Elektrische Huisinstallatie, Deel.2 (Www.automerk.be)
Short Description
Download Elektrische Huisinstallatie, Deel.2 (Www.automerk.be)...
Description
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Cursus/Handleiding/Naslagwerk Deel 2 De elektrische huisinstallatie Moderne verlichtingsschakelingen
1
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
2
INHOUDSTAFEL Inhoudstafel
2
Inleiding
4
1
5
Halogeenverlichting op heel lage veiligheidsspanning 1.1 Basisvoorwaarden
5
1.2 Enkele begrippen over de veiligheidstransformatoren
5
1.2.1 De elektromagnetische transformator
5
1.2.2 De elektronische transformator of omvormer
5
1.2.3 Enkele begrippen bij verlichting
6
1.3 Beveiliging tegen overbelasting en kortsluiting
7
1.4 Montage en installatie
9
1.5 Enkele aansluitschema’s met de nodige beveiliging 2
Lichtschakelingen met dimmers
12 16
2.1 Principe
16
2.2 Keuze van de juiste dimmer
16
2.3 Inbouwdimmers met potentiometerbediening
21
2.3.1 Aansluitschema’s van inbouwdimmers voor het dimmen van resistieve of ohmse belastingen
22
2.3.2 Aansluitschema van inbouwdimmer voor het dimmen van halogeenlampen heel lage spanning met gewikkelde transformator (inductieve belasting) 23 2.3.3 Aansluitschema van inbouwdimmer voor het dimmen van halogeenlampen heel lage spanning met elektronische transformator (capacitieve belasting) 24 2.3.4 Aansluitschema’s van inbouwdimmer voor het dimmen van fluorescentielampen met hoogfrequente voorschakelapparatuur 25 2.3.5 Dimmen van compacte fluorescentielampen 2.4 Dimmers met druktoetsbediening
27 29
2.4.1 Aansluitschema van een inbouwdimmer met drukknopbediening van één lichtpunt op één plaats 29 2.4.2 Aansluitschema van een inbouwdimmer met drukknopbediening van één lichtpunt op meerdere plaatsen 30 2.4.3 Elektronische transformator met ingebouwde dimfunctie voor halogeenlampen 2.5 Dimschakelingen met dimmers voor DIN-railmontage 3
Lichtschakelingen met bewegingsschakelaars
30 31 36
3.1 Principe
36
3.2 Uitvoeringen en hun toepassingen
37
3.2.1 Uitvoeringen voor gebruik binnen in de woning
37
3.2.2 Uitvoeringen voor buiten
40
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
3.3 Aansluitschema’s
3
42
3.3.1 Aansluitschema van een detector met drie aansluitpunten
42
3.3.2 Aansluitschema van een detector met twee aansluitpunten
43
3.3.3 Aansluitschema van een bewegingsdetector met twee aansluitpunten uitgebreid met een extra bediening 43 3.3.4 Aansluitschema van een bewegingsdetector met een extra aansluiting voor bediening 44 3.3.5 Aansluitschema van een detector in combinatie met een schakelaar voor handbediening 44
4
5
3.3.6 Aansluitschema van een detector in combinatie met een serieschakelaar als keuzeschakelaar
45
3.3.7 Aansluitschema met twee detectoren
45
Afstandsbediening bij verlichting
48
4.1.1 Algemeenheden
48
4.1.2 Zender
49
4.1.3 Ontvanger
49
4.1.4 Opstellingsmogelijkheden
51
4.1.5 Aansluitschema
53
4.1.6 Programmeren van zender en ontvanger
53
Oplossingen ACO’s
57
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
4
INLEIDING Naast de traditionele lichtschakelingen, die in vorige projecten uitvoerig behandeld werden, komen in dit project verlichtingsschakelingen aan bod die het leefcomfort in de moderne woning aanzienlijk verhogen. De elektronica die in deze schakelingen geïntegreerd is, zal samen met de traditionele schakelingen zorgen voor een aantal bijkomende bedieningsmogelijkheden met een verhoogd comfort als gevolg. We willen de leerling leren hoe hij zelf die lichtschakelingen kan aanbrengen door de veelal toegevoegde montagevoorschriften te volgen. De volgende schakelingen zullen uitgebreid behandeld worden: - halogeenverlichting op heel lage veiligheidsspanning; - verlichtingsschakelingen met dimmers; - lichtschakelingen met bewegingsschakelaars; - afstandsbediening van verlichtingstoestellen.
De elektrische huisinstallatie
1
1.1
Moderne verlichtingsschakelingen
5
HALOGEENVERLICHTING OP HEEL LAGE VEILIGHEIDSSPANNING Basisvoorwaarden
Omdat een verlichtingsinstallatie werkt op een heel lage veiligheidsspanning, moet die aan twee voorwaarden voldoen: 1. De spanning moet lager zijn dan 50 V. 2. De installatie moet gevoed worden door een veiligheidstransformator. Dat kan een elektromagnetische transformator of een elektronische transformator (of omvormer) zijn. Symbool van een veiligheidstransformator
1.2
Enkele begrippen over de veiligheidstransformatoren
1.2.1 DE ELEKTROMAGNETISCHE TRANSFORMATOR De voedingsspanning (Upri.) bedraagt 230 V∼ 50 Hz. De uitgangsspanning (Usec.) bedraagt in geval van vollast 11,2 V à 11,6 V∼ 50 Hz. Door de uitgangsspanning lager te houden dan de nominale spanning van de lamp, kunnen we de levensduur van de lamp verlengen en vermijden we een drastische verkorting van die levensduur als aan de primaire kant hogere spanningen optreden (zie fig. 1). Voor een optimale lamplevensduur wordt een elektromagnetische transformator minimaal met 50 % van zijn vermogen belast om de uitgangsspanning van 12 V∼ niet te overschrijden. Bij lagere belastingen kan de spanning immers hoger worden dan 12 V. Die transformatoren zijn te verkrijgen in kortsluitvaste uitvoering. Die uitvoeringen hebben het voordeel dat bij een kortsluiting in de secundaire kring de stroom beperkt wordt, zowel primair als secundair. Dat wordt verwezenlijkt door de hoge inwendige weerstand van de secundaire wikkeling. 1.2.2 DE ELEKTRONISCHE TRANSFORMATOR OF OMVORMER De voedingsspanning (Upri.) bedraagt 230 V∼ 50 Hz. De uitgangsspanning (Usec.) bedraagt in geval van vollast 11,5 V∼ 35 kHz. De sinusoïdale ingangsspanning wordt omgevormd tot een hoogfrequente blokgolfuitgangsspanning. Het is daarom niet mogelijk om met een eenvoudig meettoestel de juiste uitgangsspanning te bepalen. De elektronische transformator kan met een lager vermogen belast worden dan een elektromagnetische transformator, zonder dat de uitgangsspanning hierdoor nadelig beïnvloed wordt. Een minimale belasting is echter noodzakelijk. De ondergrens, waarbij het toestel probleemloos functioneert, staat op het toestel vermeld. Elektronische transformatoren zijn kleiner, ontwikkelen minder warmte, zijn altijd kortsluitvast en hebben geen inschakelstroompiek. De elektronische transformator vormt een capacitieve belasting, zowel voor het net als voor de overige voorgeschakelde
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
6
apparaten (b.v. dimmers). Door de hoge uitgangsfrequentie van de spanning mogen de draden maximaal 2 m lang zijn. De draden vormen immers een capaciteit die de transformator extra belast. 1.2.3 ENKELE BEGRIPPEN BIJ VERLICHTING -
Lichtstroom (Φ ), uitgedrukt in lumen (lm) De lichtstroom is de totale hoeveelheid licht die een lichtbron per seconde uitstraalt. B.v.: gloeilamp 40 W ± 400 lm gloeilamp 100 W ± 1400 lm halogeenlamp 100 W ± 2000 lm compacte fluorescentielamp 20 W ± 1200 lm fluorescentielamp 18 W ± 1350 lm fluorescentielamp 58 W ± 5200 lm
- Verlichtingssterkte (E), uitgedrukt in lux (lx) De verlichtingssterkte is de lichtstroom in lumen die op een vlak valt van 1 m². B.v.: zonlicht buiten 100.000 lux werkvlak woonkamer 400 lux - Lichtsterkte (I), uitgedrukt in candela (cd) De lichtsterkte is de lichtintensiteit van een lichtbron en een bepaalde richting. Deze term wordt gebruikt bij lichtverdelingscurves bij spots.
Lichtstroom en levensduurvermindering bij halogeenlampen
Fig. 1
In fig. 1 kunnen we lezen dat de levensduur (L) van de lamp zal verdubbelen als we de secundaire spanning (Usec) van de transfo van 12 V naar 11,4 V verlagen. De lichtstroom van de lamp zal maar dalen tot ± 80 % van de normale waarde.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
7
Symbolen op een veiligheidstransformator
Fig. 2
1.3
Beveiliging tegen overbelasting en kortsluiting
Basisregels 1. Zowel de primaire als de secundaire geleiders van de installatie dienen beschermd te worden tegen overbelasting en kortsluiting. De keuze van de beveiliging hangt af van o.a. type en lengte van de geleiders en ook van de kortsluitstroom van de transformator. 2. De transformator moet ook beschermd worden tegen overbelasting en kortsluiting.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
8
Fig. 3 Primaire kring In punt 1 (zie fig. 3) De bescherming tegen overbelasting en kortsluiting van de geleiders in primaire kring wordt geboden door de hoofdautomaat van de betrokken kring. Die staat meestal opgesteld in het verdeelbord en is in de meeste gevallen 16 A met een uitschakelkarakteristiek C. De doorsnede van de geleiders is dan 1,5 mm². Maar als het vermogen van de transformator meer dan 500 VA bedraagt, is het beter automaten te nemen met een D-karakteristiek om uitschakelen door inschakelstroompieken te voorkomen. In punt 2 De niet-kortsluitvaste transformatoren zijn uitgerust met een thermische nietherstellende beveiliging in de primaire kring om de transformator uit te schakelen bij oververhitting. Secundaire kring In punt 3a Bij kortsluitvaste transformatoren wordt bescherming tegen overbelasting, oververhitting en kortsluiting geboden door een ingebouwde, zelfherstellende beveiliging. Die beveiliging kan tevens dienst doen als beveiliging van de secundaire geleiders op voorwaarde dat de minimale draaddoorsnede en de maximale lengte gerespecteerd worden. In punt 3b Bij niet kortsluitvaste transformatoren dienen supplementaire veiligheden geplaatst te worden met een waarde dieaangepast is aan de nominale stroomsterkte per uitgaande kring. De bescherming mag enkelpolig uitgevoerd worden. Opmerking: elektronische transformatoren zijn altijd kortsluitvast.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
9
Minimale draaddoorsnede van de secundaire draden voor enkele vermogens van transformatoren Vermogen 50 VA 100 VA 150 VA 200 VA 250 VA 300 VA
Minimale doorsnede 1 mm² 1,5 mm² 1,5 mm² 2,5 mm² 2,5 mm² 4 mm² Fig. 4
1.4
Montage en installatie
• Voor de verbinding tussen toestel en lamp mogen enkel hittebestendige draden gebruikt worden. Meestal worden hiervoor siliconengeleiders gebruikt, zeker in het laatste gedeelte naar de lamp. • Om een probleemloze werking te verkrijgen is het noodzakelijk de volgende minimale afstanden te respecteren. Dat is noodzakelijk voor de gewenste afkoeling (zie fig. 5).
Fig. 5 -
Het type van halogeenlamp en het vermogen zijn bepalend voor de warmte die door de lamp opgewekt wordt in het plafond.
-
Gebruik nooit koudlichtspiegellampen (COOLBEAM) in open armaturen die geplaatst zijn in een gesloten plafond, maar gebruik de daarvoor bestemde armaturen.
-
Respecteer het maximale vermogen aangegeven op het armatuur.
-
Bij vervanging van een defecte lamp kun je het best een identieke plaatsen
• Ook mag de koeling van het apparaat niet gehinderd worden door isolatiematerialen (zie fig. 6).
Fig. 6
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
10
• Transformatoren veroorzaken over het algemeen bromgeluiden, zeker als ze gedimd worden. Ze dienen daarom zo gemonteerd te worden dat ze geen trillingen aan een resonantievlak doorgeven. Plaats de transformatoren zo dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn voor controle en eventuele vervanging. Bevestig ze nooit aan demonteerbare delen van een vals plafond, maar aan de vaste gedeelten. • De transformatoren moeten zo dicht mogelijk bij de spot gemonteerd worden omdat er in laagspanningsinstallaties relatief hoge stromen vloeien (20 x Ipri.), waardoor de lengte en de doorsnede van de leiding, en daardoor het spanningsverlies, een grote rol spelen (zie fig. 7). Meestal wordt een spanningsval van 3 % à 5 % toegestaan. Als de spanningsval aan de lamp te groot wordt, zal de lichtkleur van de lamp aanzienlijk verstoord worden.
P (W) 10 20 35 40 50 60 75 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600 630
In (A) bij 11,5V 0,8 1,7 2,9 3,3 4,2 5,0 6,3 8,3 12,5 16,7 20,8 25,0 29,2 33,3 37,5 41,7 45,8 50,0 52,5
Maximale lengte van een 2-aderige kopergeleider met volgende doorsnede (mm²) 1 1,5 2,5 4 6 10 16 18,5 27,8 9,3 13,9 23,1 5,3 7,9 13,2 21,2 4,6 6,9 11,6 18,5 27,8 3,7 5,6 9,3 14,8 22,2 3,1 4,6 7,7 12,3 18,5 30,9 2,5 3,7 6,2 9,9 14,8 24,7 39,5 2,8 4,6 7,4 11,1 18,5 29,6 1,9 3,1 4,9 7,4 12,3 19,7 2,3 3,7 5,6 9,3 14,8 3,0 4,4 7,4 11,8 3,7 6,2 9,9 3,2 5,3 8,5 2,8 4,6 7,4 4,1 6,6 3,7 5,9 3,4 5,4 3,1 4,9 2,9 4,7
Fig. 7
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Spanningsverlies ∆U Lichtstroomverlies Levensduurverlenging Leidingdoorsnede in mm² P transfo stroomsterkte
50 VA 100 VA 200 VA 300 VA
4,17 A 8,33 A 16,7 A 25 A
1,5 % 0,18 V 5% 20 % 1,5 2,5 4
11
3% 0,36 V 10 % 40 % 1,5 2,5 4
7% 0,84 V 20 % 90 % 1,5 2,5 4
Leidinglengte in m
2 3 5 3,5 1 1,5 2,5 2 0,5 0,75 1,25 1 0,3 0,5 0,8 0,6
6 3 1,5 1
10 5 2,5 1,6
9 4,5 2 1,5
14 23 7 11,5 3,5 5,5 2,5 4 Fig. 8
In de tabel van fig. 8 is de verhouding weergegeven tussen spanningsverlies, de levensduurverlenging en het lichtstroomverlies voor verschillende lengten van de geleiders. • Om het verschil in spanning aan de lampen en daardoor het helderheidverschil te vermijden, kunnen we de volgende maatregelingen nemen: 1. één transformator per lamp plaatsen; 2. bij een verzameltransformator de draden naar de lampen even lang nemen; 3. de lampen die verder verwijderd zijn aansluiten met draden met een grotere doorsnede; 4. de lampen die het verst verwijderd zijn aansluiten op een hogere secundaire spanning; er zijn immers transformatoren met meerdere secundaire spanningen, b.v.: 11,5 V – 12,0 V – 13,0 V – 15 V.
De elektrische huisinstallatie
1.5
Moderne verlichtingsschakelingen
12
Enkele aansluitschema’s met de nodige beveiliging
• Eén transformator per lamp:
Fig. 9 De doorsnede van de geleiders aan de primaire en de secundaire kant van de transformator bedraagt 1,5 mm². De transformatoren zijn kortsluitvast en ze zijn voorzien van een zelfherstellende beveiliging. Er dienen dus geen extra beveiligingen geplaatst te worden. De installatieautomaat van 16 A in het verdeelbord is voldoende (zie ook tabel fig. 4 met de minimale doorsnede van de geleiders). De beschermingsgeleider moet aan elk lichtpunt aanwezig zijn, ook al kan die niet worden aangesloten door de dubbele isolatie van de transformator.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
13
• Aansluitschema met een verzameltransformator.
Fig. 10 We maken gebruik van een verzameltransformator van 300 VA. Het vermogen van de transformator moet groter zijn dan of gelijk zijn aan het totale vermogen van de lampen. Volgens het vermogen van de transformator moeten we aan de secundaire kant van de transformator draden gebruiken met een doorsnede van 4 mm². Maar het is in de praktijk heel moeilijk draden met zo’n doorsnede aan te sluiten aan de armaturen. Daarom plaatsen we hier aangepaste zekeringen in de draden naar de lampen zodat we naar een kleinere draaddoorsnede kunnen overgaan. Voor onze opstelling maken we gebruik van een in de handel te verkrijgen zekeringbox (fig. 11). Ook kunnen we gebruikmaken van zekeringhouders die we in serie met elke lamp plaatsen (fig. 12).
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
14
We proberen de transformator zo centraal mogelijk op te stellen en sluiten de armaturen aan met draden met een doorsnede van 1,5 mm² en een lengte van maximaal 3,5 m. We nemen voor elke lamp ongeveer dezelfde lengte. In de zekeringbox plaatsen we trage glaszekeringen van 5 A.
Zekeringbox van Erea
Draadzekeringhouders
12
Fig. 11
Fig.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
A.C.O. 1. Zoek in de grafiek op wat er gebeurt met de levensduur van een halogeenlampje van 12 V als de spanning verhoogd wordt tot 12,6 V (fig. 1).
2. Wat is de minimale doorsnede van de primaire en de secundaire aansluitdraden bij een transformator van 200 VA? Maak gebruik van de tabel in figuur 4.
3. Wat is de maximale lengte van aansluitdraden van 1,5 mm² voor één lampje van 50 W op een transformator van 50 VA? Wat beperkt die lengte.
4. Mag je een halogeenlampje van 20 W aansluiten op een elektromagnetische transformator van 50 VA? Verklaar. Geef een mogelijke oplossing voor dit probleem.
5. Geef vier voordelen van een elektronische transformator.
6. Geef een verklaring voor de volgende symbolen:
15
De elektrische huisinstallatie
2 2.1
Moderne verlichtingsschakelingen
16
LICHTSCHAKELINGEN MET DIMMERS Principe
Het doel van een dimmer is de lichtstroom van de lampen te regelen. Op die manier kunnen we de verlichtingssterkte in een ruimte aanpassen aan de behoefte van het ogenblik. We kunnen de lichtstroom van een lamp verminderen door de spanning over de lamp te verlagen. Het werkingsprincipe van de dimmer vind je in lespakket 12: basiselektronica.
2.2
Keuze van de juiste dimmer De keuze van een verkeerde dimmer kan beschadiging van het verlichtingstoestel of van de dimmer tot gevolg hebben.
Een dimmer of diminstallatie bestaat steeds uit de volgende drie delen: 1. de bediening; 2. de sturing; 3. het vermogensdeel. De drie delen bepalen de keuze van de dimmer. Samen vormen ze een compleet systeem. De drie elementen zijn steeds noodzakelijk. 1. De bediening: druktoets, potentiometer (draaiknop, schuifknop) of draadloos (afstandsbediening).
snoerdimmer van Legrand
Fig. 13
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
17
2. De sturing is meestal geïntegreerd in het vermogensdeel, maar voor grotere vermogens of voor fluorescentielampen zijn ze meestal gescheiden.
Niko-dimmer voor DIN-railmontage
Fig. 14
3. Het vermogensdeel: een juiste keuze van het vermogensdeel is het voornaamste. Het te dimmen vermogen en de aard van de belasting zijn hierbij bepalend. a. Vermogen: het maximale vermogen van de dimmer moet steeds groter zijn dan het totale vermogen van de lampen die we wensen te dimmen. Ook moet rekening gehouden worden met omgevingsfactoren en de aard van de belasting (zie bijgevoegde vermogenstabel fig. 17). Bij elke dimmer is een minimaal vermogen van de belasting opgegeven. Die minimale belasting is noodzakelijk om de dimmer te laten werken. b. Aard van de belasting: resistieve of ohmse belasting, inductieve belasting, capacitieve belasting en fluorescentielampen. Er zijn dimmers in de handel die geschikt zijn voor resistieve, inductieve en capacitieve belasting. De kostprijs van die dimmers ligt evenwel veel hoger dan van die die alleen geschikt zijn voor resistieve belasting. Voor resistieve en inductieve belasting wordt gebruik gemaakt van dimmers die werken volgens het principe van faseaansnijding, voor capacitieve belasting van dimmers met faseafsnijding. Overzicht van de verschillende belastingen aard van de belasting Resistieve of ohmse belasting Inductieve belasting
Capacitieve belasting Fluorescentielampen
voorbeelden gloeilampen halogeenlampen op 230 V ferromagnetische of gewikkelde transformatoren voor halogeenverlichting op 12 V elektronische transformatoren voor halogeenverlichting op 12 V gewone fluorescentielampen compacte fluorescentielampen
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
18
Voorstelling:
Fig. 16
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
19
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
20
Vermogenstabel Niko
Fig. 17
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
21
Oefening Probleemstelling Je wenst een halogeenlamp van 300 W - 230 V te dimmen. De dimmer met draaiknopbediening is enkelvoudig opgesteld in een houten wand. Bepaling van het type dimmer Bepaling van het vermogen (zie vermogentabel fig. 17): Minimaal vermogen van de dimmer (vermogen van de lamp) Omgevingstemperatuur Halogeenlamp 230 V Inbouw enkelvoudig in thermoplastische doos Isolerende wand Resultaat van omrekening: 300 x 1,45 = 435 W
300 W + 0% +20 % + 0% +25 %
De goedkoopste dimmer is die die alleen geschikt is voor gloeilampen. In de selectiegids van fig. 16 vinden we dan het type met als referentienummer: 09-015. Samen met de dimmer moet ook nog een knopje en een afdekplaatje besteld worden. Je kunt hierbij kiezen uit een uitgebreid assortiment van kleuren.
Niko-inbouwdimmer met potentiometerbediening
2.3
Fig. 18
Inbouwdimmers met potentiometerbediening
Werking De dimmer wordt in- en uitgeschakeld door een druk op de knop of door een draai aan een schakelaar. Vervolgens wordt de lichtstroom geregeld door een draai aan de knop.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
22
2.3.1 AANSLUITSCHEMA’S VAN INBOUWDIMMERS VOOR HET DIMMEN VAN RESISTIEVE OF OHMSE BELASTINGEN
Enkelpolige dimschakeling
Fig. 19
De dimmer kan inwendig voorzien zijn van een wisselschakelaar, maar die kan ook enkelpolig gebruikt worden.
Enkelpolige dimschakeling voor bediening van meerdere lichtpunten
Fig. 20
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Wisselschakeling
23
Fig. 21
Bediening van één lichtpunt op twee plaatsen. De dimmer wordt gecombineerd met een wisselschakelaar.
2.3.2 AANSLUITSCHEMA VAN INBOUWDIMMER VOOR HET DIMMEN VAN HALOGEENLAMPEN HEEL LAGE SPANNING MET GEWIKKELDE TRANSFORMATOR (INDUCTIEVE BELASTING)
Enkelpolige schakeling voor halogeenlampen op 12 V met gewikkelde transformator
Fig. 22
Parallel over de transformator moet je een belastingsweerstand plaatsen. Als je meerdere transformatoren plaatst hoef je maar één voorbelasting te plaatsen. Deze voorbelasting zorgt voor een betere werking van de dimmer bij inductieve belasting. Ze wordt samen met de dimmer besteld.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
24
Opgelet Deze weerstanden kunnen heel hoge temperaturen bereiken (± 160 °C). Bij montage moeten de nodige maatregelen genomen worden i.v.m. aanraak- en brandveiligheid. We kunnen ook gebruikmaken van een elektronische voorbelasting. De warmteontwikkeling bij die voorbelasting is geringer dan bij de belastingsweerstanden (± 80 °C). De dimmers zijn ook voorzien van een zekering. Figuur 23 laat zien hoe je die zekering moet vervangen.vindt je de werkwijze voor het vervangen van deze zekering. Controleer eerst de zekering met een universele meter. De zekering kan doorsmelten ten gevolge van een stroomstoot die kan ontstaan als een gloeilamp stukgaat.
Vervangen van een zekering in een inbouwdimmer met drukknopbediening
Fig. 23
2.3.3 AANSLUITSCHEMA VAN INBOUWDIMMER VOOR HET DIMMEN VAN HALOGEENLAMPEN HEEL LAGE SPANNING MET ELEKTRONISCHE TRANSFORMATOR (CAPACITIEVE BELASTING)
Enkelpolige schakeling voor halogeenlampen op 12 V met elektronische transformator
Fig. 24
Bij dimschakelingen met elektronische ballasten is het niet nodig om belastingsweerstanden parallel te plaatsen met de belasting. De elektronische transformatoren kunnen parallel geschakeld worden aan de primaire kant.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Elektronische ballast Osram
25
Fig. 25
2.3.4 AANSLUITSCHEMA’S VAN INBOUWDIMMER VOOR HET DIMMEN VAN FLUORESCENTIELAMPEN MET HOOGFREQUENTE VOORSCHAKELAPPARATUUR
Dimschakeling voor één fluorescentielamp (Vb.: Niko dimmer 09-011 en een Osram voorschakelapparaat HF1 x 36 W / 230 V - 240 DIM)
Fig. 26 De stuurtechniek die hier toegepast wordt, is de 1/10 V sturing. Ze wordt toegepast in de wereld van dimbare elektronische voorschakelapparatuur. De intensiteit van de stroom die door de stuurkring vloeit, bepaalt het lichtniveau. Niet alleen hoogfrequentballasten maar ook sommige laagspanningstransformatoren zijn voorzien van een stuursignaalaansluiting volgens die standaard (zie fig. 26). De stuursignalen (stroomsturing) zijn fundamenteel verschillend van de 0/10 V stuursignalen (spanningssturing). Dimmer en hoogfrequent voorschakelapparaat moeten van dezelfde stuurtechniek voorzien zijn. B.v.: 1/10 V.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Voorschakelapparaat Osram voor het dimmen van 2 TL-lampen van 36 W
26
Fig. 27
Dimschakeling voor het dimmen van 2 fluorescentielampen met een aangepast voorschakelapparaat. (Vb.: Niko dimmer 09-011 en een Osram voorschakelapparaat HF2 x 36 W / 230 V - 240 DIM)
Fig. 28
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Dimschakeling voor het dimmen van meerdere fluorescentielampen
2.3.5 DIMMEN VAN COMPACTE FLUORESCENTIELAMPEN Compacte fluorescentielampen kunnen alleen gedimd worden met speciale voorschakelapparatuur. Je moet dus gebruikmaken van lampen waarin geen voorschakelapparaat zit.
27
Fig. 29
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Compacte fluorescentielamp met ingebouwd voorschakelapparaat, niet dimbaar
Fig. 30
Compacte fluorescentielamp zonder ingebouwd voorschakelapparaat, dimbaar
Fig. 31
28
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
29
Elektronisch voorschakelapparaat voor het dimmen van een compacte fluorescentielamp (1/10 V-stuurtechniek)
Fig. 32 De aansluitschema’s van de gewone fluorescentielampen zijn ook van toepassing bij de compacte fluorescentielampen.
2.4
Dimmers met druktoetsbediening
Werking Een kortstondige druk op de toets schakelt het licht aan of uit (werking zoals een schakelaar). Een langere druk op de toets beveelt de dimwerking. Een hernieuwde druk op de toets keert de dimrichting om. Bij dimmers met een geheugen zal bij uit- en weer inschakelen het vorige niveau van de spanning behouden blijven. 2.4.1 AANSLUITSCHEMA VAN EEN INBOUWDIMMER MET DRUKKNOPBEDIENING VAN ÉÉN LICHTPUNT OP ÉÉN PLAATS
Fig. 33
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
30
2.4.2 AANSLUITSCHEMA VAN EEN INBOUWDIMMER MET DRUKKNOPBEDIENING VAN ÉÉN LICHTPUNT OP MEERDERE PLAATSEN
Fig. 34 De uitbreiding van het aantal bedieningspunten gebeurt met gewone drukknoppen.
2.4.3 ELEKTRONISCHE TRANSFORMATOR MET INGEBOUWDE DIMFUNCTIE VOOR HALOGEENLAMPEN
De dimtronic van Niko
Fig. 35
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
31
Aansluitschema van de dimtronic:
Fig. 36 Bij deze elektronische transformator met dimfunctie kun je gebruikmaken van allemaal gewone drukknoppen. Een korte druk op de drukknop schakelt het licht aan of uit. Een langere druk beveelt de dimwerking. Je kunt niet gebruikmaken van verlichte drukknoppen.
2.5
Dimschakelingen met dimmers voor DIN-railmontage
Deze modulaire dimmers worden meestal in het verdeelbord geplaatst. Ze worden vooral gebruikt bij grotere vermogens. Ook verdeling over de drie fasen is mogelijk. De aansluitschema’s zijn te vergelijken met die van de inbouwdimmer met druktoetsbediening.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Aansluitschema van een modulaire dimmer
Modulaire dimmer van Niko
32
Fig. 37
Fig. 38
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Aandachtspunten bij dimmers o Een dimmer met druktoetsbediening zal door bediening van de dimfunctie nooit van het net afgeschakeld worden (zie fig. 33). Alle delen, inclusief de lampen, blijven dus onder spanning, zelfs al is het licht uit. Afschakeling van het net kan alleen met dimmers die voorzien zijn van een schakelaar (fig. 19 ). o De maximale lichtintensiteit van een lichtbron die geregeld wordt via een dimmer, zal steeds lager zijn dan die van een zelfde lichtbron die rechtstreeks met het net verbonden is. o Bij montage van de dimmer in de omgeving van b.v. een hifiinstallatie wordt aangeraden de verbindingsdraden van de luidsprekers steeds uit te voeren in afgeschermde draad en die draden nooit samen met de netdraden in een zelfde buis te steken. Ondanks de ingebouwde ontstoring wordt aangeraden de afstand tussen de dimmer en een ander systeem zo groot mogelijk te houden. o Bij gebruik van elektronische transformatoren moet je ervoor zorgen dat de draden tussen de transformator en de lamp zo kort mogelijk blijven (maximaal 2 m). Door de hoge frequentie van het uitgangssignaal en de capacitieve werking van de bedrading kan er een overbelasting van de transformator ontstaan. o Halogeenlampen moet je regelmatig op maximaal vermogen laten branden om veroudering van de lamp tegen te gaan. Een te lage temperatuur van de gloeidraad verstoort de halogeencyclus, zodat de gloeidraad verdampt en het kwartsomhulsel zwart wordt.
33
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
34
A.C.O.
7.
Bepaal het vermogen van de dimmer die samen met een andere dimmer ingebouwd is in een stenen muur in een kamer met een temperatuur van 22 °C. Je wenst 5 gloeilampen van 75 W, 230 V te dimmen. Zoek het typenummer op in de selectietabel van fig. 16. Je verkiest een potentiometerbediening.
8.
Tussen welke dimmers heb je de keuze als je een gloeilamp van 15 W, 230 V wenst te dimmen.
9.
Welke inbouwdimmer is geschikt voor het dimmen van halogeenlampen op 12 V die voorzien zijn van een elektronische transformator?
10. Welke inbouwdimmers zijn geschikt voor het dimmen van halogeenlampen op 12V voorzien van een gewikkelde transformator?
11. Vervolledig de volgende schakeling. Je wenst een lichtpunt te bedienen op drie plaatsen. Je maakt hierbij gebruik van 1 dimmer, 1 wisselschakelaar en 1 kruisschakelaar. Gebruik de basislichtschakelingen uit deel 1 van de huisinstallatie.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
35
12. Vervolledig de volgende schakeling. Je wenst halogeenlampen op twee plaatsen te bedienen.
13. Is het mogelijk om fluorescentielampen in een gewone armatuur te dimmen? Wat heb je hiervoor nodig?
14. Kunnen we compacte fluorescentielampen met een ingebouwd voorschakelapparaat dimmen?
De elektrische huisinstallatie
3
Moderne verlichtingsschakelingen
36
LICHTSCHAKELINGEN MET BEWEGINGSSCHAKELAARS
Steeds meer wordt gebruikgemaakt van bewegingsschakelaars om de verlichting in te schakelen. Bewegingsschakelaars zijn schakelaars die reageren op een beweging. Ze kunnen zowel in de woning als buiten de woning voor het nodige comfort zorgen.
3.1
Principe
Bewegingschakelaars zijn uitgevoerd met een passief infrarood bewegingsdetector die reageert op verandering van de warmtestraling in zijn gebied.
bovenaanzicht
zijaanzicht Detectiegebied van een PIR-schakelaar
Fig. 39
De detector is samengesteld uit kleine lenzen en spiegels die de infraroodstralen ontvangen en stralen op een warmtegevoelig element. Elke ontvangstzone is dubbel uitgevoerd (zie bovenaanzicht op fig 39) en bestaat uit twee zones naast elkaar. Als er een temperatuurvariatie optreedt tussen twee naast elkaar gelegen zones door een warmteverandering, zal de ingebouwde elektronica reageren. Een passieve infrarode bewegingsdetector reageert dus alleen op een verandering van warmte in zijn detectiegebied. Als een persoon of een andere warmtebron (dier, auto ...) in het detectiegebied komt, wordt via een ingebouwd relais of in ingebouwde triac de aangesloten verlichting direct ingeschakeld. Die toestand blijft gehandhaafd zolang er een warmtebeweging in het detectiegebied geregistreerd wordt. Als de warmtebron het detectiegebied verlaat of als die bron in het detectiegebied beweginsloos blijft, wordt na een vooraf in te stellen vaste uitschakelvertragingstijd de verbruiker uitgeschakeld. Bij iedere warmtebeweging die geregistreerd wordt terwijl de uitschakelvertragingstijd loopt, begint die weer van bij het begin. De gevoeligheid van de sensor wordt bepaald door het aantal lenzen en spiegeltjes. Van dat aantal is het aantal detectiezones afhankelijk. Meestal wordt gesproken van het aantal schakelsegmenten. Hoe duurder het toestel hoe meer schakelsegmenten er meestal zijn.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
37
De grootte en de vorm van het detectiegebied zijn sterk verschillend bij de verschillende typen. De toepassing bepaalt de keuze van het detectiegebied. Dat komt verder uitgebreid aan bod.
3.2
Uitvoeringen en hun toepassingen
3.2.1 UITVOERINGEN VOOR GEBRUIK BINNEN IN DE WONING
Inbouwsensor van Niko
Fig. 40
Detectiegebied en opstelling van de inbouwsensor
Fig. 41
Deze uitvoering is vanwege zijn beschermingsgraad uitsluitend bestemd voor binnenopstelling. Hij kan in een standaardinwerkdoosje gemonteerd worden in plaats van een gewone schakelaar (zie fig. 40). Er bestaan ook uitvoeringen voor montage in verlaagd plafond (zie fig. 42).
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Bewegingsdetector van Legrand voor plafondmontage
38
Fig. 42
Enkele technische gegevens van de inbouwsensor van Niko (fig. 40) -
Nominale spanning: 230 V~, 50 Hz - 60 Hz. Maximale belastbaarheid 500 W bij gloeilampen en 250 W bij halogeenlampen. Volledig elektronische bewegingsschakelaar met elektronische uitgang. Minimaal vereiste belasting 40 W. Bedrijfstemperatuur: 0 tot 35 °C bij hogere temperaturen neemt de maximale belastbaarheid af. Gedissipeerd vermogen: 0,2 W in uitgeschakelde stand en 2 W bij ingeschakelde stand. Detectiehoek is 180° horizontaal en 5° verticaal. Detectiegebied: frontaal 12 m en zijdelings 6 m afhankelijk van de temperatuurverschillen en de benaderingsrichting (zie fig. 40). Uitschakelvertragingstijd: instelbaar tussen 10 sec. tot 17 min. Lichtgevoeligheid: duisternissensor instelbaar van 5 tot 1000 lux. Aanbevolen inbouwhoogte van 0,8 m tot 1,2 m (zie fig. 40). Minimale afstand van de bewegingsmelder tot de geschakelde lamp(en): 2 m.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
39
- Bij parallelschakeling van meerdere detectoren mag er geen detector gemonteerd worden in het detectiebereik van een andere. - Bij terugkeer van de netspanning na een stroomonderbreking zal de detector ingeschakeld worden gedurende de ingestelde tijd als het lichtniveau zich onder het ingestelde niveau bevindt. Enkele toelichtingen bij de technische gegevens - De maximale belastbaarheid bij halogeenlampen is altijd kleiner dan bij gloeilampen omdat de inschakelstroom bij deze lampen veel groter is dan bij gloeilampen. - Deze bewegingsdetector heeft een triacuitgang, waardoor er een minimale belasting van 40 W moet zijn. - De afname van de maximale belastbaarheid bij het toenemen van de temperatuur is een rechtstreeks gevolg van de toename van de temperatuur van de triac aan de uitgang. De belastingskarakteristiek ziet er als volgt uit (fig. 43).
Fig. 43 - De meeste bewegingsdetectoren zijn uitgevoerd met een lichtsensor die het verlichtingsniveau meet. Als de lichtwaarde die gemeten wordt, kleiner is dan de ingestelde waarde, dan kan de bewegingsdetector ingeschakeld worden. Als je deze instelling plaatst op 1000 lux, zal hij ook bij daglicht ingeschakeld worden. - Het detectiegebied is sterk afhankelijk van het temperatuurverschil en de benaderingsrichting. Wanneer er geen temperatuurverschil is tussen het bewegende voorwerp en de omgeving, kan de detector ook geen verschillen waarnemen en dus ook niet ingeschakeld worden. Het is dus normaal dat buiten opgestelde sensoren gevoeliger zijn op een koude winteravond dan op een zwoele zomeravond. Ook de benaderingrichting is van groot belang. Als een persoon het detectiegebied binnendringt in de richting van een schakelsegment, kan deze moeilijk een
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
40
temperatuurverandering waarnemen. Stel de bewegingsschakelaar zo op dat een binnenkomend persoon zoveel mogelijk schakelsegmenten passeert. - De minimale afstand tot de geschakelde lampen is heel belangrijk. Als je die afstand niet in acht neemt, kan dat tot ongewenst inschakelen leiden. Als de lamp uitgeschakeld wordt, registreert de sensor namelijk een temperatuurverandering, waardoor de lamp weer ingeschakeld wordt. - Het inschakelen bij het terugkeren van de netspanning na een spanningsonderbreking is een eigenschap waarvan we gebruikmaken als we de lichtpunten ook wensen te bedienen met drukknoppen. 3.2.2 UITVOERINGEN VOOR BUITEN
Busch-Wachter van Stagobel
Fig. 44
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Detectiegebied van een Argus-detector van Merten
Bewegingsdetector Luxomat 2000
41
Fig. 45
Fig. 46
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
42
Fig. 47
Detectiebereik van drie verschillende uitvoeringen van de Luxomat 2000
- Een bewegingsschakelaar voor buiten heeft een grotere beschermingsgraad dan een bewegingsschakelaar voor binnen. Meestal is hij spatwaterdicht, d.w.z. IP44 of hoger (IP54). - Evenals bij de binnenuitvoering zijn de uitschakelvertragingstijd en het niveau van de lichtsensor instelbaar. Bij de buitenuitvoering is ook het detectiebereik instelbaar. Dat gebeurt door kanteling van het sensorgedeelte. Bij kanteling nemen de voorwaartse en in mindere mate de zijdelingse reikwijdte af. Met behulp van de meestal meegeleverde folie kan een gedeelte van de lens worden afgedekt. Hierdoor kun je er bijvoorbeeld voor zorgen dat geen detectie plaatsvindt als iemand in de tuin van de buren loopt.
3.3
Aansluitschema’s
3.3.1 AANSLUITSCHEMA VAN EEN DETECTOR MET DRIE AANSLUITPUNTEN
Fig. 48
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
43
3.3.2 AANSLUITSCHEMA VAN EEN DETECTOR MET TWEE AANSLUITPUNTEN
Fig. 49
3.3.3 AANSLUITSCHEMA VAN EEN BEWEGINGSDETECTOR MET TWEE AANSLUITPUNTEN UITGEBREID MET EEN EXTRA BEDIENING
Fig. 50 We maken hier gebruik van een drukknop met een wisselcontact of met een verbreekcontact. Als we op de knop drukken, zal de spanning van de detector onderbroken worden. Als we nog eens op de knop drukken, zal de detector ingeschakeld worden gedurende de ingestelde tijd (zie voorgaande eigenschappen). Deze drukknop kan zowel aan de ingang als aan de uitgang geplaatst worden. Bij een bewegingsdetector met drie aansluitingen moet je de fasegeleider onderbreken.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
44
3.3.4 AANSLUITSCHEMA VAN EEN BEWEGINGSDETECTOR MET EEN EXTRA AANSLUITING VOOR BEDIENING
Fig. 51 We kunnen bij het aansluitschema van fig. 51 gebruikmaken van een drukknop met een maakcontact.
3.3.5 AANSLUITSCHEMA VAN EEN DETECTOR IN COMBINATIE MET EEN SCHAKELAAR VOOR HANDBEDIENING
Fig. 52 Als we een lamp continu willen laten branden, hoeven we alleen maar een enkelpolige schakelaar parallel te schakelen met het inwendige relaiscontact van de detector, m.a.w. de fase wordt rechtstreeks verbonden aan de lamp.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
45
3.3.6 AANSLUITSCHEMA VAN EEN DETECTOR IN COMBINATIE MET EEN SERIESCHAKELAAR ALS KEUZESCHAKELAAR
Fig. 53 Mogelijkheden - Beide schakelaars uit: de installatie is volledig uitgeschakeld. - Schakelaar 1 in en 2 uit: de detector is geactiveerd. - Schakelaar 2 in: de verlichting brandt continu, de detector heeft geen invloed.
3.3.7 AANSLUITSCHEMA MET TWEE DETECTOREN
Fig. 54 Beide detectoren worden parallel geschakeld. Als een van de twee een beweging registreert, zal de verlichting ingeschakeld worden. Deze schakeling is ook te combineren met drukknoppen of met schakelaars voor bijkomende schakelmogelijkheden.
De elektrische huisinstallatie
o
Moderne verlichtingsschakelingen
Lees steeds aandachtig de handleiding die meegeleverd wordt bij het toestel. Het aansluitschema en de uitbreidingen zijn afhankelijk van het type toestel dat je koopt. o Lampen met ingebouwde detector bieden meestal minder mogelijkheden, zowel wat de instellingen als wat de aansluitingen betreft.
46
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
A.C.O. 15. Waarop reageert een bewegingsschakelaar?
16. Waarom mag een bewegingsschakelaar voor binnenopstelling alleen binnen gebruikt worden?
17. Hoe komt het dat het te schakelen vermogen kleiner is bij halogeenlampen dan bij gloeilampen?
18. Welke twee factoren hebben invloed op het detectiegebied? Verklaar.
19. Welke drie instellingen heb je bij een bewegingsschakelaar voor buiten?
20. Geef het aansluitschema voor een bewegingsschakelaar met drie aansluitingen uitgebreid met een drukknop voor extra bediening.
47
De elektrische huisinstallatie
4
Moderne verlichtingsschakelingen
48
AFSTANDSBEDIENING BIJ VERLICHTING
4.1.1 ALGEMEENHEDEN Met afstandbediening wordt bedoeld: een installatietechniek zonder enige bedrading tussen het bedieningspunt en de te schakelen belasting. Zo’n systeem leent zich bijzonder goed voor specifieke toepassingen, zoals renovatie van beschermde interieurs, uitbreiding van bestaande elektrische installaties op plaatsen waar kapwerk uitgesloten is en inrichting van zalen en kantoren met verplaatsbare wanden. Het systeem bestaat uit een zender en een ontvanger. De communicatie tussen zender en ontvanger gebeurt via radiogolven of via een infrarood signaal. Afstandsbediening via infrarood licht (IR) Bij dit systeem wordt het infrarode licht gebruikt als draaggolf voor de verbinding tussen zender en ontvanger. De frequentie van de draaggolf bedraagt ± 36 kHz. De voortplanting van het infrarode signaal is identiek aan die van het zichtbare licht. De ontvanger moet zichtbaar zijn voor de zender en binnen het zendbereik ervan liggen. Weerkaatsing op spiegels of glas is hier ook mogelijk. De afstand tussen zender en ontvanger bedraagt maximaal 10 à 15 m, afhankelijk van het type en het merk. De meeste lichtbronnen zenden ook altijd infrarode stralen uit. Die stralen kunnen de IR-cel verblinden en dus de IR-ontvangst verminderen. Lampen van 100 W en meer moeten minstens 20 cm van de cel verwijderd zijn. Afstandsbediening via radiofrequentie (RF) De verbinding gebeurt hier met een radiogolf als draaggolf. De frequentie ligt meestal rond 433 MHz. De zender hoeft niet gericht te zijn op de ontvanger. De overdracht van radiogolven gebeurt immers door muren, deuren en wanden. Radiogolven worden wel gestoord door metalen voorwerpen. Vermijd zenders en ontvangers te plaatsen op metalen wanden en andere materialen die metaal bevatten, of in de nabijheid van metalen leidingen. Plaats zeker geen ontvangers in metalen kasten. De radio-ontvangst kan ook gestoord worden door: - straling van elektronische apparatuur, zoals computers, telefooncentrales en microgolfovens; - gelijktijdige transmissie door een andere zender op dezelfde frequentie, gelijktijdige bediening van twee zenders.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
49
4.1.2 ZENDER Er bestaan twee soorten zenders: de handzender en de wandzender. De functie van de zender is bepalend voor de keuze (zie fig. 55). Je kunt kiezen uit de volgende functie: - schakelfunctie; - subbelde schakelfunctie; - srukknopfunctie; - simmerfunctie; - ophaalfunctie, b.v. bij rolluiken. Deze zenders zijn zowel te verkrijgen bij afstandsbediening met IR-stralen als bij afstandsbediening met RF-stralen.
Handzender en wandzender van Niko met RF-stralen
Fig. 55
De zender is voorzien van een batterij met een levensduur van 2 à 3 jaar. 4.1.3 ONTVANGER Er is een duidelijk verschil tussen ontvangers voor RF-stralen en ontvangers voor IR-stralen. -
IR-ontvangers Een IR-ontvanger voor opbouw wordt aan het plafond in de omgeving van het lichtpunt geplaatst. Hierbij is steeds een gedeelte zichtbaar voor de zender (fig. 56). Een IR-ontvanger voor inbouw is voorzien van een afzonderlijk ontvangstdeel. Bij dit deel moet de lichtgeleider (een staafje) minimaal 5 mm uit het plafond of de armatuur steken (fig. 57).
Opbouw-IR-plafondontvanger van Legrand
Fig. 56
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
Inbouw-IR-ontvanger van Stagobel voor armaturen of systeemplafonds
-
50
Fig. 57
RF-ontvangers RF-ontvangers zijn in meerdere uitvoeringen leverbaar omdat er geen deel zichtbaar hoeft te zijn voor de zender. Ze zijn net als de IR-ontvanger te verkrijgen voor plafondmontage en voor inbouw in armaturen en plafond. De inbouwversie heeft geen extra ontvangstdeel nodig. Er zijn ook uitvoeringen die geplaatst kunnen worden in verdeelborden (fig. 58).
RF-ontvanger van Niko voor DIN-railmontage
Fig. 58
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
51
4.1.4 OPSTELLINGSMOGELIJKHEDEN Afhankelijk van het type en de uitvoering van zender en ontvanger zijn er heel wat opstellingen mogelijk. Hieronder volgen enkele voorbeelden.
RF-opstelling van Legrand
Fig. 59
Bij gebruik van een systeem met radiofrequentie in een trappenhuis is het goed mogelijk dat elke wandzender die in het trappenhuis gemonteerd wordt, elk lichtpunt in het trappenhuis gelijktijdig of afzonderlijk bedient. Zender en ontvanger hoeven elkaar namelijk niet te zien (fig. 59). Als we gebruikmaken van een infrarood systeem (figuur 60) is dat wel nodig. Zender en ontvanger moeten elkaar namelijk wel zien. Ook in kantoorruimten met verplaatsbare wanden is het dikwijls aangewezen om gebruik te maken van afstandsbediening. Als de opstelling het toelaat, kun je gebruikmaken van een IRopstelling (figuur 61).
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
52
IR-opstelling van Legrand in een woning
Fig. 60
IR-opstelling van Legrand in een kantoorruimte
Fig. 61
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
53
4.1.5 AANSLUITSCHEMA De zender is voorzien van een ingebouwde batterij en hoeft dus niet aangesloten te worden op het net.
Fig. 62
Aansluitschema van een RF-ontvanger van Niko
In figuur 62 is het aansluitschema van het ontvangergedeelte weergegeven. De voedingsspanning moet steeds aangebracht worden.
4.1.6 PROGRAMMEREN VAN ZENDER EN ONTVANGER Bij het in gebruik nemen van een nieuwe installatie moeten we bepalen welke schakelaars (zenders) welke lampen (ontvangers) bedienen. Er zijn verschillende mogelijkheden: Enkelvoudige bediening
Fig. 63
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
54
Bediening vanuit verschillende plaatsen
Fig. 64
Groepsbediening
Fig. 65
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
55
Enkelvoudige en groepsbediening
Fig. 65 De ontvanger moet nu afgestemd worden op het adres van de zender. Elk merk heeft een eigen systeem. Gebruik dus de handleiding, die bij de toestellen geleverd wordt. We onderscheiden twee systemen: - Door middel van schakelaartjes (dipschakelaars) worden de zender en de ontvanger van een zelfde adres voorzien. - De ontvanger wordt in programmeringsmodus gezet. Daarna kunnen we de zenders bedienen. De ontvanger zal automatisch het adres van de zender in zijn geheugen opnemen. Dit systeem biedt meer mogelijkheden dan het eerste.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
56
A.C.O. 21. Welke twee systemen van afstandbediening bestaan er? Leg het principe van beide systemen in het kort uit.
22. Welk voordeel bied het RF-systeem?
23. Waarop moet je letten bij het plaatsen van RF-ontvangers of RF-zenders?
24. Wat is er speciaal aan IR-ontvangers voor inbouw?
25. Geef twee toepassingen waarbij je de voorkeur geeft aan een afstandsbediening om je lichtpunt(en) te bedienen.
26. Waarom hoeft de zender niet aangesloten te worden op het net?
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
57
5
OPLOSSINGEN ACO’S
1.
Als je de spanning verhoogt tot 12,6 V, wordt de levensduur van het lampje gehalveerd.
2.
2,5 mm².
3.
5,6 m. De lengte wordt beperkt door de spanningsval die ontstaat over de draden. Bij een te grote spanningsval zal de lichtsterkte van de lamp afnemen en zal de lichtkleur veranderen.
4.
Neen, een minimale belasting van 50 % is noodzakelijk omdat de spanning over het lampje te groot kan worden waardoor de levensduur van het lampje aanzienlijk afneemt. Dat kan verholpen worden als je de de draad naar het lampje verlengt.
5.
-
Ze zijn kleiner. Ze zijn altijd kortsluitvast. Ze ontwikkelen minder warmte. Ze hebben een constante uitgangsspanning, onafhankelijk van de belasting.
6.
veiligheidstransformator
kortsluitvaste veiligheidstransformator
beschermingsklasse II dubbele isolatie bestemd voor inbouw in meubelen
De elektrische huisinstallatie
7.
Moderne verlichtingsschakelingen
58
Berekening van het vermogen van de dimmer: Minimaal vermogen van de dimmer (vermogen van de lamp) Omgevingstemperatuur gloeilamp 230 V Inbouw meervoudig in thermoplastische doos Stenen muur Resultaat van omrekening: 375 x 1,25 = 469 W
375 W + 0% + 0% + 25 % + 0%
De meest geschikte dimmer is het type 09-015. 8.
Zo’n klein vermogen is niet te dimmen met een dimmer uit het standaardassortiment. Je kunt het best een lamp nemen met een groter vermogen (minimaal 25 W).
9.
09-017
10. 09-016 09-005 09-025 11.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
59
12.
13. Ja, maar dan moet het ingebouwde voorschakelapparaat vervangen worden door een aangepast elektronisch voorschakelapparaat aan het toestel. 14. Neen, compacte fluorescentielampen kunnen alleen maar gedimd worden als ze niet voorzien zijn van een ingebouwd voorschakelapparaat. 15. Een bewegingschakelaar reageert op verandering van de warmtestraling in zijn detectiegebied. Een bewegend voorwerp dat warmte uitstraalt, zal dus gedetecteerd worden. 16. De beschermingsgraad in meestal onvoldoende. Dat wil zeggen dat hij niet bestand is tegen verticaal vallende waterdruppels. 17. De inschakelstroom bij halogeenlampen is groter dan bij gewone gloeilampen. Hierdoor zal de levensduur van het schakelelement afnemen. 18. Het detectiegebied is sterk afhankelijk van: - het temperatuurverschil tussen het bewegend voorwerp en de omgeving; op een warme zomeravond zal een persoon minder snel gedetecteerd worden dan in de winter; - de benaderingsrichting; er dienen zoveel mogelijk segmenten gesneden te worden. 19. - de uitschakelvertragingstijd; - de lichtsterkte, waarbij de verlichting ingeschakeld wordt; - het detectiebereik.
De elektrische huisinstallatie
Moderne verlichtingsschakelingen
20.
21. - Afstandsbediening via infrarood (IR) Bij dit systeem wordt het infrarode licht gebruikt als draaggolf voor de verbinding tussen zender en ontvanger. - Afstandsbediening via radiofrequentie (RF) De verbinding gebeurt hier met een radiogolf als draaggolf. 22. Bij het RF-systeem hoeft de zender niet gericht te zijn op de ontvanger. De overdracht van radiogolven gebeurt namelijk door muren, deuren en wanden. 23. Je mag ze niet plaatsen op metalen wanden en andere materialen die metaal bevatten, of in de nabijheid van metalen leidingen. Plaats zeker geen ontvangers in metalen kasten. 24. De infrarode ontvanger voor inbouw is voorzien van een afzonderlijke ontvanger die zichtbaar opgesteld moet worden voor de zender. 25. - Als je een bedieningspunt wilt plaatsen op een plaats waar je geen bedrading kunt aanbrengen. - Als je een bedieningspunt wilt plaatsen op een verplaatsbare wand. - Als je verbouwt. 26. Het eigen energieverbruik van de zender ligt heel laag. Hij kan dus gevoed worden via een ingebouwde batterij.
60
View more...
Comments