het gebied van handelstransacties enerzijds (EDI) en het uitwisselen van productgegevens (PDI) anderzijds. Beide vormen van telematica komen in de bouw nog maar mondjesmaat voor. Bij EDI (Electronic Data Interchange) gaat het om rechtstreekse computeruitwisseling van handelsinformatie als offerteaanvragen, orderbevestiging en factureren. De efficiencyvoordelen van rechtstreekse elektronische informatie-uitwisseling tussen computers met behulp van EDI liggen in de sfeer van kosten-, fouten-, en doorlooptijdreductie. Effectiviteitsvoordelen zijn te behalen met betrekking tot de aard van het bouwproces zelf. Het logistieke proces tussen de bedrijven in de bouw kan enorm verbeteren. Bij PDI (Product Data Interchange) gaat het om de uitwisseling van gegevens omtrent bouwontwerpen of -producten als deuren, ramen en zelfs huizen, waarbij het gaat om functionele en technische specificaties. PDIuitwisseling op basis van en productmodel impliceert een geheel andere manier van werken en communiceren in de bedrijfstak. Iedere partij haalt de informatie die nodig is uit de database welke centraal (eventueel gedistribueerd) wordt beheerd. Na verwerking van de informatie door bijvoorbeeld de architect, wordt de nieuwe informatie weer teruggestuurd en in de database opgenomen, figuur 5.11.

06950408_hfdst05.indd 112

5.7.3 Automatisering toeleveranciers Toeleveranciers zijn al behoorlijk geautomatiseerd. Het uitwisselen van informatie via EDI komt ook bij de toeleveranciers steeds vaker voor. Vooral tussen de toeleveranciers van bouwmaterialen en de tussenhandel. Zij wisselen veel informatie uit over een redelijke hoeveelheid standaardproducten die in principe codificeerbaar zijn. Beide partijen zijn intern al behoorlijk geautomatiseerd, zodat koppeling van EDIberichten naar interne bedrijfsprocessen als productie en voorraadbeheer mogelijk is. Van een vergelijkbaar niveau voor het gebruik van EDI is de relatie tussen de grotere aannemer en tussenhandel. De grotere aannemer profiteert van een betere planning en uitvoering van het bouwproces, de tussenhandel van een betere goederenstroombeheersing. Toch wordt EDI bij grotere bouwbedrijven nog maar weinig toegepast. De kleine aannemers hebben weinig aan EDI. Rechtstreekse uitwisseling tussen de computers zoals bij EDI lijkt niet zinvol. De weinig geautomatiseerde kleine onderneming zou wel met videotex en internet uit de voeten kunnen.

5.8 Samenwerking en overnames Om te overleven en uit te groeien tot een moderne bedrijfstak moet worden gezocht naar een verregaande samenwerking, liefst door de hele bedrijfskolom heen. Ook ontwikkelingen in de nationale en internationale markt evenals op het gebied van de technologie en sociaal maatschappelijke factoren als arbo- en milieuzorg, dwingen bouwondernemingen steeds meer tot een betere samenwerking in projecten én tot het

16-11-2005 15:40:54

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

realiseren van nieuwe vormen van project-ongebonden samenwerking.

eis van de opdrachtgever, om de risico’s die aan dergelijk grote projecten zitten te verdelen.

Naast marktmotieven zijn er ook ondernemingsspecifieke motieven om samen te werken. Door samen te werken krijgen bouwbedrijven de kans activiteiten te ondernemen waarvoor ze zelfstandig de mogelijkheden missen. Hierbij kan gedacht worden aan het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe producten en productietechnieken of aan het vergroten van financiële draagkracht, het spreiden van financiële risico’s en het reduceren van kosten.

Niet alleen horizontale samenwerking maar ook verticale samenwerkingsverbanden komen steeds meer voor. Verticale integratie betekent een uitbreiding van het aantal functies dat een onderneming uitvoert. Een voorbeeld is de aannemer die ook het ontwerpen binnen zijn organisatie haalt en daarmee snel en afgestemd op zijn productietechniek kan inspelen op de huisvestingsvraag van de opdrachtgever. Dit wordt de verticale achterwaartse integratie genoemd. Stel dat de architect besluit de uitvoering van zijn ontwerp zelf ter hand te nemen binnen zijn organisatie, dan spreken wij over voorwaartse verticale integratie. De verwachting is dat het aanbieden van een geïntegreerd product terrein zal winnen. Bouwconcerns realiseren zich steeds meer dat beheersing van het totale bouwproces alleen mogelijk is, mits de kerndisciplines benodigd voor het vervullen van de basisfuncties ontwerpen en bouwen, maar in vele gevallen ook het nemen van initiatief (projectontwikkeling), het verkrijgen van geld (beleggers, financierders) en het verkrijgen van grond, binnen de eigen organisatie aanwezig zijn.

De traditionele scheiding tussen ontwerp en uitvoering en de sterke fragmentatie van het bouwproces zorgen ervoor dat nauwelijks sprake is van een constructieve samenwerking of van een integrale benadering van een project. De opdrachtgever vraagt echter steeds meer om een totaaloplossing voor zijn huisvestingsprobleem en dwingt de moordende concurrentie onderling om drastische kostprijsverlagende maatregelen. De enige manier om dit te bereiken is een geïntegreerde projectaanpak en project-ongebonden samenwerking. Hierin ligt tevens de basis voor een collectief bewustzijn voor verbetering van de arbeidsomstandigheden. In de volgende subparagrafen zullen de verschillende varianten van samenwerkingsverbanden aan de orde komen. 5.8.1 Horizontale en verticale integratie Horizontale integratie betekent dat de organisatie zich gaat toeleggen op nieuwe producten of nieuwe markten. Hierbij moet gedacht worden aan een samenwerkingsverband tussen twee of meer gelijksoortige bedrijven, die gezamenlijk een product (een gebouw, een kunstwerk, enzovoort) ontwikkelen (en op de markt brengen), of die op een of andere manier van elkaars diensten gebruikmaken (bijvoorbeeld om redenen van kostenreductie). Voorbeelden zijn drie aannemersbedrijven die gezamenlijk een stadhuis in een grote gemeente bouwen. Of de krachtenbundeling van de wegendivisies van de grote bouwconcerns om grote knooppunten of tunneltrajecten te realiseren. Ieder participeert in een nieuw opgericht bedrijf. Vaak is dit ook een

06950408_hfdst05.indd 113

113

5.8.2 Co-makership en overname Een andere manier om varianten van samenwerkingsverbanden te onderscheiden is op basis van de mate waarin de partners controle kunnen uitoefenen op de betrokken activiteiten. Vormen van samenwerking, waarbij de zeggenschap volledig in handen van één partij zijn, zoals fusies en overnames, komen in de bouw veel voor. Via overnames binnen en buiten Nederland wordt op een gemakkelijke manier marktaandeel in een nieuw gebied of marktsegment verworven. Het meest in trek zijn familiebedrijven die door een generatieconflict in de problemen zijn geraakt. De opvolging is dan vaak onderwerp van discussie, zodat overname uitkomst biedt.

Naast overnames komen ook de wat vriendelijker bevonden fusiebesprekingen in de bouw voor. Samenwerkingsverbanden met gedeelde zeggenschap zijn de minderheidsdeelnemingen en de joint ventures. Joint ventures komen veel in de baggersector voor. De redenen hiervoor is dat

16-11-2005 15:40:54

114

baggeropdrachten vaak interdisciplinair en vrij kostbaar zijn. Bouwkundig aannemers zijn ook gewend om via consortia, onder andere met lokale partners, in te schrijven. Een speciale vorm is de Duitse Arge (Arbeitsgemeinschaft). Veel Nederlandse bouwbedrijven zien kansen op de Duitse bouwmarkt. Het betreden van de Duitse markt kan via het overnemen van een bedrijf in het land zelf. In Duitsland staat men echter sceptisch tegenover bedrijfsovername. Samenwerking met een Duitse collega lijkt de beste strategie. Subcontracting of co-makership is een opkomende vorm in Nederlandse bouw. Co-makership wil in dit geval zeggen dat er geen echte hoofdaannemer is maar dat er sprake is van een verbintenis van twee of meer nevenaannemers (c.q. installateur en/of toeleveranciers) 5.8.3 Incidenteel en structureel Samenwerkingsverbanden kunnen ook onderscheiden worden op het feit of ze incidenteel of permanent plaatsvinden. Een permanente samenwerking kan dienen om gezamenlijk een nieuw product te ontwikkelen en deze vervolgens afzonderlijk op de markt te brengen (precompetieve samenwerking). Een andere wijze van permanente samenwerking is een gezamenlijke organisatie die voor de aangesloten bedrijven bepaalde diensten verleent (serviceorganisatie) of bepaalde belangen behartigt (belangenorganisatie).

Het toeleveren en uitbesteden is in de Nederlandse bouw een algemeen gebruik, maar door de wijze van opdrachtverlening wordt in projectnetwerken nauwelijks constructief samengewerkt. Patronen van vaste netwerken tussen hoofd- en onderaannemers komen nog maar beperkt voor. Ook als de hoofdaannemer wel zijn bouwpartners kan kiezen blijft opportunisme een belangrijke rol spelen. Bovendien zijn er wettelijke beperkingen. In het Besluit mededingingsregeling voor de bouwsector is samenwerking bij meer dan één project officieel niet toegestaan. Het toezicht op de regeling is echter beperkt.

06950408_hfdst05.indd 114

5.8.4 Publiek-private-samenwerking Een geheel andere ontwikkeling die samenwerking stimuleert, is de herstructurering van de infrastructuur van stedelijke gebieden, die de komende jaren plaatsvindt. Hierdoor komen opdrachtgevers voor hoge uitgaven te staan, en hebben zij behoefte aan partners die conceptuele ideeën en creatieve oplossingen, zowel technisch als financieel, inbrengen. Dit vraagt om een andere manier van samenwerken tussen de opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen. Een voorbeeld hiervan is publiek-privatesamenwerking (PPS), waar samenwerking tussen overheid en het bedrijfsleven plaatsvindt. De toenemende belangstelling voor de PPS-constructie is het gevolg van de relatief grote investeringsruimte in de marktsector en een afname van de financiële overheidsmiddelen. 5.8.5 Internationalisering In het verlengde van de in hoofdstuk 2 al aangegeven internationaliseringstrend, waarin de grotere bouwbedrijven zich steeds meer internationaal gaan opstellen en inschrijven op buitenlandse projecten, speelt het feit dat het bijna onmogelijk is om projecten in het buitenland aan te nemen zonder samen te werken met lokale partners. Dit omdat ook daar het grootste deel van de bouwprojecten meestal toch door regionale ondernemingen zullen worden uitgevoerd. De bouwmarkt in iedere EG-lidstaat blijft vooralsnog te typeren als een lokale relatiemarkt. Belangrijke redenen om samen te werken met lokale aannemers is dat deze de lokale omstandigheden beter kennen (regelgeving, handelsrelaties, overheidsapparaat en onderaannemers en dergelijke).

5.9 Herstructering Binnen de bouwnijverheid is een ingrijpend herstructureringsproces gaande. Aan de vraagkant trekken financiers, opdrachtgevers en projectontwikkelaars steeds meer gezamenlijk op. Aan de aanbodzijde verschuiven de posities van de betrokken partijen. In de vorige paragraaf werd gesproken over samenwerking en co-makership maar ook over fusies en overnames. De bedrijven in de bouw maken zich op voor de strijd om de

16-11-2005 15:40:54

5 DE OPDRACHTNEMENDE BOUW

macht: wie neemt straks de centrale positie in en zal van daaruit proberen de andere partijen naar zijn hand te zetten? Aan de vraagzijde treedt een belangenverstrengeling op door een viertal tendensen. In de eerste plaats door de afname van de rol van publieke en semipublieke opdrachtgevers. In de tweede plaats treedt er een verstrengeling op van publieke en private belangen via vormen van publieke-private samenwerkingen. In de derde plaats is te zien dat de posities van opdrachtgever en financier steeds meer in elkaar overvloeien. De financier neemt een meer dominante positie in. De regie van het bouwproces zal aan zijn normen moeten voldoen. In het verlengde daarvan kunnen beleggers en projectontwikkelaars hun positie aanzienlijk versterken. Steeds vaker zijn beleggers en projectontwikkelaars de initiërende partijen. Zij nemen én het initiatief én het risico, omdat zij financieren en bouwkennis combineren en het aandurven hun eigen afzet te organiseren. Bovendien hebben de grote bouwbedrijven via projectontwikkeling en grondverwerving (vooral op de Vinex-locaties) hun positie aanzienlijk versterkt. In het verlengde van deze veranderingen aan de vraagkant verandert de rol van de diverse bouwpartijen. Bij de uitvoerende bedrijven is sprake van fusies, overnames en samenwerkingen. Er wordt getracht meer facetten van de bouwproductie in één holding onder te brengen om deze zo beter op elkaar af te kunnen stemmen. Zo nemen grote aannemers de laatste jaren nogal wat middelgrote en kleinere aannemingsbedrijven, installatiebedrijven en soms ook toeleveringsbedrijven over. Er is echter niet alleen sprake van samenwerking en overname, maar ook van relatieve positieversterking.

115

verancier of het uitvoerend bouwbedrijf? Steeds meer wordt het hoofdaannemerschap van de aannemer ter discussie gesteld: waarom zou de toeleverancier of installateur geen hoofdaannemer kunnen zijn? De eindigheid van de beschikbaarheid van grondstoffen (bijvoorbeeld grind) en de regelgeving omtrent van milieu- en arbeidsomstandigheden, hebben geleid en zullen leiden tot een ander aanbod van materialen. Was het tot voor kort zo dat ontwerpers in feite de vraag naar bouwmaterialen aangaven, nu bepaalt het aanbod steeds meer de vraag. Als het aanbod van bouwmaterialen zo gaat domineren, heeft dat onder andere consequenties voor architecten. Zij zullen meer uit moeten gaan van materialen en hun toepassingsmogelijkheden. Daardoor wordt logischerwijs hun ontwerpvrijheid bedreigd. Veel technologische vernieuwingen in de bouw zijn voorts een regelrecht gevolg van productvernieuwing en maatwerk van de toeleverancier. Steeds meer wordt de toeleverancier producent van oplossingen. En het bouwbedrijf past die oplossingen vervolgens toe. Waakzaamheid is geboden, om te voorkomen dat gevaarlijke stoffen of werkmethoden zo de bouw binnensluipen. De bouwnijverheid (en zeker de opdrachtnemende bouw) staat de komende jaren voor grote veranderingen. Er zullen strategische keuzes moeten worden gemaakt, anders dreigen bepaalde participanten hun rol in het proces te verliezen. Er zijn veel kansen om juist in deze toekomstige markt posities te bepalen en in te nemen. Worden al deze ontwikkelingen als bedreigingen gezien, dan is het gauw gedaan met het bedrijf. In hoofdstuk 8 wordt dieper ingegaan op deze toekomstige ontwikkelingen.

Gelet op de groeiende omvang van het installatiedeel bij een bouwwerk stellen installateurs de vraag of het wel zo vanzelfsprekend is dat zij altijd als onderaannemer worden beschouwd en of het niet mogelijk is zelf hoofdaannemer te zijn. Ook vanuit de toeleveringsindustrie wordt die vraag gesteld. Immers, als bouwen het assembleren van in de fabriek geprefabriceerde delen wordt, wie is er dan belangrijker: de toele-

06950408_hfdst05.indd 115

16-11-2005 15:40:54

116

06950408_hfdst05.indd 116

16-11-2005 15:40:54

6

De overheid als regelgever ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

In een klein land als Nederland met verhoudingsgewijs een grote bevolking moet natuurlijk de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk worden gebruikt. De ruimtelijke planning wordt door de overheid afgedwongen door middel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening. De overheid heeft ook voor de technische regelgeving veel wetten en regels opgesteld waarmee een enorme invloed op de bouwmarkt wordt uitgeoefend. Hierbij moet worden gedacht aan de Woningwet, het Bouwbesluit, de Arbowetgeving, milieuwetgeving, regionale convenanten duurzaam bouwen, de NEN-normen en de richtlijnen. Deze complexe regelgeving wordt in dit hoofdstuk uiteengezet.

06950408_hfdst06.indd 117

16-11-2005 15:58:08

118

Inleiding De overheid speelt een belangrijke rol in het bouwproces maar ook binnen de totale bouwnijverheid. Wil iemand een woning bouwen, dan kan hij niet zomaar de spade in de grond steken en beginnen met metselen. Hij zal minimaal een bouwvergunning moeten hebben. Maar ook voordat wordt begonnen met het ontwerpen van de woning is het verstandig bij de gemeente te informeren of er wel mag worden gebouwd op de betreffende locatie. We krijgen dan te maken met het bestemmingsplan en wat breder gezien met de ruimtelijke ordening. Maar daar houdt het niet mee op. De te bouwen woning zal daarnaast ook moeten voldoen aan tal van wettelijk opgestelde criteria en regels. Het Bouwbesluit is hiervan de basis. En tijdens de bouw zal er ook nadrukkelijk gelet moeten worden op de arbeidsomstandigheden en veiligheid. Zoals uit figuur 6.1 blijkt, heeft de bemoeienis van de overheid betrekking op: • ruimtelijke planning; • technische regelgeving; • financiële regelgeving; • overige regelgeving. Te c

hn

isc

he

reg

elg

ijke tel uim

ev

ing

R

Bouwnijverheid nc

Over ig en a e regelg nder e be eving moe ienis

Opdrachtgever (Rgd,gemeenten e.a.)

Fina

g

lgevin

ege iële r

ing

nn

pla

Figuur 6.1 Dominante rol van de overheid

De belangrijke onderdelen van de genoemde regelgeving wordt in de volgende paragrafen toegelicht. Zoals ook al in hoofdstuk 1 is weergegeven, is de overheid behalve opsteller van wetten en regels

06950408_hfdst06.indd 118

ook een dominante opdrachtgever. In dit kader is de wijze waarop de werken van de overheid worden aanbesteed interessant. Vandaar dat dit hoofdstuk wordt afgerond met de aanbestedingsregeling en de invloed daarop van de EEG.

6.1 Ruimtelijke ordening In een klein, dichtbevolkt land als Nederland met een hoog economisch, sociaal en cultureel peil is de ruimtelijke ordening van groot belang. Alle inwoners zullen moeten worden gehuisvest, de economie vergt productiemiddelen, het vervoer over de weg, het spoor en het water moet worden gewaarborgd, recreatievoorzieningen moeten worden geboden, enzovoort. Het is duidelijk dat in Nederland deze belangen al snel met elkaar in conflict kunnen komen. De noodzaak tot een duidelijke regeling werd door de regering al ingezien in 1963. In dat jaar wordt aan de naam van het ministerie van Volkshuisvesting ‘en Ruimtelijke Ordening’ toegevoegd. In 1965 komt de overheid met de Wet op de Ruimtelijke Ordening(WRO). De WRO bevat regels met betrekking tot de verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheden inzake de ruimtelijke inrichting. Verder verschijnen er de zogenaamde Nota’s over de Ruimtelijke Ordening. De twee genoemde onderwerpen komen in deze paragraaf verder aan bod. 6.1.1 Wet op de ruimtelijke ordening De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft tot doel de beschikbare grond in Nederland zo doelmatig mogelijk te verdelen. Vandaar dat de WRO de verantwoordelijkheden en de beslissingsbevoegdheden van elke bestuurslaag met betrekking tot de ruimtelijke inrichting van het grondgebied duidelijk vastlegt. Met deze wet kan de overheid een actief planologisch beleid voeren. Wat de wet niet regelt zijn inhoudelijke bepalingen. Wel geeft de WRO iedere bestuurslaag een instrumentarium waarmee een eigen beleid voor de ruimtelijke ordening van het eigen gebied kan worden gevoerd. De WRO onderscheidt drie niveaus, te weten: het Rijk, de provincie en de gemeente.

16-11-2005 15:58:09

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

119

Ieder niveau heeft zijn eigen taken en verantwoordelijkheden. 6.1.1.a Taken van het Rijk De door de rijksoverheid op het gebied van de ruimtelijke ordening geformuleerde plannen houden vaak belangrijke beleidsbeslissingen in. Deze stijgen uit boven de provinciale en gemeentelijke vraagstukken. Dit is ook de reden dat in de WRO procedureregels zijn opgenomen betreffende de totstandkoming van deze beleidsplannen. Hierbij spelen het overleg met de lagere overheden en de participatie van de bevolking een belangrijke rol. Het betreft hier onder andere de procedure van de zogenaamde Planologische KernBeslissingen (PKB). De PKB is een ruwe, globale schets van de inrichting van de ruimte en wordt ook wel structuurschema genoemd. Provincies en gemeenten werken het plan nader uit in streek- en bestemmingsplannen.

Het doel van deze procedure is dat iedere belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om mee te denken bij het uitstippelen van het planologisch beleid op nationaal niveau. De reden hierachter is dat de PKB belangrijke gevolgen heeft voor de streek- en bestemmingsplan-

Figuur 6.2 Plankaart streekplan Zuid-Holland West, ontwerp herziening oktober 1995

06950408_hfdst06.indd 119

16-11-2005 15:58:09

120

nen. Denk hierbij aan de Betuweroute en de Hoge Snelheidslijn. De procedure begint niet direct met inspraak. Eerst worden door de verschillende ministeries, het Rijk, de gemeenten en waterschappen voorbereidingen getroffen voor een beslissing. De belangen worden hierbij zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Het resultaat hiervan wordt aan de ministerraad medegedeeld, waarna deze een voorlopig standpunt inneemt. Dit voorlopig standpunt wordt via de landelijke en regionale kranten bekendgemaakt. Meestal kan er ook een brochure worden aangevraagd. Zowel in de brochure als in de advertenties staat aangegeven op welke wijze de inspraak zal plaatsvinden. Nadat de inspraak heeft plaatsgevonden, waarbij ook deskundigen advies kunnen uitbrengen, bekijkt de regering haar beleidsvoornemens nog een keer. De beslissing die dan volgt wordt vervolgens met de Tweede Kamer besproken. Na een meerderheid van stemmen in de Tweede Kamer wordt de beslissing uitgevoerd. Naast de PKB’s bestaat het rijksinstrumentarium op het gebied van de ruimtelijke ordening uit nota’s, structuurschetsen en structuurschema’s. In paragraaf 6.1.2 wordt dieper ingegaan op de nota’s. Structuurschetsen geven inzicht in de mogelijke ontwikkelingen van het nationaal ruimtelijk beleid, terwijl een structuurschema de hoofdlijnen bevat met betrekking tot een bepaalde sector van het rijksbeleid, die belangrijke ruimtelijke consequenties hebben. 6.1.1.b Taken van de provincie Het belangrijkste ruimtelijke instrument dat de provincie tot haar beschikking heeft om de pkb’s uit te werken, is het streekplan. In een streekplan kunnen de Provinciale Staten voor één of meer delen of voor het hele gebied van de provincie de beoogde toekomstige ontwikkelingen in hoofdlijnen vastleggen. Zo staat er in het streekplan onder meer waar steden en dorpen kunnen groeien en waar ruimte is voor landbouw, natuur en recreatie, figuur 6.2.

Op basis van onderzoek, waarbij gekeken is naar bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, verkeer, openbaar vervoer, recreatievoorzieningen, drink-

06950408_hfdst06.indd 120

water- en energievoorzieningen, waterhuishouding, vaarwegen, enzovoort, worden de toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. Uit deze opsomming blijkt dat vooral de sociale, culturele en economische aspecten aan de orde komen. Deze toekomstige ontwikkelingen worden verwerkt in het streekplan. De Provinciale Staten zijn verplicht om het streekplan elke tien jaar te herzien en elke vier jaar te evalueren. Gemeenten stellen aan de hand van het streekplan hun bestemmingsplannen op, waarin de ruimte nauwkeurig wordt ingevuld. 6.1.1.c Taken van de gemeente De WRO biedt aan de gemeente een aantal instrumenten om concreet vorm te geven aan de ruimtelijke inrichting binnen haar grondgebied, passend binnen de streekplannen die daar van kracht zijn. De twee instrumenten zijn het structuurplan en het bestemmingsplan.

In een structuurplan kan de gemeenteraad de toekomstige ontwikkeling van de gemeente of een gedeelte daarvan vastleggen. In principe wordt het structuurplan aansluitend op het streekplan opgesteld. Opvallend aan het structuurplan is dat deze programmatisch van karakter is en daarnaast niet bindend. In een structuurplan wordt een beschrijving gegeven van het in het plan inbegrepen gebied en van de fasen waarin de gewenste ontwikkelingen zich zouden moeten voltrekken. Het tweede instrument, het bestemmingsplan, is verreweg het belangrijkste instrument in de ruimtelijke ordening. De bestemmingsplannen worden verplicht voor het gehele gemeentelijke grondgebied. In een bestemmingsplan geeft de gemeenteraad zijn visie voor de bestemming of het gebruik van de grond. In een bestemmingsplan wordt dus aangegeven waar de grond in het plan voor bestemd is, bijvoorbeeld: woningbouw, straten, winkels, bijzondere gebouwen en recreatie. De vaststelling van de bestemmingsplannen vindt plaats in de gemeenteraad. Het bestemmingsplan kan pas in werking treden als ook de Gedeputeerde Staten hun goedkeuring over het plan hebben uitgesproken. Is de gemeente het

16-11-2005 15:58:09

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Streekplan

Structuurplan

Het streekplan geeft de toekomstige ontwikkelingen in hoofdlijnen aan (is programmatisch van karakter).

Het structuurplan geeft de toekom- Het bestemmingsplan wijst de stige ontwikkelingen aan (is probestemming van grond aan en grammatisch van karakter). geeft voorzover nodig voorschriften voor gebruik van grond en opstallen.

Provinciale Staten kunnen een streekplan vaststellen.

De Gemeenteraad kan een structuurplan vaststellen (eventueel met meerdere gemeenten samen).

De Gemeenteraad stelt een bestemmingsplan vast. Voor gebieden buiten de bebouwde kom moet zij een bestemmingsplan vaststellen. Het bestemmingsplan vereist de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Een streekplan heeft geen rechtsgevolgen.

Een structuurplan heeft geen rechtsgevolgen.

Een bestemmingsplan heeft rechtsgevolgen.

Gedeputeerde Staten kunnen delen van het streekplan uitwerken op grond van regels van het plan.

De Kroon kan de provincie verplichten een streekplan vast te stellen. De minister kan aanwijzingen geven voor de inhoud.

Men kan tegen het plan bezwaar maken bij Provinciale Staten.

06950408_hfdst06.indd 121

121

Bestemmingsplan

B & W kunnen een globaal bestemmingsplan uitwerken. De uitwerking vereist goedkeuring van Gedeputeerde Staten. B & W kunnen vooruitlopen op een herziening van een plan (artikel 19 procedure). Dit vereist de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen de gemeente verplichten een structuurplan vast te stellen en kunnen aanwijzigingen geven voor de inhoud.

Gedeputeerde Staten kunnen de gemeente verplichten een bestemmingsplan vast te stellen en kunnen aanwijzigingen geven voor de inhoud.

Een structuurplan moet na 10 jaar worden herzien en elke vier jaar worden geëvalueerd.

Een bestemmingsplan moet na 10 jaar worden herzien.

Men kan tegen het plan bezwaar maken bij de Gemeenteraad.

Men kan tegen het plan bezwaar maken achtereenvolgens bij de Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten met de mogelijkheid van beroep zoals geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

16-11-2005 15:58:10

122

Streekplan

Structuurplan

Bestemmingsplan

Het streekplan omvat: • een beschrijving van de meest gewenste ontwikkeling; • zo nodig fasen waarin de ontwikkeling zich zou moeten of kunnen voltrekken.

Het structuurplan omvat: • een beschrijving van de voor de gemeente in onderlinge samenhang van haar delen meest gewenste ontwikkelingen op langere termijn; • zo nodig fasen waarin de ontwikkeling zich zou moeten of kunnen voltrekken

Het bestemmingsplan omvat: • één of meer kaarten met verklaringen waarop de bestemming van de grond is aangewezen; • voorschriften voor het gebruik van grond en opstallen, voorzover nodig; • regels, voorzover nodig, betreffende uitwerking, wijzigingen, tijdstippen van verwerking.

Inrichting kaarten: • topografische ondergrond; • schaal 1:50.000 of groter; • uitwerkingen schaal 1:25.000.

Inrichting kaarten: • topografische ondergrond; • schaal 1:25.000 of groter.

Inrichting kaarten: • topografische ondergrond; • duidelijke weergave begrenzing, aansluitingen op aangrenzend gebied, bestaande bebouwing, belangrijke straatnamen en dergelijke; • schaal 1:10.000 of groter; • bij bebouwing in naaste toekomst schaal 1:2.500 of groter met kadastrale gegevens; • dwarsprofielen met maten schaal 1:200 of groter.

Figuur 6.3 Samenvatting streek-, structuur- en bestemmingsplan

niet eens met de uitspraak van Gedeputeerde Staten, dan kan de gemeente beroep aantekenen. De mogelijkheden van beroep zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Bestemmingsplannen zijn bindend voor zowel de overheid als de burgers. De belangrijke juridische status van deze bestemmingsplannen blijkt ook uit de Woningwet. Een bouwvergunning moet worden geweigerd als het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

en de mobiliteit begrenst. Inmiddels zijn er vijf nota’s verschenen, figuur 6.4.

Een samenvatting van het streek-, structuur- en bestemmingsplan is opgenomen in figuur 6.3.

In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening wordt de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Het gaat daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de volgende onderwerpen aan bod komen: wonen, woonlocaties en verstedelijking, natuur, landschap en waterbeheer, bereikbaarheid en het ruimtelijk accommoderen van de economie.

6.1.2 Nota’s ruimtelijke ordening We hebben hiervoor kunnen lezen dat de overheid naast de Wet op de Ruimtelijke Ordening gebruik kan maken van een ander instrument: de zogenaamde Nota’s ruimtelijke ordening. Van dit instrument is sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw gebruikgemaakt vanuit de optiek dat de ruimte in Nederland beperkt is en dit de groei

De vijfde Nota geeft antwoord op vier centrale vraagstukken: • hoe kunnen we de ruimtelijke kwaliteit in stad en land verhogen: de kwaliteit van de leefomgeving? • kunnen we de ruimte beter gebruiken wanneer steden en dorpen in stedelijke netwerken samenwerken?

06950408_hfdst06.indd 122

16-11-2005 15:58:10

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Nota

Inhoud

Eerste nota ruimtelijke ordening (1960)

De eerste nota schetst wel een groeimodel voor de Randstad uitgaande van afzonderlijke steden rondom een groen, open middengebied: het Groene Hart. In de afzonderlijke steden moesten herbergzame woonwijken komen, die een veilige leefomgeving zouden vormen voor de vele jonge gezinnen.

Tweede nota ruimtelijke ordening (1966)

Uitgangspunt in deze nota was 20 miljoen mensen in Nederland rond de eeuwwisseling. De Randstad mocht niet uitdijen en samensmelten tot een onbestuurbare stad met verpauperende wijken. Het antwoord was gebundelde deconcentratie: op enige afstand van de stedenring werden groeikernen aangewezen. Voorbeelden hiervan zijn Lelystad, Purmerend en Maarssenbroek. De bestaande steden in de Randstad konden slechts beperkt groeien.

Derde nota ruimtelijke ordening (1974, 1976, 1977)

Deze nota is in drie delen verschenen: in 1974 ‘Oriëntering’, in 1976 ‘Verstedelijking’ en in 1977 ‘Landelijke gebieden’. De prognose van de bevolkingsontwikkeling werd bijgesteld tot 17 miljoen in 2000. In deze nota’s werd spreiding van bevolking, werkgelegenheid en welzijnsvoorzieningen over het land voorgestaan: er werden 11 groeikernen aangewezen. De suburbanisatie ten gevolge van de groeikernen die hierdoor ontstonden, heeft geleid tot leegloop van de steden en een eenzijdige bevolkingsopbouw in die steden. Vanaf 1975 werd dit een halt toegeroepen door de stadsvernieuwing in de grote steden op poten te zetten.

Vierde nota ruimtelijke ordening (1988)

‘Nederland in 2015. Daar wordt nu aan gewerkt.’ Dat was het motto. De ruimtelijke kwaliteit werd centraal gesteld. Deze zou tegemoet moeten komen aan de (hoge) eisen die nieuwe bedrijven in een internationale context stellen. Nederland moest de overzichtelijke stedelijke structuren en de situering van steden rondom een open groen gebied uitbuiten in de internationale concurrentie. De beide mainports (Rijnmond en Schiphol) kregen alle kansen zich te ontplooien. Verder stuurde de Vierde Nota aan op vergroting van het economisch kerngebied van de Randstad tot de steden in Noord-Brabant en midden-Gelderland en een geconcentreerde ontwikkeling van stedelijke ontwikkelingen elders in Nederland, zodat deze op regionaal niveau een meerwaarde zouden kunnen bieden. En natuurlijk werden er veel nieuwe woningen op het programma gezet om te kunnen voldoen aan de nog altijd grote vraag naar goede woonruimte.

Vierde nota ruimtelijke ordening extra (1994)

Deze Vierde Nota Extra staat bekend als Vinex. Vooral de alarmerende milieuproblemen waren aanleiding om goed na te denken over de bijdrage die de ruimtelijke inrichting zou kunnen leveren aan vermindering van de milieubelasting. De relatie werd gelegd naar beperking van de mobiliteitsbehoefte. Ruimte voor bedrijven en nieuwe woningen moest eerst in bestaande steden worden gezocht, daarna aan de rand van de steden en pas dan op afstand van bestaande steden. Voor bedrijfslocaties werd een bereikbaarheidsprofiel ontwikkeld: bedrijven met weinig goederenbewegingen en veel publieksbewegingen situeren bij stations; bedrijven met veel goederenbewegingen situeren aan de snelweg. Dit beeld sluit aan bij de eerste nota. Met de regio’s en provincies werden afspraken gemaakt over de realisatie van benodigde woningen gekoppeld aan grondkostensubsidies en bijdragen voor openbaar vervoer en groen.

Vijfde nota ruimtelijke ordening (2000)

De ruimtelijke opgaven die met het beleid van de Vierde Nota niet of niet geheel zijn opgelost, vormen mede de opgave voor de Vijfde Nota. Opnieuw en sterker moet er aandacht zijn voor kwaliteit van de leefomgeving, maar ook voor de ruimtelijke geleiding van de groei van bedrijvigheid. Verder blijkt de dynamiek van de samenleving de grenzen van de de stadsgewesten te overschrijden, wat resulteert in herijking van de bestaande verstedelijkingsafspraken. De titel van de Vijfde Nota is dan ook toepasselijk: ‘Ruimte maken, ruimte delen’.

123

Figuur 6.4 Overzicht van de nota’s ruimtelijke ordening

06950408_hfdst06.indd 123

16-11-2005 15:58:10

124

• hoe kunnen we ons land beter beschermen tegen overstromingen en het water meer de ruimte geven? • in hoeverre is voor de uitvoering van het ruimtelijke beleid Europese samenwerking nodig? Onderstaand worden kort de eerste twee vraagstukken nader toegelicht en wordt daarnaast ingegaan op de herijking van de verstedelijkingsafspraken die zijn gestart in de Vinex. 6.1.2.a Kwaliteit van de leefomgeving Uitgangspunt in de Vijfde Nota is dat verdere vervlakking van de ruimte moet worden tegengegaan om de burger een leefomgeving te bieden die voldoet aan zijn wensen en behoeften. Om de gewenste kwaliteit te definiëren zijn zeven criteria van ruimtelijke kwaliteit bepaald. Deze zeven criteria van ruimtelijke kwaliteit zijn richtinggevend voor elk relevant ruimtelijk beleid (zie leestekst). Op basis van de hoofdlijnen van het beleid en de hier genoemde zeven criteria van ruimtelijke kwaliteit bepalen provincies, regio’s en gemeenten zelf op welke plekken er in welk volume mag worden gebouwd. Het nevenmotto van de Vijfde Nota luidt dan ook: ‘Centraal wat moet, decentraal wat kan’. Zeven criteria van ruimtelijke kwaliteit 1 Ruimtelijke diversiteit: verschillen tussen stad en land moet worden geaccentueerd. 2 Sociale rechtvaardigheid: de ruimtelijke omstandigheden moeten elke inwoner van ons land kans bieden op een gezond bestaan. 3 Aantrekkelijkheid: behoud van landschapsen stedenschoon is een cultuuropgave. 4 Economische en maatschappelijke functionaliteit: functies als wonen, werken, mobiliteit en ontspanning moeten elkaar niet verdringen maar goed op elkaar aansluiten, zodat ze elkaar versterken. 5 Duurzaamheid: ecologisch waardevolle systemen moeten in stand blijven of worden hersteld. 6 Menselijke maat: de inrichting van de ruimte moet passen bij de behoeften en de belevingswereld van de burgers. 7 Culturele diversiteit: mensen en groepen moeten zich op hun eigen manier kunnen

06950408_hfdst06.indd 124

ontplooien. Er moet ruimte zijn voor een verscheidenheid aan culturele, recreatieve en bewegingsactiviteiten.

6.1.2.b Ruimtelijke geleiding van de groei Uitgangspunt van het beleid is dat aan de ruimtebehoefte wordt voldaan, waarbij er gezocht wordt naar mogelijkheden om tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Drie interventiestrategieën staan daarbij centraal: • intensiveren van ruimtegebruik, met name in het stedelijk gebied, bijvoorbeeld door ruimtegebruik boven en onder infrastructuur en efficiënt ruimtegebruik op bedrijventerreinen; • combineren van functies met name in het landelijk gebied. Vooral functies als waterberging, natuur en recreatie laten zich goed combineren; • transformeren van ruimten in stad en land om deze beter te laten aansluiten op de vraag. Voorbeelden zijn herstructurering van woonwijken in de stad, herbestemming van verouderde bedrijfsterreinen en spoorwegemplacementen en functieveranderingen in de landbouwsector.

Deze strategieën zijn verder uitgewerkt in het contourenbeleid en de stedelijke netwerken. Contourenbeleid Rond bestaand bebouwd gebied en de benodigde uitbreidingen op grond van nieuwe planvorming worden rode contouren getrokken. De opgave is om door transformatie en intensivering van het ruimtegebruik de nieuwe bouwopgaven voor wonen en werken binnen deze contouren te realiseren. Uitbreiding van het gebied is pas mogelijk nadat is aangetoond dat de bouwopgave daarbinnen niet kan worden gerealiseerd. Met de rode contouren wordt onnodig verlies van het buitengebied voorkomen. Stedelijke netwerken Het concept van stedelijke netwerken is bedoeld om de ruimtelijke ontwikkeling van steden in samenhang te brengen. Door een samenhangende ruimtelijke ontwikkeling op dit niveau is het mogelijk kwaliteit toe te voegen. De uitwerking van het concept vereist dat de leden van een netwerk gezamenlijk ruimtelijke program-

16-11-2005 15:58:10

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

1 Nationaal ruimtelijk beleid

125

2 Ontwikkelingsgebied Deltametropool

Nationaal Ruimtelijk beleid Brengt de beleidsuitspraken uit het PKB in beeld met de ontwikkelingsbeelden: Nederland als Europese regio, Stad en land, Stedelijke netwerken, Water, Noordzee en Deltametropool. Ontwikkelingsbeeld Deltametropool Het doel is de Randstad te ontwikkelen tot een gebied dat zich kan meten met andere grootstedelijke gebieden in Europa en de rest van de wereld. Ontwikkelingsbeeld Stedelijke Netwerken Voor de stedelijke netwerken is gekozen voor de verzameling van stedelijke centra, die in elk geval tot het netwerk gerekend worden. Het beleid is er op gericht de stedelijke netwerken aan te sluiten op de hoge snelheidslijn.

ma’s en plannen opstellen. Zij bepalen de differentiatie in functies en milieus en zorgen voor een geïntegreerd systeem van (openbaar) vervoer. In figuur 6.5 is te zien een voorbeeld van: PKBkaart Nationaal ruimtelijk beleid, Ontwikkelingsbeeld Stedelijke netwerken en Ontwikkelingsbeeld Deltametropool.

06950408_hfdst06.indd 125

3 Ontwikkelingsgebied stedelijke netwerken Figuur 6.5 Vijfde nota ruimtelijke ordening Bron: Samenvatting ‘Ruimte maken, ruimte delen’, Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020

Stedelijke netwerken (inter)Nationale stedelijke netwerken • Groningen-Assen • Twente (Almelo, Hengelo, Enschede, met internationale afstemming op Gronau, Osnabrück en Münster) • Arnhem-Nijmegen (met internationale afstemming op Emmerich en Kleve), Deltametropool (Randstad inclusief Almere, Amersfoort en de Drechtsteden) • Brabant (Den Bosch, Tilburg, Breda, Eindhoven, Helmond)

16-11-2005 15:58:11

126



Maastricht-Heerlen (Maastricht, Heerlen, Sittard/Geleen met internationale afstemming op Aken, Luik, Hasselt en Genk) Regionaal stedelijke netwerken • Eemsmond (Eemshaven, Delfzijl met een goede afstemming op het Duitse Eemshavengebied) • Westergozone (Leeuwarden, Harlingen) • Zuid-Friese Stedenzone (Drachten, Heerenveen, Sneek) • Zuid-Drentse Stedenband (Meppel, Hoogeveen, Emmen, Coevorden met een goede afstemming op het Duitse Meppen) • Kampen, Zwolle • Stedendriehoek (Deventer, Zutphen, Apeldoorn) • Ede, Wageningen, Veenendaal, Rhenen • Vlissingen-Terneuzen (met afstemming op Antwerpen en Gent) 6.1.2.c Herijking van de verstedelijkingsafspraken In Nederland zijn de afgelopen jaren vele duizenden nieuwbouwwoningen gebouwd op zogeheten Vinex-locaties. Deze gebieden zijn door VROM aangewezen in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (afgekort Vinex). De Vinex-locaties zijn aangewezen als uitbreidingsgebied voor de steden. In totaal gaat het om 635.000 woningen die tussen 1995 en 2005 gebouwd zijn of worden. Er is veel kritiek op de Vinex-locaties; te veel rijtjeshuizen die nogal op elkaar lijken, te kleine kavels, te weinig openbare voorzieningen (scholen, onderwijs, gezondheidszorg, vervoer) bij oplevering. Als onderdeel van het verstedelijkingsbeleid heeft de overheid voor de periode tot 2005 nieuwe afspraken met de bouwers van Vinex-wijken gemaakt middels het handvest Kwaliteit van Vinex-locaties. Inmiddels zijn er voor de periode 2005-2010 nieuwe afspraken gemaakt welke zijn opgenomen in de Actualisering Vinex, oftewel Vinac (1999). Onder de noemer van Vinac moeten tussen 2005 en 2010 zo’n 170.000 nieuwe woningen worden gebouwd. De herijking van deze bestaande verstedelijkingsafspraken 2005−2010 is onderdeel van de Vijfde Nota. Deze herijking zal worden benut om de beleids-

06950408_hfdst06.indd 126

keuzes uit de Vijfde Nota te laten doorwerken in de verstedelijkingsafspraken 2005−2010. Binnen de Vijfde Nota worden geen grootschalige uitbreidingslocaties aangewezen. Uitbreiding kan alleen plaatsvinden binnen de contouren die met de provincie worden overeengekomen. Zo wordt aantasting van het groen en de open ruimte voorkomen en krijgt ook grondspeculatie geen kans. 6.1.2.d De uitvoering van de Vijfde Nota De Vijfde Nota is een Planologische Kernbeslissing die via wettelijke procedures in de regionale streekplannen en de lokale bestemmingsplannen moet worden vertaald. De (samenwerkende) gemeenten maken, in overleg met de provincies, ruimtelijke inrichtingsplannen en voeren deze uit. Het Rijk maakt met hen afspraken over eventuele financiële bijdragen in relatie tot de inhoudelijke afstemming op de hoofdlijn van het beleid van de Vijfde Nota.

6.2 Technische regelgeving In elke samenleving zijn natuurlijk regels nodig. Als men in ons land wil bouwen dan moet er aan een aantal vereisten worden voldaan. Deze regels zijn vaak een afgeleide van sociale-, culturele-, politieke- en tijdperk-invloeden. De eerste bouwregels werden in de 16e en de 17e eeuw als zogenaamde ‘stedelijke keuren’ aan het papier toevertrouwd. Deze stedelijke keuren hebben zich door de eeuwen heen ontwikkeld tot onze hedendaagse regelgeving. In deze paragraaf wordt vanuit de historie aangegeven hoe deze huidige regelgeving tot stand is gekomen en wat de strekking ervan is. 6.2.1 Historisch overzicht De eerste stedelijke keuren hadden tot doel het dichtslibben van straten en brandcalamiteiten te voorkomen en werden dan ook als zodanig opgenomen in de politieverordeningen van de desbetreffende gemeente. Dit soort lokale regels wijzigde gedurende de volgende honderden jaren in zeer geringe mate. Hoofdzaak bleven de eisen in belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid. Zeer nadrukkelijk werden

16-11-2005 15:58:11

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

geen eisen gesteld aan de kwaliteit of het comfort van de te bouwen of bestaande woningen. Als gevolg hiervan werden de toch al karige woonomstandigheden door de toenemende groei steeds slechter. Pas in 1870 wordt ingegrepen. De industriële revolutie zet zich door, met als gevolg een verregaande verstedelijking. Het resultaat is in feite het arbeidersgetto. De bouwregels worden dan ook aangescherpt. In de algemene politieverordening worden aan de wooncondities eisen gesteld ten aanzien van daglicht, lucht, sanitaire voorzieningen en woningindeling (vluchtmogelijkheden). In 1901 resulteert dit in de eerste Woningwet, waarmee de eerste wettelijke instrumenten ten aanzien van bouwen en huisvesting beschikbaar komen. Er mag niet meer zonder vergunning worden gebouwd en onaanvaardbare wooncondities kunnen met aanschrijvingsprocedures worden bestreden. De gemeenten worden verplicht een eigen bouwverordening op te stellen om zodoende toezicht op de bouw van woningen en op de staat van bestaande woningen te verkrijgen. In die periode zijn er al wel enkele voorbeelden van een bouwverordening (bijvoorbeeld van Amsterdam), maar voor het overgrote deel komt het neer op eigen inzichten. Deze bouwverordeningen verschillen dan ook sterk per gemeente en zijn een samenstelsel van algemene regelgeving en lokale tradities en bouwgebruiken. Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog is de behoefte aan gestructureerde massaproductie groot. Dit wordt behoorlijk gefrustreerd door de per gemeente sterk afwijkende bouwvoorschriften. Een studiecommissie wordt in het leven geroepen om aan deze wantoestand een eind te maken. In 1952 komt deze ‘commissie bouwvoorschriften’ met het rapport voor normalisatie van de gemeentelijke bouwverordeningen. Hierin is een landelijke modelbouwverordening (MBV ’52) opgenomen. De gemeenten zijn echter niet bereid de voorstellen in hun bouwverordeningen op te nemen. De minister van Volkshuisvesting moet in 1957 ingrijpen en voert het ‘Besluit Uniforme Bouwverordeningen’ in op basis van de al genoemde MBV 1952. Wettelijk wordt nu bepaald dat de lokale voorschriften zwaarder dan de MBV 1952 niet rechtsgeldig zijn.

06950408_hfdst06.indd 127

127

In 1962 is de Woningwet van 1901 vervangen door een nieuwe Woningwet. Deze Woningwet van 1962 eist van de gemeenten dat zij een nieuwe bouwverordening samenstellen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voorziet in een model, de MBV ’65. De MBV ’65 is een succes omdat alle gemeenten het technische deel overnemen. In 1979 wordt het ‘Besluit uniforme bouwvoorschriften’ dat na 1959 nooit meer gewijzigd is, ingetrokken wegens veroudering. Het gevolg hiervan is dat enige kruisverbanden in de regelgeving wegvallen en gemeenten er steeds meer van afzien wijzigingen van de MBV ’65 door te voeren. De uniformiteit van de bouwverordening valt hiermee weg. Eind jaren ‘80 is dan ook weer sprake van een onwenselijke situatie, omdat er een rechtsongelijkheid optreedt tussen burgers die in verschillende gemeenten wonen. De Grondwet behoort de burger tegen rechtsongelijkheid te beschermen. In deze periode wordt ook gestart met de bouw van het Europese rechtsstelsel dat rechtsongelijkheid grensoverschrijdend bestrijdt door middel van verdragsregels. De Nederlandse regelgeving moet worden getoetst aan de universele regels en dat is, gezien de gereduceerde uniformiteit van de bouwverordeningen, onmogelijk. De VNG neemt dan ook eind jaren ‘80 het initiatief tot herstel van de uniformiteit. De organisatie stelt dat de overheidszorg voor de woongelegenheid in de Grondwet verankerd ligt en dat daardoor woningkwaliteitseisen van rijkswege vastgesteld en gedefinieerd moeten worden. Het initiatief van VNG wordt door het Ministerie van VROM gehonoreerd met een beleidsvoornemen dat tot doel heeft te komen tot landelijk uniforme bouwvoorschriften: ‘Het Bouwbesluit’. De aanleidingen tot de opstelling van de Woningwet 1991 en het daarin verankerde Bouwbesluit zijn: • rechtsongelijkheid; • ondoelmatigheid (economie); • financiering; • Europese toetsbaarheid; • voortschrijdende technologie; • milieuzorg; • sociale veiligheid.

16-11-2005 15:58:11

128

Op 1 januari 2003 is de Woningwet opnieuw gewijzigd. Er zijn nieuwe spelregels opgesteld voor het bouwen van (en aan) woningen, kantoren en winkels. Tegelijkertijd is ook de nieuwe Bouwbesluit van kracht waarin zwaardere eisen zijn opgenomen. In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste onderdelen van deze technische regelgeving nader uitgewerkt. Gestart wordt met de Woningwet, vervolgens het Bouwbesluit, de Energieprestatienormering en tot slot de bijzondere wetten. 6.2.2 Woningwet In de Woningwet 2003 worden in hoofdlijnen drie onderwerpen geregeld: het bouwen, de vergunningen en voorschriften voor de Volkshuisvesting. 6.2.2.a Het Bouwen De Woningwet regelt dus niet alleen het bouwen van woningen, zoals de naam van de wet suggereert, maar geeft ook regels voor het bouwen van andere gebouwen. Belangrijk hierbij is de verplichting voor de gemeente om de bouwverordening en de welstandsnota vast te stellen volgens de artikelen omschreven in de Woningwet.

Bouwverordening De Woningwet geeft duidelijk aan dat iedere gemeente een bouwverordening dient samen te stellen en welke onderwerpen in de Bouwverordening geregeld moeten worden. De onderwerpen die in de bouwverordening aan bod dienen te komen zijn verdeeld over twaalf hoofdstukken: • het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem; • voorschriften van stedebouwkundige aard; • voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties; • aansluitplicht op de nutsvoorzieningen; • plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikname van een bouwwerk; • staat van open erven en terreinen, brandveiligheidsinstallaties en aansluitingen op de nutsvoorzieningen; • brandveilig gebruik; • overige gebruiksbepalingen; • slopen (vergunning en sloopafval); • welstandsvoorschriften;

06950408_hfdst06.indd 128

• • •

overige administratieve voorschriften; handhaving; straf- en slotbepalingen.

Uit deze opsomming blijkt duidelijk dat de bouwverordening geen technische regelgeving bevat. De bouwtechnische bepalingen betreffende het bouwen en de staat van bouwwerken is door het uitgeven van het Bouwbesluit uniform geregeld. Kenmerkend van de Bouwverordening is dan ook dat deze uitsluitend procedurele-, micro-stedenbouwkundige- en enkele bijzondere voorschriften bevat. Voor alle duidelijkheid: de bouwverordening doet geen uitspraken over de aanvraag voor een bouwvergunning. Dat is voor alle gemeenten gelijk en geregeld in de Woningwet 2003. Welstandsnota De gemeente is volgens de Woningwet verplicht een Welstandsnota vast te stellen. Hierin wordt aangegeven hoe de beoordeling van de esthetische kwaliteit van bouwplannen dient te geschieden, vooral in relatie tot het specifieke karakter van de omgeving ervan. De welstandsnota heeft tot doel: • het formuleren van een inhoudelijk kader voor het welstandstoezicht; • het inrichten van mogelijkheden voor rechtszekerheid biedend overleg met opdrachtgevers en hun ontwerpers; • het waarborgen van kwalitatief goede welstandsadviezen; • het scheppen van efficiënte en transparante procedures. Het doel van de Woningwet is dat de gemeenten overgaan tot praktisch hanteerbare nota’s, met begrijpelijke criteria waarvan duidelijk is wanneer en waarom ze gelden. In feite moet met één of twee A4-tjes kunnen worden aangegeven waar een potentiële opdrachtgever of ontwikkelaar aan toe is. 6.2.2.b De vergunningen De Woningwet stelt dat voor het ‘bouwen’ schriftelijk toestemming (bouwvergunning) van burgemeester en wethouders vereist is. Hoe verloopt nu zo’n aanvraag? Figuur 6.6 geeft hiervan in het kort een overzicht.

16-11-2005 15:58:12

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Acties

Toelichting

Aanvraag bouwvergunning

De aanvraag moet voldoen aan in de Woningwet gegeven voorschriften, zoals het verstrekken van tekeningen, van belang zijnde gegevens en andere bescheiden.

Kennisgeving

Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag wordt daarvan door het College van Burgemeester en Wethouders kennis gegeven (in krant, huis-aan-huisblad en/of in een door de gemeente uitgegeven periodiek).

Vaststelling ontvankelijkheid

Na ontvangst dient de gemeente vast te stellen of de aanvraag compleet is. Zodra vastgesteld is dat de aanvraag compleet is, is de aanvraag ontvankelijk. Vanaf dat moment begint de termijn te lopen waarbinnen B & W volgens artikel 46 van de Woningwet een beslissing op de aanvraag moeten hebben genomen. Als de aanvraag niet compleet is (ontvankelijk) stelt de gemeente een termijn waarbinnen de aanvraag compleet kan worden gemaakt.

Beslistermijnen

De gemeente is gehouden aan enkele beslistermijnen. Voor een lichte bouwvergunning geldt dat binnen zes weken een beslissing moet worden genomen op de aanvraag. Er bestaat voor de gemeente geen mogelijkheid om deze termijn te verlengen, na zes weken moet er uitsluitsel van de gemeente zijn! Voor een reguliere bouwvergunning die in één keer is aangevraagd geldt dat binnen 12 weken een beslissing moet worden genomen. De gemeente kan deze termijn eenmalig verlengen met 6 weken. Voor een reguliere bouwvergunning die in twee fasen is aangevraagd, geldt de volgende regeling: op de eerste fase moet binnen 6 weken worden beslist, met een eenmalige verlengingstermijn van 6 weken. Voor de tweede fase gelden dezelfde termijnen. De totale termijn bedraagt dus maximaal 24 weken. Let op! Als het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag om de bouwvergunning automatisch beschouwd als een verzoek tot het verlenen van vrijstelling van dat bestemmingsplan. In dat geval gelden de beslistermijnen niet.

Bezwaarprocedure

Na verlening (of weigering) van een bouwvergunning start de termijn van 6 weken waarin bezwaar gemaakt kan worden tegen de beslissing. In deze termijn kan er ook een voorlopige voorziening (een schorsing) bij de President van de Rechtbank worden aangevraagd. Bij de gemeente moet worden geïnformeerd tot welke datum bezwaar exact mogelijk is. Mocht het bezwaar ongegrond worden verklaard, dan kan er binnen 6 weken beroep worden ingesteld bij de Rechtbank. Tegen de uitkomst van het beroep kan binnen 6 weken in hoger beroep worden gegaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

129

Figuur 6.6 Overzicht van het proces en de vergunningscriteria

Door het werken met de fatale termijnen is het voor de aanvrager duidelijk wanneer antwoord mag worden verwacht. Het is echter niet noodzakelijk om in alle gevallen een bouwvergunning aan te vragen. Binnen de Woningwet is hiervoor een driedeling aangebracht: 1 bouwvergunningvrije bouwwerken. 2 licht-vergunningplichtige bouwwerken. 3 regulier-vergunningplichtige bouwwerken.

06950408_hfdst06.indd 129

1 Bouwvergunningvrije bouwwerken Als het bouwplan voldoet aan alle voorwaarden voor bouwvergunningvrij bouwen, dan mag zonder bouwvergunning worden gebouwd. De regels in het bestemmingsplan, de gemeentelijke bouwverordening en in principe ook de gemeentelijke welstandseisen zijn in dat geval niet van toepassing. De regels met betrekking tot onder meer veiligheid en gezondheid uit het Bouw-

16-11-2005 15:58:12

130

besluit en het Burenrecht, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, gelden echter wel. Daar dient de opdrachtgever/bouwer zelf voor zorg te dragen. Bij bouwvergunningvrije bouwwerken gaat het vooral om bouwactiviteiten van geringe betekenis, zoals een afscheiding tussen balkons of dakterrassen, zonwering of rolluiken, maar ook dakkapellen en bijgebouwen aan de achterkant van een woning. 2 Licht-vergunningplichtige bouwwerken Kleinere bouwwerken, zoals een dakkapel of een bijgebouw aan de voorkant of zijkant van de woning, zijn meestal licht-vergunningplichtig. De gemeente toetst deze bouwwerken aan het bestemmingsplan, de welstandseisen, en eisen met betrekking tot constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit. Welke bouwwerken bouwvergunningvrij zijn of slechts een lichte bouwvergunningsprocedure doorlopen staat in het ‘Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtinge bouwwerken’. Dat is een officieel document dat deel uitmaakt van de Woningwet. Welk bouwvergunningsregime geldt, hangt af van een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden hebben te maken met de afmetingen en de plaats van het bouwwerk en de aard van het gebouw. Belangrijk is de plek waar gebouwd gaat worden. Ter verduidelijking heeft dit gere-

sulteerd in de voor- en achterkantbenadering, figuur 6.7. De voor- en achterkantbenadering is van toepassing op: • aan- of uitbouwen aan de woning zoals een serre, bijkeuken, garage of berging; • (vrijstaande) bijgebouwen, zoals een schuur of garage, en overkappingen zoals een carport; • kozijn- en gevelwijzigingen; • dakkapellen; • erf- en perceelafscheidingen hoger dan 1 meter, zoals een schutting. In de regeling voor bouvvergunningsvrije bouwwerken komt regelmatig het woord ‘erf’ voor. Zo kunnen bijgebouwen en overkappingen alleen op het erf zonder bouwvergunning worden gebouwd. Meestal is de tuin bij de woning het erf. In figuur 6.8 is duidelijk gemaakt wat het voor-, zij- en achtererf is. Ook laat het figuur zien dat de zijstroken op het erf aan de voorkant zowel zijerf als voorerf zijn. In deze overlapgebieden gelden de voorwaarden voor zowel voorerf als het zijerf. In die gevallen geldt dus de zwaarste eis. perceelgrens erfgrens

percee

l wonin

A

gA

erfgrens

B zijerf voorerf achtererf perceel (geen erf zijnde)

Figuur 6.8 Voor-, zij- en achtererfbenadering volgens de Woningwet

h 1,3 – ≤ 3,3

B3

> 5 – ≤ 12

> 3,3 – ≤ 8

B4

> 12 – ≤ 30

> 8 – ≤ 20

B5

> 30

> 20

2

Figuur 6.12 Bezettingsgraadklassentabel

16-11-2005 15:58:15

136

Eisen

Toelichting

Vloerafscheidin• de vereiste breedte van trappen is afhankelijk van de bezettingsgraad en vloeropgen, trappen en pervlakte afscheidingen van • de struikelformule is komen te vervallen trappen en helling- • een trap van een utiliteitsgebouw hoeft geen regenwerende scheidingsconstructie banen meer te hebben • in het kader van de verbetering van de beloopbaarheid van trappen in woningen is de vereiste vrije hoogte verhoogd van 2,1 naar 2,3 m • trappen in woningen krijgen ruimere afmetingen, inspelend op het feit dat er meer ouderen komen en langer zelfstandig thuis wonen Brandveiligheid

• voor woningen en woongebouwen zijn er zwaardere eisen in verband met beperking van de ontwikkeling van brand, de uitbreiding van brand en het ontstaan van rook • voor woongebouwen en woningen met verblijfsruimten op verschillende bouwlagen is een op het elektriciteitsnet aangesloten rookmelder voorgeschreven • de maximale toegestane slanglengte van brandslanghaspels is verhoogd van 20 tot 30 m • voor vluchten is de maximale loopafstand binnen de woning 15 m geworden

Vrije doorgang

• de eis aan de afmetingen van een rolstoeltoilet in woningen en woongebouwen is in overeenstemming gebracht met de eis bij utiliteitsgebouwen • de vereiste vrije hoogte in verblijfsgebieden en verblijfsruimten is verhoogd van 2,4 naar 2,6 m • de vereiste vrije hoogte van de toegangen tot deze ruimten en in toilet- en badruimten en verkeersroutes is verhoogd van 2,1 naar 2,3 m • de vereiste breedte van gemeenschappelijke verkeersruimten in woongebouwen is verhoogd van 1,1 naar 1,2 m • de minimaal vereiste breedte van een verkeersruimte in de toegankelijkheidssector van een utiliteitsgebouw is verlaagd van 1,4 naar 1,1 m

Toegankelijkheidssector in utiliteitsgebouwen

• gebouwen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 400 m2 dienen een toegankelijkheidssector te hebben waarin ten minste 40% van de verblijfsoppervlakte ligt

Uitzicht vanuit utili- • hieraan worden geen eisen meer gesteld teitsgebouwen Bruikbaarheid van utiliteitsgebouwen

• het minimaal vereiste aantal toiletten is verhoogd. Omwille van arbeidsomstandigheden zal een gebouw waarvan een substantieel aantal personen gebruik maakt, ten minste twee toiletten moeten hebben om scheiding naar seksen mogelijk te maken

Energiezuinigheid

• thermische isolatie is nog slechts vereist voor gebouwen die worden verwarmd voor het gebruik door mensen

Bruikbaarheideisen voor woningen

• vervallen zijn de eisen dat er bij een woning een buitenberging en een buitenruimte aanwezig moeten zijn • vervallen zijn de eisen dat een woning een opstelplaats voor een wasmachine moet hebben en een voorziening voor telecommunicatiesignalen

Geluidwering tussen woningen

• de eisen voor contactgeluidsisolatie voor woningen zijn met 5 dB verhoogd

Figuur 6.13 Essentiële wijzigingen in het nieuwe Bouwbesluit

06950408_hfdst06.indd 136

16-11-2005 15:58:15

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Bezettingsgraadklasse B1 houdt bijvoorbeeld in dat per persoon tussen de 0,8 en 2 m² gebruiksoppervlakte noodzakelijk is. Bij hogere klassen heeft elke aanwezige meer vierkante meters ter beschikking, figuur 6.12. De aanvrager van een bouwvergunning moet bij de aanvraag opgeven voor welke klasse de in het gebouw ondergebrachte gebruiksfuncties geschikt gemaakt worden. De keuze bepaalt vervolgens het niveau van eisen dat voor de betreffende ruimte geldt. Is eenmaal voor een bepaalde klasse aangevraagd, dan mag de ruimte niet worden gebruikt met een hogere bezetting. 6.2.3.e Essentiële wijzigingen in het Bouwbesluit 2003 In het Bouwbesluit 2003 zijn naast de andere vernieuwde aanpak ook de nodige inhoudelijke wijzigingen meegenomen. Ingespeeld wordt op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij gedacht kan worden aan de kwaliteitsvraag, energiebesparing, de gemiddelde lengte van de bevolking, figuur 6.13. 6.2.3.f Conclusie Het Bouwbesluit is een essentieel instrument. Ondubbelzinnige voorschriften en bepalingsmethoden worden verkregen door de in het Bouwbesluit opgenomen verwijzing naar NENnormen en zelfs kwaliteitsverklaringen. Het gebruikmaken van materialen of bouwdelen met erkende kwaliteitsverklaringen maakt de beoordeling van een aanvraag om een bouwvergunning eenvoudiger. Dit maakt een snelle en eenvoudige toetsing van de bouwaanvraag aan het Bouwbesluit mogelijk. 6.2.4 Energieprestatienormering In het Bouwbesluit worden eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid. Naast de energieprestatie-eisen zijn eisen gesteld met betrekking tot de thermische isolatie en het beperken van de luchtdoorlatendheid. Voor de verschillende gebruiksfuncties zijn in het Bouwbesluit afzonderlijke energieprestatie-eisen (EPC-waarden) opgenomen. De energieprestatie van een nieuw te realiseren woonfunctie en woongebouw moet

06950408_hfdst06.indd 137

137

worden bepaald volgens de NEN 5128. De energieprestatie voor utiliteitsbouw moet bij nieuwbouw worden berekend volgens de NEN 2916. In de normen NEN 5128 en NEN 2916 wordt een bepalingsmethode gegeven voor de energieprestatiecoëfficiënt van een gebouw. Met deze bepalingsmethode is een instrument gegeven voor de integrale beoordeling van de energiezuinigheid van de bouwkundige onderdelen van een gebouw en de tot het gebouw behorende installaties. Door het stellen van een integrale eis aan de energieprestatiecoëfficiënt van een gebouw, wordt de mogelijkheid gegeven met optimale inzet van middelen de beoogde energiezuinigheid van bouwkundige en installatietechnische componenten van een gebouw te realiseren. 6.2.4.a De essentie van de EPC De energieprestatie van een gebouw is een maat voor de gemiddelde energie-efficiëntie van dat gebouw, inclusief technische installaties. Het begrip energieprestatiecoëfficiënt (EPC) wordt geïntroduceerd in de energieparagrafen van het Bouwbesluit en in de normbladen van het NEN, voorheen Nederlands Normalisatie Instituut te Delft. Hiermee kan de energie-efficiëntie van een gebouw worden uitgedrukt in één getal. De essentie: 1 De energieprestatie wordt uitgedrukt in EPC. 2 EPC staat voor energieprestatiecoëfficiënt. 3 Hoe lager de EPC, hoe beter de energieefficiëntie is. 4 EPC is een maat voor de energie-efficiëntie van gebouwen inclusief installaties. 5 Het totale energiegebruik voor energieprestatieberekeningen volgens NEN 2916 bestaat uit: • verwarming; • ventilatoren; • verlichting; • bevochtiging; • koeling; • pompen; • warm tapwater.

En de aftrekposten: • zonnecollectoren; • compensatie voor elektriciteitslevering warmtekracht.

16-11-2005 15:58:15

138

De energieprestatienormen gaan alleen over het energiegebruik dat voor het gebouw zelf nodig is. Procesgebonden energiegebruik, zoals dat van computers, medische apparatuur, vriescellen, enzovoorts, valt daar dus buiten. 6.2.4.b Energie-efficiëntie In de prestatiegedachte in het Bouwbesluit is ervoor gekozen om integraal naar het energiegebruik van woningen en gebouwen te kijken en daarom op gebouwenniveau eisen aan het energiegebruik te stellen. Tegelijkertijd worden bouwkundige en installatietechnische aspecten beoordeeld.

De energieprestatie-eis is dus een integrale energiezuinigheidseis. Hiermee wordt een minimum energiezuinigheid beoogd voor gebouwen, op zowel het bouwkundige als installatietechnische vlak. Hoe men deze minimum energie-efficiëntie in de bouwpraktijk realiseert voor een gebouw, met andere woorden welke energiebesparende maatregelen men inzet, wordt aan de partijen in het bouwproces (architect, opdrachtgever, adviseurs) overgelaten. Feitelijk maakt het niet uit welke maatregelen worden getroffen, zolang een bepaald maximum toelaatbaar energiegebruik maar niet wordt overschreden. NEN 2916 is géén berekeningsmethode van het werkelijke energiegebruik. Een energieprestatieberekening is géén methode om de meterstanden voor gas en elektriciteit te voorspellen, omdat van standaard gebruikersgedrag wordt uitgegaan. Gebouwfunctie/ gebruiksfunctie Bijeenkomst Cel Gezondheidszorg niet klinisch Gezondheidszorg klinisch Horeca Kantoor Logies Onderwijs Sport Winkel

Huidige eis (gebouwfunctie) 2,4 2,2 1,8 3,8 1,9 1,6 2,1 1,5 2,2 3,5

Dit komt tot uitdrukking in onder andere: • een opgelegd aantal branduren verlichting; • een opgelegd aantal draaiuren voor ventilatoren en koelmachines; • een opgelegde waarde voor de binnentemperatuur. Het werkelijke gebruik kan soms sterk afwijken van dit ‘standaardgebruik’. Indien in een gebouw liften of roltrappen aanwezig zijn, dan hoeft het energiegebruik daarvan volgens de Energieprestatienormering niet in rekening te worden gebracht. 6.2.4.c Nieuwe eisen Een andere belangrijke wijziging die per 1 januari 2003 is doorgevoerd, is de aanscherping van de EPC-eisen voor utiliteitsbouw, figuur 6.14. De eisen voor woningbouw zullen vooralsnog niet veranderen. De Nederlandse overheid heeft de EPC-eisen voor utiliteitsbouw aangescherpt omdat op internationaal niveau, in het kader van het Kyoto Protocol, afspraken gemaakt zijn over het terugdringen van het broeikaseffect. In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid is voor de gebouwde omgeving een jaarlijkse CO2 -reductie van 3 Mton CO2 in de periode 2008−2012 ten opzichte van 1990 afgesproken. Hiervan komt 1 Mton voor rekening van de utiliteitsbouw. Om dit niveau te bereiken moeten maatregelen worden getroffen. De aanscherping van de energieprestatie-eisen voor utiliteitsbouw zijn in dit licht te plaatsen. Uit de tabel met eisen blijkt dat de mate van aanscherping per gebouwfunctie verschilt. Nieuwe eis (gebruiksfunctie) 2,2 1,9 1,5 3,6 − 1,5 1,9 1,4 1,8 3,4

Verlaging EPC 8% 14% 17% 5% − 6% 10% 7% 18% 3%

Figuur 6.14 De nieuwe EPC-eisen voor de utiliteitsbouw

06950408_hfdst06.indd 138

16-11-2005 15:58:16

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

6.2.4.d Energie-efficiëntie in het bouwproces De invloed van keuzes op de energie-efficiëntie van woningen en gebouwen is bij het start van het ontwerp het grootst. Het energieverbruik moet daarom zo vroeg mogelijk in het bouwproces aan de orde komen, figuur 6.15. Bij de projecten waarbij vooraf goed is nagedacht over de (on)mogelijkheden in techniek, budget en gebruik worden de beste resultaten geboekt. Achteraf zaken toevoegen kost vaak extra moeite èn onnodig veel extra geld.

gedefinieerd dat ook uitgangspunten betreffende gebruiksgedrag noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld voor de gemiddelde binnentemperatuur of het warmtapwatergebruik. De uitgangspunten in de energieprestatienormen zijn gebaseerd op gemiddeld gedrag en sluiten daardoor aan bij de huidige gebruikseisen. Andere uitgangspunten betreffen bijvoorbeeld klimaatfactoren (buitentemperatuur, aantal uren zonneschijn). De berekening van de EPC is bewerkelijk. Diverse adviesbureaus beschikken over de vereiste computerprogramma’s. Berekening van de EPC De energieprestatie wordt uitgedrukt in: • EPC, de energieprestatiecoëfficiënt. De EPC geldt voor woningen, woongebouwen en utiliteitsgebouwen bestaande uit één gebouwfunctie; Qtotaal • het quotiënt Qtoelaatbaar het totale energiegebruik (voor verwarming + warmtapwater + pompen + koeling + ventilatoren + verlichting + bevochtiging – fotovoltaïsche zonnecellen; • compensatie opwekking elektriciteit warmtekracht) gedeeld door het maximum toelaatbare energiegebruik, figuur 6.16.

Het toepassen van energiebesparende maatregelen moet geen ´trucje´ worden om een lage EPC te behalen. Het moet juist een integraal onderdeel van het bouwproces worden met als resultaat dat de kosten van het energieverbruik verlaagd kunnen worden. Belangrijk is dat een lager energieverbruik een bijdrage levert aan het realiseren van de overheidsdoelstellingen om de uitstoot van CO2 te reduceren. Bewust met energie omgaan, begint met een goed doordachte aanpak van ontwerpen en bouwen.

Mate van invloed

veel

koeling tapwater toelaatbaar energiegebruik

Voor de berekening van de EPC zijn uitgangspunten vastgelegd in de energieprestatienorm. Hiermee wordt de energie-efficiëntie van utiliteitsgebouwen vergelijkbaar. De EPC is zodanig

pompen bevochtiging ventilatoren

verlichting

energiegebruik gebouw

Voordat de overheid overgaat tot aanscherping van de eisen, is eerst uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot aanscherping. Daarbij is onder andere gekeken naar de financiele consequenties van de aanscherping.

139

Als geldt : energiegebruik gebouw ≤ toelaatbaar energiegebruik dan geldt : EPC ≤ EPC-eis en wordt voldaan aan de energieprestatie-eis uit het Bouwbesluit

verwarming

Figuur 6.16 Energiegebruik van het gebouw in relatie tot het toelaatbare energiegebruik

weinig Initiatief

Definitie Voorlopig Definitief Realisatie ontwerp ontwerp

Nazorg

Fase

Figuur 6.15 Mate van invloed op de energie-efficiëntie in het bouwproces

06950408_hfdst06.indd 139

16-11-2005 15:58:17

140

Energiegebruik utiliteitsgebouw, berekend volgens NEN 2916

Maximum energiebudget, volgens rekenregel uit NEN 2916

Verwarming

+ Koeling

+ Verlichting

Het maximum energiebudget

+

(toelaatbaar energiegebruik)

Ventilatoren

is afhankelijk van

+ Pompen

Gebruiksoppervlakte

+

+

Bevochtiging

Verliesoppervlakte



+

Warmtapwater

Koeling



+

Opbrengst fotovoltaische cellen

Bezettingsgraad



+

Compensatie elektriciteitslevering warmtekracht

EPC-eis

=

=

karakteristiek energiegebruik

energiebudget

Figuur 6.17 Aan de energie prestatie-eis wordt voldaan als geldt karakteristiek energiegebruik ≤ aan energiegebruik utiliteitsgebouw

Aan de energieprestatie-eis wordt voldaan als: • de EPC van een bouwwerk niet hoger is dan de EPC-eis • Qtotaal Qtoelaatbaar niet hoger is dan de waarde 1, figuur 6.17. De relatie die er bestaat tussen de EPC en Qtotaal is: Qtoelaatbaar EPCgebouwfunctie =

Qtotaal × EPC-eis Bouwbesluit. Qtoelaatbaar

Als het quotiënt

Qtotaal Qtoelaatbaar

bijvoorbeeld 0,85 is, dan is de energieprestatie van dat gebouw 15% beter dan het Bouwbesluit vereist.

06950408_hfdst06.indd 140

Het maximaal toelaatbare energiegebruik Qpres;toelaatbaar hangt af van de: • waarde van de EPC-eisen; • gebruiksoppervlakte; • verliesoppervlakte; • eventuele aanwezigheid van mechanische koeling (alleen voor utiliteitsgebouwen); • minimaal vereiste ventilatie volgens het Bouwbesluit (alleen voor utiliteitsgebouwen). Voor woningen/woongebouwen geldt: EPC =

1 Qtotaal ∙ 330 ∙ Agebruik + 65 ∙Averlies Cepc

Waarin: EPC = energieprestatiecoëfficiënt Qtotaal = karakteristieke energiegebruik volgens NEN 5128 Averlies = verliesoppervlakte in m2 Agebruik = gebruiksoppervlakte in m2 Cepc = correctiefactor EPC

16-11-2005 15:58:18

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Tot slot moet worden opgemerkt dat de energieprestatienorm een behoorlijke impact heeft op het bouwproces. Het zijn niet alleen de keuzes die de ontwerper maakt, het begint eigenlijk nog eerder. Ook planologen en stedenbouwers moeten beseffen dat de ruimtelijke ordening direct invloed heeft op de energieprestatie. Denk hierbij aan de oriëntatie naar de zon, compact bouwen en dichtheid van bouwen in verband met alternatieven voor de energievoorziening. Juist dit soort keuzes leveren een belangrijke bijdrage aan de te realiseren besparingen. De energetische consequenties van het ontwerp zijn een zaak voor de ontwerper. Direct van het begin af aan moet de ontwerper rekening houden met de te treffen maatregelen. Gebeurt dit te laat, dan bestaat de kans dat het ontwerp compleet moet worden aangepast. Een consequentie hiervan is dat de ontwerper in een vroeg stadium van het ontwerpproces moet beschikken over gegevens van de benodigde installaties. De ontwerper wordt dus gedwongen meer samen te werken, niet alleen met de installateur maar ook met de uitvoerende partijen. Verwacht wordt dat de integratie van bouwkunde en installatietechniek noodzakelijk is om maximale besparingen te realiseren. Dit zal ook leiden tot verbetering van de kwaliteit van gebouwen en woningen. 6.2.5 Normen, kwaliteitsverklaringen, model-aansluitvoorwaarden en ministeriële regelingen In het Bouwbesluit staat welke NEN-normen van toepassing zijn en welke kwaliteitsverklaringen kunnen worden toegepast. Maar tegelijkertijd is er een basis gelegd om, bijvoorbeeld door middel van een ministeriële regeling, snel en adequaat te kunnen inspelen op veranderingen in het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe of nadere voorschriften voor de toepassing van NEN of NEN-EN normen en aansluitvoorwaarden. Ook wordt in het Bouwbesluit rekening gehouden met Europese regelgeving. Als gevolg van de EG-richtlijn over voor de bouw bestemde producten, kunnen door de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) normen worden opgesteld die voor alle lidstaten gelijk zijn. Deze zogenaamde geharmoniseerde normen komen dan in de plaats van de voor het

06950408_hfdst06.indd 141

141

betreffende onderwerp geldende Nederlandse norm. Om te voorkomen dat in zo’n geval het Bouwbesluit moet worden gewijzigd, is op voorhand al vastgesteld dat een dergelijke Europese norm in de plaats treedt van een NEN-norm. Op deze wijze kan dus snel en doeltreffend worden ingespeeld op ontwikkelingen die voortvloeien uit een dergelijke richtlijn. 6.2.5.a Normen Een norm is een document waarin regels zijn vastgelegd die normaal gesproken betrekking hebben op de kwaliteit van producten of diensten. In het Bouwbesluit wordt voor de bepaling of aan een prestatie-eis (grenswaarde) is voldaan, regelmatig verwezen naar voor de bouwpraktijk opgestelde bepalingsmethoden. Ook deze bepalingsmethoden zijn neergelegd in normen van het Nederlands Normalisatie Instituut. De normen worden aangeduid met de drie hoofdletters NEN en vervolgens een nummer. Het Bouwbesluit kan alleen verwijzen naar die delen van een NEN-norm die voor het bouwen van belang en van bouwkundige aard zijn. Verwijzing naar in een NEN-norm voorkomende administratieve of andersoortige, niet bouwtechnische bepalingen vindt dan ook niet plaats. In de voorschriften van het Bouwbesluit is nu verwezen naar 43 NEN-normen. Deze normen worden in dit verband eerstelijnsnormen genoemd. Op hun beurt verwijzen deze eerstelijnsnormen veelal weer door naar andere NEN-normen: de zogenaamde tweedelijnsnormen. De commissie die is belast met het vervaardigen en onderhouden van het Bouwbesluit verwijst dan pas naar een NEN als deze (gedeeltelijke) norm in overeenstemming is met de uitgangspunten van het Bouwbesluit. 6.2.5.b Kwaliteitsverklaringen Naast de NEN-normen spelen ook de kwaliteitsverklaringen een belangrijke rol. De definitie van kwaliteitsverklaring is als volgt: ’Een kwaliteitsverklaring is een schriftelijk bewijs, voorzien van een door de minister van VROM aangewezen merkteken, afgegeven door een door die minister aangewezen deskundig, onafhankelijk instituut, op grond waarvan een bouwmateriaal of bouwdeel, indien dat materiaal of deel bij het bouwen wordt toegepast, wordt

16-11-2005 15:58:18

142

geacht te voldoen aan de bij of krachtens het Bouwbesluit gestelde eisen.‘ Met behulp van een kwaliteitsverklaring kan worden aangetoond dat bij toepassing van de in de desbetreffende kwaliteitsverklaring aangeduide bouwmaterialen of bouwdelen, aan bepaalde voorschriften van het Bouwbesluit geacht mag worden te zijn voldaan. Een kwaliteitsverklaring kan ook betrekking hebben op de wijze van verwerking van het product tijdens de bouw. Tijdens het bouwen zal de gemeente (steekproefsgewijs) moeten toezien of de verwerking op de juiste wijze plaatsvindt. Of de aanvrager van een bouwvergunning gebruikmaakt van materialen of bouwdelen die zijn voorzien van zo’n verklaring, staat hem vrij. Ter uitvoering van de EG-richtlijn bouwproducten, wordt het gebruik van bouwmaterialen en bouwdelen voorzien van een CE-markering, verplicht. 6.2.5.c Model-aansluitvoorwaarden In het Bouwbesluit 2003 wordt voor de nutsvoorzieningen (gas, water en elektriciteit) verwezen naar de model-aansluitvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn uitgegeven door de desbetreffende overkoepelende vereniging van nutsbedrijven. Net als bij de normen is alleen verwezen naar de voorschriften welke van bouwtechnische aard zijn. Deze voorschriften hebben vooral betrekking op de omvang en de inrichting van de voorziening voor elektriciteit, gas en water. In de aansluitvoorwaarden waarnaar is verwezen, zijn de opgestelde NEN-normen voor deze voorzieningen van toepassing verklaard. 6.2.5.d Ministeriële regelingen In het Bouwbesluit is het mogelijk om bij ministeriële regelingen (nadere) voorschriften te geven. Zo is onder meer de bepaling opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften kunnen worden gegeven voor de toepassing van de normen of aansluitvoorwaarden waarnaar in het Bouwbesluit is verwezen. Op basis hiervan is bij regeling aangegeven welke uitgave van de norm of welk deel daarvan of welke uitgave van de aansluitvoorwaarden van toepassing is. Ook is daarbij aangegeven welke delen van een norm

06950408_hfdst06.indd 142

buiten toepassing moeten blijven. Als voorbeeld kan hier gedacht worden aan het uitsluiten van de zogenaamde tweedelijns-normen. Op deze wijze is voorkomen dat wijzigingen die door het NEN in een door het Bouwbesluit aangewezen NEN-norm worden aangebracht, automatisch een publiekrechtelijke status krijgen. Naast de nadere voorschriften is het ook mogelijk om bij ministeriële regeling inhoudelijk technische voorschriften te geven. Bij de voorschriften voor de bestaande bouw bijvoorbeeld is, in tegenstelling tot bij de nieuwbouwvoorschriften, niet altijd verwezen naar NEN-normen. Reden hiervoor is dat de desbetreffende normen niet zijn toegesneden op de bestaande bouw. In dergelijke gevallen is verwezen naar bij ministeriële regeling gegeven voorschriften. Normen, kwaliteitsverklaringen, model-aansluitvoorwaarden en ministeriële regelingen spelen een belangrijke rol bij het in praktijk brengen van het Bouwbesluit. 6.2.6 Toezicht op het bouwen en wonen De bouw kent dus een behoorlijk uitgebreide technische regelgeving. Het is logisch dat controle moet plaatsvinden op het naleven van deze regelgeving. De gemeente is verplicht te voorzien in het toezicht op het bouwen, de staat van het bouwen in het algemeen en die van de volkshuisvesting in het bijzonder en op het wonen. De gemeente is dus belast met het toezicht op de naleving van de door de Woningwet gegeven voorschriften.

Om deze toezichthoudende taak vorm te kunnen geven beschikt de gemeente over de volgende handhavingsinstrumenten: • het vergunningsstelsel, waarop al eerder is ingegaan; • stillegging van de bouw; • aanschrijving; • onbewoonbaarverklaring; • strafrechtelijke vervolging. Wordt afgeweken van de bouwvergunning of de gestelde voorwaarden, dan kan de bouw tijdelijk door de gemeente worden stilgezet, net zo lang totdat voor opheffing van de geconstateerde

16-11-2005 15:58:18

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Wordt de Woningwet of krachtens de Woningwet gegeven voorschriften overtreden, dan kan dat worden aangemerkt als een strafbaar feit. Deze overtreding kan worden bestraft met een geldboete of hechtenis. Dit beknopte overzicht maakt in ieder geval duidelijk dat de gemeente de juiste instrumenten heeft om naleving van de technische regelgeving af te dwingen.

De Arbowet geeft ondubbelzinnig aan dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in de bouw, zowel bij het ontwerpen als bij het uitvoeren van bouwwerken, moet worden gecoordineerd. De opdrachtgever draagt hiervoor alle verantwoordelijkheid. Uiteraard geldt dit voor alle soorten bouwwerken, maar ook voor alle betrokken participanten bij het bouwproject. Iedereen heeft een taak bij het invullen van de wetgeving, en samenwerking is daarbij een must. De uitwerking van die regels staan (in toenemende mate van detaillering) in het ArboBesluit, de Arboregeling en de Beleidsregels, figuur 6.18. Arbowet

Arbobesluit

Arbobeleidsregels

afwijking is gezorgd. De aanschrijving heeft voornamelijk betrekking op de bestaande bouw. Als een eigenaar van een gebouw niet de door de gemeente noodzakelijk geachte voorzieningen, verbeteringen of maatregelen wil treffen, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar daartoe aanschrijven. Ook kan de gemeente overgaan tot onbewoonbaarverklaring, als een woning niet meer geschikt is voor bewoning en niet meer door het treffen van voorzieningen en het aanbrengen van verbeteringen bewoonbaar kan worden gemaakt.

143

Arboregeling

6.3 Overige regelgeving

Figuur 6.18 Verhouding tussen de onderdelen van de Arboregelgeving

Andere belangrijke regelgeving en wetten die de overheid heeft samengesteld zijn met name het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet en de milieuwetgeving. Daarnaast kent de regelgeving nog een aantal bijzondere wetten. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op deze onderwerpen. 6.3.1 Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet Het is in de bouw altijd slecht gesteld geweest met de arbeidsomstandigheden. Dit is natuurlijk te onderbouwen met het ziektepatroon evenals de grote groep afgekeurde bouwvakkers. Er is best het een en ander ondernomen om de veiligheid en de arbeidsomstandigheden te verbeteren, alleen de coördinatie ontbrak. In 1994 is daarin verandering gekomen met het verschijnen van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet. Inmiddels is sinds 1999 een nieuwe versie van deze wet van kracht. De naam is inmiddels afgekort tot Arbowet.

06950408_hfdst06.indd 143

In de Beleidsregels wordt ten slotte vaak verwezen naar zeer gedetailleerde NEN-normen. Deze NEN-normen hebben echter geen kracht van wet; de werkgever mag ervan afwijken als hij zelf een andere oplossing heeft waarmee de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden minstens op dezelfde wijze wordt bereikt. De Arbowet en zijn uitvoeringsbesluiten geldt, op een aantal kleine uitzonderingen na (ten aanzien van medische keuringen, medezeggenschap en ‘welzijnsbepalingen’), ook voor studenten. Veel van de detailregelgeving (naar schatting 80 tot 90%) is gebaseerd op Europese regelgeving waar Nederland zich aan dient te conformeren. Over specifieke onderwerpen zijn onder auspiciën van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorlichtingsbladen verschenen: de Arbo-Informatiebladen (‘AI-bladen’). Er zijn AI-bladen over onder andere beeldschermwerk, kantoorwerkplekken en laboratoria. Deze bladen − inmiddels zijn er 31 AI-bladen − geven een opsomming van de relevante regels uit het

16-11-2005 15:58:19

144

bovengenoemde rijtje Arbowet, Arbobesluit, Arboregeling, Beleidsregels en NEN-normen. Voor zover er vervolgens nog ruimte voor interpretatie is, wordt in zo’n AI-blad aangegeven wat deskundigen nu als een normale voorziening beschouwen. Ook wordt eventuele nieuwe (Europese) wetgeving aangekondigd, zodat daarop kan worden geanticipeerd. De AI-bladen vormen dus in de praktijk de snelste ingang bij vragen over wettelijke aspecten van specifieke onderwerpen. Twee voor de bouwnijverheid belangrijke onderdelen van de Arbo-wet zijn de verplichting tot het opstellen van een Veiligheids- en Gezondheidsplan en de verschillend gedefinieerde verplichtingen van de bouwparticipanten. 6.3.1.a Veiligheids- en gezondheidsplan Het Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) is bedoeld om het bouwproces op het punt van veiligheid en gezondheid te coördineren en het aantal ongevallen op de bouwplaats terug te dringen. De bouw is nog steeds de sector waar de meeste ongevallen plaatsvinden, figuur 6.19. Dit punt verdient dus nog steeds de aandacht van alle participanten in het bouwproces. Het maken van een veiligheids- en gezondheidsplan is verplicht indien:

Bouw Metaalindustrie Horeca Hout- en meubelindustrie Voedings- / genotmiddelenindustrie Land- en tuinbouw Vervoer Handel Overig Gezondheid- en welzijnszorg Onderwijs 0

10 20 30 aantal (per 1.000 werkenden per jaar)

Figuur 6.19 Ongevallen per sector



het werk risicovol is (bijna alle activiteiten in de bouw vallen hier onder); • een kennisgeving verplicht is. Het Arbobesluit legt de opdrachtgever de verplichting op, het bouwwerk via een kennisgeving te melden aan de Arbeidsinspectie in de regio waar zal worden gebouwd. Deze kennisgeving is verplicht als: • de geraamde duur van het bouwwerk meer dan 30 mensdagen beslaat en op die bouwplaats op enig moment meer dan 20 werknemers tegelijkertijd werken; • de geraamde duur van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen beslaat. Wat is een V&G-plan? Een V&G-plan is een document waarin de coördinatie- en samenwerkingsafspraken staan voor een grote of risicovolle bouwplaats. Met de opstelling van het plan wordt al in de ontwerpfase begonnen. Het plan maakt deel uit van de aanbestedingsstukken. Tijdens de uitvoeringsfase wordt het plan aangevuld en zonodig aan de actuele situatie aangepast. Wat moet er in het V&G-plan worden vermeld? De inhoud van een V&G-plan is divers. Naast administratieve gegevens worden de risico’s beschreven voor de werknemers op de bouwplaats, maar ook de samenwerkingsafspraken, de overlegstructuur en de wijze van voorlichting en instructie, figuur 6.20. 6.3.1.b Verplichtingen van de bouwparticipanten De Arbowet heeft voor de belangrijkste bouwparticipanten verplichtingen vastgelegd. Allereerst stelt de wet dat zowel voor de ontwerpfase als voor de uitvoeringsfase één of meerdere coördinatoren dienen te worden aangesteld. De taken tijdens de ontwerpfase betreffen het nagaan van de volgende aspecten: • Is er tijdens het ontwerpproces bij het nemen van beslissingen rekening gehouden met de arbeidsomstandigheden van de werknemers die later op de bouwplaats met de uitvoering van het werk belast zullen worden?

Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid

06950408_hfdst06.indd 144

16-11-2005 15:58:19

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Onderwerp

Toelichting

Bouwwerkgegevens

Een omschrijving van wat er gebouwd moet worden en waar het bouwwerk is gesitueerd. Tevens het vermelden van alle namen en adressen van de betrokken partijen, inclusief alle onderaannemers. Het vermelden van de coördinator, alsmede de aanvangsdatum en geplande bouwtijd. Ook aangegeven wat het maximaal aantal werknemers is dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig is.

Organisatie en fasering van het bouwproces

Het aangeven van welke onderaannemers welke werkzaamheden uitvoeren, wanneer deze starten/ eindigen en wie de eerste verantwoordelijke op het werk is. Tevens moet aangegeven worden hoe de taken en verantwoordelijkheden zijn verdeeld over de V- en G-coördinator, de uitvoerende partij, de hoofduitvoerder, de bouwdirectie enz.

Coördinatie en samenwerkingsafspraken

Zowel voor de ontwerpfase als de uitvoeringsfase wordt aangegeven wanneer er Arbooverleg is gevoerd, welke afspraken er zijn gemaakt en wie er verantwoordelijk voor is. In de ontwerpfase gaat het om afspraken die betrekking hebben op gesignaleerde risico’s en Arbomaatregelen/voorzieningen die afstemming behoeven tussen meerdere participanten. Gesignaleerde niet vermijdbare risico’s worden vastgelegd in V- en G-plan (zie hierna). In de uitvoerringsfase heeft het betrekking op de te nemen V- en G-maatregelen en afstemming met andere werkgevers. Ook kan worden afgesproken de Arbo als vast agendapunt te hanteren, met als onderwerpen:

145

• nieuwe risico’s/gesignaleerde risico’s; • actualiseren V- en G-plan; • naleving V- en G-plan; • rapportage V- en G-coördinator; • eventuele ongevallen en incidenten; • naar aanleiding hiervan genomen maatregelen; • overleg met en instructie voorlichting van werknemers. Overleg en voorlichting/ instructie werknemers

Het is mogelijk in het V- en G-plan een onderdeel in te ruimen dat zich richt op de voorlichting en instructie over bijvoorbeeld: • overleg over V- en G-aspecten op het werk; • voorlichting over projectafspraken en -maatregelen; • taakgerichte voorlichting; • specifieke instructiebijeenkomsten.

Veiligheids- en gezondheidsgevaren

In het V- en G-plan wordt zowel voor de ontwerpfase als voor de uitvoeringsfase vastgelegd welke bestekpost en activiteit leidt tot een Arbo-risico. De risico-oorzaak wordt hierbij ook aangegeven. Tevens wordt aangegeven welke maatregelen danwel voorziening getroffen is om de risico’s te beperken. Ook de verantwoordelijke moet vermeld worden die de voorziening heeft aangebracht, die hem in stand heeft gehouden en degene die het toezicht heeft gehouden.

Bouwplaatsvoorzieningen en -regels

Er wordt een overzicht opgenomen in het V- en G-plan van alle aanwezige bouwplaatsvoorzieningen en -regels die van toepassing zijn op de bouwplaats.

06950408_hfdst06.indd 145

16-11-2005 15:58:20

146

Onderwerp

Toelichting

Bijlagen

De bijlagen bestaan uit: • procedures bij ongevallen; • alarmregeling; • bedrijfshulpverlening; • verkeersregels; • toegangsregels; • vergunningen; • aanwezig voorlichtingsmateriaal; • procedures afvalopslag en -afvoer.

Figuur 6.20 Voorbeeld van de inhoud van een Veiligheids- en Gezondheidsplan

• Is er bij de materiaalkeuze aandacht besteed aan aspecten zoals gewicht, afmetingen, ruwheid en giftigheid? • Is in het ontwerp rekening gehouden met bijvoorbeeld veiligheidsvoorzieningen ten behoeve van de bouwplaatsafbakening (zoals wegafzettingen) en is er voldoende ruimte voor sanitair en schaftgelegenheden? • Is in inzet, situering en reikwijdte van bouwkranen en ander zwaar materieel voorzien? • Is een zodanige bouwmethode mogelijk dat de verschillende onderdelen van het bouwwerk zoals gevel en dak tijdens het bouwen en onderhoudswerkzaamheden veilig bereikbaar zijn? • Kunnen er mogelijk al voorzieningen aan het bouwwerk worden aangebracht waarvan bij latere onderhouds- en reinigingswerkzaamheden aan het dan gerealiseerde bouwwerk gebruik kan worden gemaakt? Daarnaast moet de coördinator in de ontwerpfase zorgdragen voor het opstellen van een V&G-plan alsmede het samenstellen van een dossier. Dit dossier, waarin de voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers belangrijke bouwkundige en technische kenmerken zijn beschreven, is van belang bij het verrichten van latere werkzaamheden aan het bouwwerk en is bestemd voor de eigenaar of beheerder van het bouwwerk. De coördinator voor de uitvoeringsfase heeft tot taak het V&G-plan in de praktijk tot uitvoering te brengen en het doorlopend aan de voortgang van de bouwwerkzaamheden aan te vullen dan wel aan te passen. Bij de inhoud van het V&G-plan kwam dit al aan bod. Daarnaast moet juist de coördinator tijdens de uitvoering zorgdragen voor doel-

06950408_hfdst06.indd 146

matige samenwerking. Het V&G-plan is natuurlijk mooi, maar het blijft een stuk papier. Met alle betrokkenen maakt de coördinator afspraken over de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de arbeidszorg, wie toezicht houdt en op welke wijze moet worden gerapporteerd. Verplichting opdrachtgever De verplichting van de opdrachtgever in het kader van de Arbowet is ervoor zorgdragen: • dat de voorschriften worden nageleefd; • dat de coördinatoren zowel in de ontwerp- als uitvoeringsfase hun werk verrichten volgens de daarvoor geldende artikelen; • dat het V&G-plan onderdeel vormt van het bestek van het betreffende werk; • dat tijdens de uitvoeringsfase met één uitvoerende partij een schriftelijke overeenkomst wordt gesloten, zodat de verplichtingen uit de Arbowet betreffende de coördinatie zijn vastgelegd. Verplichting ontwerpende partij De verplichting van de ontwerpende partij in het kader van de Arbowet is: ervoor zorgdragen dat namens de opdrachtgever-consument wordt voldaan aan de Arbowetgeving. Werken er meer ontwerpende partijen in opdracht van de opdrachtgever aan hetzelfde bouwwerk, dan wordt in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd door wie aan de verplichtingen wordt voldaan. Verplichting uitvoerende partij De verplichtingen van de uitvoerende partij in het kader van de Arbowet bestaan uit: • zorgdragen dat een coördinator voor de uitvoeringsfase wordt aangesteld;

16-11-2005 15:58:20

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

• erop toezien dat de coördinator de taken conform de wet uitoefent en dat deze zijn werkzaamheden naar behoren kan vervullen; • ervoor zorgen dat de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de bouwplaats op een passende wijze wordt gecoördineerd. Verplichting werkgever De verplichtingen van de werkgever bestaan uit: • treffen van doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers op de bouwplaats; • naleven van en medewerking geven aan het V&G-plan. Op grond van de Arbowet ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van werknemers bij de werkgever. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de werkgever onder meer verplicht om de risico’s, die het door hem gekozen productieproces voor de arbeid van zijn werknemers met zich meebrengt, te inventariseren en te evalueren. Op basis daarvan kunnen doeltreffende maatregelen worden genomen om een effectief arbeidsomstandighedenbeleid te realiseren. Uit deze beknopte weergave van de Arbeidsomstandighedenwet blijkt dat gedacht is aan de veiligheid en gezondheid van de werknemer: degene die uiteindelijk het werk realiseert. Kenmerkend is verder dat door het hele proces heen moet worden gedacht aan de veiligheid en gezondheid van de werknemers. In feite moeten bij het zetten van de eerste streep op papier direct de volgende vragen gesteld worden: Wat is het gewicht? Wat worden de afmetingen? Hoe gaan wij het produceren, monteren, enzovoort? Zelfs moet in de ontwerpfase al gedacht worden aan de beheerfase: kan men gemakkelijk bij het onderdeel komen ter reparatie, reiniging of vervanging. Een goede zaak derhalve. 6.3.2 Milieuwetgeving Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer in werking getreden. De overheid tracht hiermee te voorkomen dat het leefmilieu van mensen, dieren en planten wordt aangetast. In het verleden is Nederland maar al te vaak opgeschrikt door berichten en beelden van grootschalige bodem-

06950408_hfdst06.indd 147

147

verontreinigingen. Met de nieuwe wetgeving wordt getracht te komen tot een integrale benadering van de milieuproblematiek. In de Wet milieubeheer zijn de volgende wetten opgenomen: • Wet bodembescherming; • Hinderwet; • Wet geluidhinder; • Afvalstoffenwet; • Wet inzake de luchtverontreiniging; • Wet chemische afvalstoffen; • Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Belangrijk is te melden dat bij het aanvragen van een bouwvergunning (zie ook paragraaf 6.2.4) moet worden aangetoond dat de milieuvergunning is aangevraagd. De bouwvergunning wordt pas verleend, nadat de milieuvergunning door de gemeente is afgegeven. 6.3.3 Bijzondere wetten In specifieke gevallen zijn er naast de al behandelde wetten bijzondere wetten van kracht. Neem het voorbeeld van een koper van een oud pand. Hij wil deze geheel slopen en op dezelfde plaats een nieuwe woning realiseren of er een café of restaurant beginnen. Voor dergelijke gevallen is er aparte wetgeving, de Monumentenwet en de Drank- en Horecawet.

Monumentenwet Doel van de Monumentenwet is de monumenten in Nederland te beschermen. Nederland kent vele oude gebouwen, echter door het ontbreken van een duidelijke regelgeving zijn er in het verleden ook veel waardevolle panden gesloopt. In de Monumentenwet worden al de onroerende zaken die minstens vijftig jaar of ouder zijn en van algemeen belang zijn, aangemerkt als een monument. Inschrijving vindt dan plaats in het register van de Monumentenwet. Dit heeft weer tot gevolg dat verbouwingen of veranderingen niet mogen plaatsvinden zonder toestemming van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Het is daarnaast ten strengste verboden een monument te slopen of te verplaatsen. Drank- en Horecawet Het doel van de Drank- en Horecawet is simpel: het stellen van regels, in verband met de verstrekking van alcoholhoudende dranken. Je kunt

16-11-2005 15:58:20

148

niet zomaar een café beginnen. Bouwkundig worden er eisen gesteld aan de toiletgelegenheden (gescheiden voor dames en heren), afmetingen van de ruimte, aan de ventilatie en de verlichting. Deze regels komen bovenop de regels die via het Bouwbesluit aan het pand worden gesteld op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid.

6.4 Financiële regelgeving Het volkshuisvestingsbeleid is sinds het verschijnen van de Nota Volkshuisvesting in de jaren ’90 van de vorige eeuw gericht op het terugtreden van de rijksoverheid uit de volkshuisvesting. Diverse taken en bevoegdheden zijn aan de gemeenten overgedragen, waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het (indicatieve) bouwprogramma, terwijl vroeger het Rijk het aanspreekpunt was. Ondanks dat de overheid zich steeds verder aan het terugtrekken is, beschikt de overheid over een aantal wetten en besluiten om de woningbouw financieel te stimuleren. In dit kader komen de volgende wetten/besluiten aan bod: • Wet Stedelijke Vernieuwing; • Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing; • Huursubsidiewet. 6.4.1. Wet stedelijke vernieuwing (Wsv) De Wet stedelijke vernieuwing(Wsv) komt in de plaats van een groot aantal bestaande regelingen, op grond waarvan voorheen de bijdrage aan gemeenten en provincies werd verstrekt. Die regelingen zijn: • Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing; • Besluit locatiegebonden subsidies; • Besluit woninggebonden subsidies 1995.

De Wsv is per 1 januari 2000 van kracht en werkt, met uitzondering van de artikelen 17 en 18, terug tot en met 1 januari 2000. In de Wsv heeft de term ‘stedelijke vernieuwing’ betrekking op ingrepen in de fysieke leefomgeving op het gebied van wonen, ruimte, milieu, grootschalig groen en stadseconomie. De wet regelt onder meer de aanwending van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

06950408_hfdst06.indd 148

(ISV) en het deel daarvan dat bestemd is voor het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV). De wet gaat onder meer in op de criteria om in aanmerking te komen voor steun uit het investeringsbudget (in het Besluit Beleidskader Stedelijke Vernieuwing) en het onderscheid tussen rechtstreekse (bijdrage van het Rijk) en niet-rechtstreekse (bijdrage van de provincies) gemeenten (Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing). Gelet op het systeem van budgetverstrekking kent de wet een sanctieregeling, die na afloop van het investeringstijdvak kan worden toegepast. Het beleid van stedelijke vernieuwing richt zich vooral op de kwaliteit van de leefomgeving, waarbij de fysieke aspecten (wonen, werken, ruimte, bodem en geluid) centraal staan. Het Beleidskader is voor gemeenten de inhoudelijke leidraad bij de opstelling van het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma. De eisen daarvoor zijn in artikel 7 geregeld. Zonder een (goedgekeurd) programma of projectplan (voor de kleinere gemeenten) wordt geen ISV-bijdrage verstrekt. De opzet van het ISV is zodanig, dat met een vijfjarig budget meerjarige financiële zekerheid wordt geboden. De indicatieve verdeling over de budgethouders is vooraf bekend. De budgethouders zijn de dertig in dit besluit aangewezen rechtstreekse gemeenten. Voor de overige gemeenten zijn dat de provincies. Bij het maken van de verdeelsleutel is een vijftal aandachtsgebieden van stedelijke vernieuwing onderscheiden: • woningmarktpositie; • leefbaarheid en kwaliteit van de openbare ruimte; • cultuurhistorische kwaliteit; • stedelijke economie; • lokale milieukwaliteit. Op grond van die financiële zekerheid maken gemeenten ontwikkelingsprogramma’s voor de periode van vijf jaar, met een doorkijk naar tien jaar. Zo’n programma vormt de basis voor het te voeren stedelijk vernieuwingsbeleid.

16-11-2005 15:58:20

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

Vijfjaarlijkse termijnen Er is tot 2010 ruim 4,5 miljard euro gereserveerd voor stedelijke vernieuwing. Daaronder vallen ook de grondkostenbijdragen voor de Vinexlocaties (voorheen Besluit locatiegebonden subsidies). De budgetten worden telkens voor een periode van vijf jaar toegezegd en in vijfjaarlijkse termijnen uitbetaald. De voorwaarde is het indienen van een meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP) of een projectplan (voor de kleinere gemeenten). Beschikkingen eerste budgetperiode Op grond van de goedgekeurde programma’s en projectplannen voor het eerste investeringstijdvak (2000-2004) zijn de beschikkingen voor de gemeenten getekend, met daarin onder meer genoemd de hoogte van de ISV-budgetten. Het gaat om de 30 rechtstreekse gemeenten en ruim 100 gemeenten die via de provincie voor een bijdrage in aanmerking komen. 6.4.2 Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) Stedelijke vernieuwing vraagt keer op keer om nieuwe oplossingen. Soms gaat het om grote projecten met een impact op de hele stad. Dan weer laten kleine initiatieven van direct betrokkenen een verfrissende aanpak zien. Nieuwe oplossingen kunnen zorgen voor een versnelling en een kwaliteitssprong in de stedelijke vernieuwing. Om die versnelling en kwaliteitssprong te bevorderen is het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) ingesteld. Jaarlijks wordt subsidie verleend aan creatieve en vernieuwende ideeën en projecten op het gebied van de stedelijke vernieuwing. Naast die financiële ondersteuning is een belangrijke taak van het IPSV het uitwisselen en bekendmaken van de in de projecten opgedane kennis en leerervaringen. 6.4.3 Huursubsidiewet (1997) De doelstelling van de Huursubsidiewet is goed en betaalbaar wonen mogelijk te maken voor personen in de laagste inkomensgroepen. Kwalitatief goede huisvesting wordt zo voor iedereen bereikbaar. Duidelijk is dus dat de Huursubsidiewet zich richt op huishoudens met lagere inkomens en dat de wet regels voorschrijft over

06950408_hfdst06.indd 149

149

wanneer en hoe een tegemoetkoming in de huurlasten kan worden verkregen. De Huursubsidiewet blijkt in de praktijk een effectief instrument bij het realiseren van de doelstelling en bij het betaalbaar houden van de volkshuisvesting. De hoogte van de subsidie wordt voor elke huurder jaarlijks opnieuw vastgesteld voor de duur van een subsidietijdvak (normaal 1 jaar, van 1 juli tot en met 30 juni van het volgend jaar). De aanvrager moet ieder jaar opnieuw de aanvraag indienen en de gemeente controleert de gegevens. Vervolgens stuurt de gemeente de gegevens door naar het ministerie van VROM. Het ministerie neemt de uiteindelijke beslissing over toekenning van de subsidie. Vaak ook loopt de aanvraag via de verhuurder en wordt het ook via de verhuurder ingediend. De verhuurder zal bij toekenning iedere maand de huurprijs van de aanvrager verlagen met de toegekende bijdrage. Uitgangspunt bij de berekening van de Huursubsidie-bijdrage is dat iedere huurder geacht wordt een redelijk deel van zijn inkomen aan huur te besteden. Over het algemeen geldt dat de huursubsidie lager is naarmate het inkomen hoger wordt. De subsidie wordt verhoudingsgewijs ook minder naarmate de huur van de woning hoger ligt, omdat dan de zogenaamde aftoppingsgrens in werking treedt.

6.5 Invloed van de Europese Gemeenschap In het kader van overheidsopdrachten heeft de Europese Gemeenschap (EG) zich enkele doelen gesteld. Deze hebben betrekking op: • vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen; • harmonisatie van nationale wetgeving; • tegengaan van valse mededinging; • inkoop tegen de beste kwaliteits/ prijsverhouding. De maatregelen die de EG neemt om hiervoor genoemde doelen te bereiken hebben tot gevolg dat er een sterkere concurrentie binnen Europa zal gaan plaatsvinden. Dit moet de overheden

16-11-2005 15:58:21

150

besparingen gaan opleveren. Overheden en direct verbonden organisaties zijn grote aanbesteders. Jaarlijks wordt voor circa 720 miljard euro aan de overheden van de EG geleverd, of ten behoeve van overheden uitgevoerd. De EG is dan ook van mening dat centraal aanbesteden van groot economisch belang is en geeft daar drie redenen voor: 1 Het zal de kosten reduceren van de belangrijkste publieke voorzieningen, transport en telecommunicatie door het concurrentie-element. 2 Het zal besparingen opleveren voor het openbaar bestuur, welke wellicht kunnen leiden tot belastingverlaging en/of investeringen in de infrastructuur. 3 De concurrentie in de private sector zal toenemen en leiden tot lagere prijsstellingen. Dit zal dus ook invloed hebben op de prijs van de producten en diensten voor consumenten buiten de EG. Binnen de regelgeving wordt steeds gesproken over aanbestedende diensten. In figuur 6.21 is een overzicht opgenomen van de organisaties die worden aangemerkt als aanbestedende diensten, met andere woorden organisaties die Europees moeten aanbesteden. 1 Staat: ministeries, parlement, rechterlijke macht,

Voor het aanbesteden van overheidsopdrachten zijn Europese richtlijnen vervaardigd. Allereerst worden deze richtlijnen kort behandeld, waarna wordt ingegaan op de drempelbedragen en de aanbestedingsprocedures. 6.5.1 Toepassingsgebieden Voor specifieke toepassingsgebieden zijn verschillende richtlijnen ontwikkeld. De richtlijnen voor de uitvoering van ‘werken’ en ‘leveringen’ zijn al lange tijd geldig (sinds eind jaren ’70 van de vorige eeuw). De richtlijnen ‘diensten’ en ‘nutssector’ zijn pas recentelijk van toepassing verklaard. Hierna een korte toelichting op de vier richtlijnen. 6.5.1.a Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken De opdrachten die onder deze richtlijn vallen, hebben betrekking op de bouwnijverheid. Ze zijn van toepassing op weg-, spoor- en waterbouw, installatiewerk, burgerlijke- en utiliteitsbouw, cultuurtechnische werken, algemene bouwnijverheid, sloopwerkzaamheden, enzovoort. In de richtlijn wordt een werk gedefinieerd als: ’het product van bouw- dan wel wegenbouwkundige werken in hun geheel dat ertoe bestemd is als zodanig een economische en technische functie te vervullen.‘

enzovoort.

2 Territoriale overheden: provincies, gemeenten, waterschappen, enzovoort.

3 Diversen: universiteiten, hogescholen, academische ziekenhuizen, TNO, enzovoort.

4 Publiek rechterlijke rechtspersonen/instellingen, bij Wet ingestelde organen: bedrijfs- en productschappen, GAK, ziekenfondsen, SER, enzovoort.

5 Instellingen die het algemeen belang vertegenwoordigen en die hetzij financieel afhankelijk van de overheid zijn (minimaal 50%), hetzij onder bestuurlijk toezicht van de overheid staan.

6 Verenigingen die door publiekrechterlijke rechtspersonen/instellingen zijn opgericht, bijvoorbeeld de VNG of een afvalverwerkingsbedrijf.

7 Nutssector: waterleidingbedrijven, energiebedrijven, openbaar vervoer, luchthavens, zee- en binnenhavens. Figuur 6.21 Aanbestedende diensten van de overheid

06950408_hfdst06.indd 150

Als het om een turn-key-project gaat moeten alle kosten bij elkaar worden opgeteld om te zien of het drempelbedrag wordt overschreden. Dit zijn dus de kosten van alle bij dit project betrokken participanten. 6.5.1.b Overheidsopdrachten voor leveringen Onder een overheidsopdracht voor levering wordt verstaan: een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel tussen een aanbestedende dienst en een leverancier voor de aankoop, lease, huur of huurkoop van producten. Sommige producten moeten bij levering worden geïnstalleerd en deze werkzaamheden behoren dan ook tot de opdracht voor levering. Dit laatste kan van belang zijn bij het al dan niet overschrijden van de drempelbedragen. Als een opdracht bestaat uit een combinatie van een levering en diensten dan gaat het om de ver-

16-11-2005 15:58:21

6 DE OVERHEID ALS REGELGEVER

houding tussen deze twee componenten onder welke richtlijn de opdracht valt. 6.5.1.c Overheidsopdrachten voor diensten De overheidsopdrachten voor diensten hebben betrekking op de niet-tastbare producten. Voorbeelden hiervan zijn: • onderhouds- en reparatiediensten; • financiële diensten; • verzekeringsdiensten; • automatiserings- en aanverwante diensten; • bouwkundige diensten; • opsporings- en bewakingsdiensten; • vuilophaaldiensten; • het vervoer over land; • opdrachten betreffende telecommunicatiediensten; • arbitrage en bemiddeling; • de ontwikkeling van televisieprogramma’s. 6.5.1.d Overheidsopdrachten voor de nutssector Voor de nutssector is een aparte richtlijn ontworpen, aangezien bedrijven in deze sector specifieke kenmerken hebben waardoor zij niet onder dezelfde regels als de klassieke overheid kunnen vallen. De richtlijn heeft betrekking op alle leveringen en werken die direct of indirect met de bedrijfsvoering te maken hebben en wel met een waarde die het drempelbedrag overschrijdt. In geval van leveringen betreft dit bijvoorbeeld: • rijdend materieel; • onderdelen; • brandstof; • telecommunicatieapparatuur; • computerapparatuur en softwarediensten; • kantoorbenodigdheden; • vervoerbewijzen; • bedrijfskleding.

In geval van werken betreft het voornamelijk nieuwbouw van kantoren, remises en garages, maar ook de aanleg of vervanging van infrastructuur. 6.5.2 Drempelbedragen In de EG-richtlijnen worden drempelbedragen genoemd. Opdrachten met een minimum van deze bedragen dienen Europees aanbesteed te worden, figuur 6.22.

06950408_hfdst06.indd 151

Leveringen en diensten

Werken

Centrale overheid

€ 162.293

€ 6.242.028

Lagere overheid

€ 249.681

€ 6.242.028

Telecom

€ 600.000

€ 5.000.000

1

Nutssector 1

€ 499.362

€ 6.242.028

Nutssector 22

€ 400.000

€ 5.000.000

1

151

Nutssector 1: aanbestedende dienst op het gebied

van drinkwater, elektriciteit, openbaar vervoer, luchthavenfaciliteiten, aanlandingsfaciliteiten 2

Nutssector 2: aanbestedende dienst op het gebied

van gas, water, aardolie, steenkool of andere vaste brandstoffen Figuur 6.22 Drempelbedragen (exclusief BTW, prijspeil 1-1-2002 tot 1-1-2004)

Als de waarde van de opdracht niet van te voren kan worden vastgesteld, moet hiervan een reële raming worden gemaakt. Een aanbestedende dienst mag een opdracht niet splitsen met als doel de richtlijn te ontduiken. Een opdracht mag echter wel worden onderverdeeld in een aantal percelen. De waarde van alle percelen moet dan bij elkaar worden opgeteld om te bezien of de waarde van de totale opdracht het drempelbedrag overschrijdt. Kortom de aanbestedende diensten mogen de toepassing van de richtlijnen niet omzeilen door de opdrachten te splitsen of bijzondere regels te gebruiken voor de berekening van de waarde van de opdrachten. 6.5.3 Europese aanbestedingsprocedures De aanbesteding van opdrachten kan op vier verschillende manieren plaatsvinden; 1 via een openbare procedure; 2 via een niet-openbare procedure; 3 via een Europese onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking; 4 via een procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking.

1 Openbare procedure Bij een openbare procedure mogen alle belangstellende ondernemers inschrijven. Iedere inschrijver wordt geacht direct zijn beste aanbieding te verzorgen. Er vindt geen extra onderhandelingsronde plaats.

16-11-2005 15:58:21

152

2 Niet-openbare procedure Deze procedure wordt ook wel de aanbesteding met voorafgaande selectie genoemd. Bij deze procedure mogen alleen de door de aanbestedende dienst aangezochte ondernemers een offerte uitbrengen. De selectie vindt plaats op basis van te voren bij de aanbieder bekendgemaakte eisen. Bij deze procedure worden er minimaal vijf ondernemers geselecteerd om een offerte uit te brengen. 3 Europese onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking Deze procedure houdt in dat aanbieders worden uitgenodigd om deel te nemen aan de inschrijving. Vervolgens worden er minimaal drie aanbieders geselecteerd, waarmee verder onderhandeld wordt. Deze procedure mag alleen worden gehanteerd als er sprake is van intellectuele diensten waarbij specificatie van de opdracht niet duidelijk te omschrijven is, of als inschrijving verkregen uit de twee hiervoor genoemde procedures niet aanvaardbaar zijn, of als er sprake is van een buitengewoon geval (bijvoorbeeld een duidelijke raming is door de aanbestedende dienst niet te geven).

Slotopmerkingen In dit hoofdstuk is duidelijk de invloed van de overheid op de bouwnijverheid naar voren gekomen. Het beleid van de overheid ten aanzien van de Vinex-locaties zorgt ervoor dat de gemiddelde doorlooptijd voor de realisatie van woningen is uitgekomen op vier jaar. De technische regelgeving heeft in de praktijk inmiddels gezorgd voor een toename van de uniformiteit, maar ook door de steeds uitgebreidere eisen tot behoorlijke kostenverhoging. De Arbowet wordt nog steeds ervaren als omvangrijk en complex. De regels zijn vanwege de wisselende situaties op de bouwplaatsen maar moeizaam uitvoerbaar en het V&G-plan is in vele gevallen een ‘papieren tijger’. Kortom: de bemoeienis van de overheid met de bouwnijverheid wordt niet altijd zonder meer als positief ervaren. Daarvoor zijn er nog teveel knelpunten. De verwachting is dat de invloed van de overheid zeker niet zal afnemen, maar op sommige onderdelen zelfs zal worden aangescherpt. Overleg met alle belangenorganisaties in de bouw is dan ook geboden om tot regelgeving te komen die uitvoerbaar is.

4 Procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking Deze procedure is identiek aan de hiervoor genoemde en mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegepast. De procedures van aanbesteding zijn nu bekend. Maar hoe vindt nu de gunning plaats? In principe worden de gunningscriteria vooraf bekendgemaakt. Er kunnen twee gunningscriteria worden gehanteerd, namelijk: • de laagste prijs. De aanbestedende dienst kiest uit de ingebrachte offertes de inschrijver met de laagste prijs. Andere gunningscriteria spelen in dit geval geen rol; • de economisch voordeligste aanbieding. Naast de prijs kunnen verschillende andere aspecten een rol spelen, zoals levertijd, gebruikskosten, rentabiliteit, kwaliteit, service, esthetisch of functioneel karakter. Als deze gunningscriteria worden gehanteerd, dienen ze in de aanbesteding in volgorde van afnemend belang worden opgesomd.

06950408_hfdst06.indd 152

16-11-2005 15:58:21

7

Bouworganisatievormen ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

Het kenmerkend verschil tussen de verschillende bouworganisatievormen is in welke fase en op welke wijze de verschillende participanten samenwerken. De meest gangbare zijn de getrapte aanbestedingsvorm, het bouwteam en turn-key. Andere vormen zijn general- en managementcontracting alsmede het prestatieconcept.

06950408_hfdst07.indd 153

16-11-2005 16:02:45

154

Inleiding In de vorige hoofdstukken hebben we kunnen zien dat de bouw vele participanten kent die in een bouwproject samenwerken. Het spreekt vanzelf dat de kwaliteit van het bouwwerk staat of valt met een goede organisatie van de inbreng van alle participanten. Bouworganisatievormen zijn daarvoor een belangrijk middel. Deze bouworganisatievormen onderscheiden zich van elkaar doordat de belangrijkste participanten per vorm voor andere karakteristieke taken en de daarmee samenhangende resultaten verantwoordelijk en aansprakelijk zijn. Het belangrijkste onderscheid tussen de verschillende bouworganisatievormen wordt gekenmerkt door de vraag welke functies in welke fase van het bouwproces de participanten op zich nemen en hoe er wordt samengewerkt. De wijze waarop binnen een bouwproces de verantwoordelijkheden en taken zijn verdeeld komt onder meer tot uitdrukking in de volgende factoren: • de contractuele verhoudingen waarin de verschillende participanten ten opzichte van elkaar staan. Dit is terug te zien in de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden; • de manier en het tijdstip waarop een participant wordt geselecteerd en ingeschakeld, en hoe de daarbij horende concurrentiestelling plaatsvindt. In de verschillende theorieën over bouworganisatievormen, zoals gepubliceerd door de Stichting Bouw Research, wordt ervan uitgegaan dat de Nederlandse bouworganisatievormen terug te brengen zijn tot drie hoofdvormen; de getrapte aanbesteding, het bouwteam en turn-key. In de praktijk blijkt dat deze organisatievormen niet in de ‘zuivere vorm’ voorkomen: opdrachtgevers geven aan elk bouwproces een eigen invulling, waardoor ieder project in feite zijn eigen organisatievorm kent. De keuze van de opdrachtgever voor een bepaalde organisatievorm is afhankelijk van het specifieke project, de status van de opdrachtgever zelf en de prioriteiten die deze stelt. Hierdoor

06950408_hfdst07.indd 154

moeten de meeste bouworganisatievormen worden gezien als varianten van deze drie hoofdvormen. In de volgende paragrafen wordt nader op deze vormen ingegaan en wordt aangegeven wat de voor- en nadelen zijn voor opdrachtgevende partijen. Daarnaast worden recente ontwikkelingen rond general-contracting, managementcontracting en het prestatiecontract besproken.

7.1 Getrapte aanbestedingsvorm Bij de getrapte aanbesteding zijn de verantwoordelijkheden voor ‘opdrachtgeven’, ‘ontwerpen’ en ‘uitvoeren’ sterk gescheiden, figuur 7.1 en 7.2. De opdrachtgever stelt – meestal met een architect of andere adviseurs – zijn Programma van Eisen op. Vervolgens schakelt hij een architect in om een ontwerp te maken en dat te specificeren in een bestek en tekeningen. Daarnaast worden vaak adviseurs ingeschakeld voor het inbrengen van specialistische kennis over bijvoorbeeld constructie, bouwfysica, akoestiek, milieu en kosten.

Opdrachtgever

Architect

Hoofdaannemer

Adviseurs

Onderaannemers

Figuur 7.1 Traditionele organisatie

Als het plan bestekgereed is, vraagt de architect namens de opdrachtgever meestal bij diverse aannemers prijsaanbiedingen aan (de aanbesteding). De opdrachtgever ‘gunt’ het werk in principe aan de laagste aanbieder. De aannemer schakelt bij de daadwerkelijke uitvoering onderaannemers, installateurs en toeleveranciers in. De architect (of een andere adviseur) kan in de uitvoeringsfase namens de opdrachtgever de directie voeren en toezicht houden; hij is dan ‘gedelegeerd opdrachtgever’.

16-11-2005 16:02:46

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

155

Oplevering

Uitvoering

Werkvoorbereiding

Prijsvorming

Bestek

Definitief ontwerp

Voorlopig ontwerp

Structuur ontwerp

Projectdefinitie

Haalbaarheidsstudie

Initiatief

Fasen bouwproces

Elementaire functies

Initiatief Grond Opdrachtgever Geld (Coördinatie) Ontwerpen

Opdrachtgever Architect

Uitvoeren

Bouwer

Figuur 7.2 Traditionele organisatievorm

Deze traditionele organisatievorm, die in ongeveer 40% van de gevallen wordt toegepast, wordt vooral gekozen als de markt concurrerend is en de opdrachtgever de laagst mogelijke prijs wil. Er komen binnen deze organisatievorm diverse gunningvarianten voor. Te onderscheiden zijn in de eerste plaats de openbare aanbesteding en op de tweede plaats de onderhandse aanbesteding. Openbare aanbesteding wil zeggen dat de opdrachtgever de aanbesteding openbaar bekendmaakt en dat

iedere aannemer kan inschrijven. Onderhandse aanbesteding is een andere variant, waarbij de opdrachtgever een klein aantal aannemers uitnodigt om een prijsopgave te doen. Het komt ook voor dat slechts één aannemer wordt uitgenodigd: de enkelvoudige uitnodiging. De voorselectie bij een onderhandse aanbesteding vindt meestal plaats op grond van de verwachte kwaliteit van het werk, prijs, garantiestelling en ervaringen met de aannemer bij eerdere projecten of referenties van anderen (zie ook paragraaf 5.4 Aannemers).

Voordelen

Nadelen

• mogelijkheid tot open prijsconcurrentie; • relatief eenvoudige organisatievorm;

• relatief lange doorlooptijd door strikte scheiding ontwerp en uitvoering;

• duidelijke relatie tussen eisen, kosten en kwaliteit;

• hoge coördinatiekosten;

• ruimte om ontwerp/uitgangspunten te wijzigen.

• uitvoerende partijen worden niet aangemoedigd tot innovatieve ontwikkelingen, ze hebben geen garantie dat ze de volgende projecten weer kunnen toepassen; • geen mogelijkheid om het ontwerp af te stemmen op de uitvoeringstechnische en logistieke mogelijkheden van de uitvoerende partijen; • veel afhankelijk van deskundigheid architect en opdrachtgever; • lastige V- en G-coördinatie.

Figuur 7.3 Voor- en nadelen van de traditionele organisatievorm voor de opdrachtgever

06950408_hfdst07.indd 155

16-11-2005 16:02:46

156

7.2 Bouwteam

Veelal wordt het werk in zijn geheel aanbesteed, waarbij één aannemer verantwoordelijk is. Soms wordt een bouwwerk opgesplitst in aparte werken, bijvoorbeeld bouwkundig en installatietechnisch. De participant die namens de opdrachtgever de directie voert, moet dan vaak zorgdragen voor de coördinatie. Bij grote projecten komt het voor dat twee aannemers in een ‘joint venture’ inschrijven op een bouwproject: het zogenaamde combinatieverband.

Deze vorm wijkt af van de traditionele bouworganisatievorm omdat er meer wordt samengewerkt tussen de verschillende participanten. Kenmerkend voor een bouwteam is dat opdrachtgever, architect en aannemer er deel van uitmaken. Naast een bouwbedrijf kunnen ook installatietechnische bedrijven en/of bepaalde gespecialiseerde toeleveranciers deel uitmaken van een bouwteam, figuur 7.4.

De traditionele organisatievorm heeft verschillende voor- en nadelen voor de opdrachtgever, figuur 7.3.

Opdrachtgever

In het geval van openbare aanbesteding, zal door het ad hoc kenmerk van deze bouworganisatievorm relatieopbouw zich niet voordoen, waardoor synergievoordelen zullen uitblijven. In geval van onderhandse aanbesteding zal dit probleem zich minder voordoen. Als een opdrachtgever met een bekende aannemer werkt, zal er sprake zijn van relatieopbouw en kunnen zich synergievoordelen voordoen.

Architect

Adviseurs

Bouwer

Bouwteam Onderaannemers

Figuur 7.4 Bouwteamorganisatie

De kern van deze (tijdelijke) organisatievorm is dat de wensen van de opdrachtgever in een vroeg stadium gelijktijdig aan zowel architect, bouwbedrijf als installatiebedrijf worden voorgelegd, zodat een globaal ontwerp binnen het taakstellend budget zo optimaal mogelijk kan worden ingevuld vanuit de verschillende betrokken bouwdisciplines, figuur 7.5.

Oplevering

Uitvoering

Werkvoorbereiding

Prijsvorming

Bestek

Definitief ontwerp

Voorlopig ontwerp

Structuur ontwerp

Projectdefinitie

Haalbaarheidsstudie

Initiatief

Fasen bouwproces

Elementaire functies

Initiatief Grond Opdrachtgever Geld (Coördinatie) Ontwerpen Uitvoeren

Bouwteam Opdrachtgever Architect Bouwer

Figuur 7.5 Bouwteamorganisatievorm

06950408_hfdst07.indd 156

16-11-2005 16:02:47

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

Een bouwbedrijf wordt al in de ontwerpfase uitgenodigd mee te denken en suggesties te doen voor kostenefficiënte oplossingen. Omdat het bouwbedrijf op de hoogte is van het voortraject en omdat de verschillende fasen elkaar enigszins kunnen overlappen, kan de doorlooptijd van het project korter zijn dan bij het traditionele model. Deze organisatievorm wordt naar schatting in 35% van de gevallen toegepast. Bouwteams kunnen, afhankelijk van projectgebonden omstandigheden, in allerlei variaties en omstandigheden voorkomen. Het tijdstip waarop uitvoeringskennis wordt ingeschakeld, kan bijvoorbeeld behoorlijk verschillen. Soms wordt deze uitvoeringskennis van meet af aan bij een project betrokken; vaak in de voorlopige of definitieve ontwerpfase, maar soms ook pas in de bestekfase. Het eerste contract tussen opdrachtgever en bouwbedrijf is veelal een raamovereenkomst. Hierin worden afspraken vastgelegd over de te hanteren percentages voor algemene kosten, winst en risico. De definitieve prijsvorm ten behoeve van het uitvoeringscontract geschiedt in overleg tussen opdrachtgever, architect en bouwer plus vaak een kostendeskundige. Het bouwbedrijf in het bouwteam is niet vanzelfsprekend de uiteindelijke bouwer. Het kan zijn dat men uiteindelijk niet tot overeenstemming over de aanneemprijs kan komen. Dan moet het mogelijk zijn een tweede aannemingsbedrijf een prijs te vragen. Daarom wordt er doorgaans aan de in het bouwteam opgenomen bouwbedrijf Voordelen

157

gevraagd een afstandsverklaring te ondertekenen. Dit is een verklaring dat een bouwbedrijf op grond van zijn deelname in het bouwteam geen recht kan laten gelden op de uitvoering. In verreweg de meeste gevallen is het bouwbedrijf in het bouwteam echter ook de bouwer. In die gevallen komen de voordelen van deze organisatievorm het best tot hun recht. Het bouwteammodel dat uitgaat van onderling vertrouwen, heeft als mogelijk risico dat er prijsopdrijving plaatsvindt. Omdat het bouwbedrijf al aan tafel zit, is er geen sprake meer van rechtstreekse prijsconcurrentie. Mede hierom vraagt dit model een gedegen kostendeskundigheid van de opdrachtgever. Vaak worden er vooraf afspraken gemaakt over budgetten, normgetallen, opslagpercentages en de marges die bij de uiteindelijke prijsvorming acceptabel zijn. Het coördineren van een bouwteam vergt van een opdrachtgever doorgaans bouwkundige kennis en in ieder geval managementvaardigheden. De leiding berust bij de opdrachtgever, maar deze delegeert die taak vaak aan de architect of een professioneel management/ ingenieursbureau. De opdrachtgever stelt een bouwteam samen en contracteert alle teamleden apart. Er wordt dan ook wel eens gesteld dat de opdrachtgevers de participanten veroordelen tot samenwerken. Een bouwteam is een gelegenheidsteam. Evenals bij de traditionele organisatievorm kijken de Nadelen

• ruimte om ontwerp en uitgangspunten te wijzigen;

• weinig mogelijkheid tot controle en bijsturing;

• goede afstemming ontwerp en uitvoering door inbreng uitvoeringsdeskundigheid in ontwerpfase;

• prijsvorming vindt meestal niet plaats op basis open concurrentie;

• relatief korte doorlooptijd door overlapping van de fasen van het bouwproces;

• afbakening verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden ingewikkelder dan bij traditioneel;

• bij actieve participatie in het bouwteam heeft de opdrachtgever veel grip op het bouwproces;

• door toepassing EG-richtlijnen (bijna) niet meer mogelijk bij opdrachten voor (semi)overheden;

• goed bruikbaar bij uitvoeringstechnisch lastige projecten en bij grote tijdsdruk;

• onduidelijkheid met betrekking tot verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden;

• veel invloed op het ontwerpproces; • veel invloed op V- en G-coördinatie.

• vereist bouwprocesdeskundigheid en managementvaardigheden.

Figuur 7.6 Voor- en nadelen van het bouwteam voor de opdrachtgever

06950408_hfdst07.indd 157

16-11-2005 16:02:47

158

contracteert zelf een architect, eventuele extra adviseurs, onderaannemers en leveranciers. De turn-key-organisatievorm wordt in ongeveer 25% van de gevallen toegepast.

participanten niet verder dan de horizon van het onderhavige project. Energie steken in innovatie en in een langdurige samenwerking heeft immers geen zin, aangezien er geen enkele garantie bestaat dat de teamsamenstelling bij een volgend project weer hetzelfde is, figuur 7.6.

7.3 Turn-key In het geval van een turn-key-project besteedt de opdrachtgever de realisatie van zijn huisvestingsplannen volledig uit. De opdrachtgever stelt veelal slechts een globaal Programma van Eisen (PvE) op naar aanleiding van zijn wensen, waarmee hij naar één of meer turn-key-organisaties gaat. Een turn-key-organisatie is een verzameling van verschillende disciplines die in het bouwproces werkzaam zijn. Veelal bestaat zo’n organisatie uit een hoofdaannemer, een interne architect en eventueel adviseurs en/of een financier, figuur 7.7. De turn-key-organisatie met de gunstigste aanbieding krijgt doorgaans de opdracht. De aanbieding omvat het bouwkundig ontwerp, het plan voor de uitvoering van het bouwwerk en de prijs. Door deze werkwijze kan het bouwbedrijf het Programma van Eisen invullen op een wijze die het best aansluit bij de specifieke kwaliteiten van het bouwbedrijf. De turn-key-organisatie is de enige partij waarmee de opdrachtgever rechtstreeks een contract afsluit. De organisatie

De turn-key-organisatie doet en regelt alles: van de ontwerp- tot en met realisatiefase. Alle fouten vallen onder de verantwoordelijkheid van de turn-key-organisatie. De taak van de opdrachtgever is zodoende beperkt. Hij besteedt de realisatie van zijn huisvestingsplannen volledig uit en hoeft aan het eind van het project alleen maar ‘de sleutel om te draaien’. Daar staat tegenover dat de opdrachtgever tijdens de voorbereidingsen uitvoeringsfase zeer beperkte mogelijkheden heeft voor controle en bijsturing van het project. Aanpassingen tussentijds hebben vaak hoge kosten tot gevolg, figuur 7.8. Het werken met zogenaamde brochureplannen is een bekende variant van de standaard turnkey-organisatievorm. De brochureplan-organisatie biedt de uitvoering van standaard bouwplannen aan, die project- en locatieongebonden zijn ontwikkeld. Meestal zijn diverse mogelijkheden ingebouwd, maar afstemming van het ontwerp op specifieke wensen van de opdrachtgever is doorgaans slechts beperkt mogelijk. Brochureplannen worden meestal gemaakt voor projecten met beperkte omvang, bijvoorbeeld in de woningbouw en kleinere industriële bouw.

Opdrachtgever Adviseur

Turn-key-organisatie Turn-keyorganisatie

Financierder

Architect

Adviseurs

Bouwer

Onderaannemers

Figuur 7.7 Uitgebreide turn-key-organisatie

06950408_hfdst07.indd 158

16-11-2005 16:02:48

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

159

Oplevering

Uitvoering

Werkvoorbereiding

Prijsvorming

Bestek

Definitief ontwerp

Voorlopig ontwerp

Structuur ontwerp

Projectdefinitie

Haalbaarheidsstudie

Initiatief

Fasen bouwproces

Elementaire functies

Initiatief Grond

Opdrachtgever Geld (Coördinatie) Ontwerpen

Turn-key-organisatie

Uitvoeren

Figuur 7.8 Turn-key-organisatievorm

Voordelen

Nadelen

• relatief eenvoudig besluitvormingsproces;

• weinig mogelijkheid tot controle en bijsturing;

• relatief korte doorlooptijd door overlapping van de fasen van het bouwproces;

• uiteindelijke kwaliteitsniveau sterk afhankelijk van gestelde specificaties;

• geen coördinatie-, ontwerp- en financieel risico voor de opdrachtgever;

• aanpassingen ontwerp en uitvoering slechts mogelijk tegen hoge kosten;

• optimale randvoorwaarde voor afstemming ontwerp en uitvoering;

• niet geschikt voor complexe opdrachten.

• zekerheid kostenniveau: totale investeringsbedrag vroegtijdig bekend;

Figuur 7.9 Voor- en nadelen van het turn-key-contract voor de opdrachtgever

Het turn-key-model is eigenlijk alleen mogelijk als de eisen en wensen van de opdrachtgever met betrekking tot het eindresultaat van tevoren goed bekend zijn en zeer nauwkeurig zijn omschreven. Daarbij is het niet voldoende deze alleen in kwalitatieve zin te formuleren, ook kwantitatief dienen er ‘prestatiedoelstellingen’ te worden geformuleerd. De turn-key-vorm heeft verschillende voor- en nadelen voor de opdrachtgever, figuur 7.9.

7.4 General-contracting Door veranderende marktverhoudingen en ontwikkelingen in het buitenland, zijn er de laatste jaren naast de traditionele bouworganisatievormen nieuwe bouworganisatiestijlen ontstaan, zoals general-contracting. Hoewel deze organisatievormen slechts in Nederland zeer beperkt worden toegepast, wordt verwacht dat deze in de toekomst een factor van betekenis kunnen worden. General-contracting is van oorsprong te beschouwen als een turn-key-vorm, namelijk de Highly Integrated Turn key (HIT). Het gehele

06950408_hfdst07.indd 159

16-11-2005 16:02:48

160

bouwproces wordt verzorgd door de HITorganisatie. Deze organisatie neemt van de opdrachtgever de totale verantwoordelijkheid voor het ontwerp en de uitvoering over, al dan niet inclusief de financiering. De opdrachtgever heeft met andere woorden maar één bouwpartner. In het buitenland houdt dit tevens in dat de opdrachtgever geen invloed heeft op de keuze van de overige indirecte partners. In de Nederlandse variant is dit wel mogelijk. Vaak wordt met name de architect in overleg geselecteerd, echter dan beperkt zijn rol zich alleen tot esthetische taken. Ook kan in de Nederlandse variant, als dat beslist gewenst is, de opdrachtgever invloed uitoefenen op de onderaannemers en toeleveranciers. In Nederland is, zoals we gezien hebben in hoofdstuk 2, sprake van een relatiemarkt. De verantwoordelijkheden en dus het risico liggen volledig bij de general-contractingorganisatie. Dit wordt ook wel ‘Single-Point Responsibility’ genoemd. Het bouwwerk wordt volledig conform contractafspraken gebouwd. Bij eventuele afwijkingen van dit contract is de general-contractingorganisatie aansprakelijk. De general-contractingorganisatie neemt vergaand de risico’s van de opdrachtgever over en hiermee onderscheidt zij zich van andere vormen waarin bouwpartners verschillende delen van het risico op zich nemen. Voor het kunnen dragen

van deze verantwoordelijkheid is het belangrijk dat een organisatie voldoende vermogen heeft om aan eventuele schadeclaims te kunnen voldoen. Een andere mogelijkheid is het verzekeren tegen eventuele claims. Naast de ‘Single-Point Responsibility’ onderscheidt een general-contracting-organisatie zich ten opzichte van de andere samenwerkingsvormen door de sterke mate van integratie van het bouwproces en bouwprocesfuncties. Om dit te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat de voor het bouwen essentiële disciplines binnen de organisatie aanwezig zijn. Dit betekent minimaal een architect en een bouwer. Zonder deze disciplines in huis kan eigenlijk niet meer gesproken worden van een ‘Highly Integrated Proces’. In veel Nederlandse gevallen wordt een externe architect ingehuurd puur voor de vormgeving en/of om te voldoen aan de lokale regelgeving. De interne architect werkt het ontwerp bouwkundig uit en heeft het toezicht tijdens de bouw. De externe architect kan de architectonische supervisie krijgen. De bouwer hoeft niet daadwerkelijk de bouwarbeiders te leveren, maar is wel verantwoordelijk voor de organisatie op de bouwplaats. De onderaannemer is in de meeste gevallen de pure bouwer onder toezicht en coördinatie van de general-contractingorganisatie. In figuur 7.10 is de general-contractingorganisatievorm weergegeven.

Opdrachtgever Adviseur

General contractingorganisatie

Projectmanager

Financierder

Architect

Bouwer

Adviseurs

Onderaannemers

Toeleveranciers

Figuur 7.10 General-contractingorganisatie

06950408_hfdst07.indd 160

16-11-2005 16:02:49

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

In de Nederlandse vorm zal er in mindere mate sprake van zijn dat alle disciplines binnen één onderneming gehaald worden. De Nederlandse bouwmarkt is daar te klein voor en de vraag per sector (woningbouw, utiliteitsbouw, enzovoort) fluctueert te veel om zich te specialiseren op een bepaald marktsegment. Daarom is de Nederlandse vorm van general-contracting gebaseerd op strategische samenwerkingsvormen. Dat wil zeggen flexibele samenwerkingsvormen die projectonafhankelijk met elkaar samenwerken.

161

Door middel van een afstandsverklaring en vaak tegen het betaling van een vergoeding voor het maken van het ontwerp kan de opdrachtgever alsnog een andere bouwer kiezen. Naast de twee of drie contractmomenten kan dankzij het Highly Integrated proces door de opdrachtgever veel invloed worden uitgeoefend op de functionaliteit, de vorm en het materiaalgebruik van het ontwerp, mits de opdrachtgever natuurlijk blijft opereren binnen het PvE. Een groot voordeel ten opzichte van een turn-key contract. Ook zeer kenmerkend voor general-contracting is dat getracht wordt in goed overleg met de opdrachtgever, op plaatsen te bezuinigen waar dit niet ten koste gaat van de kwaliteit. Vervolgens wordt deze verkregen financiële ruimte elders benut voor extra kwaliteit, dan wel worden de investeringskosten voor de opdrachtgevers verlaagd.

Contractmomenten Bij de HIT-vorm is het voor een opdrachtgever in een ver stadium van het bouwproces nog mogelijk om het proces te beïnvloeden. Van oorsprong, en terug te vinden bij Japanse general-contractingorganisaties, zijn er twee contractmomenten. Het eerste contract is een dienstverlenend contract om tot een Programma van Eisen te komen. Dit kan op tariefbasis, maar ook tegen een van tevoren afgesproken prijs. Het tweede contract gaat uit van het PvE en specificeert de maximale prijs voor de realisatie van het bouwwerk (investeringskosten). Alleen eventuele afwijkingen op het PvE kunnen leiden tot hogere kosten. In de Nederlandse variant is een derde contractmoment, na het definitieve ontwerp wordt het eigenlijke bouwcontract afgesloten.

De productievoorbereiding is bij de generalcontractingorganisatie al in volle gang terwijl de uitwerkingsfase nog bezig is. Dit kan omdat de bouwer bij de ontwerpfase betrokken is geweest. In figuur 7.11 is de procesfunctie onderverdeeld naar fasen weergegeven.

Oplevering

Uitvoering

Werkvoorbereiding

Prijsvorming

Bestek

Definitief ontwerp

Voorlopig ontwerp

Structuur ontwerp

Projectdefinitie

Haalbaarheidsstudie

Initiatief

Fasen bouwproces

Elementaire functies

Initiatief Grond

Opdrachtgever en/of generalcontractingorganisatie

Geld (Coördinatie) Ontwerpen

General-contractingorganisatie

Uitvoeren

Figuur 7.11 General-contractingorganisatievorm

06950408_hfdst07.indd 161

16-11-2005 16:02:49

162

Voordelen

Nadelen

• veel ruimte om uitgangspunten te wijzigen; • vroegtijdige zekerheid kwaliteitsniveau;

• prijsvorming vindt niet plaats op basis open prijsconcurrentie

• lage prijs; • één aanspreekpunt en één contractpartner voor het totale bouwproces; • goede mogelijkheid tot inbreng uitvoeringskennis; • korte doorlooptijd; • uniform V- en G-beleid mogelijk. Figuur 7.12 Voor- en nadelen van de general-contractingorganisatievorm

Kenmerkend voor general-contracting is dat de concrete opsplitsing van de verschillende fasen in een bouwproces in chronologische zin in de praktijk niet voorkomt. Verschillende fasen lopen in elkaar over of soms zelfs gelijk. Het kan zich voordoen dat al met de ruwbouw is begonnen, terwijl het definitieve ontwerp nog niet klaar is. General-contracting is een organisatievorm die veel voordelen heeft voor de opdrachtgever, figuur 7.12.

7.5 Managementcontracting Een andere vorm die zich de laatste tien jaar in Amerika en Engeland heeft ontwikkeld is ‘managementcontracting’. Een Nederlandse vertaling van dit begrip is moeilijk te geven ofschoon het begrip ‘bouwcoördinator’ hier soms dichtbij komt. In feite gaat het om het aangaan van een verbintenis tot het besturen van de totstandkoming en de uitvoering van een bouwproject. De essentie van een managementcontract is dat hierbij de verantwoordelijkheid voor het sturen van de uitvoering wordt losgekoppeld van de uitvoeringswerkzaamheden zelf. Bij een managementcontract neemt de contractor het op zich om zowel de voortgang van het bouwproces als die van het ontwerp te sturen. In deze situatie wordt een overeenkomst met de managementcontractor gesloten waarbij de opdrachtgever een ontwerpteam selecteert, waarmee de managementcontractor zich verplicht samen te werken. Soms worden ook het ontwerpen en/of de uitvoering bij de management-

06950408_hfdst07.indd 162

contractor gelegd. Het is duidelijk dat in de ‘en’vorm er zeer grote overeenkomsten zijn met een turn-key-contract. De uitvoering wordt geregeld in separate aannemingscontracten, die worden afgesloten hetzij rechtstreeks door de verschillende aannemers met de opdrachtgever hetzij met de managementcontractor. Hij draagt in het algemeen geen directe verantwoordelijkheid voor de tekortkomingen in de uitvoering van de aannemingscontracten. Wel is hij aansprakelijk voor een deugdelijke uitvoering van zijn taken. Talloze tussenvormen zijn overigens mogelijk. Managementcontracting kan worden toegepast: • als er onvoldoende tijd is om gebruik te maken van de traditionele structuren; • als het gewenst is om uitvoering en ontwerp gedeeltelijk te laten overlappen; • bij een uitermate gecompliceerd bouwproject. Wat opvalt is, dat de managementcontractor werkzaamheden uitvoert die in Nederland gedaan worden door directievoerende architecten of door projectmanagementbureaus. In onze traditie is het ontwerp en het toezicht op de uitvoering daarvan in één hand, namelijk die van de architect of de raadgevend ingenieur. In het geval van de managementcontractor is er sprake van een integratie van het ontwerp en de te kiezen uitvoeringsmethoden en anderzijds van splitsing tussen het ontwerp en toezicht op de uitvoering daarvan.

16-11-2005 16:02:49

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

7.6 Rgd-prestatiecontract Omstreeks 1991 is de Rijksgebouwendienst begonnen met de uitwerking van prestatiespecificaties voor de kwaliteit van rijksgebouwen. Daaruit is het Rgd-prestatiecontract ontstaan. Het doel van een prestatiecontract is het contracteren van de huisvestingsprestaties voordat er al sprake is van planontwikkeling. Het prestatiecontract is voorwaarden scheppend van aard en richt zich op de resultaatsverplichting van de aanbieder die daartoe de verantwoordelijkheid draagt voor zowel ontwerp en uitvoering. Concreet betekent dit dat de vrager duidelijk zijn verlangde prestaties op papier zet. Dit is natuurlijk de ruimtebehoefte, maar ook de verlangde binnentemperaturen, het afwerkingsniveau, enzovoort. Er is op dat moment nog geen sprake van een ontwerp. Vervolgens wordt aan één of meerdere aanbieder(s) gevraagd een aanbieding te doen voor de totale realisatie van die prestaties. Dus inclusief het ontwerp, de constructieberekeningen, de werktuigbouwkundige en elektrotechnische adviezen, de uitvoering, enzovoort. Op basis van een aantal selectiecriteria wordt één aanbieder geselecteerd, waarmee een contract wordt afgesloten. De aanbieder verzorgt de totale realisatie en levert vervolgens het gebouw op aan de vrager die het gebouw accepteert, figuur 7.13. Het grootste probleem van prestatiecontractering ligt in de afweging van kosten en kwaliteit in de pré-ontwerpfase: het doen van aannamen over nog niet beschikbare productinformatie en het daaraan koppelen van concrete kosten en kwaliteit. Om dit goed te kunnen doen zal

Vrager

Definitie

Aanbieder

163

in het vroege ontwerpstadium een intensievere samenwerking in het ontwerpteam en met de bouwuitvoering noodzakelijk zijn. Naast productgerichte eisen worden door het prestatiecontract procesgerichte factoren steeds belangrijker. Door beslissingen vér naar voren te halen ontstaan forse verschuivingen van risico’s en dus verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken. Dat geldt voor de opdrachtgevende, maar ook voor de aanbiedende partij. Door prestatiecontractering in een vroeg stadium van het huisvestingsproces, worden optimale voorwaarden geschapen voor voorwaartse integratie van het bouwproces. De werkwijze gaat uit van één verantwoordelijke voor ontwerp én uitvoering. Veel bestaande barrières in het traditionele bouwproces kunnen daardoor worden doorbroken. Door integratie van ontwerp- en uitvoeringskennis kan dat een eindproduct opleveren met een betere kosten/ kwaliteitsverhouding, dat op een meer efficiënte en effectieve wijze tot stand wordt gebracht.

7.7 Bouworganisatievormen naast elkaar In deze paragraaf worden de verschillende organisatievormen naast elkaar gezet, zowel vanuit de optiek van de opdrachtgever als wel vanuit die van de opdrachtnemende partijen. Aan het eind van de initiatieffase (zie hoofdstuk 4) moet de opdrachtgever de organisatie van zijn bouwproject opzetten. Hij heeft zoals we in de voorafgaande fasen gezien hebben de keuze tussen de verschillende bouworganisatievormen. Bij het maken van zijn keuze spelen verschillende factoren een rol:

Gebruik

Realisatie

Contractmoment met aanbieder

Acceptatie door vrager

Oplevering door aanbieder

Figuur 7.13 Het realiseren van het huisvestingsproces volgens het prestatiebeginsel, ideaaltypisch proces

06950408_hfdst07.indd 163

16-11-2005 16:02:50

164



is het een simpele of een complexe bouwopgave? • is esthetica of functionaliteit van belang? • moet de bouwopgave onder tijdsdruk gerealiseerd worden? • betreft het een incidentele of een professionele opdrachtgever? De aanbiedende partijen hebben ook de keuze om hun diensten en producten aan te bieden via de verschillende organisatievormen. Deze keuze wordt vooral bepaald door de ondernemingsdoelen en daaruit afgeleid de ondernemingsstrategie van het bedrijf. Voorafgaand aan de vergelijking van de verschillende organisatievormen zal eerst gekeken worden naar de individuele belangen die bedrijven hebben en de relatieve machtsposities die ze hebben om deze te verdedigen. Op basis hiervan kan beter een realistisch beeld gegeven worden van de voor- en nadelen van een bepaalde bouworganisatievorm voor het individuele bedrijf. 7.7.1 Individuele belangen van bedrijven Een goede samenwerking tussen de verschillende participanten in een bouwproces lijkt een absolute must om zo efficiënt mogelijk een bouwopgave te realiseren. Waarom zouden de deelnemers aan een bouwproject niet samenwerken in plaats van, zoals in de praktijk veelvuldig blijkt, elkaar juist tegenwerken. Het probleem is dat de deelnemers aan een bouwproject ook in dienst zijn van een bedrijf. Een bedrijf met zijn eigen belangen, die vaak tegenstrijdig zijn met die van de andere participanten binnen een bouwteam. Een voorbeeld is een vertegenwoordiger van een bouwbedrijf die zeer creatief meedenkt in een bouwteam. Op een gegeven moment komt hij tot de ontdekking dat door het toepassen van een prefabconstructie van een bepaalde fabrikant de bouwkosten drastisch kunnen worden verlaagd. Dit betekent echter ook dat zijn bouwbedrijf veel minder werkzaamheden hoeft te verrichten ofwel dat deze oplossing ten koste gaat van de omzet van zijn eigen bedrijf. Samenwerken in een bouwteam gebeurt pas echt als het samenwerken voor alle deelnemende bedrijven een win-win situatie oplevert, of anders gezegd: het eigenbelang van het samenwerken duidelijk is. Wat geldt voor het bouwteam, geldt in dit

06950408_hfdst07.indd 164

geval ook voor alle andere bouworganisatievormen. Winstoptimalisatie Welke individuele belangen kan een bedrijf nu hebben en welk gedrag vloeit hieruit voort? De gedragingen van een bedrijf worden voor een belangrijk deel gebaseerd op de veronderstelling dat de eigenaren van een bedrijf streven naar het verkrijgen van inkomen. Voorzover de eigenaren zelf (eigen) vermogen ter beschikking hebben gesteld, eisen zij daarvoor een vergoeding die minstens gelijk is aan de interest die zij bij belegging elders voor hun geld zouden kunnen verkrijgen. Hetzelfde geldt als de eigenaren zelf arbeid verrichten in hun onderneming. Zij verlangen dan een loon dat minstens gelijk is aan wat zij zouden kunnen verdienen door zich elders als werknemer te verhuren. Daarboven wensen de eigenaren een aandeel in de winst van de onderneming. Bijvoorbeeld een aantal architecten besluit een eigen architectenbureau te beginnen, omdat zij verwachten zo meer te verdienen. Continuïteit van de omzet Behalve of naast de veronderstelling dat het ondernemingsgedrag is gericht op het verkrijgen van uitkeerbare winst, treft men veelvuldig de veronderstelling aan dat de onderneming streeft naar geldomzet. Deze doelstelling kan op verschillende manieren worden uitgelegd, bijvoorbeeld: • het streven van de ondernemingsleiding naar een zo groot mogelijke periodieke geldomzet op lange termijn; • het handhaven van haar marktaandeel in de omzet van de gehele bedrijfstak; • het behouden van haar relatieve marktpositie ten opzichte van haar belangrijkste concurrenten. Verschillende bouwbedrijven hebben elk jaar een omzetdoelstelling. Die doelstelling moet worden gehaald om voldoende financiële middelen te hebben om het in vaste dienst zijnde personeel dat jaar te kunnen betalen en de investeringen in materieel en andere bedrijfsmiddelen te kunnen financieren.

16-11-2005 16:02:50

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

Emotionele beweegredenen Naast het streven naar winst en omzet zijn nog andere doeleinden denkbaar, meer emotionele beweegredenen. Genoemd wordt wel het streven naar status, prestige en macht door de leiders van de onderneming. Bijvoorbeeld een architectenbureau dat als ondernemersdoel heeft te streven naar internationale bekendheid door het ontwerpen van zoveel mogelijk excentrieke gebouwen. Zoals we uit voorgaande kunnen concluderen streeft elk bedrijf zijn eigen doelen na. Bij elke bouwproces moeten we steeds weer trachten deze belangen op elkaar af te stemmen, binnen de ene bouworganisatievorm gaat dit wat gemakkelijker dan bij de ander. 7.7.2 Relatieve machtsposities Een onderneming in de bouw heeft vanuit zijn discipline vaak bepaalde machtsmiddelen om zijn ondernemingsdoelen te realiseren. De machtsposities die de verschillende disciplines hebben binnen het bouwproces en de invloed die zij hiermee kunnen uitoefenen, zijn gebaseerd op twee elementen; ‘kennis is macht’en sanctiemogelijkheden.

Kennis is macht De eerste bron van macht is de informatie die door een discipline aan de volgende partij overgedragen wordt, figuur 7.14. Deze macht is ook afhankelijk van de mate waarin de laatstgenoemde partij van deze informatie afhankelijk

Adviseur van de opdrachtgever

165

is. Duidelijk moge zijn dat door achterhouden van informatie druk kan worden uitgeoefend op de partij die deze informatie moet gebruiken. Het uitoefenen van druk door het achterhouden van informatie wordt effectiever als de ontvangende partij in hoge mate afhankelijk is van deze informatie. Ook in een bouwproject geldt: ‘kennis is macht’. Sanctiemogelijkheden De tweede bron waarop macht tijdens het bouwproces kan zijn gebaseerd, is het soort contracten dat de basis vormt voor de juridische relatie. Het soort contract bepaalt de mate waarin een discipline aansprakelijk gesteld kan worden voor zijn daden, en de juridische stappen die hiertegen genomen kunnen worden. De contracten die de opdrachtgever met de ontwerpende disciplines; architect en adviseurs, afsluit zijn gebaseerd op een inspanningsverplichting. Het regelt de dienstverlening zonder dat opdrachtnemers, grove nalatigheid daargelaten, verantwoordelijk zijn voor het uiteindelijke resultaat. Zij worden betaald voor het kwantitatieve resultaat. De maximale aansprakelijkheid van de ontwerpende partijen kan nooit hun eigen inbreng, hun honorarium, overschrijden. De uitvoerende partijen daarentegen gaan een doel- of prestatiecontract met de opdrachtgever aan. Hierin wordt vastgelegd wat, wanneer en voor welke prijs moet worden gerealiseerd. De uitvoerende partijen worden hier ook op afgerekend.

Opdrachtgever/ gebruiker

Coördinator

Adviseur van de architect

Adviseur en bouwbegeleider

Architect

Uitvoerend bouwbedrijf

Uitvoerend installateur

Toeleverancier

Figuur 7.14 Informatiestromen tussen de verschillende disciplines

06950408_hfdst07.indd 165

16-11-2005 16:02:51

166

De machtsposities van de verschillende disciplines kan nu worden bepaald door de informatie die zij aan de volgende partij moeten overdragen en de wijze waarop zij voor een slechte prestatie kunnen worden gesanctioneerd. 7.7.3 Samenwerkingsvormen en de opdrachtnemende bouw In deze subparagraaf worden de voor- en nadelen van de verschillende bouworganisatievormen besproken uit de optiek van de opdrachtnemende bouw. Aan de orde komen de efficiency, zekerheid ten aanzien van kosten, mogelijkheden tot prijsconcurrentie, invloed op het ontwerp, aansprakelijkheid en de mogelijkheid om geavanceerde informatietechnologie te gebruiken.

Getrapte aanbesteding Bij de getrapte aanbestedingsvorm worden architect en aannemer apart door de opdrachtgever gecontracteerd. Het ontwerpen en de uitvoering worden niet door één organisatie verzorgd. Deze versnippering heeft tot gevolg dat er tussen de bouwpartners veel informatieoverdracht plaats moet vinden. Bovendien wordt de ontvangen informatie voortdurend gecontroleerd op tussentijdse wijzigingen en inspanningen. Dit leidt tot zeer hoge transactiekosten. Bij de traditionele organisatievorm hebben we te maken met éénmalige projecten. Door het ad hoc kenmerk van deze bouworganisatievorm zal een relatieopbouw zich niet voor doen. Er gaat na elk project veel informatie verloren. Bij een volgend project moet weer alle informatie worden verzameld, hetgeen zeer hoge kosten met zich meebrengt, de zogenaamde transactiespecifieke investeringen. Bouwteam Bij een bouwteamaanpak zien we dat er zich ad hoc een apart soort integratie voordoet. Er wordt niet geïntegreerd in één organisatie, maar er wordt een team gevormd met de opdrachtgever, architect en aannemer. Hierdoor is de ontwerp- en uitvoeringsverantwoordelijkheid minder gescheiden dan bij de traditionele organisatievorm. Ook bij het bouwteam hebben we te maken met eenmalige projecten. Door het ad hoc karakter van deze bouwvorm zal relatie-

06950408_hfdst07.indd 166

opbouw zich nauwelijks voordoen. We zien dat de organisatie rond een bouwteam voor elke bouwopdracht weer volledig moet worden opgetuigd, waardoor hoge transactiespecifieke investeringen ontstaan. Het grote voordeel bij een bouwteam is de goede mogelijkheid tot inbreng van uitvoeringskennis, waardoor kosten en tijd bespaard kunnen worden.

Transactiekosten Onder transactiekosten in de bouw worden verstaan de kosten die niet direct met het bouwwerk te maken hebben, maar met de organisatie van het bouwproces. De kosten die direct met het bouwwerk te maken hebben zijn de bouwkosten. Transactiekosten ontstaan doordat vraag (opdrachtgever) en aanbod (architect en bouwbedrijf) elkaar op de ’markt‘ ontmoeten en uiteindelijk tot een transactie (een contract) komen. De volgende transactiekosten kunnen in een bouwproces voorkomen: • kosten tijdens de ontwerpfase; selecteren en contracteren van architecten en adviseurs, aansturen, coördineren en controleren van de ontwerpwerkzaamheden; • kosten tijdens de prijsvormingfase; selecteren, uitnodigen, maken van prijsaanbiedingen door één of meerdere aannemers, prijsonderhandelingen en contracteren van aannemer (en indirect onderaannemers); • kosten tijdens de uitvoeringsfase; directievoering, toezicht en garanties; • kosten van meer- en minderwerkzaamheden; prijsvorming en toezicht. Transactiekosten worden dus gemaakt door de opdrachtgever als wel door de aanbiedende partijen.

Turn-key en general-contracting In de turn-key-vorm zien we dat bijna alle procesfuncties gecoördineerd worden door één organisatie. Ontwerp- en uitvoeringsverantwoordelijkheden liggen bij de turn-key-organisatie en dus niet bij de opdrachtgever. In vergelijking met de traditionele organisatie en bouwteamorganisatie levert het plaatsen van de disciplines onder

16-11-2005 16:02:51

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

één aanbiedende partij geen voordelen op met betrekking tot informatieoverdracht. Het niveau van de informatieoverdracht verschuift alleen van de opdrachtgever naar de turn-key-organisatie. Bij turn-key is sprake van terugkerende transacties, omdat er vaak teruggevallen wordt op dezelfde bedrijven van de verschillende disciplines. Er is hier dus sprake van een relatieopbouw van de bouwpartners. Dit zal leiden tot eerdere genoemde schaalvoordelen met betrekking tot transactiespecifieke investeringen. Zowel turn-key als general-contracting bieden een goede mogelijkheid tot inbreng van uitvoeringskennis. Doordat bovendien de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden duidelijk zijn vastgelegd, is bij turn-key en general-contracting de verwachte doorlooptijd korter dan bij de andere organisatievormen. Bij general-contracting hangt de mate waarin voordelen van relatieopbouw zich voordoen af van de mate waarin de general-contractingorganisatie geïntegreerd is. De transactiekosten zijn in verhouding hoog bij een minimale integratie (interne architect en interne uitvoeringsdeskundige). De transactiekosten zijn laag als alle disciplines geïntegreerd zijn, inclusief de bouwvakkers voor het daadwerkelijk bouwen van het bouwwerk. 7.7.4 Samenwerkingsvormen en de opdrachtgevende bouw In deze subparagraaf worden de voor- en nadelen van de verschillende bouworganisatievormen besproken uit de optiek van de opdrachtgevende bouw.

Getrapte aanbesteding Bij de traditionele vorm blijft de opdrachtgever transactiekosten maken tot en met de gebruiksfase, omdat hij gedurende het gehele bouwproces de coördinatie in handen heeft. De transactiekosten liggen bij het traditionele proces hoger dan bij de andere bouworganisatievormen. De traditionele vorm biedt voor een opdrachtgever de minste zekerheid met betrekking tot het kostenniveau. Pas na de aanbesteding kent hij de hoogte van de bouwkosten. Daarna kunnen doordat de uitvoerende partijen in dit model meestal na de bestekfase worden ingeschakeld problemen ontstaan bij de uitvoering, wat ex-

06950408_hfdst07.indd 167

167

tra kosten (meerwerk) voor de opdrachtgever met zich meebrengt. Omdat in de traditionele vorm de uitvoerende partijen doorgaans na de bestekfase worden ingeschakeld, biedt dit model voor de opdrachtgever de beste mogelijkheid tot prijsconcurrentie. Traditioneel zijn de aansprakelijkheden van de architect en raadgevend ingenieur meestal belangrijk beperkt. De traditionele aannemer verbindt zich om het ontwerp uit te voeren op een behoorlijke en deugdelijke wijze, waarbij hij ten aanzien van de eventuele gebreken in het ontwerp een waarschuwingsplicht heeft. Hij draagt echter voor deze gebreken geen aansprakelijkheden, voor zover deze voortvloeien uit het ontwerp. Dit neemt niet weg dat ook in de traditionele contractverhouding bepaalde ontwerpwerkzaamheden worden uitgevoerd door de aannemer. Bepaalde detailontwerpen van het gebouw worden namelijk door de aannemer uitgewerkt, terwijl hij ook, door het kiezen van bepaalde materialen, aan het ontwerpproces deelneemt. Bouwteam Bij het bouwteam liggen de transactiekosten lager dan bij een getrapte aanbesteding, want door het werken in één team heeft de opdrachtgever meer vat op eventueel opportunistisch gedrag van de partners. De opdrachtgever heeft hier, net zo als bij de traditionele organisatievorm, tijdens het gehele bouwproces de coördinatie in handen. Hierdoor blijft hij transactiekosten maken tot en met de gebruiksfase. Deze transactiekosten zullen lager uitvallen als we te maken hebben met een ervaren en professionele opdrachtgever. Bij het bouwteam wordt de bouwer vaak al vanaf het begin van het proces ingeschakeld, hierdoor is de mate van prijsconcurrentie minder dan bij het traditionele model. Bij het bouwteam kan het uiteindelijke kostenniveau nogal verschillen. Enerzijds kan gedurende de uitvoering in dit model prijsopdrijving plaatsvinden doordat het bouwbedrijf (dat vroegtijdig is ingeschakeld) in de ontwerpfase niet al zijn kennis inbrengt om bij de definitieve prijsonderhandeling een sterke uitgangspositie te kunnen innemen. Of, in het

16-11-2005 16:02:51

168

meest ongunstige geval voor hem, wanneer de opdrachtgever zich beroept op de afstandsverklaring van het bouwbedrijf zich tijdens een mogelijke aanbesteding (met alternatieve oplossingen) te kunnen onderscheiden van andere aanbiedende partijen. Anderzijds kan een bouwbedrijf wel al zijn kennis inbrengen en verkrijgt de opdrachtgever grote zekerheid met betrekking tot het uiteindelijke kostenniveau. Turn-key en general-contracting Door het volledig uitbesteden van het bouwproject heeft de opdrachtgever in de standaard turn-key-vorm alleen nog maar transactiekosten in de initiatieffase en de gebruiksfase. De overige transactiekosten worden gemaakt door de turn-key-organisatie. Omdat in de standaard turn-key-vorm de opdrachtgever alleen maar betrokken is bij de initiatief- en gebruiksfase, heeft hij nauwelijks transactiekosten in de tussenliggende fasen. De ervaring leert echter dat door lage betrokkenheid er nog wel eens een bouwwerk gerealiseerd wordt dat niet volledig aansluit bij de wensen van de opdrachtgever. Daarnaast kunnen de wensen en behoeften vooraf niet eenduidig specificeerbaar zijn of kunnen tijdens het bouwproces wijzigen. De transactiekosten in een general-contracting organisatievorm zullen voor de opdrachtgever hoger zijn dan in turn-key-vorm. De opdrachtgever moet namelijk continu meedenken in het bouwproces. Toch kan worden gesteld dat deze extra kosten niet in verhouding staan tot de eventuele kosten voor een opdrachtgever als het bouwwerk niet blijkt aan te sluiten bij zijn wensen. Gegeven het feit dat bij generalcontracting de afspraken tussen opdrachtgever, ontwerpende- en uitvoerende partijen duidelijk vastliggen, is er duidelijkheid met betrekking tot verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. Hierdoor is minder deskundigheid van een opdrachtgever vereist bij het sturen van het proces dan bij het traditionele model en het bouwteammodel. Doordat een opdrachtgever het proces gemakkelijker kan sturen zijn bovendien de coördinatiekosten lager. Bij turn-key en general-contracting verkrijgt een opdrachtgever in een vroeg stadium zekerheid

06950408_hfdst07.indd 168

over het uiteindelijke kostenniveau. Door de gemaakte afspraken (garanties), bestaat er in dit stadium bovendien de meeste zekerheid met betrekking tot het uiteindelijke kwaliteitsniveau. Het financiële risico voor de opdrachtgever is klein. Door de gemaakte afspraken bestaat er bij alle partijen duidelijkheid over de financiële aspecten van het bouwproces. De mate van prijsconcurrentie is het kleinst bij turn-key en general-contracting omdat de turn-key-organisatie in een vroeg stadium van het bouwproces wordt gecontracteerd. De prijs van het contract bij deze organisatievormen zal beduidend lager uitvallen bij het hebben van een belangrijke ‘safeguard’. Na het opstellen van het PvE immers tekent de opdrachtgever het contract tot realisatie van een bouwwerk. Totaal aanbiedingsvormen zoals turn-key en general-contracting geven de opdrachtgever grotere zekerheid en efficiency dan de traditionele contractvormen en de bouwteamvorm. De kwestie van aansprakelijkheid is echter een moeilijk probleem. De opdrachtgever stelt zich terecht op het standpunt dat de aanbiedende partijen aansprakelijk zijn voor alle gebreken, onverschillig of die nu voortvloeien uit een fout in het ontwerp of in de uitvoering. Opdrachtgevers willen vooral invloed uitoefenen op het ontwerptraject. Dit is met name het geval bij complexe opdrachten waarbij het moeilijk is om de (ontwerp)uitgangspunten vooraf vast te leggen. Daarnaast willen opdrachtgevers bij complexe opdrachten bovendien de mogelijkheid hebben om uitgangspunten te wijzigen. Vooral het bouwteammodel en general-contracting en (in mindere mate) het traditionele model zijn daarom geschikt voor complexe bouwopgaven. Opdrachtgevers hebben in het turn-key-model geen invloed op het verloop van het proces, waardoor zij geen zekerheid hebben over het uiteindelijke kwaliteitsniveau. Zowel de traditionele vorm als het bouwteam geven minder zekerheid met betrekking tot het kwaliteitsniveau en het financiële risico, omdat in de uitvoeringsfase (vooral bij het traditionele model) onduidelijk-

16-11-2005 16:02:51

7 BOUWORGANISATIEVORMEN

169

heden met betrekking tot de uitvoering kunnen ontstaan. Het turn-key-model is vooral bruikbaar bij minder complexe bouwprocessen waarbij de definitieve uitgangspunten voor het bouwproces vroegtijdig kunnen worden vastgelegd.

7.8 Kiezen van een bouworganisatievorm Welke bouworganisatievorm moet je nu kiezen als opdrachtgevende bouw en als opdrachtnemende bouw? Op zich is deze vraag eenvoudig te beantwoorden. Iedere partij moet zijn sterke punten inbrengen in het proces en het daarbij laten. De opdrachtgever wil eigenlijk helemaal niet kunnen kiezen uit één ontwerp en vervolgens voor de laagste prijs. Liefst kiest de opdrachtgever voor een vertrouwde relatie, gebaseerd op eigen ervaring of via derden, voor kwaliteit en ten slotte pas voor de prijs. Wat betreft de opdrachtnemende bouw wordt op alle fronten gewerkt aan het ontkomen van de traditionele aanbestedings- en samenwerkingsvorm. Kenmerkend van alle gepresenteerde bouworganisatievormen in dit hoofdstuk is dat de opzet op papier goed lijkt. In de praktijk echter worden al deze vormen vaak weer ingevuld op de traditionele wijze, dus toch weer een verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Het bouwteam verwordt tot een instrument om zo snel achter de prijs van de aannemer te komen, terwijl zijn kennis op het gebied van de uitvoering nauwelijks wordt benut. Het generalcontractingconcept wordt gebruikt als verkoopargument als de organisatie op de commerciële toer is om een opdracht binnen te halen. Vervolgens vindt het contracteren van de andere partijen volgens traditionele principes plaats zodat ook in deze vorm de kennis en ervaring van de gecontracteerde partijen niet wordt gebruikt en niet samensmelt tot een perfect product. Kortom, ondanks de mooie ontwikkelingen op het gebied van de bouworganisatievormen moeten wij toch concluderen dat de juiste vorm in combinatie met de invulling daarvan nog niet is gevonden.

06950408_hfdst07.indd 169

16-11-2005 16:02:52

170

06950408_hfdst07.indd 170

16-11-2005 16:02:52

8

De bouw op middellange termijn ir. D.H.J. van der Woude, ir. I.R. Pijpers

De bouw staat voor ingrijpende wijzigingen op korte en middellange termijn. Dat is na het lezen van de vorige hoofdstukken wel duidelijk. De traditie ontstaan in de achttiende eeuw stelt de huidige bouwwereld voor grote problemen. De scheiding tussen ontwerp en uitvoering werkt verlammend op het bouwproces, de samenwerking tussen partijen, de kwaliteitsontwikkeling en de innovatie. Sterker nog: het leidt bij veel segmenten tot verspilling, faalkosten, miscommunicatie en frustratie, maar we kunnen leren van andere industrieën, andere landen, en resultaten van uitgevoerde studies.

06950408_hfdst08.indd 171

16-11-2005 15:51:01

172

Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is een beeld geschetst van de totale bouwnijverheid. Het bouwen als onderdeel van de huisvestingscyclus is beschreven, een verdere uitdieping van het begrip bouwnijverheid, de fasering van het bouwproces, de betrokken partijen en de bouworganisatievormen. We hebben niet getracht een mooier beeld voor te spiegelen dan de werkelijke situatie. Bij ieder onderdeel is gekeken naar tekortkomingen, mogelijke verbeteringen en in gang gezette ontwikkelingen. De bouwnijverheid wordt gewoon al door de markt gedwongen de komende jaren te veranderen. De volgende vragen zijn dan aan de orde: • hoe moet de bouwnijverheid dan veranderen? • welke bouworganisatievorm moet hiervoor worden gekozen? • wat zijn de pijlers van deze ingrijpende veranderingen? • wat worden de rollen van de diverse partijen? • hoe moet de informatietechnologie hierop inspelen? In dit hoofdstuk wordt een richting aangegeven naar een eigentijdse, effectieve manier van samenwerken waarbij alle problemen gesignaleerd in de vorige hoofdstukken kunnen verdwijnen. Het oplossen van de problemen wordt langs een systematische weg uitgewerkt. Begonnen wordt met het op een rij zetten van alle problemen in de Nederlandse bouwnijverheid. Vervolgens worden een aantal impressies gegeven van andere industrieën en andere landen. De bouwnijverheid kan namelijk veel leren van de andere industrieën zoals de auto-industrie en de scheepsbouw. Maar ook kunnen wij leren van de ontwikkelingen in de bouwnijverheid in andere landen. Met name Japan en Frankrijk vallen hierbij in positieve zin op. Natuurlijk vergeten we ook niet dieper in te gaan op recent uitgevoerde studies over de noodzakelijke aanpassingen van en oplossingen voor de bouwnijverheid.

06950408_hfdst08.indd 172

Het hoofdstuk wordt afgerond met het in elkaar passen van het besprokene tot één toekomstvisie. Deze toekomstvisie is gestoeld op vier pijlers te weten: 1 totaalaanbieding; 2 ketenintegratie; 3 integratie informatietechnologie; 4 industrialisatie. Deze vier pijlers liggen ten grondslag aan het veranderen van deze traditionele bedrijfstak in een moderne en eigentijdse bouwindustrie.

8.1 Problemen in de bouw op een rij In de vorige hoofdstukken zijn alle problemen al uitvoerig besproken. In deze paragraaf worden ze nog een keer op één rij gezet, figuur 8.1. Vervolgens worden uit deze lange opsomming de essentiële problemen gefilterd die als eerste om een oplossing vragen. Uit het overzicht is te herleiden dat het grootste probleem wordt gevormd door het uiteenvallen van de vroegere bouwmeester in twee partijen: de architect en de aannemer. Deze duidelijke scheiding is in de bouw geworden tot een traditie die, zo blijkt, een verlammend en verstorend effect heeft op de noodzakelijke ontwikkelingen in de bouwbranche. Door deze scheiding leggen de participanten in de bouw hun horizon qua samenwerking nooit verder dan één project. Zodra het project gereed is, valt het team uit elkaar en alle gemeenschappelijk opgebouwde kennis en ervaring gaat wederom verloren. Door deze steeds wisselende samenwerking stagneert de kwaliteitsontwikkeling alsmede de innovatie. Daarnaast wordt de Nederlandse bouwnijverheid gekenmerkt door een enorme rij participanten waartussen verdeeldheid heerst. De opdrachtnemende bouw is gewikkeld in een strijd om de macht. De rollen zijn sterk aan het veranderen. De architect wordt vormgever, de toeleverancier en de installateur willen invloed op het ontwerp, terwijl de aannemer ook qua kosten, uitvoeringskennis en logistiek invloed in de vóórontwerpfase wil hebben. De opdrachtgevende bouw wil daarentegen een totaal product aangeboden

16-11-2005 15:51:01

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Hoofdstuk

Probleem

1 Bouwen

a De traditionele en duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering, waardoor de uitvoerende partijen te laat betrokken raken bij het proces. De bouwmeester van vroeger is geworden tot twee nauwelijks samenwerkende partijen. b Afspraken en werkwijzen worden projectgericht gemaakt. In feite zijn gelegenheidsteams bezig een éénmalige klus te klaren, waarna alle opgedane kennis en ervaring weer verloren gaat. c Toename van het aantal participanten bij het realiseren van de gebouwen en woningen. Dit heeft consequenties voor de (mis)communicatie, de efficiency (verspilling) en het imago. d De huidige organisatievormen kunnen niet goed inspelen op de verschuivende taken ten gevolge van de verandering van de markt in een vragersmarkt en de toenemende rol van de gebruiker. e De hedendaagse informatietechnologie wordt nog maar matig ingezet in de bouwnijverheid, uitwisseling van informatie vindt nog steeds grotendeels op papier plaats. f Door het streven naar industrialisatie zal de toeleverancier steeds meer invloed op het ontwerp moeten gaan krijgen. Nu wordt deze partij er pas tijdens de uitvoering bij betrokken.

173

2 Structuur van de a In vergelijking met omringende landen hebben de Nederlandse bouwbedrijven een bouwnijverheid geringe schaalgrootte. Natuurlijk past dit enigszins bij de Nederlandse bouwopgave, maar zou ook het probleem kunnen zijn voor de geringe ontwikkelingsdrang in deze sector. b Ook is opvallend in vergelijking met andere landen in Europa dat er in Nederland sprake is van een erg geringe verticale integratie. c Opvallend in vergelijking met andere landen is het geringe innovatieve vermogen van de bouwnijverheid. 3 Het bouwproces

a Door de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering is er sprake van kwaliteitsverlies, waardeverlies door buitengewoon onderhoud, verspilling tijdens het ontwerpproces, materiaalverspilling, verspilling door gebrekkig management, verspilling door menselijke arbeid, verspilling door slechte arbeidsomstandigheden en faalkosten. b Door de scheiding tussen ontwerp en uitvoering vindt er achteraf geen evaluatie van het ontwerp op uitvoerbaarheid plaats. Deze kennis kan dus ook niet gebruikt worden bij nieuwe projecten. De horizon van de samenwerking moet dus verder gelegd worden dan één project.

4 De opdrachtgevende bouw

a De verwachting is dat de opdrachtgevers bestellers van eindproducten worden. Eén verantwoordelijke, één aanspreekpunt waarmee een resultaatverplichting wordt aangegaan op basis van prestatie-eisen. Hierop kan de huidige bouwnijverheid niet inspelen, omdat ze gewend is te denken als capaciteitaanbieder in plaats van productaanbieder. b De uiteindelijke gebruiker gaat een belangrijkere rol spelen bij het realiseren van de gebouwen en woningen. Deze gebruiker wordt veelal vergeten door de bouwparticipanten, terwijl deze steeds beter weet welke specifieke eisen gesteld moeten worden aan zijn gebouw of woning.

06950408_hfdst08.indd 173

16-11-2005 15:51:02

174

Hoofdstuk

Probleem c Grote opdrachtgevers zoals Rgd (prestatieconcept) zoeken naar mogelijkheden om de kwaliteit van huisvesting te verbeteren door in het pré-ontwerpstadium op kosten en kwaliteit te sturen. De opdrachtnemende bouw kan hier geen adequate invulling aan geven en valt terug in de oude vertrouwde traditionele principes. d De opdrachtgever gaat naast het beslissen op investering er steeds meer toe over ook de toekomstige exploitatielasten mee te laten wegen bij zijn beslissingen.

5 De opdrachtnemende bouw

a De uitvoerende bouwbedrijven trachten door fusies en overnames meer facetten van de bouwproductie in één holding onder te brengen en te werken aan schaalvergroting en positieverbetering. Toch blijft hierbij de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering een rol spelen. b De toeleveranciers en de installateurs willen hun kennis en ervaring eerder inbrengen in het ontwerp en stellen zelfs de vraag waarom zij geen hoofdaannemers kunnen zijn. c De rol van de architect komt meer en meer onder druk te staan. Van vertrouwenspersoon van de opdrachtgever gaat de architect de vormgever worden die door een bouwondernemer wordt ingeschakeld.

6 De overheid

a Het ontwikkelen van de Vinex-locaties vergt gemiddeld vier jaar. Dit drijft de kosten voor de toekomstige huurder en koper onnodig op. b De uniformiteit van de technische regelgeving laat te wensen over. c De invoering van de nieuwe en vernieuwde technische regelgeving leidt tot een duidelijke kostenverhoging ten gevolge van zwaardere eisen, extra reken- en tekenwerk, grondonderzoek en overige noodzakelijke inschakeling van externe deskundigen. d De Arbowetgeving wordt ervaren als zeer complex en zeer omvangrijk. Veel regels blijken in de praktijk moeizaam of niet uitvoerbaar. Daarnaast is er sprake van een papieren rompslomp die het systeem tot dode letters dreigen te maken.

7 Bouworganisatie- a Het traditionele proces leidt tot lange doorlooptijden, hoge coördinatiekosten, het vormen niet stimuleren van innovatieve ontwikkelingen, geen afstemming van ontwerp op de uitvoeringstechnische en logistieke mogelijkheden van de uitvoerende partijen. De deskundigheid van de architect en de opdrachtgever alsmede de creativiteit en flexibiliteit van de uitvoerende partijen bepalen of bij dit proces het gewenste resultaat wordt behaald. b Bij het bouwteam vindt prijsvorming meestal niet plaats op basis van open prijsconcurrentie. De afbakening van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden ligt ingewikkelder dan bij het traditionele proces. De (semi-)overheden kunnen deze vorm niet meer toepassen vanwege EG-richtlijnen. Er is sprake van onduidelijkheden met betrekking tot verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden en de opdrachtgever moet beschikken over bouwprocesdeskundigheid. c Bij turn-key zijn weinig mogelijkheden voor de opdrachtgever tot controle en bijsturing en is het uiteindelijke kwaliteitsniveau sterk afhankelijk van gestelde specificaties, aanpassingen aan ontwerp en is de uitvoering slechts mogelijk tegen hoge kosten en is niet geschikt voor complexe opdrachten.

06950408_hfdst08.indd 174

16-11-2005 15:51:02

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Hoofdstuk

175

Probleem d General contracting lijkt een perfecte oplossing voor de problemen in de bouw. De voordelen van general contracting zoals vroegtijdige zekerheid omtrent kwaliteitsniveau, lage prijs, één contractpartner, goede mogelijkheid tot inbreng van uitvoeringskennis en korte doorlooptijden blijken sterk afhankelijk te zijn van de mate van integratie van de diverse disciplines. In de praktijk blijkt veelal dat general contracting een zeer hoge organisatiegraad nodig heeft. Gezien de huidige organisatiegraad van de ondernemingen in de bouw moet nog een behoorlijk groeiproces worden doorgemaakt om dit te bereiken.

Figuur 8.1 Overzicht vorige hoofdstukken

krijgen en invloed op het totale proces. Het traditionele rollenpatroon moet dus sterk op de helling.De nieuwere bouworganisatievormen proberen in te spelen op deze ontwikkelingen, maar in de praktijk blijkt dat de invulling wederom plaatsvindt volgens de aloude principes. Op papier lijkt het een mooie oplossing van de problematiek, echter achter de schermen wordt nog steeds geworsteld met de tekortkomingen van de tradities.

8.2 Wat kunnen wij leren van andere industrieën? In dit boek is regelmatig gesteld dat de bouwnijverheid veel van andere industrieën kan leren. Maar wat kan de bouwnijverheid dan leren? Het volledig kopiëren van het totale proces van ander industrieën naar de bouwnijverheid is niet haalbaar. Dus moeten we binnen de andere industrieën onderdelen zien terug te vinden die zonder problemen in de bouw kunnen worden toegepast. De volgende vraag is welke industrieën moeten worden geselecteerd voor dit leerproces. Uiteindelijk zijn wij terechtgekomen bij de auto-industrie en de scheepsbouw. De scheepsbouw omdat het daar ook gaat om een eenmalig product dat op basis van specificaties wordt gebouwd. Wel wordt hier op steeds dezelfde locatie gebouwd, maar veelal net als de bouw in de buitenlucht met grote productvolumen en risico’s voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Kenmerkend is verder de integratie van het ontwerp en de uitvoering in één organisatie.

06950408_hfdst08.indd 175

De Europese auto-industrie en de daaraan gerelateerde toeleveringsindustrie hebben moeilijke jaren achter de rug. Centraal stond in die periode de dreiging van de Japanse auto-industrie. Deze dreiging heeft ertoe geleid dat de Europese auto-industrie zich razendsnel heeft aangepast aan de ‘Japanse werkwijze’ en nu weer sterk concurrerend is. Daarom worden een aantal kenmerken belicht van twee interessante industrieën waarvan de bouwnijverheid zonder meer moet kunnen leren. 8.2.1 De auto-industrie en ‘lean production’ In 1990 en 1991 stond in de auto-industrie de Japanse dreiging centraal en natuurlijk ook het antwoord erop vanuit Europa. Vooral sinds het verschijnen van de MIT-studie The Machine that changed the world in 1991 ligt het woord ‘leanproduction’ op de lippen van elke topmanager in de westerse auto-industrie, figuur 8.2.

Terwijl in Japan in zeventien uur één auto wordt geproduceerd, bedraagt dit cijfer in Europa meer dan het dubbele. Per 100 auto’s worden in Japan 60 defecten ontdekt, in Europa 97. De ontwikkelingstijd van een auto bedraagt in Japan 46 maanden, in Europa 58 maanden. Kortom de westerse auto-industrie is door het verschijnen van dat boek klaarwakker geschud, maar nog niet direct aan het werk getogen. In eerste instantie werd getracht via importbeperkingen de Japanners nog minstens tien, maar liever twintig jaar buiten de deur te houden. Later begon men in te zien dat het instandhouden van de ouderwetse massaproductie niet de juiste manier is. De massaproductie wordt gekenmerkt door

16-11-2005 15:51:02

176

1 Leiderschap

één verantwoordelijke, één aanspreekpunt

2 Samenwerking

één team met alle disciplines en commitment

3 Communicatie

duidelijk en helder met ieder zijn verantwoordelijkheid

4 Ketenintegratie

door gelijktijdige ontwikkeling en betrekken alle partijen worden door de totale keten geïntegreerd

5 Efficiënt

snelle productontwikkeling door ketenintegratie, afname opslagruimte en omvang tussenvoorraad door ketenintegratie (toeleveranciers), ieder levert toegevoegde waarde aan product, geen verstoringen en nauwelijks herstelwerkzaamheden hogere kwaliteit eindproduct

6 Total quality 7 Continue verbetering

nooit tevreden zijn, maar continu doorgaan met product- en procesverbetering

Figuur 8.2 Kenmerken van lean production

grote aantallen, lange productietermijnen, een eindeloze werkverdeling, gebrekkige kwaliteit en enorme fabrieken. Dit in tegenstelling met lean production: minder van alles. Dit betekent dat er bij lean production de helft minder menselijke arbeid in de fabrieken nodig is in vergelijking met massaproductie. MIT-studie De MIT-studie dankt haar naam aan het Massachusetts Institute of Technology in de Verenigde Staten. Gedurende vijf jaar is hier in het kader van de ‘International Motor Vehicle Program’ (IMVP) onderzoek verricht naar de verschillen tussen massaproductie en lean-production. Het onderzoek wees uit dat lean production in alle industrieën over de hele wereld eenvoudig kan worden toegepast. Wel stellen de onderzoekers dat de ‘conversie’ van massaproductie naar lean production een enorme effect zal hebben op de samenleving. Het zal daadwerkelijk de wereld veranderen.

Het besef begon dus uiteindelijk door te dringen dat de enige manier om schoon schip te maken was: de uitdaging met Japan direct aan te gaan. Op dat moment kon geen andere producent de efficiency van de Japanse merken evenaren. De Japanse filosofie is uiterst simpel: ‘Do the things right the first time’, oftewel ‘doe het meteen vanaf het begin goed’. Bij veel Europese automerken wordt een vijfde van de fabrieksoppervlakte en een kwart van het totale aantal productie-uren besteed aan het herstellen van schade en fouten die tijdens het productiepro-

06950408_hfdst08.indd 176

ces zijn gemaakt. De Japanse auto-industrie is te kenmerken als uiterst efficiënt, uiterst flexibel en trendsettend. Onderzoeken tonen daarnaast aan dat de aloude argumenten als culturele verschillen en lagere loonkosten niet de redenen van het Oosterse succes zijn. Wat is nu de kracht van de Japanse autoindustrie? Is dat lean production zoals gesteld of is er meer? Feit is dat de ontwikkeling van de auto op een efficiëntere wijze plaatsvindt. De term die daarvoor gebruikt wordt is ‘lean design’. Ook dat onderwerp zullen wij nader bekijken. 8.2.1.a Lean production De Europese auto-industrie was aan het voortborduren op de door Henry Ford ontwikkelde massaproductie, terwijl in Japan hard gewerkt werd aan het ontwikkelen van lean production. De kenmerken van lean production zijn: ◆ constante verbetering; ◆ flexibiliteit; ◆ total quality; ◆ efficiëntie; ◆ just in time.

◆ Constante verbetering Iedere dag en elk uur opnieuw kritisch kijken naar het huidige proces en continu zoeken naar verbeteringen. ◆ Flexibiliteit Het productieproces moet dusdanig flexibel zijn dat alle automodellen door elkaar heen op dezelfde lijn kunnen worden geproduceerd. Vroeger was men veel tijd kwijt met het ombouwen

16-11-2005 15:51:02

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

van productielijnen zowel qua stilzetten van de lijn als qua tijdsbesteding van de medewerkers die het ombouwen verzorgen. De drang naar flexibiliteit in combinatie met zoeken naar constante verbetering hebben ervoor gezorgd dat een uiterst efficiënt proces is ontstaan.

inspanning en minder fouten. De vier pijlers van lean design zijn: 1 leiderschap; 2 teamwork; 3 communicatie; 4 gelijktijdige ontwikkeling.

◆ Total Quality De kwaliteitsgedachte staat hoog in het vaandel. Gestart is met de gedachte om een team van mensen een aantal taken te geven voor hun deel van de lijn, met de boodschap onderling af te stemmen hoe op de beste manier de taken konden worden verricht. Daarnaast kregen zij de verplichting fouten te signaleren en de lijn dan direct stop te zetten, zodat de fouten direct konden worden hersteld. Het resultaat van deze aanpak is dat de lijn nu nooit meer stilstaat en dat aan het eind van de lijn nauwelijks wagens met defecten staan.

1 Leiderschap Bij lean design wordt één leider van het team aangesteld wiens taak het is een nieuw product te ontwikkelen en te construeren en volledig in productie brengen. Deze leider beschikt over veel macht en dirigeert alle vaardigheden om een mooi complex gefabriceerd product als de auto te vervaardigen. Eén verantwoordelijke, één aanspreekpunt voor het totale traject. Eigenlijk is deze leider de bouwmeester uit de vijftiende eeuw zoals aangegeven in hoofdstuk 1 van dit boek.

◆ Efficiënt Iedereen die in de fabriek aanwezig is levert een toegevoegde waarde aan het product. Met andere woorden: er is geen medewerker te veel in de fabriek. Door het geringe aantal fouten is nauwelijks opslag nodig voor de stalling hiervan. De ombouw van machines is niet nodig waardoor stilstaan van de lijn en ombouwtijd alsmede opslag van machine-onderdelen wordt voorkomen. ◆ Just in time De toeleveranciers worden verplicht precies op het juiste moment de benodigde onderdelen te leveren. De autofabriek hanteert geen voorraad, geen tussenopslag. De halffabrikaten gaan van de toeleverancier rechtstreeks naar de productielijn en worden binnen 1 à 2 uur verwerkt in de auto. 8.2.1.b Lean design Het is natuurlijk schitterend dat nieuwe producten door middel van lean production sneller geproduceerd kunnen worden met minder inspanning en minder fouten. Maar naast het produceren moet natuurlijk ook worden ontwikkeld. Hier is de term ‘lean design’ op van toepassing. De kracht van lean design is het sneller ontwikkelen van nieuwe modellen met minder

06950408_hfdst08.indd 177

177

2 Teamwork Alle functionele afdelingen en disciplines van het bedrijf zoals marketing, productieplanning, vormgeving, geavanceerde technieken, onderdelen-ontwikkeling (carrosserie, motor, transmissie, elektronica), productievoorbereiding en de operationele afdelingen worden in een team samengebracht en aangestuurd door één leider. Dit geldt voor de duur van het project. Het team blijft hecht bij elkaar, er wordt niet aan de mensen getrokken vanuit de functionele afdelingen van waaruit ze komen, en de bazen hebben ook geen grip op deze mensen. Dit is dus hecht teamwork tussen mensen die lang met elkaar samenwerken waardoor de opgebouwde kennis en ervaring niet verloren gaat.

3 Communicatie Het team is, zoals boven aangegeven, min of meer tot elkaar veroordeeld. Dat garandeert natuurlijk nog niet dat er goede resultaten worden gescoord. De communicatie speelt daarbij een grote rol. Bij lean design belooft ieder teamlid plechtig alles precies te doen zoals in het team is afgesproken. Dit betekent dat meningsverschillen of conflicten direct naar voren komen, zodat in dergelijke gevallen besluitvorming daaromtrent snel plaatsvindt. Alle specialismen zijn binnen het team aanwezig om in de beginfase

16-11-2005 15:51:03

178

problemen op te lossen en niet zoals bij de massaproductie pas met veel meer inspanning en gevolgen tijdens de productie. 4 Gelijktijdige ontwikkeling Bij lean design vindt zoveel mogelijk gelijktijdige ontwikkeling plaats. Als voorbeeld: de ontwikkelaars van de mallen werken gelijk op met de vormgevers van het chassis. Dit kan natuurlijk omdat ze in het team samenwerken. Ze kennen de afmetingen, het aantal panelen en kunnen dus het staal bestellen voor het produceren van de mallen. Vervolgens brengen ze de ruwe contouren aan en kunnen, zodra de definitieve vormgeving van de panelen bekend is, direct de definitieve panelen vervaardigen. Dit voorbeeld van gelijktijdige ontwikkeling geeft eens te meer aan dat de spelers in het team elkaars taal moeten spreken. Het gevolg van deze gelijktijdige ontwikkeling is duidelijk: een enorme besparing in de tijd ten opzicht van de traditionele massaproductie (de helft van de tijd, één jaar in plaats van twee jaar). De les die onder meer uit het voorgaande is te trekken is dat de bouwwereld er goed aan doet niet af te wachten en door te gaan op de traditionele weg, zoals ooit de westerse auto-industrie. Hierdoor is de auto-industrie in Europa bijna kopje onder gegaan. Door protectionistische maatregelen heeft de auto-industrie voldoende tijd gekregen om de concurrentieslag uiteindelijk aan te kunnen. Duidelijk komt naar voren waarvan geleerd kan jan. feb. mrt. apr. mei

juni

juli

worden. Eén aanspreekpunt, één verantwoordelijke is een duidelijke en herkenbare boodschap. Ook de vergaande samenwerking als een hecht team met duidelijke onderlinge afspraken en inspanning is een duidelijk signaal. Door ketenintegratie wordt het totale traject ingekort, onderlinge kennis en ervaring optimaal benut en behoort gelijktijdige ontwikkeling tot de mogelijkheden. De kwaliteitszorg en het streven naar constante verbetering maken het beeld compleet. 8.2.1.c Effecten van lean production voor de bouw De gevolgen van het invoeren van lean production in de auto-industrie is duidelijk. De besparing is de helft van alles, figuur 8.3. Dezelfde effecten moeten in de bouw te realiseren zijn. Natuurlijk is het zo dat de ontwikkelingen in de auto-industrie in Japan, maar ook in de elektronica-industrie directe invloeden hebben op de andere industrieën in Japan, waaronder de bouwnijverheid. Het Japanse bouwconcern Obayashigimi Corp. heeft een verregaand geautomatiseerd bouwsysteem ontwikkeld. Daarbij worden robots gebruikt voor gevelconstructies, schilderwerk en het inzetten van ruiten. Volgens industriële analisten zijn de bouwrobots zo veelzijdig dat ze de hoeveelheid menselijke arbeid per bouwproject uiteindelijk met 90% terug kunnen brengen en de bouwtijd met de helft. Inmiddels is het eerste project gerealiseerd (een torenflat) waarbij geen bouwvakkers nodig waren. Alleen menselijk toezicht in de controlekamer was noodzakelijk. Verder ging alles com-

aug. sep. okt. nov. dec.

Engineering - casco - installaties - interieurs Productie - casco - installaties - interieurs Assemblage - casco - installaties - interieurs Afleveren - testen

Figuur 8.3 Voorbeeldplanning ontwikkeling schip

06950408_hfdst08.indd 178

16-11-2005 15:51:03

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

pleet geautomatiseerd, waardoor fysieke overbelasting, zoals in de bouw veel voorkomt, wordt vermeden. In paragraaf 8.3 wordt dieper ingegaan op de situatie van de bouw in Japan. 8.2.2 Scheepsbouw Het bouwen van een schip en een gebouw is in zekere zin met elkaar te vergelijken. In beide gevallen gaat het om een uniek product en daarnaast zijn de kosten, de planning en de werkzaamheden vergelijkbaar, evenals de veiligheids- en gezondheidsrisico’s. Er zijn natuurlijk ook verschillen. Een duidelijk zichtbaar verschil is dat gebouwen worden gerealiseerd op steeds wisselende locaties terwijl schepen worden gemaakt op een scheepswerf. Een voor een buitenstaander minder zichtbaar verschil is dat bij een bouwproject ontwerp en uitvoering ná elkaar plaatsvinden, terwijl bij het maken van een schip dit juist overlappend gebeurt. Sterker nog: de volgorde waarin de delen van een schip worden gebouwd, bepaalt in welke volgorde de ‘engineering’ plaats moet vinden. Bij het bouwen van een gebouw is het tot nu toe ondenkbaar dat vanuit de uitvoering wordt gezegd: ‘Bepaal maar eerst waar de kern van het gebouw moet komen (vaak de liftschaften) en werk die uit, zodat gestart kan worden met de bouw hiervan’. Hoe het gebouw er verder uit komt te zien is nog niet interessant. Als gevolg van de overlap tussen engineering en productie is het noodzakelijk dat de fabrikanten, toeleveranciers en installateurs in een zeer vroeg stadium worden gecontracteerd.

De scheepsbouw wordt dus gekenmerkt door werkzaamheden die gelijktijdig en overlappend

179

plaatsvinden. De engineering, de bouw en het inrichten van het schip vinden overlappend met elkaar plaats. Tijdens de bouw wordt daarnaast gelijktijdig gewerkt aan het casco, de machinerie en installaties en het interieur, figuur 8.3. In de scheepsbouw is bijna altijd sprake van een ‘Design & Build’-opdracht. De opdrachtgever formuleert zijn eisen in termen van tonnage, type schip (bulkgoederen, tanker, containervervoer en dergelijke), aantal slaapplaatsen, enzovoort. Op basis van deze specificaties wordt bij diverse scheepswerven een prijs opgevraagd. Na ontvangst van de offertes vindt de opdrachtverlening plaats. De opdrachtverlening gebeurt op een moment dat er niet meer op tafel ligt dan een globaal idee en een ruwe schets van het schip. Is de opdracht verleend dan wordt eerst een masterplan gemaakt, dat ervoor zorgt dat het schip op de afgesproken datum kan worden overgedragen aan de eigenaar. Op basis van het masterplan wordt een bouwplanning gemaakt, die aangeeft in welke volgorde het casco in elkaar wordt gezet. Deze bouwplanning geeft weer de volgorde aan waarop de verschillende onderdelen van het schip moeten worden uitgewerkt door de engineering, figuur 8.4. In eerste instantie begint de engineering met het uitwerken van het casco van het schip. Vlak nadat er met het uitwerken van het casco is begonnen, wordt er gestart met de engineering van de installaties en even later met het tekenen van het interieur. Het construeren en berekenen

Productinformatie en voortgang proces Engineering

Bouwen

Inrichten

• werkplanning bouwen werkplanning engineering

werkplanning inrichten afleverdata

Masterplan bepaalt het tempo. • Casco productie/assemblage wordt gespecificeerd. • Inrichten volgens het bouwschema. • Engineering voorziet informatie naar behoefte.

Figuur 8.4 Projectplanning wordt bepaald door bouwschema

06950408_hfdst08.indd 179

16-11-2005 15:51:03

180

van het casco duurt vrij lang. Vaak wordt eerst begonnen met het midden van het schip. In het midden staan vaak de grote installaties, zoals de motoren. De installateur kan niet aan de gang met zijn berekeningen voordat hij weet hoe het midden van het schip er uit gaat zien. De daadwerkelijke bouw van een schip begint vaak met het maken van de secties van het schip. In een hal worden stukken in elkaar gezet. De secties bestaan uit spanten met huidplaten er overeen. Zijn er een aantal secties af dan gaan ze naar de bouwhelling om aan elkaar gezet te worden. Daarna begint het assemblageproces op de bouwhelling. Eerst worden de middendekken dicht gemaakt en vervolgens wordt begonnen met het plaatsen van de installaties hierin. Er is een enorme overlap. Op een moment dat nog niet bekend is hoe exact de boeg en het achterdek er uit gaan zien is de middensectie al in elkaar gelast. De volgorde van assembleren bepaalt wanneer de onderdelen moeten worden geproduceerd en dit dicteert in welke volgorde de tekeningen moeten worden vervaardigd. Kenmerkend bij de engineering van een schip is dat behoorlijk veel informatie over de installaties beschikbaar moet zijn aan het begin van het engineeringsproces: afmetingen, gewicht, bevestigingen en leidingenaansluitingen. Bij het tekenen van bijvoorbeeld de spanten voor de onderste sectie in het midden van het schip moet men weten waar de oplegpunten van de motorbevestiging moeten zitten, waar de aansluitleidingen van de motor exact zitten, enzovoort. Men moet dus in een vroeg stadium in contact treden met bijvoorbeeld de leverancier van de scheepsmotor. Aan deze leverancier worden de details gevraagd ten aanzien van de oplegpunten, de aansluitpunten voor de afvoer van de verbrandingsstoffen, de brandstofaanvoer en de elektrische aansluitingen. Dit moet in vrij vroeg stadium bekend zijn, zodat de engineering van de installaties hierop kan worden afgestemd. De fabrikant van de motor mag nog heel lang aan zijn eigen motor verder gaan engineren, als hij de plaats van de aansluitingen en de oplegpunten maar gelijk houdt. Dit geldt niet alleen voor de fabrikant van de motor maar ook voor de installateur. De installateur werkt veel met ‘pre-outfitting’ en ‘closing casco block’.

06950408_hfdst08.indd 180

Vergelijking bouw met andere industrietakken Men kan niet zomaar de productie van alle sectoren in de bouw op een grote hoop gooien. Het productieproces van een auto is goed vergelijkbaar met dat van seriematige woningbouw. Het productieproces van een schip is vergelijkbaar met dat van een utiliteitsgebouw. We moeten, als we in de bouw willen leren van andere industrietakken, vooral niet proberen alles over één kam te scheren, maar juist te kijken naar: • welke type productiewijzen er zijn vanuit het oogpunt van beheersing van het proces; • wat maakt het management verschillend; • de contractering; • de organisatievorm; • de informatiebehoefte en/of het gebruik van andere automatiseringshulpmiddelen.

Het gevolg van deze gelijktijdige werkwijze is dat fabrikanten en installateurs al in een zeer vroeg stadium gecontracteerd worden, figuur 8.5. Wat vaak gebeurt, is dat de fabrikant eerst specificaties afgeeft. Dan wordt er een offerte gemaakt en hierna wordt een leveringscontract afgesloten. Vervolgens gebeurt er een hele tijd niets. Pas later op het juiste tijdstip begint de fabrikant de motor te maken om die vervolgens meteen in te monteren. Bij de selectie van fabrikanten en

Scheepsontwerp

engineering data en verplichtingen

wachten

wachten onderdelen en installaties

Scheepsbouw

= toelevering

= engineering

Figuur 8.5 Vroege leveranciersverplichtingen

16-11-2005 15:51:04

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

installateurs wordt vooral gekeken naar betrouwbaarheid. Op kwaliteit wordt niet geconcurreerd, immers meer kwaliteit wordt niet betaald en als de kwaliteit ‘onder de streep zit’, wordt de opdracht niet verstrekt. Binnen de scheepsbouw wordt veel gedaan aan certificering van de producten en diensten.

ressante ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie. Het verrassende hiervan is dat dit geïnitieerd is door de UNSFA (Union National des Syndicats Français d’Architectes), de Franse bond van architecten. Ten slotte is voor een opmerkelijke vorm van aanbesteden gekeken naar Australië.

De duidelijke kenmerken van de scheepsbouw zijn allereerst ontwerp en uitvoering vanuit één organisatie. Er is één aanspreekpunt, één verantwoordelijke voor de opdrachtgever. Het gehele proces is vervolgens dusdanig geïntegreerd dat gelijktijdige ontwikkeling van onderdelen kan plaatsvinden. Het is niet gebruikelijk, zoals in de bouw,dat eerst 80% van de werktekeningen gereed moet zijn voordat wordt gestart met de uitvoering. De ketenintegratie is in de scheepsbouw zeer sterk doorgevoerd. Verder valt op dat de leveranciers in de scheepsbouw worden geselecteerd op betrouwbaarheid en kwaliteit en niet zoals in de bouw op prijs.

8.3.1 Japanse bouwondernemingen De bouw is in Japan een nog belangrijker bedrijfstak dan in Nederland. De bouw in Japan is goed voor 20% van het bruto nationaal product (10% in Nederland). Ook op de arbeidsmarkt neemt de bouw in Japan een nog belangrijker positie in dan in Nederland, 9% van de beroepsbevolking is in Japan werkzaam in de bouw, in Nederland is dat 7%. In Japan zijn circa 50.000 kleine en middelgrote bedrijven actief. Daarnaast zijn er zes zeer grote bedrijven met elk ongeveer 10.000 werknemers in dienst; Takenaka, Shimizu, Kajima, Taisei, Kumagai en Obayashi. Kenmerkend voor deze grote bouwbedrijven is dat zij een stevige band hebben met de Japanse financiële instellingen. Veel financiële instellingen bezitten aandelen in bouwondernemingen.

8.3 Wat kunnen wij leren van andere landen? Vanuit een bepaalde traditie en cultuur is de bouwnijverheid ontwikkeld tot dat wat ze nu is in Nederland. Deze gedachte brengt met zich mee dat in ieder ander land de bouwnijverheid anders georganiseerd kan zijn of specifieke kenmerken heeft. En dat is juist. In Zweden is men door omstandigheden gedwongen om onder extreem lage temperaturen toch door te kunnen produceren. In de landen en streken die aardbevingsgevoelig zijn, wordt op een bepaalde wijze gebouwd. De toegepaste materialen verschillen dus sterk per land In het kader van dit boek is specifiek gekeken naar landen waarop geheel anders met de organisatie, het proces en de informatietechnologie wordt omgegaan. Voor de organisatie en procesgang is gekeken naar Japan, voor de informatietechnologie naar Frankrijk. Opvallend is dat, ondanks de grote voorsprong van Japan ten opzichte van de Nederlandse bouw, de automatisering met name tijdens de uitvoering daar slecht is geregeld. Frankrijk is echter bezig met inte-

06950408_hfdst08.indd 181

181

De opdrachtverstrekking in de publieke sector gebeurt alleen via tendervorm (‘select qualified tenderors’), voor de private sector gebeurt 60 tot 70% via ‘negotiated contract basis’, de overige opdrachten worden via tendervorm versterkt. Ongeveer 50 à 60% betreft een‘Design & Build’contract. Er bestaat over het algemeen een hechte band tussen bouwondernemer en opdrachtgever, 80% van de opdrachten komen van vaste opdrachtgevers. Dit gaat zelfs zo ver dat de Japanse opdrachtgevers kiezen voor vaste Japanse bouwpartners als zij in het buitenland een gebouw willen bouwen. In de publieke sector verschillen de contracten per ministerie of overheidslichaam. In de private sector wordt in de meeste gevallen een contract afgesloten op basis van een standaardcontract geformuleerd door de drie Associations: Building Academy, Architects, Contractors & Building Society. In de Japanse bouwsector zijn vier soorten aanbieders actief: de general contractors, de gespecialiseerde bouwers, de toeleveranciers en de installateurs. De general contractors zijn de

16-11-2005 15:51:04

182

belangrijkste soort. Zij zijn actief in alle sectoren van de bouw, van initiatief tot en met de beheerfase. De general contractors in Japan besteden veel werk uit aan de gespecialiseerde bouwers en toeleveranciers. Deze zijn niet verbonden aan de general contractor, maar werken wel in een vaste relatievorm samen. Deze sterke netwerkvorm is één van de typische kenmerken van de Japanse bouwsector. De general contractor, de bouwers en toeleveranciers maken op hun beurt weer gebruik van installateurs. Dit zijn in Japan voornamelijk eenmansinstallatiebedrijven.

lump sum contracts linked to the overall construction schedule’. De subcontractors zijn veelal kleine eenmanszaakjes die levenslang fulltime werken voor dezelfde bouwondernemer. Ook de dienstbetrekking van het eigen personeel is meestal voor het leven, circa 30 à 40 jaar (tussen 55-60 jaar oud gaat men met pensioen). Een personeelslid heeft recht op 20 dagen vakantie per jaar. Daarvan moet hij een deel inleveren bij ziekteverzuim. Japan heeft geen sterke vakbonden, angst voor stakingen en dergelijke kennen Japanse ondernemingen niet.

De basisorganisatie van de grote bouwondernemingen heeft de volgende divisies; administratie, marketing, calculatie, ontwerp, staf, gebouwconstructie en civiele techniek, figuur 8.6. De Japanse bouwonderneming bezit geen eigen materieel; dit wordt ingehuurd. Ook heeft zij geen eigen bouwplaatsmedewerkers; die worden via subcontractors ingehuurd. Deze subcontractors worden geselecteerd op basis van prijs én kwaliteit en gecontracteerd op basis van ‘fixed

Op de bouwplaatsen wordt gefocust op veiligheid, kwaliteit, kosten, leveringen volgens planning en bescherming van het milieu (sparen van de energie- en materiaalbronnen, het sparen van menskracht door veel te automatiseren, reductie van de verontreiniging en verspilling van materialen). In de Japanse bouw is nagenoeg uitsluitend sprake van assemblage van bouwdelen en componenten.

Adviseurs Constructie Opdrachtgever

SCC

Project management

Bouw / uitvoering

Ontwerp

Onderzoek / techiek

Voor het dragen van de verantwoordelijkheid voor ontwerp, constructie en de belangrijke adviezen zoals onderzoek omgeving en bodemonderzoek, heeft Shimizu deze disciplines binnen het projectteam en ontlast daarmee de opdrachtgever van administratieve verplichtingen. Figuur 8.6 Schema van een general contractor (Simizu Construction Co., LTD): alle disciplines binnen één organisatie

06950408_hfdst08.indd 182

Centraal staat Total Quality Control (TQC), totale kwaliteitscontrole door directie en directe feedbackrelaties tijdens en na het maken van het gebouw, figuur 8.7. De resultaten hiervan worden per dag geëvalueerd. Op de bouwplaats begint de dag ‘s morgens vroeg met gymnastiek en ‘briefing for safety’. Sancties op onveiligheid zijn in Japan van overheidswege zwaar. Bij een dodelijk ongeval kan tijdelijk een verbod op inschrijving aan de aannemer worden opgelegd. Dagelijks vindt er een uitvoeringsvergadering plaats tussen de construction management staff en de subcontractors teamleaders over de dagelijkse voortgang en de planning van de volgende dag. De arbeidsproductiviteit in de bouw loopt achter bij de rest van de Japanse industrie, ook met die van de bouw in Amerika. De kostprijs ten aanzien van Nederland is hoog, maar een vergelijking is moeilijk te trekken door de vele voorzieningen die in Japan getroffen worden tegen aardbevingen. Minimaal 1% van de omzet van de Japanse bouwondernemingen wordt besteed aan research & development. Er is veel aandacht voor futuristische projecten, waaruit het toekomstgerichte denken van de Japanse onderneming duidelijk zichtbaar is. Er vindt vooral veel onderzoek plaats

16-11-2005 15:51:05

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Behoefte onderzoek

R+A

Projectontwikkeling

Ontwerp vorm

Ontwerp materialisatie

Bestek

Inschrijving en onderhandelen

Bouwadministratie

Uitvoering

Programmering

Systeem alternatieven

Waarde engeneering

Constructie details

Vervangende onderdelen

Toezicht bouw

Werking en onderhoud

Voorlopig budget

Marktanalyse

Eisen van de opdrachtgever

Technologie R+D

Onderzoek mogelijkheden

Vergelijkbaar project

Project budget

Ontwerp vorm

Systeem mogelijkheden

Definitief budget

Ontwerp materialisatie

Materiaal kosten

Bouwcontract

Calculatie

Bestek

Uitvoering

Feedback

Eindafrekening

inschrijfpapier

Bouwmanagement

Onderhoudsprocedure

Toelichtingen

Arbeid materiaal uitrusting

Werking training

Calculatie

Geprefab. producten

Uitkomsten onderzoek

Marktinvloeden op inschrijving

183

- constructie - eindresultaat

R + A = Research and Acquisition R + D = Research and Development

Wereldwijde operaties en voortdurend onderzoek voorzien Shimizu’s ontwerp- en bouwteam van een constante stroom aan informatie over nieuwe materialen, ontwerptechnieken, constructiemethoden, bouwvereisten en plaatselijke bouwvoorschriften. Shimizu’s Quality Information Table (SQIT) organiseert deze informatie en vormt de basis

voor elk Quality Assurance Programme (kwaliteitsverzekeringsprogramma). Deelname van de opdrachtgever in het kwaliteitskeurmerk wordt gemaximaliseerd door ontwerpoverzichten die bijgewerkte kostenramingen omvatten en ontwerpalternatieven beoordelen.

Figuur 8.7 Totale kwaliteitscontrole door feedback

naar mechanisering en robotisering. De automatiseringsgraad is hoog tot op de bouwplaats. Op de bouwplaats zelf wordt nauwelijks gebruikgemaakt van systemen. Wanneer dat het geval is, zijn dit zogenaamde ‘stand-alone’-systemen. De dagelijkse planning wordt gezamenlijk afgestemd tussen de bouwondernemer en zijn subcontractors. Op een visuele (handmatige) wijze, waarbij iedereen een kopie van de planning krijgt. De informatie van de toeleveranciers zit niet opgeslagen in de databases van de systemen van de bouwondernemer. De productontwikkeling vindt voornamelijk plaats door de bouwondernemer en niet zoals in Nederland door de toeleveranciers. 06950408_hfdst08.indd 183

De Japanse bouwondernemingen verspreiden zich vooral over de wereld doordat Japanse bouwbedrijven hun Japanse opdrachtgevers volgen. Naast de Verenigde Staten gingen begin jaren ‘70 ook Japanse bouwbedrijven naar Europa. De Amerikaanse en Europese bouwbedrijven volgden de Japanse bedrijven met hun general concept met argusogen. In de Verenigde Staten en in mindere mate ook in Europa zien we dan ook dat Amerikaanse en Europese opdrachtgevers geïnteresseerd raken in de Japanse wijze van bouwen. In de Verenigde Staten tellen vooral de voordelen die de opdrachtgevers zien bij een general contracting, met name het overdragen van de risico’s.

16-11-2005 15:51:05

184

In Nederland zien we dat een aantal Japanse bouwondernemingen hier actief zijn: Takenaka, Obayashi, Shimizu en Kajima. In het merendeel van de gevallen betreft het een Japanse opdrachtgever die een opdracht geeft aan een Japanse bouwonderneming. Een verschil met Japan is dat de Japanse bouwondernemer niet echt met vaste relaties werkt in Nederland. De reden hiervoor is de kleine schaal waarop de Japanse bouwondernemingen in Nederland werken. Zij hebben geen constant aanbod van werk in een hoeveelheid die een één-op-één relatie rechtvaardigt. In maar weinig gevallen werkt de Japanse bouwondernemer voor één Nederlandse opdrachtgever, met uitzondering van Takenaka die zich ontwikkelt als bouwer voor de gehele Nederlandse markt.

Wat kunnen wij in Nederland leren van de Japanse bouwonderneming? Veel, maar we moeten ons goed realiseren dat de Japanse cultuur en mentaliteit nooit te imiteren zijn. Wel kunnen we verschillende elementen van de Japanse bouw in Nederland toepassen. Vooral van het general-contractingconcept (zie hoofdstuk 7) kunnen we veel leren. De effecten die in Japan met dit concept bereikt worden, kunnen in Nederland ook bereikt worden. 8.3.2 Franse informatietechnologie De mening van de Franse ‘Union National des Syndicats Français d’Architectes’ (UNSFA) is dat de architect zich niet langer kan verstoppen achter zijn rol van ‘artiest’. In deze visie moet de

Plannings- en projectmanagement

Dit programma bestaat uit een bedieningsscherm waarop alle belangrijke fasen verschijnen en met indicatie van de verantwoordelijke persoon. Het betreft informatie van de planning en overige projectgegevens. Ook laat de software simultaan de inkomsten en uitgaven van één of meerdere projecten zien en bevat honderd briefvoorbeelden en standaardberekeningen voor verschillende fasen.

Bouwplaatsmanagement

Via dit pakket is direct toegang tot de database met noodzakelijke informatie voor het management op de bouwplaats. Voortgangsverslagen kunnen direct worden vervaardigd, voorraden kunnen worden beheerd, afroep kan plaatsvinden en de kostenbewaking kan direct via het inbrengen van verwerkte uren en materialen plaatsvinden.

CAD-systemen

Niet het ontwikkelen van ontwerpsystemen of vormgevingsmodules, maar een systeem dat alle regels, voorschriften en normen kent en hier toezicht op houdt. Met andere woorden de software controleert het juiste gebruik van de voorschriften van bijvoorbeeld brandveiligheid, energie en signaleert eventuele afwijkingen, waarna de gebruiker kan beslissen.

Automatische controle projecten

De bedoeling van dit programma is dat een project zorgvuldig wordt bekeken aan de hand van 1600 kritische factoren, die door de jaren heen zijn verzameld, als gevolg van geconstateerde bouwfouten en gebreken. Elke gebruiker zou op deze wijze een database van kennis kunnen opbouwen.

Archi-CD

Deze informatiedrager wordt het geheugen van het bureau. Het ondersteunt de medewerkers van een architectenbureau met zijn dagelijkse werkzaamheden, maar maakt het ook mogelijk kennis van bijvoorbeeld een technisch detail op te pakken in het onderhanden project. Daarnaast kan op een logische wijze vergaarde informatie worden opgeslagen, en zo het geheugen van het project opbouwen en na verloop van tijd het geheugen van het bureau.

Figuur 8.8 Automatiseringsontwikkelingen in Frankrijk

06950408_hfdst08.indd 184

16-11-2005 15:51:05

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

architect zich meer gaan toeleggen op kosten en techniek, al was het alleen maar om een betere dialoog met de bouwpartners te kunnen voeren. De bond stelt verder dat als enige permanente adviseur van de opdrachtgever, aanwezig van het begin tot het eind, de architect zijn werktuigen moet moderniseren. De UNSFA is dan ook begonnen met de ontwikkeling van verschillende strategische producten en onderzoeksprojecten, figuur 8.8. De drie pijlers die ten grondslag liggen aan deze softwareproducten zijn communicatie, management en CAD-software voor de bouw. Duidelijk is dat de architecten in Frankrijk hun communicatie willen verbeteren en de efficiency verhogen. Doelstelling is met de moderne informatietechnologie een database van het project op te bouwen waar vervolgens interdisciplinair mee gewerkt kan worden. De bouwpartners beschikken hiermee over een goed communicatiemiddel tussen henzelf en de omgeving. De bedoeling is dat winst geboekt wordt in tijd, maar vooral in betrouwbaarheid. Want elke informatie zal geïntegreerd worden op alle niveaus: grafisch, tekstueel en numeriek. In feite wordt hier gesproken over intelligente elementen die van zichzelf weten hoe ze zich moeten gedragen en wat hun betekenis is: vorm, kleur, hoeveelheid, structuur, akoestiek, thermische eigenschappen en kosten. De gedachte die hierbij verder speelt, is die van de gelijktijdige ontwikkeling. Het onderwerp hoeft niet geheel afgerond te worden voordat de andere bouwpartners er mee verder kunnen. Ook kan ondersteuning van hun zijde plaatsvinden als ze tijdens de ontwikkeling kennis nemen van de vorderingen. Los van het gevecht om de leidende rol die natuurlijk net zo speelt als in de Nederlandse bouwnijverheid, vallen in dit verhaal over de informatietechnologie de ontwikkelingen op het gebied van het ontwerpen op. Door de kennis en ervaring op te slaan in een database die voor alle partijen toegankelijk is, wordt een verregaande integratie van alle bij de bouw betrokken disciplines nagestreefd. De ketenintegratie in combinatie met de gelijktijdige ontwikkeling klinkt ook door in deze aanpak.

06950408_hfdst08.indd 185

185

8.3.3 Australisch projectmanagement Opvallend in Australië is de manier van procesbeheersing. Er wordt veel meer met onderaannemers gewerkt dan in Nederland (minimaal 80% van de werkzaamheden wordt uitbesteed). Dat betekent dan ook dat bij de gehele planning van het werk wordt gedacht in uitbesteedbare hoeveelheden werk. In Australië worden dat ‘workpackages’ genoemd. Alle werkzaamheden, van grondwerk tot en met ontwerp, worden ondergebracht in deze workpackages. Niet alleen bij de uitbesteding spelen zij een rol, maar ook voor het bewaken van de doorlooptijd en de kosten. Deze gedachte werkt natuurlijk ook door in het aanbesteden van het werk. In Australië kent men één belangrijke en sterk afwijkende vorm van aanbesteden, namelijk de projectmanagement-vorm.

In deze vorm neemt de aannemer de verantwoordelijkheid op zich voor alle partners in het bouwproces. Kenmerkend hierbij is dat de architect, de constructeur en andere adviseurs onderaannemer zijn van de hoofdaannemer. Vervolgens huurt de hoofdaannemer een projectmanager in om het project te runnen. Opvallend is dus dat deze projectmanager niet wordt aangesteld door de opdrachtgever maar door de hoofdaannemer en dat deze hoofdaannemer ook toezicht houdt op de werkzaamheden van de projectmanager en daar ook verantwoordelijk voor is. De hoofdaannemer verzorgt dus een totale aanbieding, laat de gehele coördinatie over aan een projectmanager maar is wel verantwoordelijk richting de opdrachtgever. De gedachte hierachter is dat de hoofdaannemer de risico’s draagt en dus ook de baas moet zijn. De hoofdaannemer heeft dus als enige een contract met de opdrachtgever. In Australië wordt ervan uitgegaan dat de beroepseed van de consultant belangrijker is dan de relatie met de feitelijke opdrachtgever, de hoofdaannemer, waardoor de belangen van de opdrachtgever tijdens het project worden gewaarborgd. Maakt de projectmanager fouten, dan wordt hem het lidmaatschap van de beroepsvereniging ontnomen. Met andere

16-11-2005 15:51:06

186

woorden: de onafhankelijkheid van de adviseurs opererend als onderaannemer van de hoofdaannemer wordt geregeld via hun beroepsvereniging. Kenmerkend voor Australië is dus het tot in het extreme doorvoeren van het uitbesteden van werk via zogenaamde ‘workpackages’. Dit geldt voor het totale proces van initiatief tot en met het ingebruiknemen, en niet alleen voor de onderaannemers zoals wij die in Nederland kennen, (stukadoors, metselaars, spuiters, schilders, enzovoort), maar ook voor de adviseurs. Een ander kenmerk is het uitbesteden via de projectmanagement-vorm. In feite wordt een professional aangetrokken om het proces te sturen en te beheersen met de bedoeling de onafhankelijkheid richting de opdrachtgever via de beroepsvereniging te waarborgen.

8.4 Verwachte marktontwikkelingen Andere industrieën en landen zijn de revue gepasseerd en we kunnen concluderen dat we hiervan het nodige kunnen leren. Maar er is meer. Ook in Nederland is op een breed front onderzoek gedaan naar verwachte ontwikkelingen, naar tekortkomingen in de huidige bouwnijverheid en de strategie die de komende jaren gevolgd zou moeten worden. Het is niet de bedoeling hier in dit hoofdstuk diep op al deze ontwikkelingen in te gaan, maar veel meer aan de hand van een aantal recente en richtingbepalende onderzoeken en publicaties de verwachte marktontwikkelingen voor de Nederlandse bouwnijverheid te schetsen. In dit kader hebben wij tien studies/onderzoeken geselecteerd: 1 ARTB, Bouwvisie 2010; 2 TNO, De economische kracht van de bouw; 3 Bouwen op Kennis, studie van de Adviesraad voor Wetenschaps- en technologiebeleid (AWT); 4 Het Nieuwe Bouwen, studie van TNO; 5 Next Generation ICT in de Bouw, studie van Nederlandse bouw- en ICT-bedrijven ondersteund door Ministerie van Economische Zaken en Senter; 6 PAIS, Beginnen bij het begin;

06950408_hfdst08.indd 186

7 VISI, een studie van de Nederlandse bouwketen en de overheid; 8 De Parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid; 9 Rethinking Construction, een studie uit het Verenigd Koninkrijk; 10 Regieraad Bouw, Perspectief voor de Bouw. 8.4.1 ARTB, ‘Bouwvisie 2010’ De ARTB heeft geprobeerd een prikkelende visie te geven over Nederland en de bouw in 2010, bezien in een internationale context. De Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid (ARTB) stelt zich tot doel een dergelijke visie te ontwikkelen in samenwerking met alle organisaties in de bouw- en installatiebranche in brede zin en de relevante overheid. De ARTB is in augustus 1990 geïnstalleerd door de toenmalige minister van VROM, mede namens zijn collega’s van Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat. De Adviesraad bestaat uit vertegenwoordigers van: • Ministeries van VROM, V&W en EZ, mede namens O&W en Defensie; • brancheorganisaties in de bouw en installatietechniek: AVBB, BNA, ONRI, NVTB, UNETO en VNI; • Bouw- en Houtbond FNV en Hout- en Bouwbond CNV.

8.4.1.a Sociaal-economische ontwikkelingen Volgens de ARTB is Nederland in 2010 met 16 miljoen inwoners het dichtstbevolkte land van de Europese Gemeenschap en kenmerkt het zich door een multiraciale samenleving met relatief veel ouderen. Ten opzichte van 1990 is de welvaart teruggelopen. Nederland heeft een gespreide economie, waarvan de sterke punten liggen op het gebied van landbouw en visserij, handel en transport en lichte industrie. Daarnaast is de dienstverlenende sector steeds belangrijker geworden. Door een sterke internationalisatie, die gepaard gaat met schaalvergroting, zijn Nederlandse bedrijven overgenomen door grote, buitenlandse concerns en omgekeerd. Door de toenemende internationale concurrentie is de marktpositie van het midden- en klein-

16-11-2005 15:51:06

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

bedrijf zwak.

nieuwe wooncentra voor de middenklasse.

8.4.1.b Landelijk en stedelijk gebied Volgens de ARTB is in het stedelijk gebied de concurrentie tussen grond en wonen, bedrijven, winkels, verkeer en recreatie verhevigd. Nederland is in 2010 nog steeds niet af. De urbanisatie van landelijke gebieden is doorgegaan, met name de noordvleugel van de Randstad, Utrecht, zuidwest Gelderland en Flevoland zijn grote groeiers geweest. Industrieën zijn voor het grootste deel verplaatst naar de rand van de stedelijke gebieden. Sommige oude industriegebieden zijn veranderd in woongebieden, vooral dankzij de overigens moeizaam op gang komende PubliekPrivate Samenwerking (PPS). In de centra van de grote steden zijn rond de belangrijke knooppunten van het openbaar vervoer city’s ontstaan, waar voornamelijk zakelijke dienstverlening te vinden is. Kenmerkend voor deze gebieden is dat er steeds hoger en steeds dieper werd gebouwd, waarbij multifunctioneel grondgebruik werd toegepast. Onder invloed van de ruimteschaarste zijn verschillende waterfronten, zoals kust, rivieroevers en watergaten, ontwikkeld voor meervoudig gebruik.

8.4.1.c Woning- en utiliteitsbouw Hoewel de bevolking sinds 1990 naar verhouding weinig is gegroeid, is het aantal huishoudens in dezelfde periode toegenomen van 6 miljoen tot 7,2 miljoen (CBS 1992). Deze groei is veroorzaakt door de toenemende individualisering van de maatschappij, die heeft geleid tot een drastische verandering in de gezinssamenstelling. Tussen 1990 en 2010 zijn daarom circa 2 miljoen, meest kleine nieuwbouwwoningen aan de voorraad toegevoegd. Anno 2010 is de nieuwbouwwoningmarkt vooral een vervangingsmarkt. De nadruk van de bouwactiviteiten ligt dan ook op de vernieuwbouw en renovatie: de aanpassing van de bestaande voorraad aan moderne wensen. Woonconsumenten zijn steeds mondiger geworden en eisen steeds meer kwaliteit: een individueel toegesneden woning voor een betaalbare prijs.

Meer gegoede burgers wonen in luxe hoogbouwappartementen in of dichtbij de city’s en buiten de stad. Middenklassers wonen in de nieuwe stedelijke woongebieden en in satellietsteden (new towns) rond de grote steden. Minder bedeelden, onder wie veel allochtonen en ouderen, wonen veelal in de negentiende en twintigste-eeuwse wijken van de binnensteden die in een ring om de city’s liggen. Kantoren die de afgelopen decennia van de twintigste eeuw langs de autosnelwegen zijn gebouwd, staan voor een groot deel leeg of zijn al afgebroken. Deze ‘rafels langs de snelweg’ zijn overbodig geworden door het terugverplaatsen van kantoorruimten naar de city’s en de ontwikkeling van kantoorlocaties in randgemeenten. In plaats van kantoren langs de snelweg zijn er dicht bij de grote steden veel parkeergarages gekomen. In de stedelijke gebieden zelf is parkeren drastisch aan banden gelegd, waardoor verkeercongesties in de steden goeddeels zijn opgelost. Concentraties van winkels vindt men in de city’s en in de

06950408_hfdst08.indd 187

187

Veel mensen werken en communiceren thuis via de computer en het telecommunicatienetwerk (‘telewerken’). Telewerken kan vanuit de woning gebeuren, maar ook vanuit kleine kantooreenheden in de directe omgeving van woonwijken. Het karakter van kantoorgebouwen is door deze ontwikkelingen sterk veranderd. Het aantal individuele werkplekken is drastisch teruggebracht; er zijn relatief veel ruimten voor vergaderen, overleg, ontvangsten en sociale ontmoetingen. De bestaande voorraad is nog steeds de grootste zorg voor gebouweigenaren en -beheerders. De economische gebruiksduur van gebouwen is steeds korter geworden. De mogelijkheden voor hergebruik zijn echter beperkt, omdat gebruikers van gebouwen steeds sneller hogere eisen stellen. 8.4.1.d Bouwnijverheid organisatorisch Volgens de ARTB zijn onder invloed van de eenwording van de Europese markt grote Nederlandse bouwbedrijven actief geworden in naburige landen, vooral door de overname van bouwbedrijven in die landen. Omgekeerd zijn er grote bouwbedrijven uit andere Europese landen op de Nederlandse markt verschenen. Mede vanwege hun omvang en ervaring met verplaat-

16-11-2005 15:51:06

188

singen over grote afstanden hebben Duitse en Franse bouwconcerns meer kansen gehad op de Nederlandse markt dan Nederlandse bedrijven op de Duitse en Franse markt. Bovendien hebben de overheid en het bouwbedrijfsleven in de jaren negentig verzuimd voldoende geld en draagkracht te investeren in het beïnvloeden van de Europese regelgeving. Evenmin is er tijdig geanticipeerd op deze regelgeving. Europese regelgeving dwingt tot schaalvergroting, maar de Nederlandse bouwnijverheid is te lang fragmentarisch blijven werken. Dit heeft de Nederlandse bedrijfstak op internationaal niveau in een relatief ongunstige concurrentiepositie gebracht. Japanse bouwbedrijven zijn zeer actief in Europa. Ze bieden een ‘totaalproduct’ aan: de volledige ontwikkeling van een bouwwerk, inclusief financiering, ontwerp, uitvoering, inrichting en exploitatie. De professionele opdrachtgevers van weleer, inclusief de rijksoverheid, zijn kopers of leasers geworden op de bouwmarkt: bestellers van eindproducten. Zij zijn in toenemende mate resultaatverbindingen aangegaan en eisen garanties dat het eindresultaat voldoet aan de vooraf in de vorm van prestatie-eisen geformuleerde vraag. Zij laten de verantwoordelijkheid en het risico van het realiseren van het bouwwerk over aan de aanbiedende marktpartijen. Deze marktpartijen moeten het hele traject van prestatie-eisen tot en met het goed functioneren van de accommodatie in de gebruiksfase beheersen. Daarbij willen opdrachtgevers één aanspreekpunt: één deelnemer, of als dat niet kan, één leverancier in de vorm van een samenwerkingsverband van verschillende deelnemers. Ook in dergelijke gevallen kunnen opdrachtgevers één partij aansprakelijk stellen. De bedrijven die konden beschikken over zowel deskundigheid als de financiële draagkracht om garanties te bieden, hebben zich sterk kunnen profileren als projectleveranciers. Naast enkele grote bouwbedrijven hebben ook projectmanagement- en ingenieursbureaus zich nadrukkelijk op de markt voor totaalproducten gemanifesteerd. Deze bureaus zijn daartoe samenwerkingsverbanden met het verzekeringswezen aangegaan. Projectleveranciers verzekeren

06950408_hfdst08.indd 188

zich tegen de risico’s die zijn verbonden aan het afgeven van een garantie voor het totaalproduct. Verzekeringsmaatschappijen exploiteren deze markt en treden daarbij in privaatrechtelijke zin sterk marktregulerend op. De eindgebruiker van gebouwen is steeds mondiger geworden. Hij eist waar voor zijn geld en wil invloed uitoefenen op zijn eigen woon- en werkomgeving. De eindgebruiker is bovendien in een positie gekomen dat hij zijn eventuele bestedingen in huisvesting kan afwegen tegen bestedingen in andere bedrijfsmiddelen en consumptiegoederen. Opdrachtgevers en gebruikers willen van tevoren een goede indruk krijgen van hun nieuwe huisvesting. Zij willen vooraf zien wat zij kopen. 8.4.1.d Structuur bedrijfstak In 2010 heeft volgens de ARTB sinds 1990 de industrialisatie van het bouwproces zich sterk doorgezet. Steeds meer arbeid is verplaatst van de bouwplaats naar de fabriek: de bouwplaats is een assemblageplaats geworden. Een steeds groter deel van de toegevoegde waarde in de bouw wordt gerealiseerd door de toeleveringsindustrie.

Om de concurrentie met andere bedrijfstakken aan te kunnen, moest de bouwnijverheid producten met een gunstige prijs/ kwaliteitsverhouding leveren. Een van de belangrijkste middelen om dat te realiseren, is het optimaliseren van het productieproces. Dat geldt voor individuele bouwmaterialen en -componenten, maar ook voor complete accommodaties. Een bedrijf dat in ieder individueel project weer een ander product moet realiseren op basis van specificaties die door anderen zijn gemaakt, kan zijn productieproces niet echt optimaliseren. Om kwaliteit te kunnen bieden, hebben grote aannemersbedrijven in vele gevallen andere disciplines, zoals architecten en raadgevend ingenieurs, in de eigen gelederen geïntegreerd. Deze geïntegreerde bedrijven ontwikkelen projectongebonden producten of gebouwtypen die per geval zijn aan te passen aan de specifieke gebruikswensen en situaties. In sommige gevallen hebben ook grote raadgevende ingenieursbureaus het initiatief genomen hebben tot de integratie van disciplines. Andere bedrijven hebben ten be-

16-11-2005 15:51:06

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

hoeve van hun producten- en dienstenontwikkeling strategische netwerken (comakership-relaties) gevormd van bouwbedrijven, adviesbureaus, gespecialiseerde onderaannemers en toeleveranciers. 8.4.1.f Rol en positie bouwpartners De ontwikkelingen in de bouwmarkt en de structuur van de bedrijfstak hebben volgens de ARTB gevolgen gehad voor de positie en de rol van de participanten in het bouwproces. De belangrijkste bouwpartners passeren hier de revue: • architecten; • raadgevende ingenieursbureaus; • uitvoerende bouwbedrijven; • installatiebedrijven; • toeleveranciers

De kerntaak van de architect, het maken van een synthese tussen programma, situatie en budget (het ontwerp), is in principe niet veranderd. De context waarin dit gebeurt, verschilt wel aanzienlijk van die in 1990. Er zijn globaal drie typen architecten ontstaan: 1 zij die de traditionele, onafhankelijke praktijk voorzetten, maar zich wel gespecialiseerd hebben; 2 zij die specifiek situatiegebonden programmeren en ontwerpen maken op basis van veelal gestandaardiseerde componenten en in nauwere samenwerking met andere disciplines; 3 zij die voor de toeleverende industrie nieuwe producten ontwikkelen (niet-projectgebonden componenten). Ook raadgevende ingenieursbureaus zijn genoodzaakt geweest hun koers te veranderen. Een deel van de bureaus is een samenwerkingsverband aangegaan met kapitaalkrachtige, uitvoerende partners, daardoor gedwongen door opdrachtgevers die een totaalproduct vragen. Voor een ander deel van de bureaus is onafhankelijkheid een belangrijke pijler van hun bestaansrecht gebleven. Binnen dat deel zijn wel andere bureauvormen ontstaan, door: • bundeling raadgevende disciplines in grotere ondernemingen of netwerken (klant vraagt om een breed pakket); • schaalvergroting toplaag bureaus (om internationaal bestaansrecht te hebben);

06950408_hfdst08.indd 189

189



sterke specialisatie kleine bureaus (kleine bureaus met superspecialisten). Er zijn globaal drie soorten uitvoerende bouwbedrijven ontstaan: 1 circa twee derde van de bouwmarkt anno 2010 bestaat uit kleinschalige projecten in de verbouw- en onderhoudssector. Kleine uitvoerende bouwbedrijven hebben een markt in dit segment, maar ook kleine, autonoom opererende units van grotere bouwbedrijven; 2 middelgrote bouwbedrijven kunnen het zich niet langer permitteren zich te profileren als allround bedrijven. Degenen die differentiëren en zich specialiseren op specifieke marktsegmenten of technologieën, hebben de beste kansen gehad. Deze middelgrote bouwbedrijven opereren als onderaannemers; 3 coördineren van alle specialismen in een project is een apart specialisme geworden, dat vooral terecht is gekomen bij grote aannemersbedrijven. Grote bouwondernemers zijn, naast leveranciers van gebouwcasco’s, vooral projectcoördinatoren geworden. Afwerken van casco’s wordt vooral gedaan door onderaannemers en toeleveranciers. Veel installatiebedrijven hebben het ontwerpen, leveren en aanbrengen van technische installaties in één onderneming geïntegreerd. Sommige grote installatiebedrijven zijn samen met uitvoerende bouwbedrijven opgegaan in geïntegreerde bedrijven met een breed dienstenpakket van een hoog kwalitatief niveau. Daarnaast is er een veelkleurig palet van kleine en middelgrote installatiebedrijven blijven bestaan, die zich veelal sterk gespecialiseerd hebben. Toeleveranciers hebben zich sterk geconcentreerd op het verhogen van de toegevoegde waarde van hun producten. Dakpannenfabrikanten leveren bijvoorbeeld niet uitsluitend dakpannen, maar volledig geïntegreerde daken, inclusief beschot, isolatie, goten, pannen en alle daarbijbehorende hulpstukken: alles in één modulair systeem. Waar vroeger nog vele disciplines betrokken waren bij het maken van een dak (timmerlieden, loodgieters en dakdekkers), wordt nu het hele pakket geleverd en aangebracht door

16-11-2005 15:51:07

190

één toeleverancier/co-maker.

8.4.1.g Technologie De informatietechnologie is in 2010 volgens de ARTB steeds belangrijker geworden. Uniforme productmodellen voor de bouw, CAD-CAM, EDI en PDI, spelen een belangrijke rol in één samenhangende informatietechnische infrastructuur. Integraal ontwerpen (dat wil zeggen, met een gecoördineerde inbreng van alle relevante, gespecialiseerde disciplines) met behulp van computers is anno 2010 een normale praktijk. Met de ontwikkeling van geavanceerde visualisatietechnieken als virtual reality en multimediatechnieken is ingespeeld op de eisen van de eindgebruiker om te kunnen zien (en beleven) wat ze kopen.

In een vragersmarkt vraagt de consument/ eindgebruiker om individuele gebouwen. Dat lijkt in tegenspraak met de industrialisatie van het bouwproces en de ontwikkeling van gestandaardiseerde, projectongebonden producten. Een oplossing is gevonden in ‘optionele standaardisatie’. Dat houdt in: werken met gestandaardiseerde componenten die zodanig flexibel van vorm en grootte zijn, dat ze voldoende opties bieden om daarmee onderling verschillende gebouwen samen te stellen. Systemen voor een flexibele productieorganisatie hebben het bovendien mogelijk gemaakt door middel van gestandaardiseerde, projectongebonden productiemethoden individueel toegesneden componenten te maken. Projectongebonden productontwikkeling met series van één stuk horen daarmee tot de mogelijkheden. Optionele standaardisatie en flexibele productieorganisatie koppelen de voordelen van industriële productie aan de markteis van individueel toegesneden bouwwerken. In 2010 bestaat er in de particuliere woningmarkt een duidelijk ‘groen’ segment. Milieu is, net zoals kwaliteit in de jaren negentig, een verkoopargument. Bouwwerken en bouwproducten worden vanuit een levensduurbenadering bekeken en beoordeeld. De ARTB verwacht dan ook dat in 2010 veel nieuwe technologieën in Nederland zijn geïntroduceerd of in ontwikkeling

06950408_hfdst08.indd 190

In 2010 zijn onder meer de volgende technologieën in Nederland geïntroduceerd of in ontwikkeling: • ondergronds bouwen met behulp van boortechnieken; • trillingsloos en geluidarm heien; • vliesconstructie voor diepgelegen wegen; • geluidsarm, stofarm en selectief slopen; • roestvast constructiestaal; • upgraden van bouw- en sloopafval; • gemechaniseerd schilder-, boor-, beton- en metselwerk; • beton met treksterkte; • geautomatiseerde maatvoering; • aanbrengen van waterdichte lagen in de grond, zonder ontgraving; • stekkerklare inbouwproducten, zoals keukens en badkamers.

zijn, figuur 8.9. Bovenaan in de lijst staat vermeld het ondergronds bouwen. Figuur 8.9 Nieuwe technologieën volgens ARTB

8.4.2 TNO, ‘De economische kracht van de bouw’ De uitvoerende bouw heeft een sterke technische basis, maar worstelt met de noodzakelijke vernieuwing van de bedrijfstak. Innovaties krijgen weinig kans en het imago van de bouw als aantrekkelijke werkgever laat te wensen over. De publicatie ‘De economische kracht van de bouw’ van TNO geeft met behulp van de analysemethodiek van Porter een interessant beeld van een van de belangrijkste sectoren van de Nederlandse economie. Daarenboven wordt een aantal onderling samenhangende voorstellen geformuleerd. Deze moeten het mogelijk maken dat de bouw zijn economische kracht ten volle kan benutten. In de aanbevelingen ontmoeten techniek en cultuur elkaar in een boeiende confrontatie.

Wordt alles volgens TNO op een rijtje gezet, dan is te zien dat de Nederlandse bouw, op segmenten als de water- en milieubouw na, als geheel een voorbeeld is van een open markt met lage toetredingsdrempels zonder een noemenswaardige krachtsverhouding ten opzichte van toeleveranciers en afnemers. In figuur 8.10 zijn

16-11-2005 15:51:07

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

191

Lage toetredingsdrempels toenemende aanwezigheid van buitenlandse bouwers

Toeleveranciers eigenen zich een deel van de bouwmarkt toe

Concurrentie binnen kleiner wordend gebied

Vraag: toenemend kleinere en meer gevarieerde projecten

Substitutie: doe-het-zelf-markt

Figuur 8.10 Concurrentie in een krimpend territorium

de bedreigingen samengevat van de concurrentiebepalende factoren in de sector. Samengevat: • toetredingsdrempels zijn te laag en blijven dat doordat grote ondernemingen zich nauwelijks differentiëren door een grotere technologische voorsprong, productontwikkeling, marketing, enzovoort; • van de verschillende toeleveranciers hebben vooral de materialenproducenten geruime tijd geleden al een belangrijk deel van de bouwers afgesnoept, vooral in de B&U-sector; • doe-het-zelfsector in de woningbouw heeft ten koste van de uitvoerende bouw een belangrijk marktaandeel verworven; • grote opdrachtgevers als Rijkswaterstaat zijn de eigen diensten op het gebied van onderzoek, ontwerp en ontwikkeling aan het afstoten, waardoor de concurrentie op de markt groter wordt; • globaal is het territorium van de uitvoerende markt in de loop van de jaren kleiner geworden, terwijl de toetredingsdrempels niet hoger werden. De bouwers van hun kant hebben nauwelijks geprobeerd hun territorium uit te breiden door meer activiteiten of een groter dienstenpakket aan te bieden. Het gevolg is dat de concurrentie tussen de bestaande bouwers nog heviger dreigt te worden. Het resultaat is toenemende concurrentie. De technologische mogelijkheden van de sector zijn groot en de kwaliteit van wat er in Nederland

06950408_hfdst08.indd 191

gebouwd wordt, is internationaal gezien boven het gemiddelde. Hier staat tegenover dat de dynamiek van de diamant, figuur 8.11, in de Nederlandse bouw eerder innovatieremmend is. De wijze van aanbesteden en de combinatie van wantrouwen en de beschermende rol van de overheid spelen hierin een cruciale rol. Het gevolg is dat de grote Nederlandse bouwondernemingen zich nauwelijks weten te differentiëren en alle energie steken in kostenconcurrentie. Dit is voor hen moeilijker dan voor de kleinere ondernemingen, die gemiddeld dan ook meer winst maken. De prijsconcurrentie leidt onder meer tot een hoge toelevering van arbeidsongeschikten aan de WAO. Ook in het netwerk zijn mechanismen actief die een averechts effect hebben. De vormen van marktafspraken en marktbescherming leiden niet tot een verbeterde rentabiliteit, terwijl samenwerking in projectverband in veel gevallen een uit concurrentieoogpunt opportunistisch karakter heeft. Ook de brancheorganisaties zijn te versnipperd ten aanzien van deelbelangen om in deze situatie verandering te kunnen brengen. Dit alles leidt in verschillende publicaties tot de vaststelling dat de Nederlandse bouw ziek of zelfs verloederd is. TNO heeft een aantal elementen uit deze negatief werkende dynamiek samengebracht in figuur 8.11. In het onderzoek komt TNO tot de conclusie dat er een trendbreuk noodzakelijk is. Ze geeft een reeks aanbevelingen om deze te realiseren. De

16-11-2005 15:51:07

192

Economische orde lage toetredingsdrempels lage-kosten-concurrentie weinig constructieve samenwerking

Productiefactoren

Thuismarkt

afwachtende, volgende houding van de bouw op korte termijn capaciteit opvullen geen differentiatie

wantrouwen, overspecificatie, gunnung op basis van prijs niet belonen van innovatie

Netwerken opportunistisch, collusief pogingen tot marktbeheersingen en marktafscherming

Figuur 8.11 Diamant Nederlandse bouw vóór de trendbreuk

drie belangrijkste aanbevelingen worden hierna genoemd.

1 Ondernemers: • duidelijke langetermijnstrategie is noodzakelijk; van belang zijn scholing, veiligheid, technologie- en productontwikkeling en marketing; • werken in richting van integratie van ontwerp en uitvoering; • grotere afstemming met toeleveranciers en afnemers om sneller op de wensen van de afnemers in te kunnen spelen. 2 Afnemers:



bouwprojecten benaderen en uitgeven vanuit een levensduurbenadering; • beter nadenken over de eisen aan bouwwerken in de toekomst; • in samenwerking met de bouwers opzetten van demonstratieprojecten, deze evalueren en op basis hiervan weer nieuwe projecten opzetten; • stimuleren van integratie van ontwerp en uitvoering. 3 Overheid: • consequent en duidelijk beleid ten aanzien van upgrading, innovatie, kwaliteits- en milieuzorg, informatisering, een goede mix van con-

Economische orde

hoge toetredingsdrempels door upgrading en differentiatie sterkere sectororganisatie

Productiefactoren

Thuismarkt

langere termijn strategie t.a.v. werknemers en eigen technologische ontwikkelingen differentiatie

beter formuleren toekomstige bouwbehoeften; opzetten en evalueren van demonstratie projecten; belonen van innovatie prestatiebestekken

Netwerken

integratie ontwerp en uitvoering interactie met toeleveranciers en potentiële kopers

Figuur 8.12 Diamant Nederlandse bouw ná de trendbreuk

06950408_hfdst08.indd 192

16-11-2005 15:51:08

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

currentie en constructieve samenwerking; • belangen als grote afnemer van de bouw niet laten interfereren met dit beleid. In de diamant van figuur 8.12 heeft TNO de belangrijkste elementen uit de positief werkende dynamiek samengebracht. De aanbevelingen hangen nauw met elkaar samen. Elk van de partijen heeft belang bij de uitvoering ervan. Het is dan ook te hopen dat zij niet langer de problemen naar elkaar doorschuiven, elkaar verwijten dat er niets kan, maar initiatieven nemen en versterken om de mogelijkheden van de positieve dynamiek te realiseren. 8.4.3 ‘Bouwen op Kennis’ De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) heeft in 2000 het rapport Bouwen op Kennis uitgebracht. Hierin wordt vanuit mogelijke veranderingen van de samenleving gekeken naar de gevolgen voor de bouwnijverheid. Vervolgens stelt de AWT vast welke behoefte aan nieuwe kennis en vaardigheden hieruit ontstaat. De AWT geeft de drie meest denkbare scenario’s, maar geeft niet aan welk scenario het meest waarschijnlijke is. Dat is ook niet nodig want de verandering voor de bouwnijverheid in de drie scenario’s spelen zich af rond dezelfde thema’s. Het is belangrijk dat de bouw zich verdiept in deze thema’s. Daarnaast is dit rapport interessant omdat het rapport drie scenario’s schetst, die breed herkend en erkend worden door vertegenwoordigers uit de bouwwereld. 8.4.3.a Wat is de AWT? De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) is een bij wet ingesteld adviesorgaan van de Nederlandse overheid. De AWT heeft sinds 1998, naast zijn adviserende taak, tevens de taak gekregen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om verkenningen op het gebied van wetenschap en technologie uit te voeren. Een van de onderwerpen die de AWT in het kader van zijn verkenningentaak heeft opgepakt, betreft de toekomstige vraag naar kennis in de bouwsector. Voor het uitvoeren van deze verkenning heeft de AWT, in samenspraak met de Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid (ARTB), een verken-

06950408_hfdst08.indd 193

193

ningscommissie ingesteld. De commissie heeft getracht de belangrijke vragen van maatschappelijke aard vast te stellen, waarvoor de bouw in deze eeuw komt te staan. Op basis hiervan heeft de commissie gekeken naar de hieruit voortvloeiende behoefte aan kennis. Vervolgens zijn zogenaamde kennisthema’s, oftewel scenario’s vastgesteld. De nadruk ligt op een kwalitatief beeld, en niet op het precies voorspellen van de toekomst. 8.4.3.b Scenario ‘Oud Goud’ Het scenario ‘Oud goud’ gaat ervan uit dat sociale cohesie de maatschappelijke orde blijft bepalen. De lijn van het ‘poldermodel’ wordt doorgetrokken naar de toekomst. In de ruimtelijke inrichting speelt de overheid als bemiddelaar, conflictbeheerser, een doorslaggevende rol. De nadruk ligt op conserveren, beschermen, behouden wat goed is, selectieve versterking en vooral ook opwaardering van gebieden die achter dreigen te blijven. Er wordt dringend nagedacht over de vraag wat er gebouwd moet worden, want men ziet het bouwen als een vorm van ‘social engineering’. In het beantwoorden van die vraag wordt veel energie gestoken. Daarom ontstaat er een uitgebreide adviessector die gericht is op alle aspecten die in het voortraject aan de orde komen: beheer, financiering, inspraak, kostenopstelling, afweging, (milieu)effectrapportage. Dit scenario kent een bouwvraag die uitgaat van karakteristieken als duurzaamheid, bruikbaarheid, lokale gewoonten en veel verschillende belanghebbenden. Het bouwproject heeft veel ‘traditionele’ kenmerken; prijs als concurrentiewapen, scheiding tussen ontwerp en uitvoering, lokale bouwgewoonten, lokale bouwmarkten en weinig internationale concurrentie. 8.4.3.c Scenario ‘Metropool in de Delta’ Het scenario ‘Metropool in de Delta’ ziet de dienstverlening, georganiseerd rond de handelsfunctie van Nederland, als dominant gegeven. Hierop wordt de ruimtelijke inrichting van Nederland door middel van vele bouwprojecten toegesneden. De overheid neemt daartoe vaak het initiatief maar bemoeit zich niet in detail met deze projecten. Zowel overheid als de private opdrachtgevers hanteren een vergaand en strin-

16-11-2005 15:51:08

194

gent eisenpakket. Functionaliteit staat voorop, maar ook eisen aan veiligheid, binnenklimaat en bouwsnelheid zijn van ongekend niveau. Hiertegenover staat veel bewegingsvrijheid bij de aanbodzijde. Er is substantiële ruimte voor aanbieders van totaalconcepten, zodat de integratie van ontwerp en uitvoering ver gevorderd is. Dit alles vereist wel slagkracht en een lange adem van de grote bedrijven en bijgevolg is dit de wereld van de grote spelers. Deze zijn in staat in alliantievorm en/of internationaal te opereren, en hebben toegang tot de kennis. 8.4.3.d Scenario ‘Elk wat wils’ ‘Elk wat wils’ is een scenario waarin mobiliteit feitelijk onbegrensd is. Dat geld op de korte termijn (woon-werkverkeer, reizen naar het buitenland, alternatieve keuze tussen verschillende transportmodaliteiten) en op langere termijn (migratie, verschillende verblijfplaatsen per huishouden). De overheid is werkelijk teruggetreden

en concentreert zich op de meeste essentiële voorzieningen. In zekere zin is de burger in dit scenario een moderne nomade die al naar gelang de behoefte neerstrijkt op een van de vele, hem ter beschikking staande verblijfplaatsen. De landsgrenzen verliezen hun psychologische betekenis. De persoonlijke levensstijl kent een hoge dynamiek. Deze wereld kent een zekere vluchtigheid die ook op het bouwen van invloed is. Opdrachtgevers zijn geïnteresseerd in ambiance en gemak. Energiebesparing is geen item meer. Bouwwerken kennen een korte levensduur (er is sprake van een wegwerpcultuur). Veel bedrijven uit de toeleveringsindustrie willen rechtstreeks op de bouwmarkt aanbieden. Het feitelijke ‘op de bouw plaats bouwen’ is door vergaande industrialisering gereduceerd tot het leveren, assembleren en installeren. Dominant concurrentiemiddel is service en het kunnen inspelen op individuele wensen. Bijzonder kansrijk zijn de combinaties van kleine bedrijven die

Oud Goud

Metropool in de Delta

Elk Wat Wils

• Regionale identiteit • Culturele segregatie

• Bewustwording unieke ligging van Nederland

• Demografische trek weg van de Randstad

• Complexe besluitvorming • Steun voor overheid als conflictbeheerser • Bouwen in achterstandsgebieden • Bouwen als social engineering

• Overheid schept ruimtelijke randvoorwaarden • Maximaal uitnutten beperkt aantal bouwlocaties

• Ruim baan voor mobiliteit • Minimale overheidsbemoeienis • Overvloed aan bouwkavels • Overheid is zelden

• Overheid als indirecte opdrachtgever

• opdrachtgever

Figuur 8.13 Verschillen in overheidsoptreden en ruimtelijke inrichting bij de drie scenario’s

Oud Goud

Metropool in de Delta

Elk Wat Wils

• Centraal probleem: wat moeten we bouwen? • Veel hergebruik bestaande locaties, bouwwerken en infrastructuur

• Overheid belangrijkste financier grote bouwprojecten (infrastructuur, kust- en oeverwerken, bodemsanering, enzovoort)

• Bouwbehoefte overheid volledig conjunctuurafhankelijk gemaakt • Geen verschil publieke en private opdrachtverlening

• Veel belanghebbenden • Lage beheerskosten en bouwkosten staan voorop • Gedetailleerd planologisch beleid

• Private opdrachtgevers uitsluitend geïnteresseerd in functionaliteit • Flexibel gebruik bouwwerken

• Entourage, sfeer, ambiance, gemak, kenmerkend voor de vraag • Wegwerpcultuur

• Duurzaam bouwen belangrijk

• Hoge eisen aan comfort, veiligheid (security) bouwsnelheid

• Energiebesparing geen item meer

Figuur 8.14 Verschillen in de karakteristiek van de bouwaanvraag bij de drie scenario’s

06950408_hfdst08.indd 194

16-11-2005 15:51:09

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

gebouwen als eindproduct aanbieden, in combinatie met grote toeleveranciers (franchising, dealerformules).

Dat geldt ook voor contractvormen: traditioneel of niet traditioneel, figuur 8.16. De mate waarin bedrijven samenwerken kan variëren.

8.4.3.e De scenario’s in beeld gebracht De ruimtelijke inrichting hangt sterk samen met de rol van de overheid, figuur 8.13. Zeer actief ingrijpend, voorwaarde scheppend of zeer terughoudend. De bouwvraag kan zeer gedetailleerd, specifiek, op maat toegesneden van aard zijn of juist zeer generiek en termen van functionaliteit of ambiance geformuleerd worden, figuur 8.14. De bedrijfstak bouw kan verschillende vormen aannemen sterk gesegmenteerd, of juist geïntegreerd, dominantie vanuit één der sectoren (uitvoering, toelevering) of juist niet, figuur 8.15. Verschillende contractvormen en concurrentieverhoudingen zijn denkbaar: concurrentie op prijs, concept of product, of serviceaspecten.

8.4.3.f De scenario’s vergeleken Onderstaand puntsgewijs de uitersten tussen de verschillende scenario’s: • wat betreft de ruimtelijke inrichting is een restrictieve grondpolitiek, beperking van de mobiliteit en behoud van het bestaande het ene uiterste. Hiertegenover staat een denkbare wereld van het bouwen in lager dichtheden met een groot ruimtelijk beslag, niet gehinderd door enige beperking van mobiliteit; • al naar gelang de mate waarin de overheid intervenieert en vragers op de bouwmarkt zich van elkaar onderscheiden, kan de bouwvraag zeer verschillend zijn. Veel kleine projecten tegenover enkele grote multifunctionele projecten. Gebruiksgemak versus duurzaamheid; • de aanbodstructuur van de bouwmarkt vari-

Oud Goud

Metropool in de Delta

Elk Wat Wils

• Gespecialiseerde dienstverlening rond bouwen, beheren, ontwerpen, verhuur, verkoop. Veel concurrentie en innovatie

• Ruimte voor aanbieders van totaalconcepten • Integratie ontwerp, uitvoering en onderhoud (‘totaalbenadering’)

• Rechtstreeks aanbod toeleveranciers op de eindmarkt • Veel kleine gespecialiseerde ontwerp-

• Scheiding ontwerp en beheer • Schaarste aan vaklieden in de bouw • Uitvoerende bouw sterk

• Lange adem belangrijk (visie, relatienetwerken, financiering)

en bouwbedrijven in allianties • Afnemende rol hoofdaannemer en ontwerpsector

capaciteitsgedreven

195

• Internationalisatie productie, lokale afzet

Figuur 8.15 Verschillen in aanbodstructuur bij de drie scenario’s

Oud Goud

Metropool in de Delta

Elk Wat Wils

• Prijs is het belangrijkste concurrentiewapen

• Onderscheidend vermogen van concept of product

• Concurrentie op service en klantgericht aanbod

• Traditionele aannemingsovereenkomsten

• Nieuwe contractvormen (alliancing, partnering)

• Aanbod van buiten de bouwbranche

• Weinig internationale concurrentie

• Grote internationale spelers en internationale concurrentie

• Bouwen is marketing, verkoop en logistiek

• Lokale bouwgewoonten en relatienetwerken belangrijk

• Lokale subcontracting • Toegang tot kennis belangrijk

• Proven technology belangrijk

• Life cycle costing

• Gesegmenteerde bedrijfskolom Figuur 8.16 Verschillen in contracten en concurrentie bij de drie scenario’s

06950408_hfdst08.indd 195

16-11-2005 15:51:09

196

eert met de vraag. Veel kleine ondernemingen, gespecialiseerd naar product of lokaal bereik tegenover grote internationaal opererende ondernemingen; • met de structuur van de bedrijfstak veranderen ook de contractvormen en concurrentiewijzen. Naast bestaande contractvormen komen ook nieuwe vormen aan bod. Werkwijzen gericht op realisatie per project of juist kiezend voor lange termijn procesbenaderingen en industriële vervaardiging. Concurreren op prijs of op product, concept of service; • de bouw zal in de nabije toekomst op de veranderingen moeten reageren. Veranderingen die om nieuwe kennis en vaardigheden vragen; • een veranderde positie van de overheid die mede wordt ingegeven door de voortschrijdende integratie binnen Europa. In de regelgeving en ook bij grote ruimtelijke ingrepen verandert de rol van de overheid. De interactie tussen partijen en belangengroepen, waarvan de overheid er zelf een is, neemt toe. De verhouding tussen opdrachtgevende en regelgevende overheid enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds zal daardoor veranderen. Dit vraagt om nieuwe vaardigheden zowel op operationeel (beïnvloeding en besluitvorming) als politiek niveau; • de verschuiving van de projectgerichte benadering van het bouwen naar een procesgerichte invalshoek. Zoals vele andere bedrijfstakken staat de bouwnijverheid momenteel voor de opgave de verschillende procesfasen beter op elkaar af te stemmen. Deze opgave vloeit voort uit de voortgaande rationalisering van het bouw- en beheersproces zelf, naast de nieuwe eisen die aan bouw- en kunstwerken gesteld worden; • procesintegratie is een belangrijke behoefte bij het bedrijfsleven. Deze behoefte leidt tot nieuwe kennisvragen met betrekking tot bouwprocesintegratie, contractvorming, management op projecten en industrieel bouwen; • de inhoud, met name de functionaliteit, van de vraag naar bouwproducten verandert. Het beantwoorden van deze andersoortige vraag betekent dat het ontwerpen een methodisch karakter zal moeten krijgen en de benaderingswijzen op basis van bestaande receptuur en bewezen technologie zullen veranderen.

IN 2001 is TNO Bouw gestart met onderzoek naar bouwprocesinnovatie. Het streven was om te komen tot het ‘Nieuwe Bouwen’, waarmee alle problemen in de bouw worden aangepakt. Kenmerkend van het Nieuwe Bouwen is het ‘Waarde-Prijs-Kosten model’. Een raamwerk om de noodzakelijke veranderingen gestructureerd in kaart te brengen maar ook de gewenste procesinnovatie in de bouwsector. 8.4.4.a Waarom het Nieuwe Bouwen? Met het Nieuwe Bouwen wordt ingespeeld op de vraag of er dynamisch gestuurd kan worden op de beheersing van risico’s en kosten, en tegelijkertijd de meerwaarde voor de vrager zodanig vergoot kan worden dat de winst van de aanbieder verzekerd blijft. In figuur 8.17 is dit beeld weergegeven. De gedachte hierachter is dat de bouwnijverheid van oudsher zoekt naar zekerheden. Dit begint al bij de vraag die men nauwkeurig wil specificeren voorafgaand aan een project, terwijl de vraag in meer of mindere mate altijd zal bijdraaien als het project vordert en als het inzicht in de werkelijke vraag toeneemt. Ook externe factoren kunnen hierop van invloed zijn.

Meerwaarde

Totaal nut

Winst Waarde Prijs Vrager

Kosten

Aanbieder

Figuur 8.17 Door het dynamisch sturen van het proces de meerwaarde voor de vrager vergroten en de winst voor de aanbieder verbeteren

Conclusie is dat vraag en aanbod in de tijd varieren en daardoor invloed op elkaar uitoefenen. Om dit te kunnen opvangen is het logisch dat men het proces zodanig inricht dat er bijgestuurd kan worden als vraag en aanbod of als de omstandigheden en omgeving veranderen. Er moet kunnen worden ingespeeld op wijzigende omstandigheden en toenemend inzicht ten aanzien van de vraag. Aanbieders moeten dan

8.4.4 Het Nieuwe Bouwen

06950408_hfdst08.indd 196

16-11-2005 15:51:10

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

ruimte hebben om op de veranderende vraag te kunnen reageren.

8.4.4.b Het Waarde-Prijs-Kosten model Het bouwproces moet zodanig worden ingericht dat het nut, het verschil tussen waarde en kosten, wordt vergroot. Om dit te kunnen bereiken zal de interactie tussen vragers en aanbieders in de bouw daarop gericht moeten zijn, figuur

Nut

Meerwaarde Vraagspecificatie risico en kosten Transactiekosten en risico

Waarde

Productierisico en aanbiedingskosten

Nut

Winst Prijs Kosten

Figuur 8.18 Vergroten van het nut door verkleinen van kosten en risico’s

Meerwaarde voor vrager

197

8.18. De basis voor het Nieuwe Bouwen wordt gevormd door dit Waarde-Prijs-Kosten model. Binnen dit model zijn drie belangrijke hoofdelementen te onderscheiden: 1 de waarde van een bouwwerk voor de vrager; 2 de kosten die de aanbieder voor het bouwwerk moet maken; 3 de prijs die de vrager en de aanbieder voor het bouwwerk overeenkomen. Zoals ook blijkt uit figuur 8.18 is het verschil tussen de prijs en de kosten de winst voor de aanbieder of opdrachtnemer. De meerwaarde voor de vrager, de opdrachtgever is het verschil tussen waarde en de prijs. Voor alle duidelijkheid wordt onder de vrager en de aanbieder alle spelers binnen de bouwketen verstaan. Het Nieuwe Bouwen heeft uiteindelijk tot doel het vergroten van het verschil tussen waarde en kosten, dus het nut van elke stap in de keten. Hierdoor moeten vervolgens de meerwaarde van de vrager en de winsten van de aanbieders gaan toenemen. Via het Waarde-Prijs-Kosten model Winst voor aanbieder

Meerwaarde Winst

Waarde

Prijs

Kosten

Vraag

Waarde

Aanbod

Prijs

Het Programma van Eisen is de koppeling tussen de gevraagde waarde en de prijs

Prijs

Kosten

Het concept is de koppeling tussen de kosten en de prijs

Figuur 8.19 Dynamisch koppelen van waarde, prijs en kosten

06950408_hfdst08.indd 197

16-11-2005 15:51:10

198

sturen vragers en aanbieders gezamenlijk en in een dynamisch proces aan op het vergroten van nut, figuur 8.19. 8.4.4.c Hoofdelementen van het Nieuwe Bouwen De hoofdelementen van het Nieuwe Bouwen zijn: ◆ het Nieuwe Vragen; ◆ het Nieuwe Aanbieden; ◆ het Nieuwe Samenwerken.

Deze drie elementen leiden gezamenlijk tot het Nieuwe Bouwproces, figuur 8.20. ◆ Het Nieuwe Vragen De strekking van het Nieuwe Vragen is dat de vrager zichzelf beter oriënteert op het aanbod voordat hij alles tot in detail specificeert en een prijs vraagt voor zijn gespecificeerde bouwwerk. De vraaginnovatie bestaat er dus uit dat de vrager een initieel concept benoemt met daarin een gewenste waarde-prijs koppeling. De vrager betrekt de aanbieder bij de specificatie van de vrager. De achtergrond hiervan is dat de vrager erkent dat hij zijn vraag niet autonoom kan specificeren, maar dat hij samen met de aanbieder en door voortschrijdend inzicht, zijn vraag beter zal kunnen formuleren. Dit laatste vindt dan plaats tijdens het proces.

Waarde

◆ Het Nieuwe Aanbieden De aanbieder anticipeert op de vraag. Hij helpt de vrager bij het formuleren van zijn vraag, door middel van het schetsen van mogelijkheden, alternatieven en varianten. In het rapport wordt dit aanbodinnovatie genoemd, waarbij de aanbieder laat zien en aantoont dat hij het proces beheerst en beschikt over kennis en expertise. De aanbieder schuift op in de keten en wordt van aannemer, manager van het proces. Het doel van dit Nieuwe Aanbieden is dat de bouw zich zal gaan opstellen als aanbieder van integraal gebouwde functies en instandhouding van die functies over de levenscyclus. Aldus ontstaat een transformatie van de bouw van producteconomie naar een diensteconomie. ◆ Het Nieuwe Samenwerken In het rapport van TNO wordt dit de transactieinnovatie genoemd: een geheel andere wijze van omgang en contractering. Kenmerkend is dat bij de prijsvorming niet vastgelegd wordt wat niet kan worden voorzien en overzien. Vastgelegd wordt hoe men ermee om moet gaan. Samengevat: de moeite en kosten om zaken te kwantificeren die feitelijk niet zijn te kwantificeren worden nu besteed aan een betere aansturing van het proces. Gestart wordt door vrager en aanbieder met

Prijs

Het Nieuwe Vragen

Kosten

Het Nieuwe Aanbieden

Het Nieuwe Samenwerken Het Nieuwe Bouwproces Figuur 8.20 Het Nieuwe Bouwen

06950408_hfdst08.indd 198

16-11-2005 15:51:11

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

een concept als beginvraag tegen een richtprijs. Tijdens het proces wordt er gestuurd om te komen waar men wil komen en met maximaal nut, meerwaarde en rendement. Dit dynamisch sturen is er altijd op gericht om te komen tot maximalisering van het nut. Om dit te bereiken binnen de bouwnijverheid zal er een ware cultuuromslag moeten plaatsvinden, zowel bij de vragers als de aanbieders. Het Nieuwe Bouwproces Het doel van het Nieuwe Bouwproces is om een meerwaarde krijgen voor de vrager en winst voor de aanbieder en daarmee het maatschappelijk nut van het bouwen. Kenmerkend is dus dat niet wordt gestuurd op een vastgelegde prijs van het concept vooraf, maar op een maximaal nut achteraf. Voor alle duidelijkheid, dit staat niet voor een ‘open einde regeling’, maar voor een gezamenlijk zoekproces naar wat werkelijk wenselijk en mogelijk is. Samenvattend kan worden gesteld dat het Nieuwe Bouwproces wordt gekenmerkt door een nieuwe dynamiek, nieuwe rollen en een verbeterde effectiviteit en efficiëntie. Alle partijen in de bouw zullen binnen dit concept zelf hun rol moeten bepalen. 8.4.4.d Voordelen van het Nieuwe Bouwen Het beeld van het Nieuwe Bouwen is duidelijk. Niet meer sturen op de laagste prijs vooraf en nog meer regelgeving om het bouwen in de tang te houden, maar intensieve samenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer vanaf het eerste begin. Opdrachtgever en opdrachtnemer sturen samen dynamisch op nut achteraf. Wat zijn de te verwachten effecten van deze aanpak? TNO verwacht het volgende: • een betere marktwerking; • betere bouwwerken; • goedkopere bouwwerken; • een versterking van de sector; • meer nut voor de belanghebbende.

Als afsluiting van het rapport wordt gesteld dat er gemeenschappelijk gewerkt moet worden om het kennispeil te verhogen, gericht op het Nieuwe Bouwen. De bouwministeries moeten hun denkkracht mobiliseren bij het aanbesteden van projecten, de kennisinstellingen zullen

06950408_hfdst08.indd 199

199

projecten moeten voeden met relevante en bruikbare kennis en het bedrijfsleven zal zich pro-actief moeten opstellen in projecten en participeren in het bieden van waardetoevoegende oplossingen en functionaliteit. Vervolgens wordt er gewezen naar het Verenigd Koninkrijk waar het programma ‘Rethinking Construction’ leidt tot veel succes. Gesteld wordt dat de situatie in Nederland zo nijpend is geworden dat wij ook behoefte hebben aan een gezamenlijk nationaal onderzoeks- en actieprogramma naar proces- en systeeminnovatie in de bouwsector. In navolging van het Verenigd Koninkrijk wordt gepleit voor een programma waar opdrachtgevers, opdrachtnemers, overheid en bedrijfsleven samen moeten werken om invulling te geven aan: • het nieuwe vragen, het nieuwe opdrachtgeverschap; • het nieuwe aanbieden, het nieuwe ondernemerschap; • het nieuwe samenwerken. 8.4.5 Next Generation Scenario ICT in de Bouw Het Next Generation Scenario ICT in de Bouw (NGS ICTbouw) is gebaseerd op een brainstorm met een brede vertegenwoordiging vanuit de bouwsector. Het doel van dit stuk is om bedrijven de toekomstige ontwikkelingen op het terrein van ICT in de bouw te schetsen. Dit Next Generation Scenario is opgesteld in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en vloeit voort uit het actieplan Concurreren met ICT-competenties (CIC). CIC is een interdepartementaal plan met als doelstelling om de ICT-ontwikkeling en toepassing in Nederland te bevorderen. 8.4.5.a De vier ontwikkelrichtingen van NGS ICTbouw Het NGS ICTbouw geeft in het kader van dit hoofdstuk een inspirerend beeld van mogelijke ICT-ontwikkelingen in de bouw. Wat kan de ICT in optima forma betekenen voor de bouw? Een beeld geheel los gezien van deze vele maatschappelijke, economische, organisatorische- en culturele veranderingen, die voorwaarde zijn

16-11-2005 15:51:11

200

voor het op deze wijze kunnen toepassen van ICT in de bouw.

gebruik van bouwwerken en intelligente bouwmachines.

Het NGS ICTbouw bestaat uit vier ontwikkelrichtingen: 1 Business to Client; 2 Business to Business; 3 interne automatisering in bedrijven; 4 ‘intelligente’ producten en bouwwerken.

Standaardisatie en digitalisering van vakinhoudelijke informatie en informatietransacties zijn een belangrijke voorwaarde voor de verwezenlijking van de beschreven visies. Daarnaast is een cultuuromslag in de bouw noodzakelijk. Dankzij ICT kunnen opdrachtgevers en eindgebruikers hun wensen en eisen beter in het bouwproces tot uitdrukking brengen. Verwacht wordt dat hun steeds hogere eisen een cultuuromslag zullen afdwingen. Hoewel beide onderwerpen relevant zijn voor toekomstige ontwikkelingen op het terrein van ICT is ervoor gekozen om ze niet onderwerp van discussie te maken in dit scenario. Het Next Generation Scenario blikt vooruit op een termijn van 4–7 jaar, en naar de technologische en economische ontwikkelingen die dan van belang zijn. De achterliggende gedachte van het actieplan ‘Concurreren met ICT Competenties’ is dat op basis van het toekomstscenario ICT-doorbraakprojecten worden opgesteld. Dit zijn projecten die bijdragen aan relevante ICT-ontwikkelingen in Nederland. Deze projecten kunnen wel elementen van standaardisatie of culturele verandering in zich hebben, maar het hoofddoel ligt op de technologische en economische innovaties op het terrein van ICT in de bouw. In de volgende subparagrafen wordt dieper ingegaan op de vier ontwikkelrichtingen.

1 Business to Client Het eerste onderdeel gaat in op de afstemming tussen vraag en aanbod. ICT maakt het bouwproces transparant voor opdrachtgevers, eindgebruikers en andere belanghebbenden. Virtuele technieken bieden hen de mogelijkheden om verregaand invloed uit te oefenen op proces en product. Bij het ontwikkelen van bouwwerken wordt de gehele levenscyclus in beschouwing genomen. 2 Business to Business Dit behandelt de communicatie tussen bouwpartners anno 2008. Bedrijven die betrokken zijn bij een bouwproject wisselen digitale informatie uit via open standaarden, virtuele projectomgevingen en centrale projectdatabases. Integraal ontwerpen is de standaard. Informatie wordt één keer ingevoerd en vervolgens hergebruikt voor vele doeleinden in de gehele levenscyclus van een bouwwerk. 3 Interne automatisering in bedrijven Bedrijven hebben hun interne, digitale informatiestromen geheel geïntegreerd, inclusief E-commerce en de informatiestromen van en naar de bouwplaats. Er is geen verschil tussen interne communicatie in projecten en communicatie met externe projectpartners; men wisselt digitale informatie uit via dezelfde open standaarden en via dezelfde virtuele projectomgevingen. 4 ‘Intelligente’ producten en bouwwerken Het laatste onderdeel ten slotte handelt over ICT-toepassingen die zijn geïncorporeerd in ‘intelligente’ producten en bouwwerken. Aan de orde komen onder meer toepassingen voor de monitoring van de conditie van bouwwerken of bouwdelen, intelligente ondersteuning van het

06950408_hfdst08.indd 200

8.4.5.b ‘B2C’: Business to Client De afstemming tussen vraag en aanbod in de bouw is anno 2008 een belangrijke concurrentiefactor. De aanbieder die het afstemmingsproces het best beheerst, heeft een belangrijk concurrentievoordeel. ICT-applicaties stellen aanbieders in staat om snel te reageren op wensen van eindgebruikers en hen snel inzicht te bieden in mogelijke consequenties voor onder meer de kosten, de doorlooptijd en de exploitatie. Ontwerpvarianten worden met simulatiemodellen automatisch en ‘real time’ getoetst aan prestatieeisen en wet- en regelgeving. Bij het realiseren van een bouwwerk wordt de gehele levenscyclus in acht genomen, van initiatief tot sloop, figuur 8.21. Digitaal opgeslagen ervaringsgegevens over de exploitatie van bouwwerken wordt (her)gebruikt bij keuzes in de initi-

16-11-2005 15:51:11

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

informatiestromen initiatieffase

levenscyclus bouwwerk

informatiestromen ontwerpfase

informatiestromen uitvoeringsfase

informatiestromen exploitatiefase

Figuur 8.21 De informatiestromen in de fasen van de levenscyclus van een bouwwerk vormen een doorlopend geheel

atief- en ontwerpfasen. Omgekeerd worden ontwerp- en uitvoeringsgegevens met behulp van ICT-applicaties hergebruikt in de exploitatiefase van het bouwwerk, zodat onderhoud, renovatie en functionele aanpassingen doelmatig kunnen worden uitgevoerd. Informatie wordt in en tussen de fasen in de levenscyclus uitgewisseld en opgeslagen via open standaards. Het vroegtijdig nadenken over de exploitatiefase straalt uit naar bouwtechnische innovaties. Aanpasbaarheid aan veranderende gebruikseisen in de gebruiksfase speelt daarbij een hoofdrol. Er wordt niet alleen ontworpen voor de eerste gebruiker, maar ook voor de generaties daarna. Opdrachtgevers maken beheer en onderhoud onderdeel van de opdracht, zodat de aanbieders zelf veel belang hebben bij het rekenen met levensduurkosten. Daarvoor zijn betrouwbare ICT-toepassingen noodzakelijk. Het leveren van facility management services (als vervolg op het ontwerpen en bouwen) is een belangrijke markt voor aanbieders in de bouw (niet alleen life cycle costing, maar ook life cycle earning). 8.4.5.c ‘B2B’: Business to Business Integraal ontwerpen, met gelijktijdige en gelijkwaardige inbreng van alle betrokken disciplines (co-engineering) is de standaard. Internettechnologie helpt om snel en flexibel samenwerkings-

06950408_hfdst08.indd 201

201

verbanden te formeren: ‘hoe vind ik de juiste informatie en de juiste personen met de juiste deskundigheid?’. Afstand is geen criterium meer voor co-engineering. Het ontwerpen, uitwerken en voorbereiden van bouwwerken gebeurt computerondersteund via virtuele projectkantoren. Ontwerpers werken vanaf verschillende locaties samen aan één tekening, waarbij ze met webcams onderling contact houden. Ze maken gebruik van geïntegreerde software die via het virtuele projectkantoor beschikbaar is (application sharing). Zo zijn er applicaties voor 4D-CAD, virtual reality, workflow-management, simulatie (onder meer voor toetsing functionele eisen en regelgeving), videoconferencing, mobiele communicatie en kostenmanagement. ICT speelt een sleutelrol bij het transparant maken, delen en beheersen van projectinformatie. Informatie wordt maar één keer ingevoerd en daarna door iedereen hergebruikt. Projectpartners communiceren digitaal met elkaar (maar ook intern) via open standaards voor datatransactie en data-content. In projecten wordt gewerkt met centrale projectdatabases. Alle projectpartners halen daaruit de informatie die zij voor hun applicaties nodig hebben en slaan er omgekeerd hun eigen projectinformatie in op. Iedere partner werkt daardoor altijd met de meest actuele projectinformatie. Collectieve kennis is online beschikbaar via een kennisnet, dat gesystematiseerde kennisregels van onderzoeksinstellingen, onderwijsinstellingen, branche- en beroepsorganisaties toegankelijk maakt . De informatiestromen in ontwerp en uitvoering vloeien (vooral bij de geïntegreerde contractvormen) geleidelijk in elkaar over en verlopen via dezelfde virtuele projectomgevingen. Ontwerpen worden direct doorvertaald naar producten die elektronisch worden besteld en/of gemaakt en ‘just in time’ worden geleverd. Uitvoerende en toeleverende bedrijven voeren hun onderlinge transacties volledig elektronisch uit; deze E-commerce verloopt geheel via het Internet. Standaards voor de uitwisseling van informatie in het bouwproces en E-commerce zijn volledig geïntegreerd. Het gebruik van mobiele data-applicaties (‘M-business’) zorgt voor snelle en accurate distributie van informatie, onafhankelijk van plaats

16-11-2005 15:51:12

202

en tijd. CAD-bestanden worden doorvertaald naar 4D-bouwplaatsinstructies en verstuurd naar mobiele apparatuur op de bouwplaats. Informatie wordt in één keer binnengehaald, vastgelegd en simultaan gedistribueerd aan vele teamleden. 8.4.5.d Interne automatisering bij bedrijven Grotere bedrijven hebben systemen voor ‘Enterprise Resource Management’ (ERP) en ‘Corporate Resource Management’ (CRM) geïmplementeerd. Daarin zijn – afhankelijk van aard en omvang van het bedrijf - zaken als de bedrijfsadministratie, projectadministratie, inkoop (E-business), voorraadbeheer, werk- en materialenstromen en capaciteitsplanningen voor mensen en materieel volledig geïntegreerd.

In projecten verloopt de interne elektronische communicatie niet anders dan de externe, er wordt gebruikgemaakt van dezelfde virtuele projectomgevingen en dezelfde open standaards. Applicaties voor ontwerpen, visualiseren, technisch uitwerken, specificeren, berekenen, voorbereiden, plannen, bewaken en het nacalculeren van projecten maken gebruik van dezelfde data. De meeste bedrijven hebben anno 2008 intranets ingevoerd, die vooral worden benut voor kennismanagement. Het systematiseren, elektronisch opslaan en toegankelijk maken van ervaringsgegevens is een absolute noodzaak om orde te brengen in de enorme hoeveelheid digitale informatie die dagelijks wordt gegenereerd en beschikbaar komt. Bouwwerken worden eerst virtueel gebouwd. Daarbij worden zoveel mogelijk technische en logistieke problemen opgespoord en opgelost, zodat improvisatie op de bouwplaats tot een minimum wordt beperkt. De nadruk ligt op procesoptimalisatie, waarin comakership, communicatie en standaardisatie sleutelbegrippen zijn. Daarbij speelt ICT een essentiële rol. De verhoogde aandacht voor logistieke processen, met ICT-ondersteund just in time- en just in place-management, leidt tot de ontwikkeling van nieuwe bouwtechnieken. Deze hebben op hun beurt weer invloed op de ontwerpprocessen, coengineering en het ontstaan van comakerships.

06950408_hfdst08.indd 202

Voorbereiding en productie verschuiven meer en meer naar de fabriek, de uitvoering op de bouwplaats heeft overwegend het karakter van assemblage van geprefabriceerde bouwdelen. Industrieel, flexibel en demontabel bouwen is een geaccepteerde praktijk. Door het verbeteren van chemische en fysische processen is ook de procestijd van – bijvoorbeeld – ter plaatse gestort beton verkort. 8.4.5.e Intelligente producten en bouwwerken Een ongestoorde beschikbaarheid van infrastructuur en bouwwerken wordt steeds belangrijker voor het functioneren van de Nederlandse maatschappij en economie. Dat wil zeggen dat er continu informatie beschikbaar moet zijn over de actuele en de te verwachten conditie. Inclusief de doorvertaling naar de te verwachten beschikbaarheid. Er worden intelligente producten voor monitoring ontwikkeld en toegepast, zoals zelfsignalerende storingsmelders in technische installaties, conditiemeting van wegen en dijken op afstand, het zelfwassende raam, het kozijn dat een elektronisch signaal afgeeft wanneer het aan een schilderbeurt toe is. Beheers- en onderhoudstaken kunnen hierdoor efficiënt worden uitgevoerd; het karakter ervan verschuift van preventief naar just in time. Gebruikers en beheerders hebben direct voordeel van dergelijke ICT-producten. Aanbieders kunnen zich onderscheiden door nieuwe toepassingen te ontwikkelen en aan te bieden. 8.4.6 PAIS: communicatie in de bouw en infra 8.4.6.a Goede communicatie vraagt om dito afspraken Bouwprojecten worden steeds complexer. Steeds meer specialisten moeten in steeds kortere tijd samen iets presteren, waaraan steeds hogere eisen worden gesteld. Deze complexiteit stelt zeer hoge eisen aan de effectiviteit en kwaliteit van de communicatie. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheden van de moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT). Computers kunnen zeer snel grote hoeveelheden informatie verwerken, en de meeste informatie in bouwprojecten wordt tegenwoordig op de computer gemaakt. Computers zijn echter pas effectief als de informatie die ze moeten verwerken, eenduidig

16-11-2005 15:51:12

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Voorbeeld In sommige projecten wordt gebruikgemaakt van een ‘projectweb’ of ‘virtueel kantoor’, een plaats op internet waar alle documenten en andere informatie voor een project worden opgeslagen en bijgehouden. Alle betrokken participanten hebben toegang tot het virtuele projectbureau en kunnen er in theorie van verzekerd zijn dat ze daar steeds de meest actuele informatie vinden. In de praktijk komt het er vaak op neer dat de kasten vol projectinformatie van vroeger nu worden gedigitaliseerd. Maar wat terugvindbaar moet zijn in een ‘papieren’ projectdossier of archief moet ook terugvindbaar zijn in een digitaal systeem. Participanten in een project moeten goede afspraken maken over hoe het gemeenschappelijke elektronische archief moet worden ingericht.

is gestructureerd. Daaraan ontbreekt het vooralsnog in de bouw. Het ontbreken van eenduidigheid in informatie leidt bovendien tot zogenaamde eilandautomatisering, het verschijnsel dat er voor verschillende toepassingen verschillende computerprogramma’s worden toegepast, die dikwijls gebruikmaken van dezelfde gegevens, maar die gegevens Voorbeeld Een architectenbureau gebruikt een keur van computerprogramma’s voor verschillende doeleinden. De architecten hebben bij het ontwerpen naast beeldbewerkingprogramma’s bijvoorbeeld de beschikking over relatief eenvoudige modelleringprogramma’s, waarmee ze snel in 3D verschillende ontwerpoplossingen kunnen onderzoeken. De resultaten gaan naar een tekenaar, die de bestektekeningen voor het project maakt in een ‘echt’ CAD-pakket. Hij kan de digitale bestanden van de architect niet als basis gebruiken, dus zet hij het project helemaal opnieuw, in de computer. Plots van de tekeningen gaan naar de bouwkostendeskundige. Deze bepaalt met een liniaal en rekenmachine de hoeveelheden, die hij invoert in een calculatieprogramma.

06950408_hfdst08.indd 203

203

niet onderling kunnen uitwisselen omdat ieder programma gebruikmaakt van een eigen gegevensstructuur. Tegelijkertijd maakt even verderop een bestekschrijver, eveneens aan de hand van een papieren uitdraai van de CAD-tekeningen, een STABU-bestek op de computer. Hij interpreteert de informatie op de tekening en voert die in in het bestekprogramma.

Dezelfde informatie wordt dus verschillende keren voor uiteenlopende doeleinden gegenereerd en ingevoerd in verschillende computerprogramma’s. Dat betekent veel extra werk en een grote kans op fouten. Bedrijven vinden deze ‘eilandautomatisering’ daarom steeds vaker onacceptabel en hebben de afgelopen jaren dan ook geïnvesteerd in het structureren van de interne informatiestromen, vaak in samenwerking met hun softwareleveranciers. Zij hebben bijvoorbeeld ERP-systemen geïmplementeerd en verschillende applicaties gekoppeld. De technologie is daarbij niet het probleem. Diverse softwarehuizen hebben bewezen dat het goed mogelijk is geïntegreerde softwarepakketten te maken, zoals ‘Het Bouwen Nieuwe Stijl’-initiatief van alweer enkele jaren geleden. Een recent voorbeeld is het initiatief ‘Het Digitale Huis’, waarbinnen geïntegreerde software voor architectenbureaus wordt ontwikkeld. Het probleem is dat de softwarehuizen ‘gesloten’ systemen met eigen informatiestructuren ontwikkelen, die onderling niet op elkaar zijn afgestemd. Een kozijn dat binnen de software van Het Digitale Huis is gedefinieerd, wordt zeer waarschijnlijk niet als dat kozijn herkend binnen de software van Bouwen Nieuwe Stijl. Omdat ieder bouwproject een coalitie is van telkens weer andere bedrijven, met allemaal hun eigen softwareleveranciers, blijft het in projecten tobben met de digitale gegevensuitwisseling tussen bouwpartners, ook als die bouwpartners

16-11-2005 15:51:13

204

Voorbeeld Een groot bouwbedrijf brengt al jaren een standaard woningbouwconcept op de markt. Binnen de regels van het systeem wordt kopers een reeks opties geboden waaruit ze kunnen kiezen om van de standaardwoning een op de eigen wensen toegesneden woning te maken. Nu 3Dtekenen ook binnen de meest gangbare CAD-pakketten mogelijk is geworden, leek het een goed idee om het hele woningbouwconcept driedimensionaal uit te werken en te presenteren. Alle componenten van het systeem werden gemodelleerd en in een database voorzien van alle informatie over hun eigenschappen. Het modelleerwerk verliep met vallen en opstaan en vergde een forse inspanning in tijd en geld. Het resultaat mag er zijn. Een potentiële koper kan achter de computer zijn eigen woning samenstellen door met componenten te schuiven, componenten toe te voegen of juist weg te laten.Hij ziet meteen in perspectief en kleur wat hij krijgt en weet ook vrijwel meteen wat de kostenconsequenties van zijn keuzen zijn. AIs de koper al keuzen heeft ingevoerd, kan het bouwbedrijf uit het 3D-model automatisch de werktekeningen, stuklijsten en een begroting genereren van het bouwkundige deel. Voor de installatietechniek wordt samengewerkt met een installatiebedrijf, een comaker. Het bouwbedrijf heeft het installatiebedrijf gevraagd zijn gegevens zodanig digitaal aan te leveren, dat ze zonder vertaalslag in het 3D-model kunnen worden verwerkt. Het installatiebedrijf weigert dat...

ieder de interne automatisering goed op orde hebben. De voorbeelden illustreren dat het in de bouw ontbreekt aan breed gedragen afspraken over hoe informatie moet worden gestructureerd. Er wordt wel gestandaardiseerd, maar vooral op bedrijfsniveau en op het niveau van softwarelijnen. Daarmee is de communicatie in de bouw in brede zin niet geholpen. Integendeel: er wordt op bedrijfsniveau – en in het gunstigste geval op

06950408_hfdst08.indd 204

brancheniveau – zeer veel energie gestoken in ontwikkelingen die op bedrijfstakniveau relatief weinig impact hebben. Wanneer een deel van de energie wordt gericht op de ontwikkeling van breed gedragen informatiestandaarden, zal de impact vele malen groter zijn. Informatiestandaarden scheppen de voorwaarden voor verbetering van communicatie in de bouw. 8.4.6.b Informatiestandaarden en de Nederlandse bouw in breder perspectief Uit een internationale benchmark ICT in de bouw van het Ministerie van Economische Zaken (2002) blijkt dat Nederland qua digitale communicatie in de bouw direct achter een kopgroep zit van landen als Finland, Zweden en Japan. Nederland is geen koploper, maar blijft zeker niet ver achter en is over het algemeen een snelle volger. Opvallend is dat in de landen uit de kopgroep het ontbreken van voldoende informatiestandaarden wordt gezien als een van de belangrijkste belemmeringen om verder te komen. Ook is het opvallend dat de desbetreffende overheden, om de bedrijfstak te helpen, zwaar inzetten op de ontwikkeling van die informatiestandaarden. De onderzoekers constateren dat de Nederlandse bouw een sterke uitgangspositie heeft om de sprong naar de kopgroep te maken, vooral omdat de organisaties die zich in ons land bezighouden met de ontwikkeling van informatiestandaarden, de krachten bundelen. De traditie van samenwerking en collectief onderzoek in de bouw versterken de uitgangspositie. Vrijwel nergens anders in de wereld is het denkbaar dat opdrachtgevers, architecten, ingenieursbureaus, bouwondernemingen, toeleverende bedrijven en onderzoeksinstituten samenwerken aan innovatie in de bouw en infra. 8.4.6.c PAIS: een sleutel tot succes? In het Platform Afstemming Informatietechnische Structuur (PAIS) zijn zes initiatieven gebundeld op het gebied van afsprakenstelsels voor de bouw en infra. Gezamenlijk bestrijken zij informatiestandaards voor de hele bouw en infra voor zowel proces- als productinformatie. De doelstelling ervan is het verbeteren van de communicatie in de bouw door het ontwikkelen en implementeren van open communicatie- en informatiestandaarden. Het gaat om

16-11-2005 15:51:13

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

standaardisatie van de informatiestructuur, niet om die van de informatie-inhoud. ‘Open’ wil zeggen onafhankelijk van softwaresystemen en vrij toegankelijk voor alle bouwpartners en softwareleveranciers. Het is ook belangrijk dat zo veel mogelijk bedrijven ze gebruiken, omdat in ieder project weer een andere combinatie van bedrijven samenwerkt en het niet gewenst is dat er voor ieder project opnieuw afspraken moeten worden gemaakt over de structuur van de uit te wisselen informatie. Het ontwikkelen van open informatiestandaarden is een opgave voor de bedrijfstak bouw zelf, omdat het gaat om een vakinhoudelijk structureringsprobleem en omdat softwareleveranciers – vooral de marktleiders – onder de huidige omstandigheden meer belang lijken te hebben bij eigen, gesloten systemen. Bij de ontwikkeling van informatiestandaarden richt elk van de PAIS-initiatieven zich op een specifiek terrein. De zes initiatieven hebben betrekking op: 1 ondersteuning projectmanagement; 2 objectenbibliotheken; 3 e-commerce. 1 Ondersteuning projectmanagement VISI richt zich op de ondersteuning van het projectmanagement (en het onderliggende proces) met geautomatiseerde hulpmiddelen, zoals voor de inrichting van centrale, digitale projectarchieven. Men zal er steeds meer behoefte aan gaan krijgen dat documenten zodanig te herkennen zijn, dat dezelfde soort documenten bij elkaar kunnen worden opgeslagen en in één oogopslag duidelijk is waar ze inhoudelijk over gaan. In paragraaf 8.4.7 wordt VISI apart besproken. Men kan dit per project steeds opnieuw regelen, maar het is effectiever om met alle partijen die projecten uitvoeren rond de tafel te gaan zitten en af te stemmen welke afspraken in principe voor ieder project kunnen gelden. VISI wil dit branchebreed regelen door de samenwerking binnen elk project van een structuur te voorzien, gebaseerd op een ‘universele’ structuur die in ieder project wel te herkennen is, waarmee helder wordt wie welke taak krijgt toegedeeld en welke documenten een partij nodig heeft om haar taak goed te kunnen uitvoeren. VISI praat dan over rollen, transacties en berichten. Door deze te

06950408_hfdst08.indd 205

205

standaardiseren, regelt VISI het communicatieproces binnen projecten. Het voordeel is dat een groot deel van de communicatie voor iedereen op een eenduidige manier vorm krijgt en dat ook de bouwers van software deze systematiek kunnen inbouwen in hun applicaties. Dat heeft het grote voordeel dat de inrichting van een Voorbeeld In een project is er sprake van een afwijking van wat is voorzien, hetgeen leidt tot meerwerk. Het constateren en vastleggen van de afwijking is een eerste stap die moet worden gezet. Een gestandaardiseerd afwijkingsformulier met hierop alle noodzakelijke informatie maakt deel uit van de VISI-systematiek. Omdat VISI precies vastlegt wie welke rol binnen het project heeft, komt het formulier ‘automatisch’ bij de juiste personen terecht. Na ontvangst van de afwijkingsmelding moet ook de reactie hierop worden vastgelegd. Ook hiervoor zijn standaardberichten voorhanden, met als voordeel dat ze als zodanig te herkennen zijn en dat het niet meer nodig is iedere regel tekst te gaan lezen. Immers, een belangrijk deel van deze informatie ligt van tevoren vast en mag bij de gebruiker bekend worden verondersteld.

softwarepakket niet telkens weer uniek is en ieder pakket van begin af aan moet worden opgezet.

2 Objectenbibliotheken De huidige trend is ‘objectgeoriënteerd werken’, dat wil zeggen, informatie in een project wordt zo veel mogelijk opgehangen aan te realiseren bouwobjecten, ofwel datgene wat straks fysiek buiten aanwezig is. Objecten zijn als dragers van informatie het meest geschikt, omdat ze continu en stabiel zijn. Het is niet handig om voor ieder project opnieuw objecten te definiëren. Het is veel efficiënter om gebruik te maken van al eerder beschreven objecten, die kunnen worden verzameld in een ‘objectenbibliotheek’. Het STABU LexiCon, CROWOB en ETIM/ITI zijn initiatieven gericht op de ontwikkeling van objectenbibliotheken voor respectievelijk de B&U-sector, de GWW-sector en de sector van technische installaties. Een objectenbibliotheek

16-11-2005 15:51:13

206

is een verzameling van algemene definities van ‘objecten’, zaken die in een bouwwerk kunnen voorkomen, zoals ‘wand’, ‘vloer’, ‘baksteen’, ‘brugdek’, ‘inspectieput’, ‘radiator’, ‘kozijn’ en ‘relais’. Een objectdefinitie is een systematische beschrijving van de algemene kenmerken van een object en de eenheden waarin die kenmerken worden uitgedrukt. De definitie van het object ‘vloer’ beschrijft bijvoorbeeld de kenmerken die alle vloeren gemeenschappelijk hebben. Een projectdefinitie is daarom altijd productonafhankelijk. Als iedereen in een project gebruikmaakt Voorbeeld Een architectenbureau gebruikt een keur aan computerprogramma’s die aan elkaar zijn gekoppeld en gebruikmaken van elkaars resultaten. De architecten gebruiken bij het ontwerpen modelleringprogramma’s, waarmee ze snel in 3D verschillende ontwerpoplossingen kunnen onderzoeken. Een tekenaar werkt het 3D-model van de gekozen ontwerpoplossing verder uit tot op bestekniveau, onder meer door het model te koppelen aan bestanden met gegevens over allerlei producten. Plattegronden, gevels en doorsneden worden automatisch uit het model gegenereerd, evenals een begroting en technische specificaties. Wanneer de architect iets wijzigt in het ontwerp, zijn alle consequenties voor techniek en kosten direct duidelijk. De programmatuur zorgt ervoor dat alle informatie consistent blijft.

van dezelfde reeks objectdefinities, is er minder kans op miscommunicatie, of de communicatie nu via papier of digitaal verloopt. De initiatieven op het gebied van objectenbibliotheken (objectenclassificaties) werken samen in de Vereniging BAS (Bouwbreed AfsprakenStelsel). BAS beheert de Nederlandse Praktijk Richtlijn ‘Regels voor objectenbibliotheken’. Die regels moeten ervoor zorgen dat de objectenbibliotheken, die overigens onafhankelijk van elkaar worden ontwikkeld, onderling op elkaar aansluiten en bovendien aansluiten op internationale ontwik-

06950408_hfdst08.indd 206

Voorbeeld In projecten is het zaak om kosten voortdurend te vergelijken met budgetten. Als budgetten geraamd zijn in termen van productiemiddelen (arbeid, materiaal en materieel) en kosten worden geboekt op kostenplaatsen, zijn kosten en budgetten niet met elkaar te vergelijken. Dan is het pas bij de laatste optelsom, aan het einde van de projectfase mogelijk om te bepalen of het project binnen budget is gebleven. Als kosten en budgetten gelijk georiënteerd zijn, bijvoorbeeld op objecten, is vergelijking tijdens het project wel mogelijk.

kelingen. Het streven is uiteindelijk te komen tot een samenhangende objectenbibliotheek voor de hele Nederlandse bouw en infra. 3 E-commerce De organisatie EC Standaard Bouw (voorheen HCP-ED1bouw en Bomatel) heeft zich sterk gemaakt voor het elektronisch zakendoen in de bouw (‘e-commerce’ of ‘e-business’). In 2003 is EC Standaard Bouw opgegaan in EAN Nederland, een organisatie die zich beijvert voor e-business door alle economische sectoren heen. EAN Nederland beheert het ‘Branchemodel voor e-business in de bouw’. Dit initiatief komt uit de hoek van de bouwmaterialenhandel en de toeleveringsindustrie. Het systeem bestaat uit twee bestanddelen: een coderingssysteem voor handelsproducten (‘koopproducten’, zoals ze door fabrikanten op de markt worden gebracht) en standaardberichten voor de digitale transactiecommunicatie over die producten (offerte-aanvragen, offertes, bestellingen, opdrachtbevestigingen, facturen, enzovoort). Dit systeem is in principe volledig operationeel, maar neemt vooralsnog geen grote vlucht. Vooral aan de vraagkant van bouwmaterialen, bij aannemers, is men maar weinig enthousiast. Het systeem werkt perfect als men precies weet welk product men wil hebben. Maar bouwbedrijven – en bijvoorbeeld ook architecten – willen eerst verschillende producten met elkaar vergelijken, voordat ze

16-11-2005 15:51:13

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Voorbeeld Een groot bouwbedrijf en een grote toeleverancier werken mee aan een demonstratieproject om aan te tonen dat e-commerce in de bouw werkt. Aan beide zijden wordt flink wat ontwikkeling- en standaardisatiewerk gedaan, onder meer om het systeem voor e-commerce aan te laten sluiten op het interne financiële systeem. Na verloop van tijd zijn beide bedrijven in staat langs elektronische weg zaken met elkaar te doen. Het bouwbedrijf kan alle producten van de toeleverancier zonder problemen elektronisch bestellen, afroepen, enzovoort. Toch beëindigt het bouwbedrijf de samenwerking. Het wil aanbiedingen van de ecommerce partner kunnen vergelijken met aanbiedingen van diens concurrenten. Bovendien acht het bouwbedrijf het niet zinvol om zo’n grote standaardisatie-inspanning te plegen om vervolgens elektronisch zaken te kunnen doen met één toeleverancier, terwijl er honderden toeleveranciers zijn. De directie vindt het geen zaak van de bouwbedrijven, maar van de software-industrie om het systeem verder te ontwikkelen.

kiezen. Dat laat het systeem voor e-commerce (nog) niet toe. Voorbeeld 8.4.7 VISI In 1998 hebben een aantal partijen uit de bouwsector het plan opgevat om te komen tot het maken van afspraken over communicatie en informatieoverdracht in bouwprojecten. Het uitgangspunt was dat deze afspraken ervoor moesten zorgen dat partijen op een snelle en flexibele manier kunnen samenwerken en communiceren. Dit initiatief is in de bouwsector bekend geworden onder de naam VISI. Overheden, bouwbedrijven, ingenieursbureaus, brancheorganisaties, kennisinstituten en ICT-bedrijven hebben gezamenlijk gewerkt aan dit initiatief. 8.4.7.a Wat betekent VISI? VISI betekent: ‘Voorwaarden scheppen voor Invoeren van Standaardisatie ICT in de bouw’. Het doel van VISI is het eenduidig afspraken maken

06950408_hfdst08.indd 207

207

over de (digitale) communicatie en informatieoverdracht op raakvlakken tussen partijen. Deze afspraken moeten ertoe leiden dat partijen elkaar blindelings kunnen vinden. Zoals in de vorige hoofdstukken al is uiteengezet is één van de problemen de steeds weer wisselende samenwerking tussen verschillende partijen. De wijze waarop de bouwpartners met elkaar communiceren, lijdt daar sterk onder. VISI bereikt met zijn afsprakenstelsel dat er een goede communicatie ontstaat tussen de betrokken partijen: snel accorderen van wijzigingen of tekeningen door alle bouwpartners, het tijdig beschikbaar stellen van de laatste versie van de tekeningen op de bouwplaats. Dit is uiteindelijk van grote invloed op de kwaliteit, de doorlooptijd en de kosten van een project. Het streven van VISI is dat de juiste informatie in de juiste vorm op het juiste moment bij de juiste projectpartner terechtkomt. Dit is voor de bouwnijverheid een belangrijke ontwikkeling. Juist het uitwisselen van informatie en het communiceren tussen projectpartners is een groot knelpunt in de Nederlandse bouwnijverheid. Door de communicatie en de afspraken over informatie-uitwisseling transparant te maken en daarnaast toetsbaar, zal VISI uiteindelijk de volgende twee belangrijke voordelen gaan opleveren: • het terugdringen van de faalkosten: minder kans op miscommunicatie, bouwfouten en dubbelwerk; • een betere samenwerking: de verantwoordelijkheden liggen inzichtelijk vast, betere afstemming van activiteiten tussen partijen Het eindresultaat is dat de risico’s tijdens de projecten beter worden beheerst (samenwerking) en dat door de standaardisatie de samenwerking als vanzelf gaat verlopen. Uiteindelijk levert dit een meerwaarde op voor de gehele keten. 8.4.7.b Grondbeginselen van VISI De communicatieafspraken binnen VISI zijn vastgelegd in een structuur die het VISI-raamwerk wordt genoemd. De belangrijkste onderdelen van dit VISI-raamwerk zijn: ◆ rol;

16-11-2005 15:51:14

208

◆ ◆ ◆ ◆

Een transactie is een bindende afspraak tussen twee partijen (rollen) waarbij wordt overeengekomen dat er werk moet worden gedaan. Elke transactie kent een initiator (de rol die de transactie opstart) en een executor (de rol die de transactie moet uitvoeren), figuur 8.22.

transactie; VISI-interactiekaart; transactieschema; bericht.

◆ Rol De verantwoordelijkheden zijn binnen VISI niet toegewezen aan partijen maar aan rollen. De reden hiervoor is simpel: binnen bouwprojecten komen altijd dezelfde rollen voor, de partijen verschillen nogal. Partijen kunnen dus bijvoorbeeld binnen een project de rol van bouwer, ontwerper, opdrachtgever of initiatiefnemer vervullen. Een partij kan dus binnen een bouwproject verschillende rollen vervullen. Dit wordt bepaald door het samenwerkingsconcept en de contractvorm die gekozen zijn voor het project. Naar de rollen wordt verwezen in de termen van ‘ontwerpende’, ‘bouwende’ en ‘opdrachtgevende’. Daarnaast worden de verantwoordelijkheden en taken toegekend aan de rollen. ◆ Transactie Opdrachtgevende (Initiator)

Ontwerpende (Executor)

T

Figuur 8.22 Bij een transactie (T) zijn altijd twee rollen betrokken: nooit meer, nooit minder

Bron: Visi Handboek

T

Initiatiefnemende Ontwerpende

Bouwrijp makende

T

Onderhoudende

Opdrachtgevende

T

Grondverwervende

T

Regulerende

T

Adviserende

T

Creërende draagvlak

T

Toetsende/ Accepterende

T

Potentiële markt

T

T

T

Bouwende

T

T

T

Financierende

T

Projectleverende Toeleverende

T

Exploiterende

Aanbestedende

Figuur 8.23 Het bouwproces vormt een netwerk van samenhangende rollen en transacties

06950408_hfdst08.indd 208

Bron: Visi Handboek

◆ VISI-interactiekaart VISI heeft inmiddels een groot aantal rollen en transacties in kaart gebracht. Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het bouwproces beschouwd kan worden als een netwerk van samenhangende rollen en transacties. In figuur 8.23 is dit netwerk schematisch weergegeven. In de VISI-systematiek wordt dit de VISI-interactiekaart genoemd. Zoals uit de VISI-interactiekaart blijkt kunnen rollen verschillende transacties initiëren en kunnen partijen meer dan één rol vervullen. ◆ Transactieschema Zoals aangegeven bij het begrip transactie wordt het werk verzet door de ‘executor’ met zijn organisatie. Juist deze afhandeling van de transactie vindt plaats met behulp van berichten. Voor iedere transactie wordt deze verzameling aan berichten weergegeven in een transactieschema, figuur 8.24. Kenmerkend van een transactieschema is dat de berichten gegroepeerd staan per categorie en dat per bericht het effect op de transactietoestand wordt aangegeven. Partijen kunnen in onderling afspreken het transactie schema aan te passen waardoor er berichten komen te vervallen. ◆ Berichten De berichten regelen in feite de formele communicatie tussen de rollen. Per transactie worden de berichten in het transactieschema opgenomen die noodzakelijk zijn om de transactie af te handelen. Aan berichten kunnen bijlagen worden toegevoegd, zoals tekeningen of overzichtafwijkingen ten opzichte van het contract, enzovoort. 8.4.7.c VISI in de praktijk De opzet van VISI is dat het eenvoudig toepasbaar moet zijn in de dagelijkse bouwpraktijk. Door middel van pilots is VISI al in verscheidene projecten toegepast. Voor het toepassen van VISI in de praktijk is er een stappenplan opgesteld

16-11-2005 15:51:15

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

209

T4.1 Naam transactie: Beschrijving transactie:

Toeleveren bouw Het leveren van materieel en bouwstoffen

Resultaat transactie:

Materieel en bouwstoffen zijn geleverd conform offerte

Bouwende

INITIATOR:

TRANSACTIE TOESTANDEN

algemeen

CA5.1 CA5.2 CA5.3 CA5.4 CA3.5.1 CA3.5.2

bedrijfsgegevens bouwkunde bedrijfsgegevens leverende productgegevens prijsgegevens offerteaanvraag offerte

contactueel

CA1.3 CA2.3

raamorder acceptatie leveringen

operationeel

CA1.4 CA2.4 CA3.3.3 CA3.3.4

afroeporder orderbevestiging pakbon ontvangstbevestiging

financieel

Start

CA3.3.2

factuur

EXECUTOR:

Verzocht

Wijziging / Hold

Melding Gereed

Aanvaard / Einde

Toeleverende

Figuur 8.24 Transactieschema voor de transactie ‘Leveren totaalontwerp’

waarmee de communicatie binnen projecten kan worden gespecificeerd. Inmiddels is VISI dusdanig ver dat in juni 2003 via een grootschalig congres het gedachtegoed aan de markt is gepresenteerd. Voor partijen die VISI willen gaan toepassen is ondersteuning beschikbaar. De VISI-organisatie is daartoe ondergebracht bij het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, kortweg: CROW. CROW werd opgericht in 1987, en is de laatste jaren uitgegroeid tot hét nationale kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur. In deze nonprofit-organisatie werken Rijk, provincies, gemeenten, aannemersorganisaties, adviesbureaus, openbaarvervoer-organisaties en onderwijsinstellingen samen vanuit hun gemeenschappelijke belangen bij ontwerp, aanleg en beheer van wegen en verkeers- en vervoersvoorzieningen. Om daadwerkelijk met VISI te kunnen werken dient de gebruiker allereerst een VISI-gebruikersovereenkomst met CROW te hebben gesloten. Daarnaast heeft CROW een cursus ontwikkeld over het gebruik van VISI.

06950408_hfdst08.indd 209

Beloofd / Executie

Bron: Visi Handboek

8.4.7.d VISI en ICT De systematiek van VISI is nu duidelijk, maar de vraag blijft hoe er nu gecommuniceerd gaat worden. Hier heeft VISI de moderne ICT van tegenwoordig ingeschakeld. Het berichtenverkeer is dusdanig opgezet dat met vele systemen de communicatie kan worden verzorgd. Het probleem hierbij is wel dat de softwareleveranciers hun producten moeten aanpassen aan de VISI systematiek. Voldoet het softwarepakket aan de werkwijze van VISI dan ontvangt dit pakket het VISI-keurmerk. Op dit moment is er nog geen leverancier die voor de volle 100% voldoet aan de VISI vereisten. 8.4.7.e Tot slot VISI is een goede aanpak om te komen tot verbetering van de communicatie en informatieuitwisseling bij projecten. Het draagvlak in de markt is tot op dit moment nog gering. Vooral de overheid (Rijk, provincie en gemeenten) heeft nu een aantal pilotprojecten lopen. De verwachting is dat bij infrastructurele werken op termijn het toepassen van VISI zal worden afgedwongen evenals met de RAW-systematiek (het bestek op

16-11-2005 15:51:15

210

calculatiebasis voor infrastructurele werken) is gebeurd. Toepassing bij projecten in de private sector zullen langer op zich laten wachten. Dit vanwege de huidige verhoudingen in de bouwnijverheid.

van bouwprojecten. Bedrijven zouden verboden prijsafspraken maken en onderling kosten verrekenen. Binnen de bouwwereld zou een omvangrijk zwart betalingscircuit bestaan, ten koste van de opdrachtgever aan wie stelselmatig teveel in rekening wordt gebracht.

8.4.8 Parlementaire enquête Bouwnijverheid De politieke en maatschappelijke eis naar aanleiding van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid; dat de bouwsector verandert, is begrijpelijk, maar is hij op de keper beschouwd realistisch? Immers, de typische transactiestructuur met onderlinge afspraken en vooroverleggen zit door de hele bedrijfskolom verweven en is dus buitengewoon lastig te veranderen. Toch zullen de gevolgen van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid de komende jaren zeker merkbaar zijn. In dit hoofdstuk is het belangrijk niet zozeer te kijken naar de conclusie over de onregelmatigheden, maar naar de aanbevelingen ter verbetering.

8.4.8.b De onderzoeksvragen De onderzoeksvragen waarop de parlementaire enquête zich heeft gericht zijn: • de aard en omvang van de onregelmatigheden, evenals de mate waarin deze onregelmatigheden een structureel karakter hebben; • het in kaart brengen van de structuurkenmerken van de sector en de eventuele samenhang daarvan met de onregelmatigheden, figuur 8.25, mede gelet op het optreden van betrokken partijen; • het beschrijven en evalueren van de rol van de overheid als opdrachtgever, vooral met het oog op het voorkomen van onregelmatigheden; • een analyse van de rol van de overheid als wet- en regelgever, toezichthouder en vergunningverlener. Op basis van het onderzoek worden er aanbevelingen gedaan.

8.4.8.a Reden van de parlementaire enquête Op 5 februari 2002 besluit de Tweede Kamer met algemene stemmen de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid in te stellen. De commissie dient de aard en omvang van onregelmatigheden in de bouwnijverheid nader te onderzoeken en deze te bezien tegen de achtergrond van structuurkenmerken van de sector. Daarbij komen zowel het krachtenspel in de bouwnijverheid zelf als de complexe rol die de overheid daarin speelt aan de orde.

Hoe heeft het kunnen komen tot een parlementaire enquête, één van de zwaarste middelen die de volksvertegenwoordiging ter beschikking staan? De aanleiding van de enquête dient zich enkele maanden eerder aan. Op 9 november 2001 besteedt het televisieprogramma Zembla van VARA/NPS aandacht aan vermeende frauduleuze activiteiten in de bouwnijverheid. De titel Sjoemelen met miljoenen vat de boodschap van het programma kernachtig samen: het zou gaan om forse malversaties bij de aanbesteding

06950408_hfdst08.indd 210

Een vraag die de Parlementaire Enquête heeft laten onderzoeken is of bepaalde elementen uit de economische structuur van de bouwmarkt onregelmatigheden in de hand werken. In het onderzoek is inderdaad een aantal structuurkenmerken van de bouwnijverheid naar voren gekomen die de kans op onregelmatigheden vergroten. 8.4.8.c De aanbevelingen De enquêtecommissie deed de volgende aanbevelingen:

Nu, het momentum voor verandering ‘Een volk dat leeft bouwt aan zijn toekomst’, luidt de tekst op het monument dat de dichting van de Afsluitdijk gedenkt. Deze ode aan de bouw moet niet alleen de bouwnijverheid maar ook de overheid inspireren. Uit het onderzoek van de enquêtecommissie dringt zich immers het beeld op dat belangrijke delen van de bouwnijverheid vooral hebben voortgebouwd op het verleden, en na 1992 niet met open vizier aan een toekomst met nieuwe zakelijke verhoudin-

16-11-2005 15:51:16

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Structuur Kenmerken Productie op locatie Overdragen van risico's door overheden Concernvorming Transportkosten/ houdbaarheid bouwmaterialen

Gedrag

Selectie van aanbieders

Prestatie

Gevolgen

Beperkte markttransparantie

Beperkt aantal aanbieders op deelmarkten

Bevoordelen van eigenbedrijven door overheden Nederlandse regelgeving

Drempels voor toetreders

Beperkte innovatie

Beperkte toename productiviteit

Prijsafspraken Rekenvergoedingen Marktverdeling

Te hoge prijzen

Concerns: hoge binnenlandse winst

Verticale integratie bouwmaterialen Geen voorraadvorming Discontinuïteit van opdrachten

211

Potentieel scherpe prijsconcurrentie

Historische cultuurafspraken Eenzijdigheid Raad van Arbitrage

Beperkte toetsing van sancties voor onregelmatigheden

Beperkte sancties/toetsing van kartels

Beperkte prioriteit Openbaar Ministerie

Figuur 8.25 Structuurkenmerken van de bouwmarkt, die onregelmatigheden in de hand werken

gen hebben gewerkt. De conclusies die de enquêtecommissie heeft geformuleerd, maken duidelijk dat het hoog tijd is dat het schimmenspel met schaduwadministraties (en wat daar verder bij komt kijken) ophoudt. De bouw moet uit de schaduw. Zoals de producten van de bouwnijverheid terecht in de schijnwerpers van de toeristische rondritten staan, zo zal de sector ook trots moeten kunnen zijn op de wijze waarop zij haar za-

06950408_hfdst08.indd 211

ken regelt. Daar hebben de honderdduizenden mensen die elke dag hard werken in de bouwnijverheid en terecht trots zijn op hun werk, recht op. Zij verdienen het niet dat zij door dubieuze praktijken in hun sector ‘besmet’ worden verklaard in hun persoonlijke omgeving. Duidelijk is ook dat de bedrijven geen baat hebben bij een fundamenteel wantrouwen van opdrachtgevers en bij groeiende twijfels van aandeelhouders over de transparantie van de financiële huishouding. Een dergelijk wantrouwen vormt een voe-

16-11-2005 15:51:16

212

dingsbodem voor een steeds verdere juridisering van de onderlinge verhoudingen. Zo’n toekomst wenst de enquêtecommissie de bouw niet toe. Het doet geen recht aan de maatschappelijke en culturele betekenis van de bouwnijverheid nu en in de toekomst. Gelet op de maatschappelijke belangstelling en de reacties uit de sector, is het momentum voor verandering nu aanwezig. Het is zaak daarvan gebruik te maken om duurzaam andere verhoudingen en een andere attitude tot stand te brengen, binnen de bouw maar ook in de verhouding tussen de bouw en de overheid. Wanneer verantwoordelijkheden helder zijn en ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid handelt, kan het plezier in het gezamenlijke project worden hervonden. Dan wordt het mogelijk een periode van wederzijds wantrouwen af te sluiten en met overtuiging ‘te bouwen aan de toekomst’. Nieuwe zakelijkheid De verhoudingen waar overheid en bouwnijverheid naar moeten streven, kunnen naar het oordeel van de enquêtecommissie wellicht het best getypeerd worden met ‘nieuwe zakelijkheid’. Kenmerkend daarvoor zijn de volgende uitgangspunten: respect, openheid, eerlijke concurrentie en gezonde marktwerking. De overheid als opdrachtgever dient zich in haar aanbestedingen (selectie, gunning) te conformeren aan Europese beginselen als objectiviteit, non-discriminatie en transparantie en dient in haar contractvorming te streven naar evenwichtige deling van risico’s (mee- en tegenvallers). Samenhangend en stimulerend bouwbeleid en nieuw wettelijk aanbestedingskader Twee zaken zijn de enquêtecommissie in algemene zin opgevallen: een gemis aan samenhangend en stimulerend bouwbeleid van de overheid en een gebrek aan een coherent en transparant wettelijk kader voor aanbesteding. Hoewel de overheid jaarlijks miljarden euro’s in bouwwerken investeert, blijkt er geen bewindspersoon direct verantwoordelijk voor het oppakken van nieuwe ontwikkelingen, voor de verdere professionalisering van de aanbestedingen, voor de evaluatie van bestaande praktijken en de

06950408_hfdst08.indd 212

vertaling daarvan in nieuw of aangepast beleid. Door gebrek aan een centrale monitor die de ontwikkeling van de totale bouwportefeuille van de overheid in de gaten houdt, hebben het kabinet en het parlement weinig zicht op eventuele knelpunten ten gevolge van hun beslissingen. Zo wordt de overheid blind voor de praktijk en ontzegt ze zichzelf de mogelijkheid om met kennis van zaken ontwikkelingen in een gewenste richting te stimuleren. Nieuwe ontwikkelingen en mogelijkheden in de bouw blijken onvoldoende door de overheid te worden opgepakt, beoordeeld en vertaald in beleid. Integriteit De enquêtecommissie is op grond van haar onderzoek van mening dat het onderwerp integriteit een belangrijker plaats op de agenda verdient dan totnogtoe het geval was; zowel binnen de overheid als binnen het bedrijfsleven. Omdat de ambtelijke cultuur en die van de bouwnijverheid behoorlijk verschillen, moet vooral aandacht worden besteed aan gedragsregels voor de contacten waar overheid en bedrijfsleven elkaar treffen. Het belangrijkste devies dat de commissie wil meegeven, is dat integriteit niet alleen beléden maar vooral belééfd moet worden. De enquêtecommissie roept de bouwnijverheid op definitief te breken met het smeren en fêteren van ambtenaren. Mededinging De mededingingswetgeving zet kaders voor een eerlijke concurrentie, het verkeer aan de aanbodzijde. Maar de aanbestedende diensten kunnen ook zelf de marktwerking prikkelen en het oude overlegsysteem minder lonend maken door: • de wijze van aanbesteden (openbaar); • redelijke selectiecriteria in relatie tot de aard en omvang van het aan te besteden werk; • in bepaalde gevallen te kiezen voor criteria zoals de gebruikswaarde, de levensduur en de onderhoudsintensiteit; • de kosten van inschrijvers niet nodeloos te verhogen; • elektronische inschrijving; • te toetsen of eventuele combinatievorming terecht plaatsvindt; • strategisch om te gaan met de schaalgrootte van projecten;

16-11-2005 15:51:17

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

• melding van vermoedens van onregelmatigheden aan de Nederlandse Mededingingsauthoriteit (NMa). Aanbesteding Aanbesteden is het inkopen op maat. Door middel van concurrentiestelling wordt de opdracht vergeven aan de aanbieder die de beste prijskwaliteitverhouding voor de realisatie biedt. Over de betekenis van mededinging voor de aanbesteding is al het nodige opgemerkt. Maar aanbesteden is ook een vak dat hoge eisen stelt aan de omschrijving van de wensen van de aanbesteder en aan de wijze waarop hij uiteindelijk zijn keuze bepaalt. Bovendien kunnen bij bouwwerken allerlei onvoorziene risico’s en dus extra kosten in het geding zijn. Professioneel aanbesteden vergt daarom inzicht in de markt, een gedetailleerd programma van eisen, een zorgvuldig ontwerp, een goed bestek, een gedegen risicoanalyse en heldere gunningcriteria. Wat het laatste betreft is de commissie van oordeel dat bij standaardwerken met klassieke aanbesteding de laagste prijs het gunningcriterium moet zijn. In dat geval moet de opdrachtgever precies zijn wensen en eisen kunnen kwantificeren en de kwaliteitsaspecten definiëren. Bij complexere en innovatieve projecten kunnen ook andere criteria en procedures worden gehanteerd, zoals de economisch meest voordelige aanbieding (waarbij bijvoorbeeld ook variatie in de levensduur, gebruikswaarde en onderhoudsintensiteit een rol kunnen spelen). Belangrijk is dat in alle gevallen een sterk beroep wordt gedaan op de professionaliteit van de opdrachtgever. Op het punt van professionalisering zijn volgens de enquêtecommissie nog forse verbeteringen nodig. Toezicht, handhaving en controle De enquêtecommissie vindt dat het ongestraft laten van systematisch begane financieel-economische delicten, zoals organisatiecriminaliteit, het vertrouwen in een eerlijk economisch verkeer ernstig schaadt. Tegen die achtergrond heeft de commissie een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij het functioneren van de instanties die belast zijn met de controle en het toezicht.

06950408_hfdst08.indd 213

213

Vinex De enquêtecommissie heeft de Vinex-locaties slechts zijdelings in haar totale onderzoek kunnen betrekken. Uit de gehouden enquête onder gemeenten zijn niettemin enige saillante punten naar voren gekomen. Zo komt de dominante invloed van grondposities bij de ontwikkeling van Vinex-locaties naar voren. Vooral combinaties en andere vormen van samenwerking tussen marktpartijen alsook binnen de bedrijfskolom lijken de mededinging aanzienlijk te beperken. In het verlengde hiervan beveelt de commissie een herbezinning aan van de wijze waarop de concurrentie op de grondmarkt beter kan worden vormgegeven. Mede gelet op het feit dat de rijksoverheid ook verantwoordelijkheid draagt voor de Vinex-woningbouw pleit de commissie ervoor dat de rijksoverheid de ontwikkelingen beter in kaart brengt en toetst aan de doelstellingen van haar beleid. Daarnaast moet worden onderzocht hoe het Rijk de gemeentelijke positie kan versterken, bijvoorbeeld door verbetering van instrumentarium (zoals de grondexploitatieverordening) en in termen van tijdsdruk. Voorts acht de commissie het opmerkelijk dat er weinig aandacht voor de belangen van de woonconsument lijkt te zijn bij de ontwikkeling van Vinex-locaties. Meer aandacht voor zijn of haar belangen is op zijn plaats, niet in het minst omdat eventuele onvolkomenheden in de marktwerking uiteindelijk door de koper worden betaald. 8.4.8.d Reactie van de bouwnijverheid De Parlementaire Enquête Bouwnijverheid is zeker niet alleen bedoeld om falen en feilen uit het verleden aan de kaak te stellen, maar vooral ook om er lering uit te trekken voor de toekomst, zo stelt het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) in haar reactie op de aanbevelingen. Partijen die nu weliswaar tot elkaar veroordeeld zijn, (niet alleen aan de kant van de bouwnijverheid zelf maar ook opdrachtgevers en financiers), zullen gezamenlijk moeten zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen. Samenwerkingsvormen die in elk geval de kans verkleinen op ongeoorloofd handelen van welke partij dan ook. Samenwerkingsvormen bovendien die recht doen aan de belangrijke opdracht waarvoor de bouw, maar

16-11-2005 15:51:17

214

ook de beide andere partners, zich gesteld zien: een bijdrage aan de opbouw van de Nederlandse samenleving. Publiek-private samenwerking kan daarbij een oplossing zijn. Als het althans gaat over vormen van publiek-private samenwerking waarbij alle partijen gelijkwaardig zijn, ieder zich bewust is van zijn eigen verantwoordelijkheden en de te delen risico’s en de inbreng kan hebben die bij zijn professionaliteit past.

De belangrijkste aanbevelingen uit het eindrapport Bouwfraude zijn; • revitalisering van de betrokkenheid van de overheid bij de bouw; • werk maken van ‘integriteit’ in de sector; • eerlijke concurrentie gestimuleerd door actief toezicht; • nadere suggesties over aanbestedingsvormen; • uitbreiding van toezicht en handhaving.

8.4.9 Rethinking Construction Rethinking Construction is een verzamelnaam waaronder de Britse bouwnijverheid, de opdrachtgevers en de Britse overheid samenwerken om de bouwnijverheid beter te laten presteren. In deze paragraaf een korte uiteenzetting over deze ontwikkeling.

De eerste aanbeveling is direct raak. Het Ministerie van VROM moet weer uitgroeien tot een goed geoutilleerd en coördinerend bouwministerie, waar ook de uitwerking van de aanbevelingen moet worden voorbereid. De parlementaire enquêtecommissie trekt hierbij heel duidelijk de vergelijking met het project Rethinking Construction dat in 1998 door de Britse Overheid werd geïnitieerd om de ingezakte bouwmarkt daar weer nieuw leven in te blazen.

Waarom actueel in Nederland? De parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid heeft in 2002 de al langer bestaande vermoedens dat bepaalde elementen in de Nederlandse bouwnijverheid aan fraude onderhevig zijn, bevestigd. De bouwwereld heeft niet professioneel gereageerd op de uitkomsten van deze enquête, en te weinig ondernomen om het negatieve imago van zich af te schudden. Niettemin waren er tijdens twee verhoren door de parlementaire enquêtecommissie geluiden te horen die vroegen om een gemeenschappelijke aanpak van de gerezen problemen in de bouwnijverheid. De heer Hazewinkel, topman van bouwconcern Volker Wessels Stevin (VWS) gaf tijdens zijn verhoor een toelichting op zijn voorstel om onderzoek te doen naar nieuwe contractvormen zoals die inmiddels in het Verenigd Koninkrijk algemeen ingeburgerd zijn: ‘Rethinking construction’. De commissie toonde belangstelling. Ook de heer Reigersman, toen nog topman van HBG, hield tijdens zijn verhoor een pleidooi voor fundamentele veranderingen in de bouw. Hij verwees daarbij ook naar de rethinking construction-beweging in Engeland. Bij deze ontwikkeling werken bedrijfsleven en overheid samen aan een duurzame en klantgerichte bouwnijverheid. Het ligt dan ook voor de hand dat de parlementaire enquêtecommissie met aanbevelingen komt die wijzen naar de genoemde ontwikkeling in Engeland.

06950408_hfdst08.indd 214

Wat is Rethinking Construction? In 1998 leverde Sir John Egan het rapport Rethinking Construction af. Dit versterkte de inspanning voor hervorming. In 2002 werd dit geëvalueerd en onder de vlag van rethinking construction, gelijk weer doorgestart met het rapport Accelerating Change. Het gaat hierbij om een programma voor het veranderingsproces, met ambitieuze doelstellingen op het gebied van toegevoegde waarde voor klanten, duurzaamheid, veiligheid van medewerkers, productiviteit en winstgevendheid van de sector. De belangrijkste pijlers voor het veranderingsproces, de zogenaamde ‘drivers of change’, zijn betrokken leiderschap, focus op de klant, geïntegreerde processen en teams, kwaliteitsverbetering en zorg voor het personeel. De hervorming is niet alleen politiek gedragen, de politiek spreekt de publieke opdrachtgevers ook aan op hun rol in dit hervormingsproces. Hen wordt gevraagd voorop te lopen in het veranderingsproces. De inzet en resultaten van de publieke opdrachtgevers werden ook geëvalueerd door de Engelse rekenkamer (National Audit Office; Modernizing Construction, 2000). In de verschillende werelddelen zijn vergelijkbare programma’s te vinden, zij het minder vergevorderd en op bescheidener schaal. Engeland is op

16-11-2005 15:51:17

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Pijlers voor verandering

Procesverbetering

Jaarlijkse doelstelling voor verbeteringen

Betrokken leiderschap

Focus op de klant

Productontwikkeling

Ketenintegratie

Procesintegratie

Kwaliteitsgerichtheid

Projectimplementatie

Productie van bouwcomponenten

Betrokkenheid met personeel

215

Kapitaalkosten

-10%

Bouwtijd

-10%

Betrouwbaarheid

+20%

Bouwfouten

-20%

Ongevallen

-20%

Productiviteit

+10%

Winst

+10%

Figuur 8.26 De uitgangspunten van Rehtinking Construction

dit gebied duidelijk ‘gidsland’. 8.4.9.a Kernpunten van Rethinking Construction In het rapport Rethinking Construction worden vijf ‘drivers of change’ benoemd, die voor veranderingen in de Engelse bouw moeten zorgen. Achtereenvolgens gaat het om: 1 betrokken leiderschap in de bedrijven; 2 focus op de klant, de eindgebruiker; 3 integratie van (het team dat zorgt voor) proces en product; 4 een door kwaliteit gedreven agenda; 5 betrokkenheid met het personeel.

Om te zorgen dat het niet bij woorden blijft zet men hoog in op meetbare prestaties. Door de prestaties centraal te stellen wordt de bouw gedwongen zich te veranderen, figuur 8.26. Gelet op de kernpunten van Rethinking Construction kan geconcludeerd worden dat dit niets anders is dan hetgeen in alle onderzoekstrajecten in Nederland vanaf 1990 al is geroepen en geschreven. In Nederland zijn alle gestarte initiatieven nooit van de grond gekomen. Wat is dan nu het succes van het Engelse model? Waarom wijst iedereen nu naar Engeland als oplossing voor alle problemen in de Nederlandse bouwnijverheid? Waarom is Rethinking Construction succesvol in Groot-Brittannië? Weliswaar is Rethinking Construction uit een andere achtergrond ontstaan – geen bouwenquête, maar een vechtsituatie tussen bouwers en overheid – dat maakt de charme van een Egan-ach-

06950408_hfdst08.indd 215

tige commissie niet minder groot. Die charme zit hem in een drietal punten. In de eerste plaats had de Egan-commissie autoriteit, omdat ze zwaar en breed was samengesteld. Naast een grote bouwer en een corporatiedirecteur zaten er vooral opdrachtgevers en captains of industry in. Sir John Egan zelf was Chief Executive bij BAA, de organisatie van Britse luchthavens. In de tweede plaats formuleerde de commissie bondig een vijftal drivers of change plus een serie aanbevelingen. En in de derde plaats: de commissie had succes. Het succes komt door de gekozen benadering van de markt. Allereerst werd er gekozen voor pilotprojecten en wel speciaal in de woningbouw. De gedachte was dat de grootste mogelijkheid voor verbeteringen van de woningbouw aanwezig was in de sociale woningbouw. Dit om de simpele reden dat de meeste sociale woningbouw wordt gerealiseerd door een paar grote opdrachtgevers. Deze woningbouwcorporaties en overheden kunnen samenwerken met de bouwnijverheid om de processen en technieken te verbeteren en kwaliteitsproducten te ontwikkelen. Door middel van een forum wordt de gerealiseerde verbetering gevolgd. Verder werd vastgesteld dat de grote opdrachtgevers van de bouwnijverheid leiding moesten geven bij de implementatie-projecten (pilotprojecten). Juist ook deze grote opdrachtgevers waren betrokken bij het ontwikkelen van dit concept en hierdoor min of meer verplicht pilotprojecten op te starten. Van belang hierbij is dat gezocht werd naar sponsoring voor de pilotprojecten. Natuurlijk door de overheid, maar ook

16-11-2005 15:51:18

216

juist door de private sector. Daarnaast werden de toeleveranciers uitgenodigd mee te denken over het realiseren van steeds meer verbeteringen. In feite werden alle partijen betrokken bij deze beweging, met als kern het realiseren van pilotprojecten waarbij de opgedane kennis alleen maar leidt tot steeds meer verbeteringen. Sponsoring was een must en het delen van kennis eveneens. Voor het delen van kennis werd in Engeland een kenniscentrum ingericht. De gehele bouwnijverheid en alle opdrachtgevers hebben hierdoor toegang gekregen tot de informatie van de pilotprojecten, de daar opgedane leerervaringen, maar bijvoorbeeld ook de productverbeteringen die inmiddels zijn bereikt. Het resultaat hiervan is dat in Engeland Rethinking Construction is uitgegroeid tot een permanent platform waarbij de Britse bouwindustrie, de opdrachtgevers en de overheid samenwerken om de Britse bouw-performance te verbeteren. Is het haalbaar in Nederland? Wordt gekeken naar de andere landen in de wereld dan wordt duidelijk dat de positie van de Nederlandse bouwnijverheid niet uniek is. Andere landen kennen vergelijkbare problemen. De verwachting is dan ook dat de aanpak van het Verenigd Koninkrijk wereldwijd navolging krijgt. Dan kan Nederland niet achterblijven en moeten wij ons voordeel doen met de ervaring opgedaan in de UK. Belangrijke les uit het Verenigd Koninkrijk is dat een hervormingstraject alleen kans van slagen heeft als deze politiek verankerd is en dat de publieke opdrachtgevers daadwerkelijk een voortrekkersrol op zich nemen. Maar ook moet men zich realiseren dat deze hervorming heel veel tijd zal gaan vragen. Om de bouwnijverheid te veranderen, de culturen om te buigen, de manier van zakendoen te veranderen, het veranderen van organisaties binnen bedrijven maar juist ook bij projecten, moet gedacht worden aan een periode van al snel tien jaar. Verder laten de veranderingen in andere landen zien dat voor vooruitgang duurzame samenwerking nodig is tussen opdrachtgevers en aanbieders, en tussen overheid en bouwbedrijfsleven op strategisch

06950408_hfdst08.indd 216

conditionerend niveau. Wil Rethinking Construction in Nederland van de grond komen, dan is het aan te bevelen om in navolging van Groot-Brittannië een breed samengestelde commissie door het Kabinet te laten instellen die adviseert over vernieuwingen in de bouw. Deze commissie zou moeten bestaan uit topfiguren uit de overheid, de industrie, de dienstverlening en de bouw en op zo kort mogelijke termijn met belangrijke aanbevelingen moeten komen die zeker voor de Rijksoverheid middels proefprojecten snel geïmplementeerd moeten worden. Implementatie volgens Brits voorbeeld Voor de bouwnijverheid is het een goede ontwikkeling als Rethinking Construction via het Engelse model wordt uitgerold over de Nederlandse bouwnijverheid. Natuurlijk is de benadering nieuwe wijn in oude zakken. Alle onderzoeksrapporten van de afgelopen 10 jaar geven ontwikkelingen aan in deze richting. Dus vernieuwend is het niet. Het grote verschil met alle uitgevoerde studies is dat deze benadering in het Verenigd Koninkrijk van de grond is gekomen. En dat is voor de Nederlandse bouwnijverheid nu de uitdaging. Dan gaat er wellicht echt iets veranderen. 8.4.10 Regieraad Bouw De bevindingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid (zie paragraaf 8.4.8) hebben ertoe geleid dat de minister van Economische Zaken, mede namens de ministers van VROM en V&W, de Regieraad Bouw heeft ingesteld (2004). 8.4.10.a Samenstelling Regieraad De Regieraad bestaat uit een voorzitter met maximaal tien leden. De leden vormen een afspiegeling van de hele bouwketen. Nadat de minister de voltallige samenstelling van de Regieraad bekend had gemaakt, traden er al snel twee leden af omdat zij betrokken waren geweest bij de bouwfraude. De vervangers van deze twee leden komen misschien van buiten de bouw, omdat er in de bouwsector nauwelijks onbe-

16-11-2005 15:51:18

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

smette bestuurders te vinden zijn. De Regieraad moet zijn werk kunnen doen zonder in diskrediet te raken door discussies over het verleden. Het belangrijkste doel van de raad is vernieuwing en ideeën daarover kunnen ook van buiten de bouwsector komen. 8.4.10.b Doel en taken Regieraad De belangrijkste opdracht van de raad is de motor te worden achter het veranderings- en vernieuwingsproces in de bouw, en de bouwsector na de bouwenquête een extra impuls te geven. Het veranderingsproces moet zodanig worden vormgegeven door de Regieraad, dat de noodzakelijke veranderingen ook daadwerkelijk tot stand komen. De raad heeft onder andere de volgende taken: • opstellen actieprogramma gericht op snel zichtbare projecten. Dit moet leiden tot bruikbare resultaten voor de hele sector; • ervoor zorgen dat de hele bouwsector ervan doordrongen raakt dat het tijd is voor verandering/vernieuwing; • actieprogramma’s ter beschikking stellen van de hele sector; • ervoor zorgen dat het proces op gang gehouden wordt door nieuwe actiepunten te initiëren en de voortgang van lopende acties te monitoren; • uitvoering van het programma Proces- en Systeeminnovatie in de Bouw (PSIB).

Op de voorzitter en de leden van de Regieraad rust nu de zware taak om in navolging van wat er met Rethinking Construction (zie paragraaf 8.4.9) heeft plaatsgevonden in Groot-Brittannië ook in Nederland de bouwnijverheid die plaats te geven in de samenleving die zij verdient. Dit zeer waardevolle initiatief moet eraan bijdragen de bouw om te toveren tot een moderne industrietak met een betere marktwerking, een verlaging van de transactiekosten, verbeterde kwaliteit, grotere klanttevredenheid en een beter rendement voor de bedrijven in de bouwketen.

8.5 Toekomstvisie Het is duidelijk, de bouw staat de komende jaren voor grote veranderingen. De Nederlandse

06950408_hfdst08.indd 217

Japan

Nederland

• totaal systeem;

• gescheiden subsystemen;

• all-round aanpak;

• lange keten van specialisten;

• inclusief financiën;

• exclusief financiën;

• continue kwaliteitszorg;

• in de kinderschoenen;

• voortdurende innovatie.

• geen innovatie.

217

Figuur 8.27 Een vleugje Japan in de bouw

bouwnijverheid is erg traditioneel: ontwerp en uitvoering zijn gescheiden; een lange bouwkolom, bestaande uit vele schakels. Hierdoor ontstaat een inefficiënt proces met veel communicatiestoornissen. De versnippering van de bouwkolom is geen stimulans voor innovatief denken en doen. In figuur 8.27 zijn de verschillen tussen de Japanse en de Nederlandse bouwnijverheid weergegeven. De concurrentie tussen de Nederlandse bouwbedrijven neemt toe, terwijl de bedreiging van de buitenlandse bouwbedrijven al voelbaar is. Om te overleven of, beter nog, om de omzet te verhogen, moeten bedrijven zich gaan onderscheiden. Er moet op een andere manier met het bouwen worden omgegaan. Bedrijfseconomisch moet dit leiden tot een hoger rendement en continuïteit, en verbetering van de concurrentiepositie. Maatschappelijk gezien zijn de doelstellingen: kwaliteit, innovatie en marktgerichtheid. De maatschappij, de ketenintegratie, de organisatie van de bouwonderneming en de informatietechnologie zijn de pijlers van het ‘anders bouwen’. 8.5.1 De maatschappij Een specifiek kenmerk is dat één bouwonderneming het totale bouwproces beheerst: één onderneming die bij uitstek geschikt is alle huisvestings- en bouwproblemen van zowel een professionele als een incidentele opdrachtgever vlug en adequaat op te lossen. Eén onderneming die in staat is om latente en manifeste wensen van de gebruiker snel te vertalen in een totaalproduct. Van dit product staan prestatie, prijs en

16-11-2005 15:51:18

218

planning van te voren vast. Eén onderneming dus, die zich verantwoordelijk stelt voor het totale proces, inclusief kwaliteitsgarantie. De voordelen voor de opdrachtgever zijn duidelijk: het resultaat is goedkoper, de kwaliteit is hoger, er is meer zekerheid, het gebouw kan sneller worden betrokken en niet in de laatste plaats komt er aan vele frustraties een einde. In figuur 8.28 is het schema weergegeven. Opdrachtgever

Architect Installateur

Adviseur

Totaal aanbieder

8.5.3 De organisatievorm Kenmerkend voor de organisatie van het anders bouwen is dat deze is afgestemd op single point responsibility. De onderneming heeft zich verzekerd van alle voor het bouwproces noodzakelijke disciplines. Dit gebeurt door de essentiële disciplines in de organisatie onder te brengen of door duurzame relaties aan te gaan door middel van samenwerkingsverbanden of co-makership. Natuurlijk kan de onderneming altijd op projectbasis gebruik blijven maken van de diensten en producten van derden. De aard van de relatie en de vraag wie het deelproduct of de prestatie mag leveren hangt echter niet alleen af van de

Onderaannemer

Bouwer

8.5.2 Ketenintegratie Ook in de bouw moet de ketenintegratie gaan plaatsvinden. Het huidige proces wordt gekenmerkt door een aantal duidelijk gescheiden fasen, uitgevoerd door afzonderlijk gecontracteerde en dus wedijverende bedrijven. Daarvoor in de plaats komt een korter en vloeiend proces onder verantwoording van één onderneming. Door de betrokkenheid van alle participanten vanaf de beginfase is het mogelijk de keten van bouwpartners in elkaar te schuiven en gelijktijdig op vele fronten bezig te zijn met het ontwerpen en uitwerken. De gevolgen voor het proces zijn weergegeven in figuur 8.29. Maatschappelijk gezien betekent dit duidelijkheid in de diffuse wereld van de bouw. Ook betekent dit het stoppen van de gigantische kapitaalsvernietiging door doublures, inefficiëntie en communicatiestoornissen.

Toeleverancier

Gebruiker

Figuur 8.28 De totaalaanbieder

Contract architect

Contract bouwer

Ontwerp

Bestek

Oplevering

Besteding en Werkprijsonderhandeling voorbereiding

Uitvoering

Traditioneel bouwproces Contract totaalaanbieding

Definitief bouwcontract

Ontwerp

Budget

Oplevering Oplevering

Uitwerking

Uitvoering

Besparing

Modern bouwproces Figuur 8.29 Ketenintegratie

06950408_hfdst08.indd 218

16-11-2005 15:51:20

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Architecten Adviseurs

Bouwwereld

Bouwbedrijven Samenwerking Ondernemer in de bouw

Installateurs Toeleveranciers

Overheid Maatschappij Gebruikers Opdrachtgevers

Financiers

Figuur 8.30 Organisatievorm

prijs, maar ook van andere factoren. Dit zijn factoren die van invloed zijn op het totaalproces, zoals goede kwaliteit, tijdige levering en harmonie met het totale ondernemingsconcept. In figuur 8.30 is de organisatievorm van de bouwondernemer weergegeven. De aandacht van de bouwondernemer richt zich op lean production, teamwork, betrouwbare en snelle communicatie, efficiënt gebruik van kennis en middelen, het elimineren van verspillingen en het werken aan constante verbeteringen. Constante innovatie in de vorm van verregaande industrialisatie is noodzakelijk. Naast industrialisatie is ook innovatie op het gebied van materiaaltechnologie, informatica en communicatie noodzakelijk. Gebruiker Facility management Belegger

Opdrachtgever Financierder Overheid

Beheer

Initiatief

Project database Uitvoering

Ontwerp

MIS EDI/PDI Bouwkundig aannemers Installateurs Onderaannemers Toeleveranciers

Architect Constructeur Adviseur MIS = Management Informatie Systeem EDI = Electronic Data Interchange PDI = Product Data Interchange

Figuur 8.31 Opbouw van een informatiesysteem voor de bouw

06950408_hfdst08.indd 219

219

8.5.4 De informatietechnologie De huidige informatietechnologie in de bouw is even traditioneel als het bouwproces zelf. Geavanceerde informatietechnologie voor het intuïtieve ontwerpproces is voor de bouw nog niet beschikbaar. Informatietechnologie voor de bouwplaats is ook slechts beperkt beschikbaar. Evenmin is er sprake van ‘create once, use it many times’. De informatie uit de systemen van onderaannemers, leveranciers, architect, aannemer en adviseurs kan slechts beperkt worden uitgewisseld. Voor het op andere wijze bouwen is het noodzakelijk dat bovengenoemde gaten in de informatietechnologie worden gedicht. Ook is het noodzakelijk dat de integratie tussen verschillende systemen binnen de onderneming en communicatie tussen de systemen van de verschillende bouwpartners met behulp van PDI (Product Data Interchange) tot stand komen. Constante gegevensstromen en gemeenschappelijk te benaderen databases zijn van essentieel belang. In figuur 8.31 is de opbouw van een informatiesysteem uitgewerkt.

De voordelen zijn duidelijk: de juiste informatie op het juiste moment bij de juiste persoon. Geen doublures meer van werkzaamheden. Snel signaleren van knelpunten en bijsturen in processen is mogelijk. De communicatie verloopt direct, gestructureerd en de informatie is actueel. De informatietechnologie voor een uiterst efficiënt proces en een korte bouwkolom is dan voorhanden. De vier pijlers van het anders bouwen staan borg voor een uiterst efficiënt proces, organisatie en communicatie, duidelijke taakverdelingen en verantwoordelijkheden, vroegtijdige duidelijkheid over prijs, kwaliteit en planning. Deze aanpak maakt van de huidige bouwnijverheid een moderne industrietak en zal tevens leiden tot besparingen van tientallen procenten op de totale investeringen. De ervaring van de afgelopen jaren heeft wel geleerd dat hierin een belangrijke rol is weggelegd voor de overheid. Deze veranderingen zullen op de een of andere wijze afgedwongen moeten worden. Dat heeft Rethinking Construction in het Verenigd Koninkrijk ons wel geleerd. Er zal een maatschappelijk breed draagvlak gecreëerd moeten worden, waarbij overheid, grote opdrachtgevers, bouw-

16-11-2005 15:51:21

220

ondernemingen, adviseurs en kennisinstellingen de handen ineenslaan. Gezamenlijk moet er gewerkt worden aan het ombouwen van onze mooie bouwnijverheid naar een strak gestuurde, innovatieve bouwindustrie.

06950408_hfdst08.indd 220

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Algemene termen in de bouw, Werkgroep 352 00 001. NEN, Delft, 1991. 2 Ang, H.I., Het Rgd-prestatiecontract in vastgoedontwikkeling. Romer, Schiedam, 1993. 3 Arbowet. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1999. 4 Atkins, W.S., Strategic Study on the Construction Sector, Strategies for the construction sector. Commissie van de Europese Gemeenschap, Directoraat Generaal: Industrie, 1993. 5 Bakens, W.J.P. en G.J. Jansen, The future organization of the building process. Bakkenist Management Consultants, 1992. 6 Bakens, W.J.P. en G.J. Jansen, Building process management. Bakkenist Management Consultants, (final draft), 1993. 7 Berenschot Osborne (red.), Bouwkosten management. Delwel, ‘s Gravenhage, 1992. 8 Boonekamp, H.A.L., e.a., Het prestatieconcept; begrip, inhoud en betekenis voor het bouwproces. Stichting Bouw Research (211), Rotterdam, 1990. 9 Bosch, F. van den E. van Capelleveen, Onderzoek naar het belang van IT in de bouwnijverheid. In: CA-Techniek, nr. 10, pag 11-14, 1992. 10 Bouwbesluit 2003. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2003 11 Bouwen op Kennis. Rapportage Verkenningscommissie Bouw. Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, maart 2000. 12 Bouwen is innoverend. PRC Bouwcentrum, januari 2003 13 Bouwen Nieuwe Stijl, Konklusies en advies. Hoofdrapport PBTS-haalbaarheidsstudie, Kraan Bouwcomputing b.v., Rotterdam, 1994. 14 Bouwproductie en bevolking in de landen van de Europese Unie in 2001. Euroconstruct, 2002. 15 Bouwprognoses 2002-2007. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2001. 16 Bouwvergunningsvrije en licht-vergunningsplichtige bouwwerken, Algemene maatregel van Bestuur van 13 juli 2002. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2002 17 Bouwvisie 2010. Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid, ‘s Gravenhage, 1993.

16-11-2005 15:51:21

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

18 Bramer, D.C., General contracting in Nederland, de bouworganisatievormen van de toekomst.1995. 19 Cijfers en Trends 2003/2004. Rabobank, 2002 20 Economische kracht van de bouw (de). Directie Coördinatie Bouwbeleid, TNO-beleidsstudies, Delft, 1992. 21 Engineering news-record; Top global contractors 2001, Top global design firms 2001, McGraw Hill Construction, 2002 22 Herwaardering bouwen voor verhoging effectiviteit. Cobouw, maart 2003 23 Eindrapport Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. SDU Uitgeverij, december 2002 24 EPN in het bouwproces. Novem, 2001 25 Eye Opener. Ernst & Young, februari 2003 26 Financiële en algemene gegevens Bouwnijverheid. Centraal Bureau voor de Statistiek, 2003 27 Ham, A.M.W. van den en J.C.M. Kleijn, Logistieke instrumenten bij het ontwerpen van Bouwwerken. Stichting Research Rationalisatie Bouw, 1995. 28 Handvest Vinex-locaties. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2000. 29 Hazelhof, F. en E. Rijlaarsdam, Het kan best anders in de bouw. Stichting Bouw Research (166), Rotterdam, 1988. 30 Indieningsvereisten voor aanvragen om bouwvergunning. Algemene maatregel van Bestuur van 13 juli 2002, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2002 31 Inleiding tot het model kwaliteitssysteem van Bouwwerken. Vereniging Grootbedrijf Bouwnijverheid, 1991. 32 Joosten, H. en D.E. van Werven, Samen-Werken Samen-Delen, project-ongebonden samenwerking in de B&U sector. Stichting Bouw Research (226), Rotterdam, 1991. 33 Koetsveld, M.J. van, e.a., Product Data Interchange, een introductie. Kluwer, Deventer, 1992. 34 Kohnstamm, P.P. en J. Regterschot, De manager als bouwheer; De rol van de bestuurder bij de realisatie van nieuwe huisvesting. Ten Hagen & Stam, 1994. 35 Koskela, L., Application of the new production philosophy to construction. Technical research centre, Espo Finland, 1992. 36 Lourens E., De positie van de architect in het

06950408_hfdst08.indd 221

221

bouwproces. Economisch Instutuut Bouwnijverheid, Amsterdam, 1990. 37 Mellis,B. en J.W.F. Wamelink, Production control in construction. Delft University Press, 1993. 38 Naeye, T., Strategische samenwerking in de bouw. Erasmus universiteit Rotterdam, 1992. 39 NEN 2916, Energieprestatienorm voor utiliteitsgebouwen. NEN, Delft, 1998 (inwerking getreden op 1 januari 2000. 40 NEN 5128, Energieprestatienorm voor woningen. NEN, Delft 1998 (inwerking getreden op 1 januari 2000. 41 Next Generation Scenario ICT in de Bouw. Ministerie van Economische Zaken, februari 2002. 42 Nieuwe Bouwen in Nederland (het). TNO Bouw, december 2002 43 Oosterhof, F., Organisatie en Communicatie Bouwen Nieuwe Stijl. Technische Universiteit Twente, concept, 1995. 44 Position Paper ICT in de Bouw. Ministerie van Economische Zaken, september 2001. 45 Pries, F., Innovatie in de bouwnijverheid. Eburon, Delft, 1995. 46 Reitsma, D en N.J.T. Bol, Toelevering in de bouw; dynamiek en strategie. Stichting Bouw Research (282), Rotterdam, 1993. 47 Ruimte maken ruimte delen. Nieuwsbrief over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mei 2001. 48 Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau (RVOI-1987). Koninklijk Instituut van Ingenieurs en Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs, 1987 49 Relatie ontwerpen-uitvoeren. Stichting Bouw Research, Rotterdam, 1976. 50 Rethinking Construction, Movement for Innovation (results for 2000). Waterloo Air Management, 2000. 51 Rethinking Construction, Movement for Innovation. Waterloo Air Management, november 2001. 52 Ruimte maken, ruimte delen, Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (samenvatting, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, februari 2001. 53 Scan van de Nederlandse Bouwsector, CAP Analysis in opdracht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma). CAP, juni 2002. 54 Spekking, ir. D., en ir. J.C. Hamilton: Position

16-11-2005 15:51:21

222

06950408_hfdst08.indd 222

16-11-2005 15:51:21

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

Register A aanbesteden 65 aanbesteden, Europees 150 aanbesteden, projectmanagement-vorm 185 aanbesteding 4, 108, 154, 212 aanbesteding, getrapte 154, 166, 167 aanbesteding, gunningscriteria 152 aanbesteding, meervoudige 65 aanbesteding, onderhandse 93 aanbesteding, traditionele 167 aanbestedingsprocedures 151 aanbestedingsvormen, traditionele 108 aanbiedersmarkt 84 aannemer 14 aanschrijving 143 adviesbureau 92, 102 Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid 186 Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) 193 adviseur 14, 102 adviseur, bouwfysisch 14 adviseur, installatietechnisch 104 adviseur, kosten- 104 afbouwfase 75 afstandsverklaring 157, 161 afwerkingsbedrijven 109 algemeen tijdschema 73 algemene bedrijfskosten 67 algemene bouwplaatskosten 67 Algemene wet bestuursrecht 122 Arbeidsomstandighedenwet, Bouwprocesbesluit 143 Arbo-Informatiebladen 143 arbocoördinator 66 Arbowet 47, 143 architect 4, 14, 97 architecten 189

06950408_hfdst08.indd 223

architectenbureau 97 architectenregister 97 architectonische supervisie 160 ARTB, ’Bouwvisie 2010‘ 186 automatisering 80, 202 automatisering ontwerpproces 100

B BAS 206 begroting, directie- 64 begroting, inschrijf- 65 begroting, open 65 beheer- en gebruiksfase 17, 47 beheerder 85 behoefte, bouw- 49 beleggers 14, 86 beleidsbeslissingen 119 Besluit mededingingsregeling voor de bouwsector 114 Besluit uniforme bouwvoorschriften 127 bestek 46 bestekfase 64 bestektekening 59 bestekwijzigingen 76 bestemmingsplan 120 bezettingsgraadklasse 135 Bond van Nederlandse Architecten BNA 97 bouw, automatisering in de 107 bouw, samenwerkingsverbanden in de 113 bouw, toekomstvisie 217 bouw, uitvoerende 105 bouw, vergeleken met andere industrietakken 180 bouwbedrijf, organisatie 106 bouwbedrijven, uitvoerende 189 bouwbehoefte 49 Bouwbesluit 127, 134 Bouwbesluitvoorschriften 135 bouwcoördinator 162 ’Bouwen op Kennis‘, onderzoeksrapport 193 Bouwfraude 214

223

bouwfraude, parlementaire enquête 21 bouwfysisch adviseur 14 bouwmarkt 12 bouwmeester 2 bouwmethoden 19 bouwnijverheid, definitie 24 bouwnijverheid, indeling 24 bouwnijverheid, Nederlandse 41 bouwnijverheid, ontwikkelingen 186 bouwnijverheid organisatorisch 187 bouwondernemingen, Japanse 181 bouwopgave 8 bouworganisatie 17 bouworganisatievormen 154, 163 bouwplaatsinrichting 72 bouwplannen, standaard 158 bouwproces 44 bouwproces, functies in 9 bouwproces, participanten 12 bouwproces, tekeningen 58 Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet 47, 143 bouwproductie 11, 35, 39 bouwproductie, ontwikkelingen 29 bouwrijp 74 bouwteam 156, 166, 167 bouwteamconcept 7 bouwterrein, inrichting 71 bouwvergadering 75 bouwvergunningsregime 130 bouwvergunningvrije bouwwerken 129 bouwverordening 127, 128 bouwvoorschriften, Besluit uniforme 127 bouwwerk 27 bouwwerken, bouwvergunningsvrije 129 bouwwerken, licht-vergunningplichtige 130 bouwwerken, prestatieeisen 135

16-11-2005 15:51:22

224

bouwwerken, reguliervergunningplichtige 130 bouw in de Middeleeuwen 2 brochureplannen 158 bruto vloeroppervlakte 49 budget, definitief 50 budget, taakstellend 50

C calculatie, kosten- 104 CE-markering 142 cityvorming 187 co-makership 114 comakership-relaties 188 combinatieverband 156 communicatietechnologie 202 communicatie in de bouw en infra 202 constructeur 14, 104 contourenbeleid 124 contract, dienstverlenend 161 contract, inkoop- 73 contract, prestatie- 163 contractering 107 contracting, general 159 contracting, management- 162 contractmomenten 161 contractors, general 181 contractors, sub- 182 contractuele verhoudingen 154 CROWOB 205 Crystal Palace 4

D definitief budget 50 definitief ontwerp 46, 62, 161 definitie bouwnijverheid 24 definitie gebouw 8 definitie ontwerpen 59 demografische ontwikkelingen 31 dienstverlenend contract 161 directiebegroting 64 directievoering 75 Drank- en Horecawet 147 drempelbedragen 151 driegolventheorie 22

06950408_hfdst08.indd 224

driehoeksrelatie 5 duurzaam bouwen 18, 22

E e-commerce 206 EAN Nederland 206 EC Standaard Bouw 206 eerstelijnsnormen 141 eigenaar 85 eilandautomatisering 203 eindafrekening 76 eindrapport Bouwfraude 214 eisen, functionele 7 energie-efficiëntie 138 energieprestatiecoëfficiënt 137 energieprestatienormering 137 EPC, berekening 139 EPC-eisen 138 ETIM/IT 205 Europees aanbesteden 150 Europese Gemeenschap 150 Europese regelgeving 188 exploitatiekosten 50

F faalkosten 79 fase, beheer- 17 fase, gebruiks- 17, 78 fase, ontwerp- 17 fase, programma- 17 fase, realisatie- 17 fatale termijnen 129 financiële regelgeving 19 functionele eisen 7 functionele levensduur 7

G gebouw, definitie 8 gebouwde omgeving 7 gebouwmanagement 41 gebrekenoverzicht 77 gebruiker 16, 85 gebruiksfase 78 geharmoniseerde normen 141 general contracting 159, 166, 168 general contractors 181

geïntegreerde bedrijven 188, 189 geschatte hoeveelheden 76 getrapte aanbesteding 154, 166, 167 gietbouw 19 gilden 2 goederenstroombeheersing 71 grond, weg- en waterbouw, investeringen 36 grondkosten 50 gunningvarianten 155

H haalbaarheidsstudie 10, 45, 49 hallen 4 Highly Integrated Turn-key 159 hoofdbewerkingen 67 hoofdgebruiksfuncties 134 horizontale integratie 113 huisvesters 88 huisvestingsbehoefte 48 huisvestingsproces 48 Huursubsidiewet 149

I incidentele opdrachtgever 14, 92 informatiestandaarden 204 informatietechnologie 21, 112, 190, 202, 219 ingenieur, raadgevend 103 Ingenieurs, Koninklijk Instituut van (KivI) 103 Ingenieurs, Orde van Nederlandse Raadgevend (ONRI) 103 ingenieursbureaus, raadgevende 189 initiatief 45 initiatiefnemer 10 inkoopcontract 73 Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing 149 inrichtingsfase 75 inrichting bouwterrein 71 inschrijfbegroting 65

16-11-2005 15:51:22

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

installateur 110 installatiebedrijven 189 installatietechnisch adviseur 104 integrale goederenstroombeheersing 71 integratie, horizontale 113 integratie, keten- 178 integratie, verticale 113 integratie, verticale achterwaartse 113 integratie, voorwaartse verticale 113 investeringskosten, opbouw 51

J joint venture 156

K Kantoren Fonds Nederland 33 kathedralen 2 KernBeslissingen, Planologische (PKB) 119 ketenintegratie 178, 218 Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KivI) 103 kosten, algemene bedrijfs- 67 kosten, algemene bouwplaats- 67 kosten, exploitatie- 50 kosten, grond- 50 kostenadviseur 104 kostenbewaking 77 kostencalculatie 104 kostenconcurrentie 191 kwaliteitsverklaringen 141 kwaliteitszorg 178

L landschapsarchitect 14 lean-production 175 lean design 177 leefomgeving, kwaliteit 124 levensduur 27 levensduur, functionele 7 leveringsplan 72

06950408_hfdst08.indd 225

licht-vergunningplichtige bouwwerken 130 logistiek proces 72 lokale relatiemarkt 114

M management, contracting 162 management, gebouw- 41 markt, aanbieders- 84 markt, vragers- 84 marktontwikkelingen 186 marktsegmenten 25 materieelplan 72 mededingingswetgeving 212 meer- en minderwerk 76 meervoudige aanbesteding 65, 108 milieuwetgeving 143, 147 ministeriële regelingen 142 model-aansluitvoorwaarden 142 modelbouwverordening 127 Model Kwaliteitssystem Matrix 66 montagebouw 20 Monumentenwet 147, 148 multiplierfactor 28

N nationaal ruimtelijk beleid 125 NEN-norm 141 NEN 2574 44 NEN 2631 50 NEN 2916 137 NEN 5128 137 netto bouwproductie 37 nevenaannemer 109 ’Next Generation Scenario ICT in de Bouw’, onderzoek 199 Nieuwe Bouwen, het 196 ’Nieuwe Bouwen’, onderzoeksrapport 196 nieuwe zakelijkheid 212 normen, eerstelijns- 141 normen, geharmoniseerde 141 Nota ruimtelijke ordening 122

225

O objectenbibliotheken 205 omgeving, gebouwde 7 onbewoonbaarverklaring 143 onderaannemer 15, 66, 109 onderhandse aanbesteding 93, 155 onderhoud 25, 37 onderzoek ’Next Generation Scenario ICT in de Bouw‘ 199 onderzoeksrapport ’Het Nieuwe Bouwen‘ 196 ontwerp, definitief 46, 62, 161 ontwerp, structuur- 46 ontwerp, uitvoerbaarheid 7 ontwerp, voorlopig 46, 61 ontwerpen 10 ontwerpen, definitie 59 ontwerpfase 10, 17, 46, 59 ontwerpproces 60 ontwerpproces, automatisering 100 ontwerptekening 59 ontwikkelingen, demografische 31 opdrachtgevende bouw 84 opdrachtgever 85, 155 opdrachtgever, gedelegeerd 154 opdrachtgever, incidentele 14, 92 opdrachtgever, professionele 13 openbare aanbesteding 108, 155 open begroting 65 oplevering 77 oplevering, proces-verbaal van 77 opleveringsdocumenten 77 opnamelijst 77 opneming 76 optimaliseren productieproces 188 Orde van Nederlandse Raadgevend Ingenieurs (ONRI) 103 organisatievorm, traditionele 17

16-11-2005 15:51:22

226

overall-planning 69 overheid 18 overheidsopdrachten 149 overheidsopdracht voor de nutssector 151 overheidsopdracht voor de uitvoering van werken 150 overheidsopdracht voor diensten 151 overheidsopdracht voor levering 150

P PAIS 202 parlementaire enquête bouwfraude 21 parlementaire enquête Bouwnijverheid 210 plannen, brochure- 158 planning 69 Planologische KernBeslissingen (PKB) 119 Plan van Aanpak (PvA) 57 Platform Afstemming Informatietechnische Structuur (PAIS) 204 prestatiecontract 163 prestatiespecificaties 93 prijsvorming 46 prijsvormingsfase 65 proces, logistiek 72 proces-verbaal van oplevering 77 productiefactoren 67 productieorganisatie, flexibele 190 productietekeningen 73 professionele opdrachtgevers 13 programmafase 17, 45, 48 Programma van Eisen (PvE) 10, 57 projectanalyse 67 projectdefinitie 17, 46 projectleveranciers 188 projectmanagement 104 projectmanagement, ondersteuning 205 projectontwikkelaar 14, 85, 90

06950408_hfdst08.indd 226

projectontwikkelaaraannemer 90 projectontwikkelaarbelegger 90 projectontwikkeling 89 Publiek-Private Samenwerking (PPS) 114, 187

R raadgevend ingenieur 103 raamovereenkomst 157 rapport Bouwprognoses 31 realisatiefase 17, 46 regelgeving 20, 126 regelgeving, financiële 19 regelgeving, technische 18 regelingen, ministeriële 142 Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau 103 Regieraad Bouw 216 regulier-vergunningplichtige bouwwerken 130 relatie, driehoeks- 5 relatie, traditionele 5 relatiemarkt 26, 160 relatiemarkt, lokale 114 ’Rethinking Construction‘, studie 214 Rgd-prestatiecontract 163 rijksbouwmeester 97 Rijksgebouwendienst 88 ruimtebeheer 47 ruimtebehoefte 45 ruimtelijke ordening 118, 123 ruwbouwfase 74 RVOI 103

S samenwerking, publiek-private 114 schaalgrootte 41 schetsplan 132 single point responsibility 218 sloop 47 sociaal-economische ontwikkelingen 186

SR 1997 (Standaard Reglement rechtsverhouding opdrachtgever-architect) 58 STABU LexiCon 205 standaardisatie, optionele 190 Standaardvoorwaarden Rechtsverhoudingen opdrachtgever- architect (SR 1997) 99 standaard bouwplannen 158 stapelbouw 19 stedelijke netwerken 124 stedenbouwkundige 14 stelposten 76 streekplan 120 structuurontwerp 46 structuurontwerpfase 61 structuurplan 120 studie ’Rethinking Construction‘ 214 studie ’VISI‘ 207 subcontracting 114 subcontractors 182 supervisie, architectonische 160

T taakstellend budget 50 Tabel 0 Cl/SfB 8 technische regelgeving 18 tekeningen, productie- 73 tekeningen, uitvoerings- 73 tekeningenplan 72 telewerken 187 termijnen, fatale 129 tijdschema, algemeen 73 TNO, ’De economische kracht van de bouw‘ 190 toegankelijkheid 135 toekomstvisie bouwnijverheid 217 toeleverancier 15, 110 toeleveranciers 189 Toffler, Alvin 22 Total Quality Control 182 traditionele aanbestedingsvormen 17, 108 traditionele relatie 5 transactiekosten 166

16-11-2005 15:51:23

8 DE BOUW OP MIDDELLANGE TERMIJN

turn-key 18, 166, 168 turn-key-organisatie 158 Turn key, Highly Integrated 159 tweede oplevering 77

U UAV 1989 107 uitvoerbaarheid ontwerp 7 uitvoeringsplanning 68 uitvoeringstekeningen 59, 73 uitwerkingsfase 46 Uniforme Administratieve Voorwaarden 107 utiliteitsbouw 25, 33, 187

V V&G-coördinator 144 V&G-dossier 146 Veiligheids- en Gezondheidsplan (V- en G-plan) 66, 144 veranderings- en vernieuwingsproces 217 Vereniging BAS 206 verhoudingen, contractuele 154 verrekenbare hoeveelheden 76 verticale achterwaartse integratie 113 verticale integratie 113 vervangingsmarkt 187 Vinac 126 VINEX 32, 87, 126, 213 VISI 207 volkshuisvestingsbeleid 32 voorlopig ontwerp 46, 61 vooroplevering 77 voortgangscontrole 77 voorwaartse verticale integratie 113 vragersmarkt 84 vrij verhuurbare vloeroppervlakte 49

06950408_hfdst08.indd 227

227

W Waarde-Prijs-Kosten model 197 wederopbouw 8 weekrapporten 75 Welstandsnota 128 werkbegroting 67 werkregeling 70 werkvoorbereiding 11, 67 werkvoorbereidingsschema 70 Wet op de architectentitel 97 Wet op de Ruimtelijke Ordening 118 Wet stedelijke vernieuwing 148 woningbouw 25, 187 woningbouwcorporaties 90 Woningwet 8, 127 Woningwet 2003 128

16-11-2005 15:51:23

228

06950408_hfdst08.indd 228

16-11-2005 15:51:23

View more...

Comments

Copyright ©2017 KUPDF Inc.
SUPPORT KUPDF